[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

28867 Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

Eindtekst

Nummer: 2010D05400, datum: 2008-09-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01009:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

18 september 2008



Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
(aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
bepalingen inzake de wettelijke gemeenschap van goederen aan te passen
en in verband daarmee enkele andere wijzigingen aan te brengen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 80f, derde zin, vervalt.

Aa

	Na artikel 82 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 83

	Echtgenoten verschaffen elkaar desgevraagd inlichtingen over het door
hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden.

B

	Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 87

	1. Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere
echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt
of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld
ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of
afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot
vergoeding.

	2. De vergoeding beloopt een gedeelte van de waarde van het goed op het
tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. Dit gedeelte:

	a. is in het geval van een verkrijging ten laste van het vermogen van
de andere echtgenoot evenredig aan het uit diens vermogen afkomstige
aandeel in de tegenprestatie voor het goed;

	b. komt in het geval van een voldoening of aflossing ten laste van het
vermogen van de andere echtgenoot overeen met de verhouding tussen het
uit diens vermogen voldane of afgeloste bedrag ten opzichte van de
waarde van het goed op het tijdstip van die voldoening of aflossing.

	3. Ten aanzien van de vergoeding gelden voorts de volgende regels:

	a. tenzij de echtgenoot het vermogen van de andere echtgenoot met diens
toestemming heeft aangewend op de wijze als bedoeld in het eerste lid,
beloopt de vergoeding ten minste het nominale bedrag dat ten laste van
het vermogen van de andere echtgenoot is gekomen; 

	b. ter zake van goederen die naar hun aard bestemd zijn om te worden
verbruikt, beloopt de vergoeding steeds het nominale bedrag dat ten
laste van het vermogen van de andere echtgenoot is gekomen;

	c. ter zake van goederen die inmiddels zijn vervreemd zonder dat
daarvoor andere goederen in de plaats zijn gekomen, wordt in plaats van
de waarde, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, uitgegaan van de
waarde ten tijde van de vervreemding. Met een vervreemding wordt
gelijkgesteld het onherroepelijk worden van een begunstiging bij een
sommenverzekering of een andere begunstiging bij een beding ten behoeve
van een derde. 

	4. Echtgenoten kunnen bij overeenkomst afwijken van het eerste lid tot
en met het derde lid. Geen vergoeding is verschuldigd voorzover door de
verkrijging, voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de
andere echtgenoot wordt voldaan aan een op die echtgenoot rustende
verbintenis.

	5. Kan de vergoeding overeenkomstig het eerste tot en met het vierde
lid niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.

C

	De afdelingen 1 en 2 van titel 7 komen te luiden:

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 93

	Deze titel is op echtgenoten van toepassing. Bij huwelijkse voorwaarden
kan uitdrukkelijk of door de aard der bedingen worden afgeweken van
bepalingen van deze titel, behalve voorzover bepalingen zich
uitdrukkelijk of naar hun aard tegen afwijking verzetten.

Artikel 94

	1. Van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de
echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.

	2. De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen der
echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang
de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen, met uitzondering van:

	a. goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de
erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen;

	b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij
scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband
houdende rechten op nabestaandenpensioen;

	c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de
artikelen 29 en 30 van Boek 4, vruchtgebruik dat op grond van die
bepalingen is gevestigd, alsmede hetgeen wordt verkregen ingevolge
artikel 34 van Boek 4.

	3. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei
bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor
zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.

	4. Vruchten van goederen die niet in de gemeenschap vallen, vallen
evenmin in de gemeenschap. Buiten de gemeenschap valt hetgeen wordt
geïnd op een vordering die buiten de gemeenschap valt, alsmede een
vordering tot vergoeding die in de plaats van een eigen goed van een
echtgenoot treedt, waaronder begrepen een vordering ter zake van
waardevermindering van zulk een goed.

	5. De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle schulden van
ieder der echtgenoten, met uitzondering van schulden: 

	a. betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen;

	b. uit door een der echtgenoten gedane giften, gemaakte bedingen en
aangegane omzettingen als bedoeld in artikel 126, eerste lid, en tweede
lid, onder a en c, van Boek 4.

