[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

31117 Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio’s)

Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio’s)

Eindtekst

Nummer: 2010D05814, datum: 2009-04-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01035:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

23 april 2009 



Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de
crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet
veiligheidsregio’s)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de
brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de
geneeskundige hulpverlening, met behoud van lokale verankering
bestuurlijk en operationeel op regionaal niveau te integreren, teneinde
een doelmatige en slagvaardige hulpverlening te verzekeren, mede op
basis van een gecoördineerde voorbereiding, en daartoe
veiligheidsregio’s in te stellen; 

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

	In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

	Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties; 

	veiligheidsregio: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 9;	

	ramp: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en
de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen
in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een
gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende
disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke
gevolgen te beperken; 

	rampenbestrijding: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met
inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het
bestuur van een veiligheidsregio treft met het oog op een ramp, het
voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp; 

	crisis: een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is
aangetast of dreigt te worden aangetast;

	crisisbeheersing: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met
inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het
bestuur van een veiligheidsregio in een crisis treft ter handhaving van
de openbare orde, indien van toepassing in samenhang met de maatregelen
en voorzieningen die op basis van een bij of krachtens enige andere wet
toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis worden getroffen;

	 geneeskundige hulpverlening: geneeskundige hulpverlening in het kader
van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door daartoe aangesteld
personeel, als onderdeel van een gecoördineerde inzet van diensten en
organisaties van verschillende disciplines, door tussenkomst van een
meldkamer;

	GHOR: een organisatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid;

	Ambulancevervoerder: degene aan wie op grond van de Wet
ambulancevervoer een vergunning tot het verrichten van ambulancevervoer
is verleend;

	Veiligheidsberaad: de voorzitters van de veiligheidsregio’s
gezamenlijk.

§ 2 De gemeente

Artikel 2

	Het college van burgemeester en wethouders is belast met de organisatie
van:

	a. de brandweerzorg;

	b. de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;

	c. de geneeskundige hulpverlening.

Artikel 3

	1. Tot de brandweerzorg behoort:

	a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van
brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al
hetgeen daarmee verband houdt;

	b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij
ongevallen anders dan bij brand. 

	2. De gemeenteraad stelt in een brandbeveiligingsverordening regels
over de in het eerste lid, onder a, bedoelde taak. 

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op
uniformiteit regels worden gesteld over de inhoud van de
brandbeveiligingsverordening. 

Artikel 4

	1. De burgemeester heeft het gezag bij brand alsmede bij ongevallen
anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft.

	2. De burgemeester is bevoegd bij brand en ongevallen, bedoeld in het
eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op het voorkomen,
beperken en bestrijden van gevaar nodig zijn.

Artikel 5

	De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een ramp of van
ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding
van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel.

Artikel 6

	De burgemeester kan de ambulancevervoerders in de regio waarvan zijn
gemeente deel uitmaakt, aanwijzingen geven indien dat naar zijn oordeel
noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare orde.

Artikel 7

	1. De burgemeester draagt er zorg voor dat de bevolking informatie
wordt verschaft over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp
of crisis die de gemeente bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te
volgen gedragslijn. 

	2. De burgemeester draagt er zorg voor dat aan de personen die in zijn
gemeente zijn betrokken bij de rampenbestrijding of de crisisbeheersing,
informatie wordt verschaft over die ramp of crisis, de risico’s die
hun inzet daarbij heeft voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen
die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen. 

	3. De burgemeester stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het
eerste en tweede lid, af met de informatievoorziening door of onder
verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.

§ 3 De veiligheidsregio

Artikel 8

	Het Nederlandse grondgebied is verdeeld in regio’s, overeenkomstig de
bij deze wet behorende bijlage, die kan worden gewijzigd bij algemene
maatregel van bestuur.

Artikel 9

	De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren
tot een regio als bedoeld in artikel 8, treffen een gemeenschappelijke
regeling, waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld met de
aanduiding: veiligheidsregio. 

Artikel 10

	Bij de regeling, bedoeld in artikel 9, worden aan het bestuur van de
veiligheidsregio de volgende taken en bevoegdheden overgedragen: 

	a. het inventariseren van risico’s van branden, rampen en crises;

	b. het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van branden,
rampen en crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen
alsmede in de gevallen die in het beleidsplan zijn bepaald;

	c. het adviseren van het college van burgemeester en wethouders over de
taak, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

	d. het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren
van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;

	e. het instellen en in stand houden van een brandweer;

	f. het instellen en in stand houden van een GHOR;

	g. het voorzien in de meldkamerfunctie;

	h. het aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel;	

	i. het inrichten en in stand houden van de informatievoorziening binnen
de diensten van de veiligheidsregio en tussen deze diensten en de andere
diensten en organisaties die betrokken zijn bij de onder d, e, f, en g
genoemde taken. 

Artikel 11

	1. Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio bestaat, in afwijking
van artikel 13, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen,
uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. 

	2. De voorzitter van het bestuur is, in afwijking van artikel 13,
negende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de burgemeester
die ingevolge de Politiewet 1993 is benoemd als korpsbeheerder. De
voorzitter kan geschorst en ontslagen worden met toepassing van artikel
23 van de Politiewet 1993. 	

	3. Het bestuur wijst een van zijn leden aan die de voorzitter bij
afwezigheid vervangt.

	4. De voorzitter vertegenwoordigt de veiligheidsregio in en buiten
rechte.

	5. Het bestuur van de veiligheidsregio beslist bij meerderheid van
stemmen. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de
doorslag.

Artikel 12

	1. De hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 1, derde lid, van
de Politiewet 1993, en de voorzitter van het waterschap binnen welks
grondgebied de veiligheidsregio is gelegen, worden uitgenodigd deel te
nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio.
Indien het grondgebied van een veiligheidsregio in meer dan één
waterschap is gelegen, bepalen de betrokken voorzitters van de
waterschappen wie van hen deelneemt aan de vergaderingen. 

	2. De voorzitter van de veiligheidsregio nodigt andere functionarissen
wier aanwezigheid in verband met de te behandelen onderwerpen van belang
is, uit deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de
veiligheidsregio. 

Artikel 13

	De commissaris van de Koning wordt uitgenodigd om bij de vergaderingen
van het bestuur van de veiligheidsregio aanwezig te zijn. De commissaris
kan zich laten vertegenwoordigen.

Artikel 14

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de
vier jaar een beleidsplan vast, waarin het beleid is vastgelegd ten
aanzien van de taken van de veiligheidsregio.

	2. Het beleidsplan omvat in ieder geval:

	a. een beschrijving van de beoogde operationele prestaties van de
diensten en organisaties van de veiligheidsregio, en van de politie,
alsmede van de gemeenten in het kader van de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing;

	b. een uitwerking, met inachtneming van de omstandigheden in de
betrokken veiligheidsregio, van door Onze Minister vastgestelde
landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37;

	c. een informatieparagraaf waarin een beschrijving wordt gegeven van de
informatievoorziening binnen en tussen de onder a bedoelde diensten en
organisaties;

	d. een oefenbeleidsplan;

	e. een beschrijving van de niet-wettelijke adviesfunctie, bedoeld in
artikel 10, onder b;

	f. de voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van
de voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk voor de brandweer om
daaraan te voldoen. 

	3. Het bestuur stemt het beleidsplan af met de beleidsplannen van de
aangrenzende veiligheidsregio’s en van de betrokken waterschappen, en
met het beleidsplan, bedoeld in artikel 31 van de Politiewet 1993, van
het regionale politiekorps.

