[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32017, bijgewerkt t/m nr. 9 (NvW d.d. 18 januari 2010)

Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2010D02668, datum: 2010-01-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z14257:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 9 (NvW d.d. 18 januari 2010)



32 017 (R 1884)	Regeling van taken en bevoegdheden van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van
Justitie)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN RIJKSWET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van de landen
van het Koninkrijk en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten
binnen het Koninkrijk willen samenwerken door inrichting van één
rechterlijke organisatie voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat zij deze samenwerking onderling
willen regelen in een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van
het Statuut voor het Koninkrijk en dat de regeringen van de landen van
het Koninkrijk en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten
instemmen met de inhoud van deze regeling;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en
met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut
voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1.  ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

	In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	a. algemene maatregel van rijksbestuur: algemene maatregel van
rijksbestuur in de zin van artikel 38, tweede lid, van het Statuut;

	b. bestuur van het Hof: bestuur als bedoeld in artikel 40, eerste lid;

	c. hofvergadering: hofvergadering als bedoeld in artikel 16, eerste
lid;

	d. Beheerraad: Beheerraad als bedoeld in artikel 50, eerste lid;

	e. Hof : Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als bedoeld in artikel
15, eerste lid;

	f. Gerechten in eerste aanleg: Gerecht in eerste aanleg van Aruba,
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, Gerecht in eerste aanleg van Sint
Maarten of Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	g. gerechtsambtenaren: personen op basis van een aanstelling werkzaam
bij het Hof, niet met rechtspraak belast en niet zijnde rechterlijke
ambtenaar in opleiding, directeur bedrijfsvoering of buitengriffier;

	h. Hoge Raad: Hoge Raad der Nederlanden;

	i. landen: Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover
betrekking hebbende op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	j. Onze Ministers: Onze Minister van Justitie van Aruba, Onze Minister
van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten
en Onze Minister van Justitie van Nederland;

	k. rechter: lid of plaatsvervangend lid van het Hof of
rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg;

	l. Statuut: Statuut voor het Koninkrijk.

Artikel 2

	1. De tot de rechterlijke macht in de landen behorende gerechten zijn:

	a. de Gerechten in eerste aanleg;

	b. het Hof.

	2. Elke tussenkomst in rechtszaken is verboden.

Artikel 3

	Er wordt in de landen recht gesproken in naam van de Koning.

Artikel 4

	1. Aan de rechterlijke macht is opgedragen:

	a. de berechting van geschillen over burgerlijke zaken;

	b. de berechting van strafbare feiten.

	2. Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van
geschillen over bestuursrechtelijke zaken, tenzij bij landsverordening
of wet de kennisneming van bestuursrechtelijke zaken is opgedragen aan
bijzondere rechtscolleges waarin mede een of meer leden van het Hof
zitting hebben.

Artikel 5

	1. Tenzij bij landsverordening of wet anders is bepaald zijn de
zittingen, op straffe van nietigheid, openbaar.

	2. Om gewichtige redenen kan het onderzoek ter zitting geheel of
gedeeltelijk plaatsvinden met gesloten deuren. In het proces-verbaal van
de zitting worden de redenen vermeld.

	3. Op straffe van nietigheid worden uitspraken in het openbaar gedaan
en bevatten zij de gronden waarop zij steunen.

	4. Op straffe van nietigheid worden uitspraken gedaan met het bij
landsverordening of wet bepaalde aantal rechters.

	5. Indien bij landsverordening of wet is bepaald dat ook anderen dan
rechters deelnemen aan meervoudige rechtspraak, zijn de beslissingen van
de desbetreffende rechterlijke instantie nietig, indien deze
beslissingen niet zijn genomen met het in die landsverordening of wet
bepaalde aantal personen, niet zijnde rechter.

Artikel 6

	Geen rechter of rechterlijke ambtenaar in opleiding mag zich op enige
wijze inlaten met partijen, haar advocaten of gemachtigden, leden van
het openbaar ministerie en verdachten, over voor hem aanhangige zaken of
zaken waarvan hij weet of vermoedt dat zij voor hem aanhangig zullen
worden.

Artikel 6b

Rechters, rechterlijke ambtenaren in opleiding, gerechtsambtenaren,
buitengriffiers en de directeur bedrijfsvoering zijn verplicht tot
geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun
taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijk karakter
kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens zover enig
wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht of uit hun taak de
noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 7

	Het Hof, de Gerechten in eerste aanleg en rechterlijke colleges in
Nederland zijn onderling verplicht gevolg te geven aan verzoeken om
rechtshulp.

Artikel 8

	De leden en plaatsvervangend leden van het Hof en de
rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg zijn met rechtspraak belast.

Artikel 9

	Het Hof en de Gerechten in eerste aanleg doen uitspraak in het
Nederlands. Overigens zijn de voertalen bij het Hof en de Gerechten in
eerste aanleg Engels, Nederlands en Papiaments.

HOOFDSTUK 2.  INRICHTING EN TAAKVERDELING

§ 1. De Gerechten in eerste aanleg

Artikel 10

	1. Er is een Gerecht in eerste aanleg van Aruba, een Gerecht in eerste
aanleg van Curaçao, een Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en
een Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

	2. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk
Sint Maarten is gevestigd in en houdt zitting op Aruba, Curaçao
onderscheidenlijk Sint Maarten. Het Gerecht in eerste aanleg van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba houdt zitting op elk van deze eilanden.

	3. Het bestuur van het Hof kan in bijzondere gevallen bepalen dat in
afwijking van het tweede lid de onderscheiden Gerechten in eerste aanleg
zitting houden in één van de andere landen.

	4. Als rechter in eerste aanleg treden op de leden en plaatsvervangend
leden van het Hof, alsmede de rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg.
Zij zijn bevoegd als zodanig op te treden in alle Gerechten in eerste
aanleg.