	6. Bestaat tussen echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een
goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen,
dan wordt dat goed  als  gemeenschapsgoed aangemerkt. Het vermoeden
werkt niet ten nadele van de schuldeisers der echtgenoten.

Artikel 95

	1. Een goed dat een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, blijft
buiten de gemeenschap, indien het bij de verkrijging voor meer dan de
helft van de tegenprestatie ten laste van zijn eigen vermogen komt.
Voorzover de tegenprestatie ten laste van de gemeenschap komt, is de
echtgenoot gehouden tot een vergoeding aan de gemeenschap. Het beloop
van de vergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 87, tweede en
derde lid.

	2. Indien een goed tot de gemeenschap gaat behoren en een echtgenoot
bij de verkrijging uit zijn eigen vermogen aan de tegenprestatie heeft
bijgedragen, komt deze echtgenoot een vergoedingsvordering toe, waarvan
het beloop overeenkomstig artikel 87, tweede en derde  lid, wordt
bepaald.

Artikel 96

	1. Voor een schuld van een echtgenoot kunnen, ongeacht of deze in de
gemeenschap is gevallen, zowel de goederen der gemeenschap als zijn
eigen goederen worden uitgewonnen.

	2. Voor een niet in de gemeenschap gevallen schuld van een echtgenoot
kunnen de goederen van de gemeenschap niet worden uitgewonnen, indien de
andere echtgenoot eigen goederen van eerstgenoemde aanwijst, die
voldoende verhaal bieden.

	3. De echtgenoot uit wiens eigen goederen een schuld der gemeenschap is
voldaan, heeft deswege recht op vergoeding uit de goederen der
gemeenschap. Betreft het een schuld ter zake van een tot de gemeenschap
behorend goed, dan wordt het beloop van de vergoeding bepaald
overeenkomstig artikel 87, tweede en derde lid.

	4. De echtgenoot wiens niet in de gemeenschap gevallen schuld uit
goederen der gemeenschap is voldaan, is deswege gehouden tot vergoeding
aan de gemeenschap. Betreft het een schuld ter zake van een  tot zijn
eigen vermogen behorend goed, dan wordt het beloop van de vergoeding
bepaald overeenkomstig artikel 87, tweede en derde lid.

	5. De echtgenoot die een schuldeiser tegenwerpt dat een goed waarop
deze verhaal zoekt niet behoort tot de gemeenschap, draagt daarvan de
bewijslast. 

Artikel 96a

	Indien een echtgenoot door een begunstiging bij een door zijn
overlijden tot uitkering komende sommenverzekering een gift aan een
derde heeft gedaan en ten laste van de gemeenschap premies voor die
verzekering zijn gekomen, is de echtgenoot deswege gehouden tot
vergoeding aan de gemeenschap. De vergoeding beloopt een gedeelte van de
waarde van de uitkering, evenredig aan het uit de gemeenschap afkomstige
aandeel in de premies. 

Artikel 96b

	Echtgenoten kunnen bij overeenkomst het beloop van vergoedingen
ingevolge de artikelen 95, 96 en 96a anders bepalen. Artikel 87, vierde
lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing. Kan de vergoeding
niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. 

AFDELING 2

Het bestuur van de gemeenschap

Artikel 97

	1. Een goed dat op naam van een echtgenoot staat, staat onder diens
bestuur. Voor het overige is ieder der echtgenoten bevoegd tot het
bestuur over de goederen van de gemeenschap. Artikel 170, eerste lid,
van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing.

	2. Is een goed der gemeenschap met toestemming, verleend door de
echtgenoot onder wiens bestuur dat goed alleen of mede stond, dienstbaar
aan een beroep of bedrijf van de andere echtgenoot, dan berust het
bestuur van dat goed, voor zover het handelingen betreft die als normale
uitoefening van dat beroep of bedrijf zijn te beschouwen, uitsluitend
bij laatstbedoelde echtgenoot en voor het overige bij de echtgenoten
gezamenlijk. Een verleende toestemming geldt voor de gehele duur van het
beroep of bedrijf, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen, doch de
rechtbank kan de dienstbaarheid op verzoek van een echtgenoot te allen
tijde wegens gegronde redenen beëindigen.