Artikel 15

	1. Het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, is mede gebaseerd op een
door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld risicoprofiel. 

	2. Het risicoprofiel bestaat uit:

	a. een overzicht van de risicovolle situaties binnen de
veiligheidsregio die tot een brand, ramp of crisis kunnen leiden, 

	b. een overzicht van de soorten branden, rampen en crises die zich in
de veiligheidsregio kunnen voordoen, en

	c. een analyse waarin de weging en inschatting van de gevolgen van de
soorten branden, rampen en crises zijn opgenomen.

	3. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het risicoprofiel vast na
overleg met de raden van de deelnemende gemeenten, waarbij het bestuur
de raden tevens verzoekt hun wensen kenbaar te maken omtrent het in het
beleidsplan op te nemen beleid. 

	4. Het bestuur van de veiligheidsregio nodigt voor de vaststelling van
het risicoprofiel in ieder geval het regionale college, bedoeld in
artikel 22 van de Politiewet 1993, de besturen van de betrokken
waterschappen en door Onze andere Ministers daartoe aangewezen
functionarissen uit hun zienswijze ter zake kenbaar te maken. 

	5. Het bestuur van de veiligheidsregio nodigt ten minste eenmaal per
jaar de bij mogelijke rampen en crises in de regio betrokken partijen
uit voor een gezamenlijk overleg over de risico’s in de regio.

Artikel 16

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de
vier jaar een crisisplan vast, waarin in ieder geval de organisatie, de
verantwoordelijkheden, de taken en bevoegdheden in het kader van de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing worden beschreven.

	2. Het crisisplan omvat een beschrijving van de organisatie, de
verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de
maatregelen en voorzieningen die de gemeenten treffen inzake de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing, alsmede van de afspraken die
zijn gemaakt met andere bij mogelijke rampen en crises betrokken
partijen. 

	3. Het crisisplan is in ieder geval afgestemd met crisisplannen,
vastgesteld voor het gebied van aangrenzende veiligheidsregio’s en van
aangrenzende staten.

	4. Het bestuur van de veiligheidsregio zendt het vastgestelde
crisisplan aan de commissaris van de Koning.

Artikel 17

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën inrichtingen,
categorieën rampen en luchtvaartterreinen worden aangewezen waarvoor
het bestuur van de veiligheidsregio een rampbestrijdingsplan vaststelt.
In dat plan worden de maatregelen opgenomen die bij een ramp in die
categorieën dan wel op die luchtvaartterreinen moeten worden genomen. 

	2. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het
eerste lid, worden regels gesteld over:

	a. de inhoud van het plan;

	b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en
van belangrijke wijzigingen van dat plan;

	c. het periodiek beproeven en actualiseren van het plan;

	d. de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het derde lid.

	3. Het bestuur van de veiligheidsregio kan op grond van de ingevolge
artikel 48 verschafte informatie besluiten dat voor een krachtens het
eerste lid aangewezen inrichting geen rampbestrijdingsplan behoeft te
worden vastgesteld.

Artikel 18

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gegeven over:  

	a. de brandweer en de voor de brandweer vast te stellen opkomsttijden,
de GHOR en de meldkamer;

	b. de organisatie van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de
geneeskundige hulpverlening; 

	c. de gemeentelijke bevolkingszorg in het kader van rampenbestrijding
en crisisbeheersing.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
personeel van de brandweer regels worden gegeven over:

	a. de functies en rangen;

	b. de eisen van aanstelling en bevordering;

	c. de eisen met betrekking tot de keuring en de controle op
lichamelijke en geestelijke geschiktheid;

	d. de kleding en de uitrusting.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor het
personeel van de brandweer regels gegeven over opleiden, examineren,
bijscholen en oefenen. Met in ieder geval de daarvoor in aanmerking
komende vakorganisaties van overheidspersoneel wordt over de bij of
krachtens deze maatregel te geven regels overleg gepleegd.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke
brandweeropleidingen worden afgesloten met een rijksexamen. Onze
Minister geeft het diploma af.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de
wijze waarop met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende
vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over het
ontwerp van de maatregel, bedoeld in het tweede lid. 

Artikel 19

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio, het regionale college, bedoeld
in artikel 22 van de Politiewet 1993, en Onze Minister in zijn
hoedanigheid van beheerder van het Korps landelijke politiediensten
sluiten een convenant met het oog op de samenwerking bij branden, rampen
en crises. Een convenant dat betrekking heeft op de door de Koninklijke
marechaussee uitgeoefende politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid,
onder c, van de Politiewet 1993, wordt gesloten met Onze Minister van
Defensie.

	2. Het convenant heeft in ieder geval betrekking op de
meldkamerfunctie, de informatievoorziening en informatie-uitwisseling,
het multidisciplinair oefenen en de operationele prestaties van de
politie bij rampen en crises.

Artikel 20

	1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de
samenwerking tussen veiligheidsregio’s en tussen veiligheidsregio’s
en de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten en
de Koninklijke marechaussee indien het betreft de uitoefening van de
politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de
Politiewet 1993. 

	2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in overeenstemming met
Onze Minister van Defensie gegeven indien zij voorschriften bevat die
mede de Koninklijke marechaussee betreffen, en door Onze Minister en
Onze Minister van Justitie gezamenlijk indien zij voorschriften bevat
ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel
de vervulling van taken ten dienste van de justitie.

Artikel 21

	1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de
informatie- en communicatievoorzieningen van en het gebruik daarvan door
de veiligheidsregio, alsmede over de informatiebeveiliging.

	2. Bij ministeriële regeling kunnen aan de veiligheidsrisico’s
frequenties worden toegewezen voor de overdracht van gegevens door
middel van daartoe aangewezen informatie- en communicatievoorzieningen.

Artikel 22

	1. De besturen van de veiligheidsregio’s dragen gemeenschappelijk
zorg voor in ieder geval de inrichting van een uniforme informatie- en
communicatievoorziening, daaronder begrepen het vaststellen van de
informatiebehoefte en het vaststellen van kaders, standaarden en
kwaliteitseisen met het oog op de informatie-uitwisseling binnen en
tussen de in artikel 10, onder i, bedoelde organisaties, en zo veel
mogelijk voor het personeelsbeleid, de aanschaf van materieel en de
ontwikkeling van handboeken en leidraden.

	 2. De besturen kunnen ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde
taken een gemeenschappelijke regeling treffen waarbij een openbaar
lichaam wordt ingesteld. De Wet gemeenschappelijke regelingen is van
overeenkomstige toepassing.

	3. Aan de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in het tweede lid,
kunnen tevens deelnemen het Rijk, vertegenwoordigd door Onze Minister
wie het aangaat ten behoeve van de onder hem ressorterende diensten, of
andere rechtspersonen voor zover hun deelname van belang is voor de
samenwerking.

	4. Het Veiligheidsberaad bevordert de uitvoering van het eerste lid.

Artikel 23

	Het bestuur van de veiligheidsregio hanteert een kwaliteitszorgsysteem.

Artikel 24

	1. De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt Onze Minister op
diens verzoek informatie over de wijze waarop de veiligheidsregio haar
taken uitvoert. 

	2. De voorzitter van de veiligheidsregio zendt, indien Onze Minister
landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37 heeft vastgesteld,
hem jaarlijks een rapportage over de uitvoering van de landelijke
doelstellingen door de veiligheidsregio. 

	3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de
wijze waarop de rapportage, bedoeld in het tweede lid, wordt verstrekt.

