[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31813 (R 1873) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties

Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties

Eindtekst

Nummer: 2010D04910, datum: 2010-01-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2008Z09609:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

26 januari 2010



Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot
meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN RIJKSWET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige
bepalingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen ter
beperking van de meervoudige nationaliteit, tot invoering van de
verplichting tot de kennis van de Nederlandse taal bij naturalisatie op
de Nederlandse Antillen en Aruba, ter regeling van het verlies van het
Nederlanderschap wegens een onherroepelijke veroordeling van een
misdrijf dat ernstige schade toebrengt aan de essentiële belangen van
het Koninkrijk of van een of meer van zijn landen, ter bepaling van een
optierecht voor kinderen van Nederlandse moeders, ten behoeve van wie
geen gebruik is gemaakt van de tijdelijke overgangsregeling voor
kinderen geboren voor 1 januari 1985, en tot het aanbrengen van enkele
juridisch technische wijzigingen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en
met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut
voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, wordt “Onze Minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie” vervangen door: Onze Minister van
Justitie.

B

	Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In artikel 6, eerste lid, onderdeel d, wordt “derde lid”
vervangen door: vierde lid.

	1a. In artikel 6, eerste lid, onder f wordt “artikel 15, eerste lid,
onder d”, gewijzigd in: artikel 15, eerste lid, onder d of f.

	2. Aan artikel 6, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel h door een puntkomma, toegevoegd:

	i. de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren uit een moeder
die ten tijde van zijn geboorte Nederlander was, terwijl de vader ten
tijde van die geboorte niet-Nederlander was;

	j. het vóór 1 januari 1985 in Nederland, de Nederlandse Antillen of
Aruba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde niet-Nederlandse kind van
een vrouw die op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft
gekregen Nederlander was, indien het kind op de dag van de uitspraak in
eerste aanleg minderjarig was;

	k. de vreemdeling die is geboren als kind van Ă©Ă©n van de in de
onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft
verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden;

	l. de vreemdeling die voor de leeftijd van zeven jaar is erkend door
Ă©Ă©n van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het
Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is
overleden;

	m. de vreemdeling die door Ă©Ă©n van de in de onderdelen i of j
bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor
die verkrijging is overleden, tijdens zijn minderjarigheid is erkend,
terwijl hij aangetoond heeft dat die persoon de biologische vader is;

	n. de vreemdeling die door een gerechtelijke vaststelling van het
vaderschap kind is van Ă©Ă©n van de in de onderdelen i of j bedoelde
personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die
verkrijging is overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in
eerste aanleg minderjarig was;

	o. het in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke
uitspraak geadopteerde kind van Ă©Ă©n van de in de onderdelen i of j
bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor
die verkrijging is overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in
eerste aanleg minderjarig was.

C

	Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

	1. De in artikel 6, tweede lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd
indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een
andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die
nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te
zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die
nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden
verlangd.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op

	a. de vreemdeling die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het
op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot
wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van
meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in
geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);

	b. de vreemdeling die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is
geboren en daar ten tijde van de verklaring tot verkrijging van het
Nederlanderschap zijn hoofdverblijf heeft;

	c. de vreemdeling die gehuwd is met een Nederlander;

	d. de vreemdeling die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba
erkend is als vluchteling.

	3. De autoriteit, bedoeld in artikel 6, derde lid, beoordeelt of de
vreemdeling heeft voldaan aan het vereiste, genoemd in het eerste lid,
of dat de vreemdeling een beroep toekomt op een van de uitzonderingen,
genoemd in het tweede lid. Indien dit het geval is en ook aan de overige
vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het
Nederlanderschap.

	4. De autoriteit vraagt advies aan Onze Minister indien de vreemdeling
stelt dat afstand van zijn andere nationaliteit redelijkerwijs niet kan
worden verlangd. De autoriteit deelt de vreemdeling mee dat Onze
Minister om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal
worden besloten.

	5. De autoriteit besluit na de ontvangst van het advies van Onze
Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap.

	6. De beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt met
vier weken verlengd, indien de autoriteit Onze Minister verzoekt om
advies, bedoeld in het vierde lid.

D

	Artikel 8, eerste lid, onderdeel d, komt als volgt te luiden:

	d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd
kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij
algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de
Nederlandse taal en – indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba
hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf
gangbaar is, alsmede van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of
Arubaanse staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in
de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse, of Arubaanse samenleving heeft
doen opnemen; en

E

	In artikel 9, derde lid, komt het onderdeel c te vervallen en worden de
onderdelen d en e verletterd tot onderdelen c en d.