	3. Geschillen tussen de echtgenoten over het bestuur ten aanzien van
tot de gemeenschap behorende goederen, kunnen op verzoek van de
echtgenoten of van een van hen aan de rechtbank  worden voorgelegd.

D

	Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De gemeenschap wordt van rechtswege ontbonden:

	a. in geval van het eindigen van het huwelijk of het geregistreerd
partnerschap door overlijden: op het tijdstip van overlijden;

	b. in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of
ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de rechter: op het
tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding
onderscheidenlijk indiening van het verzoek tot ontbinding van het
geregistreerd partnerschap;

	c. in geval van scheiding van tafel en bed: op het tijdstip van
indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed;

	d. in geval van opheffing van de gemeenschap door een beschikking: op
het tijdstip van indiening van het verzoek tot opheffing van de
gemeenschap;

	e. in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap met
wederzijds goedvinden: op het tijdstip waarop de overeenkomst tot
beëindiging wordt gesloten;

	f. in geval van vermissing en een daarop gevolgd huwelijk of
geregistreerd partnerschap: op het tijdstip waarop de beschikking,
bedoeld in artikel 417, eerste lid, in kracht van gewijsde is gegaan;

	g. in geval van opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden: op het
tijdstip, bedoeld in artikel 120, eerste lid.

	2. Een nieuw tweede en derde lid worden ingevoegd, die luiden:

	2. De ontbinding van de gemeenschap door indiening van een verzoek als
bedoeld in het eerste lid, onder b, c en d, alsmede door sluiting van
een overeenkomst als bedoeld onder e, kan aan derden die daarvan
onkundig waren slechts worden tegengeworpen, indien het desbetreffende
verzoek dan wel de overeenkomst ingeschreven was in het
huwelijksgoederenregister, bedoeld in artikel 116.

	3. Indien vast komt te staan dat een verzoek als bedoeld in het eerste
lid, onder b, c en d, dan wel een overeenkomst als bedoeld in het eerste
lid, onder e, niet meer kan leiden tot echtscheiding, ontbinding van het
geregistreerd partnerschap, scheiding van tafel en bed,  opheffing van
de gemeenschap door een beschikking, onderscheidenlijk beëindiging van
het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden, herleven van
rechtswege alle gevolgen van de gemeenschap, alsof er geen verzoek was
ingediend of overeenkomst was gesloten, tenzij zich inmiddels een andere
grond voor ontbinding heeft voorgedaan. Nochtans wordt de geldigheid van
rechtshandelingen die zijn verricht tussen het tijdstip van indiening
van het verzoek of sluiting van de overeenkomst en het tijdstip waarop
komt vast te staan dat het verzoek of de overeenkomst niet meer tot het
in de eerste zin bedoelde gevolg kan leiden, beoordeeld naar het
tijdstip van de handeling. 

	3. In het tot vierde lid te vernummeren tweede lid worden de woorden
“waarvan toewijzing ontbinding tot gevolg zal hebben” vervangen
door: als bedoeld in het eerste lid, onder b, c of d. De zinsnede “,
telkens voor het geval de gemeenschap wordt ontbonden” vervalt.

E

	Artikel 102, tweede zin, komt te luiden: Voor andere schulden van de
gemeenschap is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden, met
dien verstande evenwel dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen
hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen,
onverminderd de artikelen 190, eerste lid, en 191, eerste lid, van Boek
3. 

Ea

	In artikel 110 vervalt het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor
het tweede lid.

Eb

	In artikel 111 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede
en het derde lid tot eerste en tweede lid.

Ec

	Artikel 112 vervalt. 

Eca

	Aan artikel 116 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. In afwijking van het eerste lid kan bij algemene maatregel van
bestuur worden bepaald dat het register elders dan ter griffie der
rechtbank wordt gehouden. Bij algemene maatregel van bestuur kan
eveneens worden bepaald dat de verstrekking van gegevens ter
inschrijving in het register uitsluitend op een in die maatregel aan te
geven wijze plaats vindt.

Ed

	Artikel 119 vervalt. 

F

	De artikelen 122 tot en met 128 vervallen.

G

 	Vervallen.

H

	Artikel 131, eerste lid, komt te luiden:

	1. Bestaat tussen niet in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten
een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een zaak die
geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op
dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtgenoten
voor de helft toe te behoren.