§ 4 De brandweer 

Artikel 25

	1. De door het bestuur van de veiligheidsregio ingestelde brandweer
voert in ieder geval de volgende taken uit:

	a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;

	b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij
ongevallen anders dan bij brand;

	c. het waarschuwen van de bevolking;

	d. het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van
ontsmetting;

	e. het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van
de brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en
bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

	2. De regionale brandweer voert tevens taken uit bij rampen en crises
in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. 

	3. De regionale brandweer staat onder leiding van een commandant.

Artikel 26

	1. Elk college van burgemeester en wethouders kan bij het treffen van
een regeling als bedoeld in artikel 9 besluiten tot het hebben van een
gemeentelijke brandweer, die in de eigen gemeente, in afwijking van
artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a en b, de volgende taken
uitvoert:

	a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;

	b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij
ongevallen anders dan bij brand.

	2. Indien een college van burgemeesters en wethouders besluit tot het
hebben van een gemeentelijke brandweer, hanteert het daarvoor een
kwaliteitszorgsysteem.

	3. Indien alle gemeenten in een regio besluiten een gemeentelijke
brandweer te hebben, blijft artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a en
b, buiten toepassing.

	4. Indien een college besluit de gemeentelijke brandweer op te heffen,
voert de regionale brandweer ook in die gemeente de taken, genoemd in
het eerste lid, onder a en b, uit.

	5. Na een besluit als bedoeld in het vierde lid wijzigen de deelnemers
de regeling, bedoeld in artikel 9, en treffen het college en het bestuur
van de veiligheidsregio overigens de nodige voorzieningen.

Artikel 27 

	1. Het college van burgemeester en wethouders benoemt geen personeel
van de gemeentelijke brandweer in functies die door het bestuur van de
veiligheidsregio, gelet op zijn verantwoordelijkheid, zijn aangemerkt
als functies die bij uitsluiting vervuld kunnen worden door personeel in
dienst van de veiligheidsregio.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen functies worden aangemerkt
die bij uitsluiting vervuld kunnen worden door brandweerpersoneel in
dienst van de veiligheidsregio. 

	3. De regelingen, bedoeld in artikel 21, zijn voor de gemeentelijke
brandweer van overeenkomstige toepassing op de colleges van burgemeester
en wethouders, bedoeld in artikel 26, eerste lid.  

Artikel 28

	1. De burgemeester van een gemeente met een gemeentelijke brandweer
richt, indien hij in geval van een brand ondersteuning dan wel bijstand
behoeft, een verzoek daartoe aan de voorzitter van de veiligheidsregio.

	2. Tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten, voldoet de
voorzitter aan het verzoek, of richt hij zich ter zake tot de
burgemeester van een andere gemeente in zijn regio, dan wel zo nodig tot
de voorzitter van een aangrenzende veiligheidsregio, die de nodige
voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen
verzetten.

	3. De regeling, bedoeld in artikel 9, bevat bepalingen omtrent het
verlenen van ondersteuning, met inbegrip van de bekostiging daarvan.

	4. In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit het verlenen van
bijstand als bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister een bijdrage
verlenen.

	5. In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester die
ondersteuning behoeft, een verzoek daartoe rechtstreeks richten tot de
burgemeester van een binnen de regio gelegen aangrenzende gemeente met
een gemeentelijke brandweer. De burgemeester stelt van zijn verzoek de
voorzitter van de veiligheidsregio in kennis. 

	6. In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester die bijstand
behoeft, een verzoek daartoe rechtstreeks richten tot de burgemeester
van een buiten de regio gelegen aangrenzende gemeente met een
gemeentelijke brandweer. De burgemeesters stellen van dit verzoek de
voorzitter van de eigen veiligheidsregio in kennis.

Artikel 29

	1. Onze Minister kan het college van burgemeester en wethouders van een
gemeente met een gemeentelijke brandweer een aanwijzing geven indien de
taakuitvoering van die brandweer tekortschiet.

	2. Tot het geven van een aanwijzing gaat Onze Minister niet over dan
nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het college heeft gehoord.

	3. Indien de taakuitvoering van de gemeentelijke brandweer blijvend
tekortschiet, kan Onze Minister het college opdragen te besluiten de
gemeentelijke brandweer op te heffen. Artikel 26, vierde en vijfde lid,
zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en
standaardisatie van het brandweer- en reddingsmaterieel dat met het oog
op gebruik hier te lande wordt vervaardigd, ingevoerd of in de handel
gebracht.

	2. Voor keuringen die krachtens een algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in het eerste lid worden verricht, kunnen overeenkomstig daarbij
te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze
vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke
lichamen.

Artikel 31

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio kan een inrichting die in geval
van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare
veiligheid, aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.

	2. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er
zorg voor dat in die inrichting kan worden beschikt over een
bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen
inzake personeel en materieel. 

	3. In afwijking van het eerste lid vindt de aanwijzing plaats door Onze
Minister indien het een inrichting betreft die is gelegen op of deel
uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is, voor
zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het
belang van de veiligheid van de Staat is geboden. Voordat een aanwijzing
plaatsvindt, hoort Onze Minister het hoofd of de bestuurder van de
inrichting. 

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke
categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen en op welke wijze tot
de aanwijzing kan worden besloten, en kan worden bepaald aan welke eisen
het personeel en het materieel moeten voldoen.

	5. Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld in het
vierde lid verstrekt het bestuur van de veiligheidsregio dan wel Onze
Minister de nodige inlichtingen ten behoeve van de uitoefening van de in
dit artikel bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing. 

	6. Het hoofd of bestuurder van een aangewezen inrichting verstrekt het
bestuur van de veiligheidsregio dan wel Onze Minister voor 1 februari
van ieder jaar een overzicht van de werkelijke sterkte van de
bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar. 

	7. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er
zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van optreden dat
noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins
binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond
van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die
bestrijding is belast.

§ 5 De GHOR

Artikel 32

	1. De door het bestuur van de veiligheidsregio ingestelde organisatie
GHOR is belast met de coördinatie, aansturing en regie van de
geneeskundige hulpverlening, en met de advisering van andere overheden
en organisaties op het gebied van de geneeskundige hulpverlening.

	2. De GHOR staat onder leiding van een directeur. De directeur GHOR
maakt deel uit van de directie van de in het gebied van de
veiligheidsregio gelegen gemeentelijke gezondheidsdienst.

	3. De directeur GHOR is belast met de operationele leiding van de
geneeskundige hulpverlening.

Artikel 33 

	1. Instellingen als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen,
zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg, ambulancevervoerders en gezondheidsdiensten in die
regio, die een taak hebben binnen de geneeskundige hulpverlening,
treffen de nodige maatregelen met het oog op hun taak en de
voorbereiding daarop.

	2. Het bestuur van de veiligheidsregio en de in die regio werkzame
instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten, bedoeld
in het eerste lid, maken schriftelijke afspraken over de inzet van deze
instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten bij de
uitvoering van hun taak en op de voorbereiding daarop.

	3. De instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en diensten,
bedoeld in het eerste lid, verstrekken het bestuur van de
veiligheidsregio alle informatie over hun inzet en de voorbereiding
daarop door middel van het jaardocument maatschappelijke verantwoording
als bedoeld in artikel 16 van de Wet toelating zorginstellingen.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan de
inhoud van afspraken, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 34

	1. Indien de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening of de
voorbereiding daarop naar het oordeel van het bestuur van de
veiligheidsregio tekort schiet, treedt het bestuur in overleg met een
instelling of zorgaanbieder als bedoeld in artikel 33, eerste lid. 