Artikel 11

	1. De Gerechten in eerste aanleg nemen, behoudens hoger beroep, kennis
van alle burgerlijke zaken en alle strafzaken waarvan de kennisneming in
eerste aanleg niet bij wet of landsverordening aan het Hof is
opgedragen.

	2. De Gerechten in eerste aanleg nemen in strafzaken ook kennis van de
vordering tot vergoeding van de kosten en schade ten behoeve van de
benadeelde partij.

	3. De Gerechten in eerste aanleg nemen, behoudens hoger beroep, kennis
van alle bestuursrechtelijke zaken, tenzij kennisneming daarvan bij
landsverordening of wet aan een bijzonder rechtscollege als bedoeld in
artikel 4, tweede lid, of aan het Hof is opgedragen.

	4. Bij landsverordening of wet kan worden bepaald dat één of meer
anderen dan rechters mede zitting hebben in de Gerechten in eerste
aanleg.

Artikel 12

	1. De Gerechten in eerste aanleg behandelen en beslissen zaken in
enkelvoudige kamer, tenzij bij landsverordening of wet behandeling door
een meervoudige kamer is voorgeschreven.

	2. De meervoudige kamer bestaat, tenzij bij landsverordening of wet
anders is bepaald, uit drie rechters van wie een als voorzitter
optreedt. Indien ook anderen dan rechters deel uitmaken van een
meervoudige kamer, treedt een rechter op als voorzitter.

	3. De rechterlijke werkzaamheden worden door het bestuur van het Hof
verdeeld onder de leden en de plaatsvervangende leden en de
rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg.

	4. Degene die een functie vervult waardoor afbreuk zou kunnen worden
gedaan aan zijn onpartijdigheid in een bepaalde zaak, werkt niet als
rechter mee aan de beslissing in die zaak.

	5. Het bestuur van het Hof kan bepalen dat in een zaak een of meer
rechters zich met het oog op mogelijke vervanging gereed houden in het
belang van het onderzoek dan wel indien de zitting langer dan een dag
zal duren. Deze rechters zijn bij de behandeling van die zaak aanwezig,
maar nemen aan het onderzoek in en de beraadslaging en beslissing over
die zaak niet deel, tenzij zij op verzoek van het bestuur in de plaats
treden van de te vervangen rechter.

Artikel 13

	1. Indien besluitvorming in meervoudige kamer plaatsvindt, dan doet de
voorzitter van die kamer in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter
geeft als laatste zijn oordeel.

	2. Ieder lid van de meervoudige kamer is verplicht aan de
besluitvorming in raadkamer deel te nemen.

	3. Rechters, gerechtsambtenaren, rechterlijke ambtenaren in opleiding,
buitengriffiers en anderen als bedoeld in artikel 11, vierde lid, in
raadkamer aanwezig, zijn tot geheimhouding verplicht van gevoelens die
in de raadkamer zijn geuit.

Artikel 14

	1. Partijen kunnen in geschillen over zaken die ter vrije bepaling van
partijen staan de beslissing opdragen aan een Gerecht in eerste aanleg
naar keuze van partijen.

	2. Het Gerecht in eerste aanleg is verplicht aan die opdracht te
voldoen.

	3. Partijen kunnen in geschillen over zaken die ter vrije bepaling van
partijen staan afstand doen van het recht om van de uitspraken van het
Gerecht in eerste aanleg hoger beroep in te stellen.

§ 2. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Artikel 15

	1. Er is een Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

	2. Het Hof bezit rechtspersoonlijkheid. De Gerechten in eerste aanleg
behoren tot de rechtspersoon Hof.

	3. Het Hof zetelt in elk van de landen. Het Hof houdt zitting in Aruba,
Curaçao en Sint Maarten. Het Hof kan zitting houden op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba.

Artikel 16

	1. De leden van het Hof vormen tezamen de hofvergadering.

	2. De president is voorzitter van de hofvergadering.

	3. Derden kunnen op uitnodiging van de hofvergadering deelnemen aan de
vergadering. Zij hebben geen stemrecht.

Artikel 17

	1. Het Hof oordeelt in hoger beroep over daarvoor vatbare uitspraken
van de Gerechten in eerste aanleg van de landen.

	2. Het Hof treedt op als rechter in eerste aanleg in de gevallen bij
landsverordening of wet bepaald.

	3. Het Hof of de leden vervullen voorts de hun bij landsverordening of
wet opgedragen taken.

	4. Op straffe van nietigheid nemen de rechters die in eerste aanleg van
een zaak kennis hebben genomen niet deel aan de behandeling van die zaak
door het Hof.

	5. De rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg zijn niet bevoegd in
het Hof.

Artikel 18

	1. Het Hof behandelt en beslist zaken in meervoudige kamer, tenzij bij
landsverordening of wet behandeling in enkelvoudige kamer is toegestaan.

	2. Artikel 12, tweede, vierde en vijfde lid, en artikel 13 zijn van
toepassing.

	3. Artikel 11, vierde lid, en artikel 12, derde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

	Het Hof houdt toezicht op een behoorlijke vervolging van strafbare
feiten.

Artikel 20

	Het Hof neemt kennis van alle jurisdictiegeschillen, die bij of tussen
de Gerechten in eerste aanleg zijn ontstaan.

Artikel 21

	Partijen kunnen in geschillen over zaken die ter vrije bepaling van
partijen staan de beslissing bij prorogatie ter kennis brengen van het
Hof.

§ 3. De griffie

Artikel 22

	1. Het bestuur van het Hof en de Beheerraad dragen zorg voor de
inrichting van een griffie ten behoeve van het Hof en de Gerechten in
eerste aanleg. De griffie heeft een vestiging in elk van de landen met
aan het hoofd daarvan een vestigingsgriffier.

	2. Stukken en zaken ten behoeve van het Hof en de Gerechten in eerste
aanleg kunnen worden ingediend bij alle vestigingen van de griffie,
tenzij bij landsverordening of wet anders is bepaald.