I

	Artikel 133, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de tweede zin wordt na “erfopvolging” ingevoegd “bij
versterf” en wordt na “making” ingevoegd: , lastbevoordeling.

	2. Toegevoegd wordt een zin, luidende: Evenmin heeft de verplichting
tot verrekening betrekking op vermogen dat bestaat uit rechten op het
vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Boek
4, vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd, alsmede
hetgeen wordt verkregen ingevolge de artikelen 34, 35, 36, 38 en 126,
tweede lid, onder a en c, van Boek 4, en afdeling 3 van titel 4 van Boek
4.

Ia

	In artikel 134 vervalt "van de erflater", wordt na "erfopvolging"
ingevoegd "bij versterf" en wordt na "making" ingevoegd: ,
lastbevoordeling. 

J

	Aan artikel 142, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat
luidt:

	h. in geval van opheffing van de wederzijdse verplichting tot
verrekening bij huwelijkse voorwaarden: het tijdstip, bedoeld in artikel
120, eerste lid.

K

	Artikel 166, derde zin, vervalt.

ARTIKEL II

	Artikel 61 van de Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd: 

	1. Het derde lid komt te luiden:

	3. Van de aan de echtgenoot of geregistreerde partner van de
gefailleerde opgekomen rechten aan toonder en zaken die geen
registergoederen zijn, welke ingevolge artikel 94, tweede lid, onder a
en c, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de huwelijkse
voorwaarden onderscheidenlijk de voorwaarden van geregistreerd
partnerschap buiten de gemeenschap vallen, moet, in geval van geschil,
door beschrijving of bescheiden blijken.

	2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Op de
belegging of wederbelegging is artikel 95, eerste lid, eerste volzin,
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. 

ARTIKEL III

	Artikel 8 van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime vervalt.

ARTIKEL IV

	Artikel 19 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap
vervalt.

ARTIKEL V

	1. Artikel 87 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is slechts van
toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van
verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die na het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet plaatsvinden. Op de vergoedingsvorderingen
die zijn ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen of
aflossingen die vóór dat tijdstip hebben plaatsgevonden, blijft het
recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

	2. Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór de inwerkingtreding
van deze wet, is artikel 94, tweede lid, onder c, en vijfde lid, onder
b, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

	3. Artikel 95, eerste lid, tweede en derde zin, en tweede lid, van Boek
1 van het Burgerlijk Wetboek is slechts van toepassing op
vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van verkrijgingen,
voldoeningen of aflossingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet plaatsvinden. Op de vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op
grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die vóór dat
tijdstip hebben plaatsgevonden, blijft het recht van toepassing zoals
dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet.

	4. Artikel 96, derde lid, tweede zin, en vierde lid, tweede zin, van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is slechts van toepassing op
vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van voldoening van schulden
die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet plaatsvindt. Op de
vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van voldoening van
schulden die vóór dat tijdstip heeft plaatsgevonden, blijft het recht
van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet.

	5. Artikel 96a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is niet van
toepassing indien de begunstiging op het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet reeds onherroepelijk was.

	6. Artikel 99 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dit luidde
onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze
wet, blijft van toepassing in de gevallen waarin op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet een verzoek als bedoeld in artikel 99,
eerste lid, onder  b, c of d, van dat boek reeds is ingediend of een
overeenkomst als bedoeld in artikel 99, eerste lid, onder e, van dat
boek reeds is gesloten, maar nog geen inschrijving in de registers van
de burgerlijke stand heeft plaatsgevonden.

	7. Op de hoofdelijke aansprakelijkheid die vóór het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet ter zake van gemeenschapsschulden door
ontbinding van een gemeenschap is ontstaan, blijft artikel 102 van Boek
1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van
toepassing.

	8. De artikelen 119 en 166, derde zin, van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet,
blijven van toepassing op vóór dat tijdstip gemaakte of gewijzigde
huwelijkse voorwaarden. 

	9. De artikelen 122 tot en met 128 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek, zoals die artikelen luidden onmiddellijk voorafgaande aan het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op
gemeenschappen van winst en verlies en van vruchten en inkomsten,
overeengekomen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL VI

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

ARTIKEL VII

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing wettelijke gemeenschap
van goederen.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   8