	2. De voorzitter van de veiligheidsregio kan, indien hij geen
verbetering constateert, de desbetreffende instelling en zorgaanbieder
een schriftelijke aanwijzing geven.

	 3. Blijft de instelling of zorgaanbieder in gebreke, dan verzoekt de
voorzitter Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen de
desbetreffende instelling of zorgaanbieder de nodige maatregelen te
treffen.

§ 6 De meldkamer

Artikel 35

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio heeft de beschikking over een
gemeenschappelijke meldkamer die is ingesteld en in stand wordt gehouden
door het bestuur of door het bestuur van een andere veiligheidsregio ten
behoeve van de brandweertaak, de geneeskundige hulpverlening, het
ambulancevervoer en de politietaak, met dien verstande dat het regionale
college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, zorg draagt voor
het in stand houden van de meldkamer politie, als onderdeel van de
meldkamer.

	2. De meldkamer is belast met het ontvangen, registreren en beoordelen
van alle acute hulpvragen ten behoeve van de brandweer, de geneeskundige
hulpverlening, het ambulancevervoer en de politie, het bieden van een
adequaat hulpaanbod, en het begeleiden en coördineren van de
hulpdiensten. 

	3. De meldkamer staat onder leiding van een directeur. Het bestuur van
de veiligheidsregio benoemt de directeur na overleg met het regionale
college van politie. De directeur rapporteert periodiek aan het bestuur
van de veiligheidsregio over de wijze waarop de meldkamer functioneert
en heeft instemmingsrecht bij het aanstellen en aangesteld houden van
personeel van de meldkamer. 

	4. Het convenant, bedoeld in artikel 19, bevat met betrekking tot de
meldkamerfunctie in ieder geval afspraken over de locatie, het beleid en
beheer, de financiën, de prestaties, de ondersteunende systemen en de
samenwerking van politie met brandweer, geneeskundige hulpverlening en
ambulancevervoer in de meldkamer.

	5. Indien besturen van verschillende regio’s besluiten gezamenlijk
gebruik te maken van één meldkamer, worden hierover schriftelijke
afspraken gemaakt tussen de betrokken regionale colleges van politie,
besturen van veiligheidsregio’s en ambulancevervoerders. 

§ 7 Coördinerend functionaris

Artikel 36

	Het bestuur van de veiligheidsregio wijst een functionaris aan die is
belast met de coördinatie van de maatregelen en voorzieningen die de
gemeenten treffen met het oog op een ramp of crisis.

§ 8 Landelijke doelstellingen

Artikel 37

	1. Onze Minister kan landelijke doelstellingen vaststellen ten aanzien
van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.

	2. Onze Minister zendt het besluit waarbij hij landelijke
doelstellingen heeft vastgesteld, aan de besturen van de
veiligheidsregio’s alsmede aan de Staten-Generaal.

Artikel 38

	Onze Minister voert, mede met het oog op eventueel vast te stellen
landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37, periodiek overleg
met het Veiligheidsberaad.

§ 9 Bovenlokale rampen en crises

Artikel 39

	1. In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis,
of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is de voorzitter van de
veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd
toepassing te geven aan de artikelen 4, 5, 6 en 7 van deze wet, aan
artikel 12, 15 eerste lid, 54, eerste lid, 57, eerste lid en 60b, eerste
lid, van de Politiewet 1993 en aan de artikelen 172 tot en met 177 van
de Gemeentewet, met uitzondering van artikel 176, derde tot en met zesde
lid.

	2. De voorzitter van de veiligheidsregio roept een regionaal
beleidsteam bijeen, dat bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten
die betrokken zijn of dreigen te worden bij de ramp of crisis, alsmede
uit de hoofdofficier van justitie. De voorzitter van elk direct
betrokken waterschap wordt uitgenodigd deel uit te maken van het
beleidsteam. 

	3. De voorzitter van de veiligheidsregio wijst een regionaal
operationeel leider aan, die is belast met de leiding van een regionaal
operationeel team, dat bestaat uit leidinggevenden van de betrokken
diensten. De regionaal operationeel leider neemt deel aan de
vergaderingen van het regionaal beleidsteam. De voorzitter van de
veiligheidsregio nodigt voorts de functionarissen wier aanwezigheid in
verband met de omstandigheden van belang is, uit deel te nemen aan de
vergaderingen.

	4. Tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet, neemt de voorzitter
van de veiligheidsregio geen besluiten met toepassing van de in het
eerste lid genoemde artikelen dan nadat hij het regionaal beleidsteam
daarover heeft geraadpleegd. Een burgemeester kan in het regionaal
beleidsteam schriftelijk bezwaar doen aantekenen, indien hij van mening
is dat een voorgenomen besluit het belang van zijn gemeente onevenredig
schaadt.

	5. De voorzitter van de veiligheidsregio geeft de regionaal
operationeel leider de bevelen die hij nodig acht in verband met de
uitvoering van de door hem genomen besluiten.

	6. Zodra de omstandigheden het toelaten, ontbindt de voorzitter het
regionaal beleidsteam.

Artikel 40

	1. De voorzitter van de veiligheidsregio brengt na afloop van een ramp
of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de
burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam,
schriftelijk verslag uit aan de raden van de getroffen gemeenten over
het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen.
Hij vermeldt daarbij of een burgemeester gebruik heeft gemaakt van de
bevoegdheid schriftelijk bezwaar aan te tekenen.

	2. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in
overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het
regionaal beleidsteam, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst
van het verslag stellen.

	3. De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt in een raad van een
gemeente uit deze veiligheidsregio mondelinge inlichtingen over de
besluiten, bedoeld in het eerste lid, indien de desbetreffende raad
daarom verzoekt. De raad zendt een afschrift van het verzoek en van de
in het eerste en tweede lid bedoelde stukken aan de commissaris van de
Koning.

	4. Indien de raad, gehoord de inlichtingen van de voorzitter van de
veiligheidsregio, besluit zijn standpunt over de besluiten, bedoeld in
het eerste lid, ter kennis te brengen van Onze Minister, geschiedt dit
door tussenkomst van de commissaris van de Koning. De commissaris laat
het standpunt van de raad vergezeld gaan van zijn oordeel over de
besluiten, en van een afschrift van de in het eerste en tweede lid
bedoelde stukken. 

	5. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in
het vierde lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

Artikel 41	

	1. De commissaris van de Koning ziet toe op de samenwerking in het
regionaal beleidsteam en kan daartoe aanwijzingen geven.	

	2. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in
het eerste lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

Artikel 42

	1. De commissaris van de Koning kan, in geval van een ramp of crisis
van meer dan regionale betekenis, of van ernstige vrees voor het
ontstaan daarvan, de voorzitter van de veiligheidsregio, zo mogelijk na
overleg met hem, aanwijzingen geven over het inzake de rampenbestrijding
of crisisbeheersing te voeren beleid.

	2. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in
het eerste lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

Artikel 43

	De voorzitters van de veiligheidsregio’s en de commissarissen van de
Koning en Onze Minister verstrekken elkaar de nodige inlichtingen ten
behoeve van hun rol bij de toepassing van artikel 42.

Artikel 44

	1. Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de
bevoegdheid is gegeven bij een ramp regels te stellen of maatregelen te
treffen, maakt hij van deze bevoegdheid geen gebruik dan na overleg met
Onze Minister, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.