	3. Het bestuur van het Hof stelt de vestigingsgriffiers in de
gelegenheid de belangen van hun vestiging te behartigen. Het bestuur
nodigt hen daartoe uit voor de vergaderingen van het bestuur, behoudens
in gevallen waarin het bestuur hun aanwezigheid niet dienstig acht.

4. Een daartoe door het bestuur van het Hof aangewezen lid van het
bestuur voert regelmatig overleg met de vestigingsgriffiers. 

	5. De daartoe door het bestuur van het Hof aangewezen
gerechtsambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding verrichten de
werkzaamheden die bij of krachtens landsverordening of wet aan de
griffier zijn opgedragen.

	6. Het bestuur van het Hof kan buitengriffiers oproepen voor het
verrichten van werkzaamheden die bij of krachtens landsverordening of
wet aan de griffier zijn opgedragen. Alvorens voor de eerste keer te
worden opgeroepen leggen zij ten overstaan van de president van het Hof
of diens plaatsvervanger de in artikel 28 bedoelde eed of belofte af.

	7. Indien een gerechtsambtenaar, rechterlijk ambtenaar in opleiding of
buitengriffier werkzaamheden die bij of krachtens landsverordening of
wet aan de griffier zijn opgedragen verricht ter ondersteuning van een
rechter, is hij verplicht te voldoen aan de aanwijzingen van deze.

HOOFDSTUK 3  DE RECHTSPOSITIE VAN RECHTERS

Artikel 23

	1. De leden en plaatsvervangend leden van het Hof worden bij koninklijk
besluit voor het leven benoemd bij het Hof. De voordracht vindt plaats
op voorstel van Onze Ministers gezamenlijk.

	2. Wanneer een functie van lid of plaatsvervangend lid van het Hof moet
worden vervuld, zendt het bestuur van het Hof een bij meerderheid van
stemmen door de hofvergadering opgemaakte schriftelijke aanbeveling aan
Onze Ministers. Indien de aanbeveling ziet op de functie van lid, bevat
zij de namen van zo mogelijk drie kandidaten.

	3. Onze Ministers nemen bij het doen van hun voorstel voor benoeming
van een lid of plaatsvervangend lid de aanbeveling van het Hof zoveel
mogelijk in acht.

	4. Indien Onze Ministers voornemens zijn af te wijken van de
aanbeveling van het Hof, winnen zij daaromtrent het gevoelen van het Hof
in. Het gevoelen van het Hof en de aanbeveling van het Hof worden bij
het voorstel van Onze Ministers gevoegd. Zij motiveren waarom zij zijn
afgeweken van de aanbeveling van het Hof.

Artikel 24

	1. Tot lid of plaatsvervangend lid van het Hof kan worden benoemd
degene:

	a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend
examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied
van het recht door een bij algemene maatregel van rijksbestuur aan te
wijzen universiteit, de graad Bachelor op het gebied van het recht en
tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend;

	b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend
examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een bij
algemene maatregel van rijksbestuur aan te wijzen universiteit, het
recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.

	2. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen graden verleend door
een universiteit of een hogeschool of daaraan gelijkwaardige
getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het
eerste lid, onder a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde
graad Bachelor op het gebied van het recht.

	3. Tot lid of plaatsvervangend lid van het Hof kunnen alleen
Nederlanders worden benoemd.

Artikel 25

	1. De rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg worden bij koninklijk
besluit voor het leven benoemd bij het Hof. De voordracht vindt plaats
op voorstel van Onze Ministers gezamenlijk. Aan het voorstel van Onze
Ministers ligt een voorstel ten grondslag van het bestuur van het Hof
met instemming van de hofvergadering.

	2. Artikel 24, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

	3. Bij voorkeur worden alleen rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg
benoemd die voldoen aan de vereisten van artikel 24, eerste en tweede
lid. Indien het Hof een voorstel voor benoeming van een
rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg doet die niet voldoet aan deze
vereisten, dan motiveert het Hof waarom betrokkene toch geschikt is voor
benoeming.

Artikel 26

	1. Een lid van het Hof kan niet tevens zijn:

	a. Gouverneur;

	b. minister of staatssecretaris;

	c. lid van de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao of Sint
Maarten, van de Staten-Generaal of van een eilandsraad;

	d. rijksvertegenwoordiger, gezaghebber of eilandsgedeputeerde;

	e. lid van de Beheerraad;

	f. lid van de Raad van Advies van Aruba, Curaçao of Sint Maarten of
van de Raad van State van het Koninkrijk;

	g. lid van de Algemene of Nationale Rekenkamer van een land;

	h. nationale of eilandelijke ombudsman of substituut-ombudsman,

	i. ambtenaar bij een ministerie of een eiland, alsmede de daaronder
ressorterende instellingen, diensten en bedrijven;

	j. advocaat, notaris of andere beroepsmatige rechtshulpverlener.

2. Het eerste lid is van toepassing op plaatsvervangend leden van het
Hof en rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg met uitzondering van de
onderdelen i en j en onderdeel f voor zover het betreft het lidmaatschap
van de Raad van State van het Koninkrijk. 

	3. Een rechter geeft het bestuur van het Hof kennis van de betrekkingen
die hij buiten zijn ambt vervult. Zo mogelijk geschiedt de kennisgeving
zodra het voornemen bestaat tot het aangaan van de betrekking.

4. Het bestuur van het Hof houdt een register bij waarin de in het derde
lid bedoelde betrekkingen zijn opgenomen. Het register ligt ter inzage
bij het Hof en de gerechten in eerste aanleg.

Artikel 27

	1. Echtgenoten, bloedverwanten of aanverwanten tot in de derde graad
mogen niet tegelijkertijd rechter zijn.

	2. Indien rechters met elkaar huwen, zal de jongstbenoemde geen rechter
kunnen blijven.

	3. Indien de aanverwantschap ontstaat na de benoeming, zal degene die
haar veroorzaakte, zijn ambt niet kunnen behouden, tenzij bij koninklijk
besluit ontheffing is verleend.