F

	Indien het bij Koninklijke Boodschap van 6 juni 2006 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap
ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing
van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning
(Kamerstukken II, vergaderjaar 2005-2006, 30 584, nr. 1) tot wet is
verheven en in werking is getreden, komt artikel 11, derde lid, te
luiden:

	3. Een verzoek van de vader of moeder tot medeverlening van het
Nederlanderschap aan een kind dat ten tijde van het verzoek de leeftijd
van 16 jaar heeft bereikt wordt ingewilligd indien het kind in
Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba een onafgebroken periode van
ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating
en hoofdverblijf en, sedert het tijdstip van het verzoek, toelating voor
onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft. Het Nederlanderschap wordt
slechts verleend, indien het kind daarmee uitdrukkelijk instemt, hij
bereid is bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van
verbondenheid af te leggen en op hem geen van de afwijzingsgronden van
artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, met inbegrip van het tweede
lid van dat artikel, van toepassing is. Het besluit tot verlening wordt
niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring van verbondenheid
daadwerkelijk is afgelegd.

G

	Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In artikel 14, eerste lid, wordt “misdrijven als bedoeld in de Wet
Oorlogsstrafrecht, de Uitvoeringswet folteringsverdragen en de
Uitvoeringswet genocide verdrag” vervangen door: een van de
misdrijven, omschreven in de artikelen 6, 7 en 8 van het op 17 juli 1998
te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale
Strafhof (Trb. 2000, 120).

	2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het
vierde tot en met het zesde lid worden in artikel 14 twee leden
ingevoegd, luidende:

	2. Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken van de persoon die
onherroepelijk is veroordeeld wegens:

	a. een misdrijf omschreven in de titels I tot en met IV van het Tweede
Boek van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is
gesteld;

	b. een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83 of 205 van het
Nederlandse Wetboek van Strafrecht;

	c. een misdrijf dat soortgelijk is aan de misdrijven bedoeld onder a
waarop naar de wettelijke omschrijving in de strafwet van een van de
landen van het Koninkrijk een gevangenisstraf van acht jaar of meer is
gesteld, danwel een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving in de
strafwet van een van de landen van het Koninkrijk soortgelijk is aan de
misdrijven bedoeld onder b;

	d. een misdrijf omschreven in de artikelen 6, 7 en 8 van het op 17 juli
1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het
Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120).

	3. De persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond
van het tweede lid kan de Nederlandse nationaliteit niet herkrijgen. Wij
kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere
gevallen van de eerste zin afwijken, indien ten minste vijf jaren zijn
verstreken sedert het verlies van de Nederlandse nationaliteit.

	3. In het vierde lid (nieuw) van artikel 14 wordt de zinsnede
“artikel 3, 4, 5, of 6, eerste lid aanhef en onder c” vervangen door
“artikel 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c, of 6, eerste lid, aanhef en onder c”,
en wordt aan de eerste zin na “Stb. 618” toegevoegd: en ingevolge
artikel 5 zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Rijkswet van 3
juli 2003 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in
verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht adoptie (Stb.
284).

H

	Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	f. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij de
verkrijging van het Nederlanderschap is bevestigd, welke kan
plaatsvinden, indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste
lid, onder e, heeft nagelaten na de verkrijging van het Nederlanderschap
het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te
verliezen.

I

	In artikel 18, eerste lid, vervalt de tweede volzin.

J

	Indien het bij Koninklijke Boodschap van 6 juni 2006 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap
ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing
van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning
(Kamerstukken II, vergaderjaar 2005-2006, 30 584, nr. 1) tot wet is
verheven en in werking is getreden, wordt artikel 23 als volgt
gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt na “en artikel 11” ingevoegd: , derde

	2. In het derde lid wordt na “8, eerste lid onder e, 11” ingevoegd:
, derde

ARTIKEL II

	1. De in artikel I, onderdelen C en H, genoemde wijzigingen zijn niet
van toepassing op verklaringen tot verkrijging van het Nederlanderschap
ingediend voor de inwerkingtreding van dit onderdeel van deze Rijkswet.

	2. De in artikel I, onderdelen D en E, genoemde wijzigingen zijn niet
van toepassing op verzoeken om verlening van het Nederlanderschap
ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel van deze
Rijkswet.

	2a. De in artikel I, onderdeel F, genoemde wijziging is niet van
toepassing op verzoeken tot medeverlening van het Nederlanderschap die
zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze Rijkswet.

	3. De in artikel I, onderdeel G, subonderdeel 2, genoemde wijziging is
niet van toepassing op misdrijven gepleegd voor de datum van
inwerkingtreding van dit subonderdeel van deze Rijkswet.

ARTIKEL III

	De artikelen van deze Rijkswet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, het Publicatieblad van de
Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba zal worden
geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren
wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   4