	2. Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de
bevoegdheid is gegeven bij een crisis regels te stellen of maatregelen
te treffen, informeert hij terstond Onze Minister indien hij van deze
bevoegdheid gebruikt maakt.

§ 10 Informatie en communicatie 

Artikel 45

	1. Gedeputeerde staten dragen zorg voor de productie en het beheer van
een geografische kaart waarop de in de veiligheidsregio aanwezige
risico’s zijn aangeduid, op basis van het risicoprofiel, bedoeld in
artikel 15. De risicokaart vermeldt de plaatsgebonden en geografisch te
onderscheiden risico’s alsmede de gegevens die zijn opgenomen in het
openbare register, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer. De
kaart is openbaar.

	2. De colleges van burgemeester en wethouders in de provincie en de
directeur-generaal van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu
leveren gedeputeerde staten de voor de uitvoering van het eerste lid
benodigde gegevens.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de in
de risicokaart op te nemen categorieën van rampen, over de productie,
het beheer en de vormgeving van de risicokaart, over de wijze waarop en
de frequentie waarmee de daarvoor benodigde gegevens dienen te worden
aangeleverd en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot
onderdelen van de risicokaart.

Artikel 46

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat Onze
Minister, de commissaris van de Koning en de hoofdofficier van Justitie
informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio
kunnen treffen, en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming
en bestrijding of beheersing hiervan.

	2. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de
bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de
regio kunnen treffen, over de maatregelen die zijn getroffen ter
voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan en over de daarbij te
volgen gedragslijn.

	3. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bij
de rampenbestrijding en de crisisbeheersing in de regio betrokken
personen informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de
regio kunnen treffen, de risico's die hun inzet kan hebben voor hun
gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of
zullen worden getroffen.

	4. Het bestuur stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste,
tweede en derde lid, af met de informatievoorziening door of onder
verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.

Artikel 47

	1. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp
of crisis op Nederlands grondgebied kunnen worden getroffen, ter zake
worden geïnformeerd, voor zover dit niet reeds op grond van andere
voorschriften geschiedt.

	2. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp
of crisis op Nederlands grondgebied worden bedreigd of getroffen, de
informatie over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van die ramp of
crisis wordt verschaft, voor zover dit niet op grond van andere
voorschriften geschiedt.

Artikel 48

	1. Eenieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens,
verschaft het bestuur van de veiligheidsregio de informatie die nodig is
voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op
grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.

	2. Het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een inrichting
die behoort tot een krachtens artikel 17 aangewezen categorie niet in
werking gesteld of gehouden wordt, indien degenen die de inrichting in
werking zal hebben of heeft, niet aan de in het eerste lid bedoelde
verplichting tot informatieverstrekking voldoet.

	3. Indien voor gegevens als bedoeld in het eerste lid of een deel
daarvan geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat
geboden is, verstrekt degene die daarover beschikt op aanwijzing van
Onze betrokken Minister deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor
geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.

	4. Indien degene die beschikt over gegevens als bedoeld in het eerste
lid van mening is dat deze gegevens of een deel daarvan niet kunnen
worden verstrekt omdat geheimhouding daarvan door het belang van de
veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt hij deze gegevens tezamen
met de gegevens waarvoor naar zijn mening geheimhouding niet is geboden,
aan Onze betrokken Minister.

	5. Onze betrokken Minister verstrekt de informatie op basis van de
gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, aan het bestuur van de
veiligheidsregio nadat hij deze in overleg met Onze Minister zodanig
heeft bewerkt, dat de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin
niet voorkomen of daaruit niet kunnen worden afgeleid.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 49

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio maakt de gegevens openbaar die
het krachtens artikel 48, eerste lid, heeft ontvangen ten behoeve van de
vaststelling van rampbestrijdingsplannen voor de krachtens artikel 17
aangewezen categorieën inrichtingen. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden daarover nadere regels gesteld.

	2. Artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur is op
het verstrekken van informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het
eerste lid, niet van toepassing, met dien verstande dat het verstrekken
van de gegevens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet
opweegt tegen de volgende belangen:

	a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

	b. het voorkomen van sabotage.

	3. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid
van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over de
overige gegevens die krachtens artikel 48, eerste lid, en over de
gegevens die krachtens artikel 50, eerste en tweede lid, zijn ontvangen,
ten aanzien van de inrichtingen waarop richtlijn nr. 96/82/EG van de
Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn
betrokken (PbEG L 10) betrekking heeft, uitsluitend van toepassing, voor
zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben. 

	4. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid
van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over
gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing.

	5. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid
van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over
gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor
zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid
van het voorkomen van sabotage.

	6. Artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid
van bestuur is, voor zover het gaat om milieu-informatie als bedoeld in
artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, uitsluitend van toepassing voor
zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid
van het voorkomen van sabotage.

Artikel 50

	1. In geval van een ramp stelt eenieder die daarvan kennis draagt, de
burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt, zo spoedig
mogelijk daarvan op de hoogte. 

	2. In geval van een ramp verschaft eenieder die over relevante
veiligheidstechnische gegevens beschikt, de burgemeester van de gemeente
waar de ramp plaatsvindt, de informatie die nodig is voor een adequate
uitvoering van diens taken, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid.
Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere
voorschriften is verschaft of kan worden verkregen, dan wel indien de
gegevens op grond van artikel 48, derde of vierde lid, reeds zijn
verstrekt aan Onze betrokken Minister. 

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in het eerste lid. 

§ 11 Bijstand 

Artikel 51 

	1. Behoeft de voorzitter van een veiligheidsregio in geval van een
brand, ramp of crisis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan
bijstand, dan richt hij een verzoek daartoe aan Onze Minister. Hij stelt
de commissaris van de Koning van het verzoek in kennis.

	2. Onze Minister voldoet aan het verzoek, tenzij dringende redenen zich
daartegen verzetten.

	3. Onze Minister richt zich met een verzoek om bijstand tot de
voorzitter van een andere veiligheidsregio, tot de commissaris van de
Koning of zo nodig tot Onze betrokken Minister dan wel indien militaire
bijstand gewenst is tot Onze Minister van Defensie, die de nodige
voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen
verzetten. 

	4. Onze Minister kan de ambulancevervoerders een aanwijzing geven over
de inzet van ambulance-auto’s.

	5. In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter van een
veiligheidsregio een verzoek als in dat lid bedoeld rechtstreeks richten
tot de voorzitter van een aangrenzende regio, mits de crisisplannen van
beide regio’s afspraken daaromtrent omvatten en er sprake is van
spoed. De voorzitter stelt van zijn verzoek Onze Minister en de
commissaris van de Koning in kennis. 

§ 12 Buitengewone omstandigheden 

Artikel 52

	1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de
Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone
omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op
voordracht van Onze Minister-president, de artikelen 53 en 54 in werking
worden gesteld.

	2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt
onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het
voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde
bepalingen.

	3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan
worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze
Minister-president, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in
werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

	4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president,
worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld,
buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel
toelaten.

	5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de
daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na
de bekendmaking. 

	6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in
ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 53

	1. De commissaris van de Koning kan de burgemeesters in de provincie in
een concreet geval de nodige aanwijzingen geven inzake de
rampenbestrijding.

	2. Onze Minister kan de commissaris van de Koning opdragen aan de
voorzitter van de veiligheidsregio in de provincie in een concreet geval
de nodige aanwijzingen te geven inzake de rampenbestrijding of de
crisisbeheersing.