	4. Het aanverwantschap houdt op te bestaan door ontbinding van het
huwelijk dat het veroorzaakte.

	5. Degene die ingevolge het tweede en derde lid zijn ambt niet kan
behouden, dient zijn ontslag in.

	6. Het bestuur van het Hof draagt er zorg voor dat aanverwanten aan wie
ontheffing is verleend als bedoeld in het derde  lid, niet worden belast
met de behandeling van dezelfde zaak.

Artikel 28

	1. Een rechter legt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed
of belofte af volgens het formulier zoals vastgesteld in de bijlage bij
deze rijkswet.

	2. De eedsaflegging van de rechters geschiedt ten overstaan van de
Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten of een door één van hen
aangewezen ambtenaar.

Artikel 29

	1. Een rechter wordt door de Hoge Raad geschorst indien hij:

	a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;

	b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak
wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke
uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg
heeft;

	c. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak
onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten
aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft gekregen, dan
wel wegens schulden is gegijzeld.

	2. Een rechter kan door de Hoge Raad worden geschorst indien:

	a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf
is ingesteld;

	b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of
omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 30,
eerste of tweede lid, of artikel 31 zouden kunnen leiden.

	3. De schorsing, bedoeld in de voorgaande leden, eindigt na drie
maanden. De Hoge Raad kan de maatregel telkens voor ten hoogste drie
maanden verlengen.

	4. De Hoge Raad beëindigt de schorsing zodra de grond voor deze
maatregel is vervallen.

	5. De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de rechter wordt
geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing geen inkomsten
uit deze dienstbetrekking zullen worden genoten of slechts een daarbij
te bepalen gedeelte van deze inkomsten zal worden genoten.

	6. Indien de schorsing anders dan door ontslag eindigt, kan de Hoge
Raad beslissen dat het niet genoten salaris geheel of voor een daarbij
te bepalen gedeelte alsnog zal worden uitbetaald.

Artikel 30

	1. Een rechter wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.

	2. Een lid van het Hof wordt met ingang van de eerste dag van de maand
volgende op die waarin hij de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft
bereikt bij koninklijk besluit ontslagen.

	3. Een rechter wordt door de Hoge Raad ontslagen:

	a. indien hij een ambt of betrekking aanvaardt die onderscheidenlijk
dat volgens deze rijkswet onverenigbaar is met het door hem beklede
ambt;

	b. indien hij het Nederlanderschap verliest;

	c. bij gebleken ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan wegens
ziekte.

Artikel 31

	1. Een rechter kan, wanneer hij wegens ziekte blijvend ongeschikt is om
zijn functie te vervullen, door de Hoge Raad worden ontslagen.

	2. In afwijking van het eerste lid kan het ontslag, indien de bij
algemene maatregel van rijksbestuur vastgestelde voorwaarden zijn
vervuld en de betrokken rechter daarom verzoekt, worden verleend bij
koninklijk besluit. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag
gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid
verleend ontslag.

Artikel 32

	Een rechter kan door de Hoge Raad worden ontslagen:

	a. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens
een misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een
maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

	b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder
curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten
aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of
wegens schulden is gegijzeld;

	c. wegens handelen of nalaten, dat ernstig nadeel toebrengt aan de
goede gang van zaken bij de rechtspraak of aan het in haar te stellen
vertrouwen;

	d. na eerder wegens gelijke overtreding te zijn gewaarschuwd, de
bepalingen overtreedt waarbij hem:

	1°. een woonplaats wordt aangewezen;

	2°. verboden wordt zich in enig onderhoud of gesprek in te laten met
partijen of haar advocaten of gemachtigden, of enige bijzondere
inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen;

	3°. de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren;

	4°. de verplichting wordt opgelegd zijn ontslag in te dienen op grond
van artikel 27, vijfde lid.

Artikel 33

	1. De Hoge Raad neemt de in dit hoofdstuk bedoelde beslissingen op
vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Over beëindiging
van de schorsing, bedoeld in artikel 29, vierde lid, beslist de Hoge
Raad op vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad dan wel op
verzoek van de betrokken rechter.

	2. De procureurs-generaal van de landen verstrekken op verzoek van de
procureur-generaal bij de Hoge Raad stukken die betrekking hebben op de
vervolging of veroordeling van een rechter.

	3. De vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad geschiedt
ambtshalve dan wel naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek
van de president van het Hof.

	4. De procureur-generaal bij de Hoge Raad vordert het ontslag of de
schorsing niet dan nadat hij de betrokken rechter in de gelegenheid
heeft gesteld om zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren te
brengen. Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt
een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechter en de
procureur-generaal wordt ondertekend. Weigert de rechter het
proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal,
zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de
betrokken rechter wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.

	5. Op verzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad kan de
mondelinge zienswijze, bedoeld in het vierde lid naar voren worden
gebracht ten overstaan van de president van het Hof of de
procureur-generaal van een van de landen. De tweede, derde en vierde
volzin van het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Degene
ten overstaan van wie de zienswijze naar voren is gebracht zendt het
proces-verbaal zo spoedig mogelijk aan de procureur-generaal bij de Hoge
Raad.

	6. De vordering wordt door de procureur-generaal bij de Hoge Raad
schriftelijk en gemotiveerd ingesteld. Bij de vordering wordt in elk
geval de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, gevoegd.

Artikel 34

	1. Het onderzoek door de Hoge Raad geschiedt in raadkamer.

	2. De Hoge Raad zendt een afschrift van de ingestelde vordering en de
daarbij gevoegde stukken aan de betrokken rechter.

	3. De Hoge Raad kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal bij de
Hoge Raad of van de betrokken rechter, hetzij ambtshalve getuigen horen
en een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen. De Hoge Raad
hoort het betrokken lid of plaatsvervangend lid op diens verzoek.