Artikel 54

	Onze Minister kan, indien het algemeen belang zulks dringend eist,
bevoegdheden van de commissaris van de Koning en van de burgemeester op
grond van deze wet geheel of ten dele aan zich trekken dan wel een
andere autoriteit daarmee geheel of ten dele belasten.

§ 13 Financiële bepalingen 

Artikel 55

	1. In de kosten die voor een veiligheidsregio voortvloeien uit de
uitoefening van haar taken ingevolge artikel 10, verleent Onze Minister
een bijdrage. De bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.

	2. In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit de
daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die
bestrijding, kan Onze Minister een bijdrage verlenen. 

	3. In de kosten die voor een veiligheidsregio voortvloeien uit het
verlenen van bijstand, bedoeld in artikel 51, derde lid, kan Onze
Minister een bijdrage verlenen.

	4. In de kosten die voortvloeien uit het verlenen van bijstand als
bedoeld in artikel 3 van de op 14 november 1984 te Den Haag tot stand
gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Koninkrijk België inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het
bestrijden van rampen en ongevallen (Trb. 1984, 155) en van de op 7 juni
1988 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake wederzijdse
bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen, zware ongevallen
daaronder begrepen (Trb. 1988, 95), kan Onze Minister aan de bij de
bestrijding betrokken gemeenten, veiligheidsregio’s, provincies,
organisaties en diensten een bijdrage verlenen.

	5. In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit het opsporen en
ruimen van als gevolg van de Tweede Wereldoorlog achtergebleven
explosieven, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de uitvoering van het eerste tot en met vijfde lid. 

Artikel 56

	1. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat:

	a. eenmaal in de drie jaar een kostenevaluatie wordt verricht, en

	b. eenmaal in de vijf jaar een visitatie door een visitatiecommissie
wordt verricht.

	2. Bij de kostenevaluatie wordt in ieder geval een vergelijking gemaakt
met de gegevens betreffende de kosten van andere veiligheidsregio’s.

	3. Het bestuur van de veiligheidsregio zendt aan Onze Minister het
rapport van de visitatiecommissie, samen met het standpunt van het
bestuur van de veiligheidsregio daarover. Het bestuur van de
veiligheidsregio maakt het rapport en zijn standpunt openbaar.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid van de
evaluaties en visitaties van de verschillende veiligheidsregio’s.

	

§ 14 Toezicht 

Artikel 57

	1. Er is een Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, die onder gezag van
Onze Minister belast is met: 

	a. het toetsen van de wijze waarop een orgaan van een veiligheidsregio,
een gemeente of een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken
met betrekking tot de brandweerzorg, de rampenbestrijding of
crisisbeheersing; 

	b. het, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, periodiek toetsen van de voorbereiding op de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing door de bestuursorganen,
bedoeld onder a;

	c. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ramp of
crisis, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2
van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, een onderzoek instelt. 

	2. Een orgaan als bedoeld in het eerste lid, onder a, verstrekt de door
Onze Minister aangewezen ambtenaren desgevraagd de inlichtingen die zij
redelijkerwijs nodig hebben in verband met de uitvoering van toetsen als
bedoeld in het eerste lid, onder a en b. 

	3. Een orgaan van één van de openbare lichamen, bedoeld in het eerste
lid, of van het Rijk dan wel eenieder die werkzaam is bij een
organisatie, een instelling, een inrichting die of een bedrijf dat
betrokken is bij een brand, ramp of crisis, verstrekt de door Onze
Minister aangewezen ambtenaren desgevraagd de inlichtingen die zij
redelijkerwijs nodig hebben in verband met het verrichten van een
onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder c.

Artikel 58

	1. De werkzaamheden die in het kader van artikel 57 worden uitgevoerd,
worden jaarlijks door Onze Minister vastgesteld, gehoord de
commissarissen van de Koning.

	2. De inspectie rapporteert, gevraagd of ongevraagd, rechtstreeks aan
Onze Minister.

	3. De inspectie zendt haar rapportages tevens aan de commissarissen van
de Koning.

	4. Onze Minister brengt in een multidisciplinaire rapportage aan de
Staten-Generaal verslag uit van de bevindingen van de inspectie bij de
toetsing, bedoeld in artikel 57, eerste lid, onder b.

	5. Onze Minister zendt, onverminderd het vierde lid, de Staten-Generaal
jaarlijks een door de inspectie opgesteld verslag van de werkzaamheden
die in het kader van artikel 57 zijn uitgevoerd.

Artikel 59

	1. De commissaris van de Koning kan het bestuur van een
veiligheidsregio een aanwijzing geven, indien de taakuitvoering in de
veiligheidsregio tekortschiet.

	2. Tot het geven van een aanwijzing gaat de commissaris van de Koning
niet over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het bestuur heeft
gehoord. 

	3. De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in
het eerste en tweede lid, volgens een door de regering gegeven
ambtsinstructie.

Artikel 60

	De voorzitters van de veiligheidsregio’s geven de commissaris van de
Koning alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van het toezicht
nodig heeft.

Artikel 61

	1. Onverminderd artikel 57, eerste lid, zijn met het toezicht op de
naleving van

	a. het bij of krachtens artikel 30 en 31 bepaalde, of 

	b. het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de
krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen, 

belast de ambtenaren die bij besluit van het bestuur van de
veiligheidsregio zijn aangewezen. Van dit besluit wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.  

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onder b.    

	3. Met het toezicht op de naleving van de verordening, bedoeld in
artikel 3, tweede lid, zijn belast de bij besluit van het college van
burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

§ 15 Binnentreden

Artikel 62

	1. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de
commissaris van de Koning, de brandweercommandant en het door hem
aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, de
directeur GHOR en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende
personeel van de GHOR alsmede de door Onze Minister aangewezen
ambtenaren, bedoeld in artikel 57, tweede en derde lid, zijn bevoegd
elke plaats te betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de
vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de
toegang met behulp van de sterke arm. Zij kunnen zich bij het
binnentreden doen vergezellen van door hen aangewezen personen. 

	2. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de
brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende
personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister aangewezen
ambtenaren, bedoeld in artikel 57, tweede en derde lid, zijn bevoegd
alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaatsen,
bedoeld in het eerste lid, mee te nemen en daarvan op zodanige wijze
gebruik te maken als zij voor een goede vervulling van hun taak
noodzakelijk achten.

§ 16 Sancties 

Artikel 63 

	Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot oplegging van een
last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens artikel
31 bepaalde alsmede het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien
van de krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen, tot welke
bevoegdheid mede behoort het stilleggen of gedeeltelijk buiten werking
stellen of verzegelen van de inrichting dan wel het verzegelen of
verwijderen van hetgeen zich in de inrichting bevindt.

Artikel 64

	1. Overtreding van de regels van de verordening, bedoeld in artikel 3,
tweede lid, en van het bij of krachtens artikel 30 bepaalde kan bestraft
worden met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie. 

	2. Overtreding van het bij of krachtens artikel 31, tweede, vijfde en
zesde lid bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar
of geldboete van de derde categorie. 

	3. In geval van overtreding van artikel 31, tweede lid, kan als
bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van
de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar. 

	4. Handelen in strijd met de artikelen 48, eerste lid, en 50, tweede
lid, is een strafbaar feit, indien dat handelen in de algemene maatregel
van bestuur, bedoeld in artikel 48, zesde lid, onderscheidenlijk artikel
50, derde lid, is aangeduid als strafbaar feit.

Artikel 65

	1. Met de opsporing van de in artikel 64 strafbaar gestelde feiten
zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering,
belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Minister. 

	2. Onverminderd de eisen, gesteld bij de algemene maatregel van
bestuur, bedoeld in artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van
Strafvordering, kan slechts als opsporingsambtenaar worden aangewezen
degene die voldoet aan de door Onze Minister te stellen regels over de
eisen van bekwaamheid. 

	3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor
vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen. 

§ 17 Nederlands instituut fysieke veiligheid

Artikel 66

	1. Er is een Nederlands instituut fysieke veiligheid. Het instituut
heeft rechtspersoonlijkheid.

	2. Het instituut heeft de volgende taken op het gebied van de
brandweerzorg, rampenbestrijding, geneeskundige hulpverlening bij
ongevallen en rampen, en crisisbeheersing:

	a. het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof voor, en het
verzorgen van officiersopleidingen alsmede het verzorgen van andere door
Onze Minister aan te wijzen opleidingen die met een rijksexamen als
bedoeld in artikel 18, vierde lid, worden afgesloten en het ontwikkelen
van lesstof, oefenstof en leerstof hiervoor;

	b. het ontwikkelen en in stand houden van expertise door middel van het
verzamelen en beheren van relevante kennis en zo nodig door het
verrichten van toegepast wetenschappelijk onderzoek;

	c. het ter beschikking stellen van de verzamelde informatie en
expertise aan organisaties die werkzaam zijn op het gebied van de
brandweerzorg, rampenbestrijding, geneeskundige hulpverlening bij
ongevallen en rampen, en crisisbeheersing.

	3. Het instituut kan op het gebied van de brandweerzorg,
rampenbestrijding, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen,
en crisisbeheersing andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit de
in het tweede lid genoemde taken voortvloeien, voor zover het betreft:

	a. het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof voor, en het
verzorgen van andere dan de in het tweede lid, onder a, bedoelde
opleidingen;

	b. het werven en selecteren van kandidaten voor opleidingen als bedoeld
in onderdeel a en het tweede lid, onder a;

	c. het organiseren van oefeningen;

	d. het verrichten van andere activiteiten die de deskundigheid van
personen op de in de aanhef genoemde gebieden of het functioneren van de
organisaties waarvoor zij werkzaam zijn, bevorderen;

	e. het verrichten van onderzoek voor en adviseren van derden teneinde
direct of indirect een bijdrage te leveren aan de fysieke veiligheid.

	4. Voor de in het derde lid genoemde werkzaamheden wordt een vergoeding
van ten minste de integrale kosten berekend en de werkzaamheden mogen
niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private
aanbieders van vergelijkbare diensten.

	5. De inkomsten van het instituut bestaan uit: 

	a. de kosten die het instituut bij de uitvoering van de in het tweede
lid bedoelde taken en de in het derde lid bedoelde werkzaamheden bij
derden in rekening brengt, 

	b. de bijdragen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, en 

	c. andere baten. 

	6. Het instituut trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn
opvorderbaar zijn. In afwijking van de eerste volzin is het het
instituut toegestaan ter overbrugging van tijdelijke kastekorten bij een
bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht
tijdelijke kredieten in rekening-courant op te nemen. 

	7. Het instituut houdt een zodanige administratie bij dat:

	a. de registratie van lasten en baten van de taken, bedoeld in het
tweede lid en van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, gescheiden
zijn;

	b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en
objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie,
correct worden toegerekend;

	c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de
administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

	8. Het instituut houdt een zodanige administratie bij dat informatie
kan worden verschaft over de integrale kosten en over de baten van de
werkzaamheden, bedoeld in het derde lid.

 Artikel 67

	1. Het instituut heeft een bestuur dat uit zeven leden bestaat,
waaronder de voorzitter. 

	2. De voorzitter en de overige leden van het bestuur worden bij
koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen. 

	3. De leden van het bestuur hebben, behoudens tussentijds ontslag,
zitting voor vier jaren. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden
herbenoemd. 

Artikel 68

	1. Het bestuur heeft de algemene leiding over het instituut. 

	2. Het bestuur benoemt een directeur, die de dagelijkse leiding over
het instituut heeft. 

	3. Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de inrichting en
werkwijze van het instituut en nadere regels over de taken en
bevoegdheden van de directeur. 

	4. Het bestuur stelt jaarlijks vast een begroting van de inkomsten en
uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar, een meerjarenraming van
de inkomsten en uitgaven voor de daarop volgende vier kalenderjaren en
de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven van het
daaraan voorafgaande kalenderjaar. Deze behoeven de goedkeuring van Onze
Minister. 

	5. Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de
uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan
inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat
voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is. 

	6. Het bestuur stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van de
werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid
en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen
kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en
algemeen verkrijgbaar gesteld. 

Artikel 69

	1. Het personeel van het instituut is ambtenaar in de zin van de
Ambtenarenwet. 

	2. De regels die op grond van artikel 125, eerste lid, van de
Ambtenarenwet zijn gegeven voor de ambtenaren die bij een ministerie
anders dan het Ministerie van Defensie zijn aangesteld, zijn van
overeenkomstige toepassing op de ambtenaren die in dienst van het
instituut zijn. 

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gegeven over het personeel van het instituut en, voor zover dit
in verband met hun bijzondere positie noodzakelijk is, over de
ambtenaren die bij het instituut zijn aangesteld voor de duur van een
opleiding als bedoeld in artikel 18, vierde lid. 

	4. De regels, bedoeld in artikel 18, tweede en derde lid, zijn van
toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het derde lid, alsmede op het
personeel van het instituut, niet zijnde personeel van de brandweer, dat
is aangesteld in een functie als bedoeld in artikel 18, tweede lid.

Artikel 70

	1. Onze Minister verstrekt het instituut jaarlijks uit ’s Rijks kas
een bijdrage met het oog op de kosten van de uitvoering van de in
artikel 66, tweede lid, bedoelde taken. Onze Minister kan het instituut
een tijdelijke bijdrage voor een bijzonder doel verstrekken. 

	2. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van
de aan het instituut toegekende taken. 

Artikel 71

	1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven
over: 

	a. de taken en bevoegdheden van het bestuur, 

	b. de openbaarheid van de vergaderingen van het bestuur, en 

	c. de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de bijdragen, bedoeld in
artikel 70, eerste lid, worden verstrekt. 

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gegeven over de controle op de rechtmatigheid van het gevoerde
financiële beheer en de verantwoording daarover en op de doelmatigheid
van het beheer, de organisatie en het gevoerde beleid van het bestuur.

§ 18 Nederlands bureau brandweerexamens

Artikel 72

	1. Er is een Nederlands bureau brandweerexamens dat
rechtspersoonlijkheid bezit. 

	2. Het bureau heeft tot taak: 

	a. te zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de
afneming van een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde lid; 

	b. het afgeven van vrijstellingen en certificaten; 

	c. het vaststellen van de uitslag van een examen en het adviseren aan
Onze Minister over het afgeven van een diploma. 

Artikel 73

	1. Het bureau kan andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit
artikel 72, tweede lid, voortvloeien, voor zover het betreft: 

	a. het zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de
afneming van andere examens op het gebied van de brandweerzorg en de
rampenbestrijding dan die welke in 72, tweede lid, onder a, zijn
bedoeld, alsmede het afgeven van vrijstellingen, certificaten en
diploma's; 

	b. het ontwikkelen, het in stand houden en het beschikbaar stellen van
expertise met betrekking tot de examinering van opleidingen op het
gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding. 