	4. De Hoge Raad kan het horen van de betrokken rechter of het horen van
een getuige of deskundige, bedoeld in het derde lid, opdragen aan de
president van het Hof. Van het horen door de president wordt een
proces-verbaal opgemaakt dat door degene die is gehoord en de president
wordt ondertekend. Weigert degene die is gehoord te ondertekenen, dan
wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de
redenen, melding gemaakt. Aan degene die is gehoord wordt een afschrift
van het proces-verbaal verstrekt. De president zendt het proces-verbaal
zo spoedig mogelijk aan de Hoge Raad.

	5. De Hoge Raad beslist bij met redenen omkleed arrest. De uitspraak
geschiedt in het openbaar.

	6. De Hoge Raad doet aan de president van het Hof, de
procureur-generaal bij de Hoge Raad alsmede aan Onze Ministers
onverwijld mededeling van beslissingen waarbij een rechter wordt
ontslagen of geschorst, dan wel de schorsing wordt verlengd of
beëindigd.

Artikel 35

	1. De leden van het Hof kunnen door het bestuur van het Hof worden
verplicht te gaan wonen of blijven wonen in een van de landen, indien
dit naar het oordeel van het bestuur in verband met de goede vervulling
van hun taak noodzakelijk is.

	2. Aan deze verplichting moet worden voldaan binnen twee jaar nadat zij
is opgelegd.

Artikel 36

	1. De president van het Hof is bevoegd een rechter die de waardigheid
van zijn ambt, zijn ambtsbezigheden of ambtelijke verplichtingen
verwaarloost of die zich schuldig maakt aan een overtreding als bedoeld
in artikel 32, onder d, na hem in de gelegenheid te hebben gesteld
mondeling of schriftelijk zijn zienswijze naar voren te brengen, de
nodige schriftelijke waarschuwingen te geven.

	2. Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze, bedoeld in
het eerste lid wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken
rechter en door de president, wordt ondertekend. Weigert de rechter het
proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan, zo mogelijk met
vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechter wordt een
afschrift van het proces-verbaal verstrekt.

Artikel 37

	1. Tegen een rechtspositionele beschikking of handeling waarbij een
rechter, de directeur bedrijfsvoering, een gerechtsambtenaar, een
rechterlijk ambtenaar in opleiding, een gewezen rechter, een gewezen
directeur bedrijfsvoering, een gewezen gerechtsambtenaar of een gewezen
rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig, hun nagelaten
betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn, kan een
belanghebbende beroep instellen bij het Gerecht in eerste aanleg van het
land waar belanghebbende woont. Indien belanghebbende niet woont in
één van de landen, is het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
bevoegd.

	2. Tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg kan een
belanghebbende hoger beroep instellen bij het Hof.

	3. De behandeling en de beslissing in hoger beroep geschieden door een
meervoudige kamer van het Hof bestaande uit een lid of plaatsvervangend
lid van het Hof als voorzitter en twee andere personen niet zijnde
rechters.

	4. De andere personen bedoeld in het derde lid worden benoemd bij
koninklijk besluit voor een periode van drie jaar. De voordracht daartoe
wordt gedaan op voorstel van Onze Ministers gezamenlijk. Herbenoeming is
mogelijk.

	5. Op de andere personen bedoeld in het derde lid is artikel 24, eerste
en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

	6. Op de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn de regels
van het procesrecht voor de behandeling van ambtenaarrechtelijke
geschillen van het land waarin het beroep wordt behandeld van
overeenkomstige toepassing.

	7. Geen beroep kan worden ingesteld tegen

	a. een beschikking tot benoeming of aanstelling, tenzij het beroep
wordt ingesteld door een rechter, gerechtsambtenaar, directeur
bedrijfsvoering of rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig, hun
nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden;

	b. een beschikking van de Hoge Raad als bedoeld in de artikelen 29 tot
en met 32;

	c. een vordering als bedoeld in artikel 33.

	8. Met een beschikking, handeling of vordering bedoeld in dit artikel
wordt een weigering te beslissen, te handelen of te vorderen
gelijkgesteld.

Artikel 38

	Leden en plaatsvervangend leden van het Hof alsmede hun echtgenoten of
geregistreerde partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen
een gemeenschappelijke huishouding voeren, zijn van rechtswege
toegelaten tot de landen. Aan de leden en plaatsvervangend leden van het
Hof en hun echtgenoten of geregistreerde partners worden geen nadere
voorwaarden gesteld voor de uitoefening van een beroep of het verrichten
van arbeid.

Artikel 39

	1. De rechtspositie van de rechters wordt overigens bij of krachtens
algemene maatregel van rijksbestuur geregeld.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen regels
worden gesteld over de behandeling van klachten over gedragingen van
rechters. 

HOOFDSTUK 4.  HET BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

Artikel 40

	1. Het Hof heeft een bestuur dat bestaat uit een president, drie
vice-presidenten en een directeur bedrijfsvoering. De president is
voorzitter van het bestuur.

	2. De president en de vice-presidenten zijn lid van het Hof.

	3. Op de directeur bedrijfsvoering is artikel 26, eerste lid, onder a
tot en met d, en f tot en met j, van overeenkomstige toepassing.

	4. In het bestuur hebben als vice-presidenten zitting een lid van het
Hof dat werkzaam en woonachtig is in Aruba, een lid dat werkzaam en
woonachtig is in Curaçao respectievelijk een lid dat werkzaam en
woonachtig is in Sint Maarten.

	5. De leden van het bestuur worden bij koninklijk besluit benoemd voor
een periode van vijf jaar. Zij kunnen op dezelfde wijze worden
herbenoemd. Artikel 23, eerste lid, tweede volzin, en tweede tot en met
vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
Onze Ministers over de benoeming van de directeur bedrijfsvoering ook de
Beheerraad horen.

	6. De leden van het bestuur worden benoemd op basis van deskundigheid
die voor de uitoefening van de taken van het bestuur nodig is.

Artikel 41

	1. Indien en vanaf het moment dat de president of een vice-president
als rechter wordt geschorst of ontslagen is hij van rechtswege geschorst
respectievelijk ontslagen als lid van het bestuur van het Hof. De
schorsing van rechtswege eindigt op het moment dat de schorsing als lid
van het Hof eindigt.

	2. De leden van het bestuur van het Hof worden op eigen verzoek bij
koninklijk besluit als zodanig ontslagen. De voordracht voor het besluit
wordt gedaan op voorstel van Onze Ministers gezamenlijk.

	3. De leden van het bestuur van het Hof worden bij koninklijk besluit
als zodanig ontslagen in geval van ongeschiktheid anders dan door
ziekte. De voordracht voor het besluit wordt gedaan op voorstel van Onze
Ministers, gehoord het bestuur.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere
regels worden gesteld met betrekking tot de rechtspositie van de leden
van het bestuur van het Hof.

Artikel 42

	1. Het bestuur van het Hof kan slechts beslissingen nemen indien
tenminste de helft van zijn leden aanwezig is.

	2. Het bestuur van het Hof beslist bij meerderheid van stemmen.

	3. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de president de
doorslag.

Artikel 43

	Het bestuur van het Hof kan een of meer van zijn leden machtigen één
of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 44

	1. Het bestuur van het Hof stelt bij reglement in ieder geval nadere
regels vast met betrekking tot zijn werkwijze, besluitvorming en
taakverdeling, de organisatiestructuur, de machtiging, bedoeld in
artikel 43, en de vervanging van zijn leden ingeval van ziekte of andere
verhindering.

	2. Het reglement wordt gepubliceerd in een algemeen verkrijgbaar
publicatieblad in de landen.

Artikel 45

	1. Het bestuur van het Hof is belast met de algemene leiding, de
organisatie en de bedrijfsvoering van het Hof en de Gerechten in eerste
aanleg. In het bijzonder draagt het bestuur zorg voor:

	a. de kwaliteit en de bestuurlijke en organisatorische werkwijze van
het Hof en de Gerechten in eerste aanleg;

	b. de samenstelling van enkelvoudige en meervoudige kamers;

	c. het voeren van overleg met de Beheerraad over het voorbereiden en
ontwerpen van de begroting en het jaarverslag;

	d. het voeren van overleg met de Beheerraad over de aanstelling van de
bij het Hof werkzame gerechtsambtenaren;

	e. het zorgdragen voor de automatisering, de bestuurlijke
informatievoorziening, de huisvesting, de beveiliging en andere
materiële voorzieningen bij het Hof.

	2. Het bestuur van het Hof heeft voorts tot taak binnen het Hof en de
Gerechten in eerste aanleg de juridische kwaliteit en de uniforme
rechtstoepassing te bevorderen. Het voert daartoe overleg met de
hofvergadering.

	3. Het bestuur houdt toezicht op de geregelde afdoening van alle
rechtsgedingen.

	4. Het bestuur kan ter uitvoering van zijn taken genoemd in het eerste
lid alle bij het Hof en de Gerechten in eerste aanleg werkzame personen
algemene en bijzondere aanwijzingen geven.

	5. Bij het geven van aanwijzingen en de uitvoering van zijn taken
treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de
inhoudelijke beoordeling van of de beslissing in een zaak of in
categorieën van zaken.

Artikel 46

	1. Het bestuur van het Hof kan rechterlijke ambtenaren in opleiding
aanstellen en ontslaan en oefent ten aanzien van hen de overige
bevoegdheden uit die voortvloeien uit de hoedanigheid van bevoegd gezag.
De rechterlijke ambtenaren in opleiding worden aangesteld bij het Hof.

	2. Ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding is artikel 24,
eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

	3.  Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden
voorschriften gegeven met betrekking tot de selectie, de aanstelling,
het ontslag, de opleiding en andere aangelegenheden, die de
rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren in opleiding betreffen.

Artikel 47

	Het bestuur van het Hof geeft inlichtingen en advies, wanneer dit door
de regering van één van de landen wordt gevraagd tenzij de zaak
waaromtrent inlichtingen en advies zijn gevraagd, aan een rechterlijke
beslissing is onderworpen of te voorzien is dat dit zal geschieden.

Artikel 48

	1. Het bestuur van het Hof stelt jaarlijks voor 15 oktober een jaarplan
voor het Hof vast. Het jaarplan bevat een omschrijving van de
voorgenomen activiteiten ter uitvoering van de in artikel 45 genoemde
taken voor het komende jaar met inachtneming van de vastgestelde
ontwerpbegroting voor het komende jaar.

	2. De president ziet toe op de uitvoering van het jaarplan.

	3. Het bestuur stelt jaarlijks voor 1 april een verslag vast over het
voorgaande jaar, dat in ieder geval bestaat uit een jaarrekening met
bijbehorende begroting en een jaarverslag. De jaarrekening behoeft
goedkeuring van de Beheerraad en gaat vergezeld van een verklaring
omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een door de
Beheerraad aangewezen accountant. Bij de aanwijzing van de accountant
bedingt de Beheerraad dat aan Onze Ministers desgevraagd inzicht wordt
geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

Artikel 49

	De president of, indien deze afwezig of buiten staat is, zijn daartoe
door het bestuur aangewezen vervanger vertegenwoordigt het Hof.

HOOFDSTUK 5.  DE BEHEERRAAD

Artikel 50

	1. Er is een Beheerraad. De Beheerraad is orgaan van de rechtspersoon
Hof.

	2. De Beheerraad bestaat uit vier leden. De leden van de Beheerraad
worden benoemd bij koninklijk besluit. De voordracht daartoe wordt
gedaan op voorstel van Onze Ministers, gehoord de Beheerraad en het
bestuur van het Hof.

	3. Benoeming geschiedt op grond van deskundigheid die nodig is voor een
behoorlijke uitoefening van de taken van de Beheerraad alsmede op grond
van maatschappelijke kennis en ervaring.

	4. Een lid van de Beheerraad kan niet tevens zijn:

	a. rechter;

	b. directeur bedrijfsvoering, gerechtsambtenaar, rechterlijk ambtenaar
in opleiding of buitengriffier;

	c. Gouverneur;

	d. minister of staatssecretaris;

	e. commissaris der Koningin of lid van gedeputeerde staten;

	f. lid van de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao of Sint
Maarten of lid van de Staten-Generaal;

	g. rijksvertegenwoordiger, gezaghebber of eilandsgedeputeerde;

	h. burgemeester of wethouder;

	i. lid van de Raad van Advies van Aruba, Curaçao of Sint Maarten of
lid van de Raad van State van het Koninkrijk;

	j. lid van de Algemene of Nationale Rekenkamer van een land;

	k. nationale of eilandelijke ombudsman of substituut-ombudsman;

	l. ambtenaar bij een ministerie of een eiland, alsmede de daaronder
ressorterende instellingen, diensten en bedrijven;

	m. advocaat of notaris of andere beroepsmatige rechtshulpverlener.

	5. Benoeming geschiedt voor een periode van vijf jaar. Herbenoeming is
mogelijk.

	6. Een van de leden van de Beheerraad is voorzitter. De voorzitter
wordt als zodanig bij koninklijk besluit benoemd op voorstel van de
leden van de Beheerraad.

	7. Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden regels gesteld over
het ontslag, de schorsing en de bezoldiging en kunnen regels worden
gesteld over andere rechtspositionele aangelegenheden van de leden van
de Beheerraad.

Artikel 51

	Ter ondersteuning van de Beheerraad kunnen gerechtsambtenaren of
ambtenaren van de landen werkzaam zijn. Zij zijn voor de uitoefening van
hun werkzaamheden voor de Beheerraad uitsluitend verantwoording schuldig
aan de Beheerraad.

Artikel 52

	1. De Beheerraad beslist bij meerderheid van stemmen. Indien bij
herhaling de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de
doorslag.

	2. De Beheerraad kan een of meer van zijn leden machtigen een of meer
van zijn bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 53

	De Beheerraad is belast met:

	a. het in overeenstemming met Onze Ministers voorbereiden van een
ontwerpbegroting van het Hof, met inachtneming van artikel 56, eerste
lid;

	b. het algemeen toezicht op de uitvoering van het jaarplan;

	c. het algemeen toezicht op de bedrijfsvoering bij het Hof;

	d. het afleggen van verantwoording aan Onze Ministers over het beheer
van de rechterlijke macht en de wijze waarop de begroting, bedoeld in
het eerste lid, onder a, is uitgevoerd

	e. aanstelling en ontslag van gerechtsambtenaren en van
buitengriffiers.

Artikel 54

	1. De Beheerraad kan op voorstel van het bestuur van het Hof personen,
niet zijnde rechter of rechterlijk ambtenaar in opleiding, aanstellen
als buitengriffier.

	2. Gerechtsambtenaren worden op voorstel van het bestuur van het Hof
door de Beheerraad aangesteld, geschorst en ontslagen. Zij worden
aangesteld bij  het Hof.

	3. De rechtspositie van de gerechtsambtenaren en de vergoeding voor de
buitengriffiers wordt geregeld door de Beheerraad onder goedkeuring van
Onze Ministers.

HOOFDSTUK 6.  DE BEKOSTIGING VAN DE RECHTERLIJKE ORGANISATIE

Artikel 55

	1. Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de bekostiging van het Hof. Daartoe behoren in ieder
geval regels betreffende de financieringsgrondslag.

	2. De kosten van het Hof, de Gerechten in eerste aanleg en de
Beheerraad worden vergoed uit een door de landen beschikbaar te stellen
bijdrage die volgens een bij algemene maatregel van rijksbestuur vast te
stellen sleutel over de landen wordt verdeeld.

Artikel 56

	1. De Beheerraad zendt jaarlijks voor 15 maart aan Onze Ministers een
ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar op basis van een voorstel
van het bestuur van het Hof en na overleg met het bestuur.

	2. Het bestuur van het Hof zendt het in het eerste lid bedoelde
voorstel jaarlijks voor 15 februari aan de Beheerraad.

	3. Het in het eerste lid bedoelde voorstel bevat een meerjarenraming
voor tenminste vier op het begrotingsjaar volgende jaren.

	4. De Beheerraad geeft bij de ontwerpbegroting aan of is afgeweken van
het voorstel van het bestuur van het Hof. Indien daarvan is afgeweken
wordt in de toelichting op de ontwerp- begroting uiteengezet in hoeverre
en waarom dat is gebeurd.

Artikel 57

	1. Onze Ministers voeren jaarlijks voor 15 april overleg over de
ontwerpbegroting en stellen de hoogte van het bedrag vast dat Onze
Ministers ten behoeve van het Hof zullen opnemen in de begroting van het
desbetreffende land. Daarbij nemen zij de verdeelsleutel bedoeld in
artikel 55, tweede lid, in acht.

	2. Onze Ministers informeren de raad van ministers van het Koninkrijk
over de uitkomst van het overleg, bedoeld in het eerste lid.

	3. De Beheerraad stelt de begroting voor het Hof vast onder goedkeuring
van Onze Ministers.

Artikel 58

	1. De Beheerraad verstrekt desgevraagd aan elk van Onze Ministers de
voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen.

	2. De Beheerraad legt aan Onze Ministers rekening en verantwoording af
van het financiële beheer van het Hof op basis van het verslag, bedoeld
in artikel 48, derde lid. Onze Ministers informeren hierover de raad van
ministers van het Koninkrijk.

HOOFDSTUK 7.  SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 59

	Aruba, Curaçao en Sint Maarten regelen bij of krachtens landsbesluit
houdende algemene maatregelen en Nederland regelt bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur de tarieven van justitiekosten, zowel in
burgerlijke als in strafzaken, alsmede de beloningen die voor
rechtshandelingen worden berekend en de voorschotten, reis- en
verblijfskosten, die in rekening worden gebracht.

Artikel 60

	1. De benoeming van degene die op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze rijkswet president van het Gemeenschappelijk
Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba is, wordt van rechtswege
gewijzigd in een benoeming tot president van het Hof voor de periode van
vijf jaar.

	2. De benoeming van degene die op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze rijkswet griffier is bij het Gemeenschappelijk
Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, wordt van rechtswege gewijzigd
in een benoeming tot directeur bedrijfsvoering van het Hof voor de
periode van vijf jaar.

	3. In afwijking van artikel 40, vijfde lid, juncto artikel 23, tweede
lid, zendt de president de aanbeveling voor de eerste benoeming van
vice-presidenten van het Hof aan Onze Ministers.

	4. De benoeming van degenen die op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze rijkswet lid of plaatsvervangend lid zijn van
het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, wordt
van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot lid respectievelijk
plaatsvervangend lid van het Hof. Zij worden als zodanig niet beëdigd
en geïnstalleerd.

	5. Indien een plaatsvervangend lid van het Hof voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze rijkswet voor bepaalde tijd is benoemd, dan
eindigt zijn benoeming op de dag dat zijn benoeming als plaatsvervangend
lid van het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba
zou eindigen.

	6. De benoeming van degenen die op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze rijkswet rechters-plaatsvervanger in eerste
aanleg zijn, wordt van rechtswege omgezet in een benoeming tot
rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg. De tweede volzin van het
vierde lid en het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 61

	1. De ambtenaren, werklieden en arbeidscontractanten die op de dag
voorafgaand aan inwerkingtreding van deze rijkswet zijn aangesteld bij
landsbesluit van Aruba en werkzaam zijn ten behoeve van de griffie van
het Gerecht in eerste aanleg van Aruba zijn met ingang van de datum van
inwerkingtreding van deze rijkswet aangesteld bij het Hof in dezelfde
rang, op dezelfde voet, met dezelfde standplaats en ook overigens in
dezelfde rechtstoestand als op de dag, voorafgaande aan die datum, voor
hen golden, tenzij Onze betrokken Minister met hen is overeengekomen dat
zij niet in dienst zullen treden bij het Hof.

	2. De eden en beloften, in verband met hun ambt door de in het eerste
lid bedoelde personen afgelegd, worden geacht mede op hun nieuwe 
dienstvervulling betrekking te hebben.

	3. Ten aanzien van de benoeming van ambtenaren, werklieden en
arbeidscontractanten die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van
deze rijkswet zijn aangesteld bij landsbesluit van de Nederlandse
Antillen en werkzaam zijn ten behoeve van de griffie van het Gerecht in
eerste aanleg van de Nederlandse Antillen of van de griffie van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba,
is de Beheerraad gebonden aan afspraken die daarover in het kader van de
ontmanteling van het land de Nederlandse Antillen worden gemaakt.

Artikel 62

	1. Degenen die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van deze
rijkswet als rechterlijk ambtenaar in opleiding bij het Hof van de
Nederlandse Antillen en Aruba zijn aangesteld, zijn met ingang van de
datum van inwerkingtreding van deze wet van rechtswege aangesteld als
rechterlijk ambtenaar in opleiding bij het Hof.

	2. Artikel 60, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63

	1. Rechtsgedingen die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van
deze rijkswet aanhangig zijn bij het Gerecht in eerste aanleg van de
Nederlandse Antillen worden geacht met ingang van de dag van
inwerkingtreding van deze rijkswet aanhangig te zijn bij het Gerecht in
eerste aanleg van Curaçao, het Gerecht in eerste aanleg van Sint
Maarten of het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba. Het bestuur wijst het Gerecht aan dat de zaak behandelt.

	2. Rechtsgedingen die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van
deze rijkswet aanhangig zijn bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van de Nederlandse Antillen en Aruba worden geacht met ingang van de dag
van inwerkingtreding van deze wet aanhangig te zijn bij het Hof.

Artikel 64

	Beslissingen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn
genomen door het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en
Aruba, het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen of het
Gerecht in eerste aanleg van Aruba blijven van kracht.

Artikel 65

	Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze
rijkswet aan de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint
Maarten en aan de Staten-Generaal een evaluatieverslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze rijkswet in de praktijk.
Voorafgaande aan de evaluatie stellen de landen gezamenlijk de criteria,
de thema’s en de samenstelling van de evaluatiecommissie vast.

Artikel 66

	Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip.

Artikel 67

	Deze rijkswet wordt aangehaald als: Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van
Justitie.

	Lasten en bevelen dat deze rijkswet in het Staatsblad, het
Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van
Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten,
colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage, bedoeld in artikel 28, eerste lid

Ik zweer/ik beloof trouw aan de Koning en gehoorzaamheid aan de
wettelijke regelingen

Ik zweer/ ik verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke
naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn benoeming aan
iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of
beloven.

Ik zweer/ik beloof dat ik nimmer enige giften of geschenken, hoe ook
genaamd, zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of
vermoed dat hij in enige rechtszaak is of zal worden betrokken, waarin
mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op ……………………… werd te
……………………………………..

ten overstaan van
………………………………………………………

de bovenstaande eed/belofte afgelegd.

De ………………………………….

1…………………………………….

2…………………………………….

De rechter is verplicht tot geheimhouding van gevoelens die in raadkamer
zijn geuit. De rechter mag zich niet op enige wijze inlaten met partijen
of hun advocaten of gemachtigden over enig voor hem aanhangig geschil of
een geschil waarvan hij weet of vermoedt dat deze voor hem aanhangig
wordt.

 PAGE    

 PAGE   1