	2. De in het eerste lid genoemde werkzaamheden mogen niet leiden tot
concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van
vergelijkbare diensten en worden tegen kostendekkende tarieven verricht.


Artikel 74

	1. Het bureau heeft een bestuur dat bestaat uit zeven leden, de
voorzitter daaronder begrepen. 

	2. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van het bestuur.
Onze Minister kan een vertegenwoordiger benoemen die deelneemt aan de
beraadslagingen van het bestuur. 

	3. Het bestuur stelt bij reglement regels vast over de uitvoering, de
organisatie en de afneming van een rijksexamen als bedoeld in artikel
18, vierde lid. 

	4. Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister voor de
uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan
inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat
voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is. 

	5. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van
de aan het bureau toegekende taken. 

	6. Het personeel van het bureau is ambtenaar in de zin van de
Ambtenarenwet, behoudens de verantwoording daarover en op de
doelmatigheid van het beheer, de organisatie degenen met wie een
arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht. Het bestuur stelt
bij reglement regels vast over de onderwerpen, genoemd in artikel 125,
eerste lid, van de Ambtenarenwet. Indien het bestuur, ondanks daartoe
strekkende uitnodiging, nalatig blijft hieraan uitvoering te geven,
stelt Onze Minister bedoeld reglement vast. 

Artikel 75

	1. De inkomsten van het bureau bestaan uit de kosten die het bij de
uitvoering van de taken, bedoeld in het 72, tweede lid, en de
werkzaamheden, bedoeld in het 73, eerste lid, bij derden in rekening
brengt en andere baten. 

	2. De begroting van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende
kalenderjaar, de meerjarenraming van de inkomsten en uitgaven en het
jaarverslag van het voorafgaande kalenderjaar behoeven de goedkeuring
van Onze Minister. 

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de inrichting, de werkwijze en de taak van het bureau, de
samenstelling van het bestuur en de openbaarheid van de vergaderingen
daarvan en de controle op het financieel beheer. 

	4. Het bureau stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden, het
gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid
van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het
verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar
gesteld.

§ 19 Invoerings- en overgangsbepalingen 

Artikel 76

	Ten aanzien van de in deze wet opgenomen verplichtingen geldt dat:

	a. de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, wordt
getroffen uiterlijk drie maanden na inwerkingtreding van deze wet; 

	b. het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, uiterlijk negen maanden na
inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld; 

	c. het risicoprofiel, bedoeld in artikel 15, uiterlijk zes maanden na
inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld;

	d. het crisisplan, bedoeld in artikel 16, uiterlijk twaalf maanden na
inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld

Artikel 77

	De Brandweerwet 1985, de Wet van 1 november 2007 tot wijziging van de
Brandweerwet 1985 in verband met het verzekeren van de kwaliteit van
brandweerpersoneel en de verbreding van de wettelijke taken van het
Nederlands instituut fysieke veiligheid (Stb. 481), de Wet rampen en
zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en
rampen worden ingetrokken.

Artikel 78

	1. De artikelen 1, 4 en 11 van de Brandweerwet 1985 en de artikelen 3,
4 en 5 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen,
zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, blijven
na de inwerkingtreding van deze wet in een regio van toepassing totdat
de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, is getroffen. 

	2. Het organisatieplan, bedoeld in artikel 4a van de Brandweerwet 1985
en het beheersplan, bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware
ongevallen, alsmede de gemeentelijke rampenplannen, bedoeld in artikel 3
van de Wet rampen en zware ongevallen, blijven binnen een regio van
kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio een beleidsplan
onderscheidenlijk een crisisplan heeft vastgesteld.

	3. Het organisatieplan, bedoeld in artikel 6 van de Wet geneeskundige
hulpverlening bij ongevallen en rampen, blijft binnen een regio van
kracht totdat de afspraken, bedoeld in artikel 35, tweede lid, zijn
gemaakt.

	4. Aanwijzingen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de
Brandweerwet 1985, rampbestrijdingsplannen als bedoeld in artikel 4a van
de Wet rampen en zware ongevallen en bevelen als bedoeld in artikel 10a,
tweede lid van de Wet rampen en zware ongevallen en blijven binnen een
regio van kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio besluit tot
intrekking ervan.

	5. Degenen die een opleiding als bedoeld in artikel 15 van de
Brandweerwet 1985, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding
van deze wet, nog niet met een examen hebben afgerond, kunnen tot drie
jaar na de inwerkingtreding van deze wet deze examens afleggen op basis
van de examenreglementen zoals die luidden op de hiervoor bedoelde dag.

	6. Totdat in een regio de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in
artikel 9, is getroffen, fungeert voor de toepassing van de artikelen
39, 40, 43 en 51 de burgemeester die tevens korpsbeheerder is van het
regionale politiekorps, als voorzitter van de veiligheidsregio.

Artikel 79

	Onze Minister kan besluiten dat het bestuur van een veiligheidsregio,
gedurende een door Onze Minister te bepalen periode, in de
meldkamerfunctie voorziet op een andere wijze dan bepaald in artikel 35.
Aan dit besluit kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 80

	De voordracht voor een krachtens de artikelen 8, 17, eerste en tweede
lid, 18, 31, vierde lid, 33, vierde lid, 55, zesde lid, of 56, vierde
lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder
gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal is overgelegd.

§ 20 Slotbepalingen 

Artikel 81

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 82

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet veiligheidsregio’s.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage bij artikel 8

– De naam van elke regio is onderstreept

– Een regio beslaat het grondgebied van de onder de regionaam vermelde
gemeenten

Groningen

Appingedam, Bedum, Bellingwedde, Ten Boer, Delfzijl, Eemsmond,
Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, De
Marne, Marum, Menterwolde, Pekela, Reiderland, Scheemda, Slochteren,
Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde, Winschoten, Winsum, Zuidhorn.

Fryslân

Achtkarspelen, Ameland, Boarnsterhim, Bolsward, Dantumadeel,
Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Gaasterlân-Sleat,
Harlingen, Heerenveen, Het Bildt, Kollumerland en Nieuwkruisland,
Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Lemsterland, Littenseradiel, Menaldumadeel,
Nijefurd, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Skarsterlân,
Smallingerland, Sneek, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland,
Weststellingwerf, Wûnseradiel, Wymbritseradiel.

Drenthe

Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel,
Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld, De Wolden.

IJsselland 

Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte,
Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle.

Twente

Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, 

Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen,
Twenterand, Wierden.

Noord- en Oost-Gelderland

Aalten, Apeldoorn, Berkelland, Bronckhorst, Brummen, Doetinchem, Elburg,
Epe, Ermelo, Heerde, Harderwijk, Hattem, Lochem, Montferland, Nunspeet,
Oldebroek, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Putten, Voorst, Winterswijk,
Zutphen.

Gelderland-Midden

Arnhem, Barneveld, Doesburg, Duiven, Ede, Lingewaard, Nijkerk,
Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Scherpenzeel,
Wageningen, Westervoort, Zevenaar.

Gelderland-Zuid

Beuningen, Buren, Culemborg, Druten, Geldermalsen, Groesbeek, Heumen,
Lingewaal, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Neder-Betuwe, Neerijnen,
Nijmegen, Tiel, Ubbergen, West Maas en Waal, Wijchen, Zaltbommel.

Utrecht

Abcoude, Amersfoort, Baarn, De Bilt, Breukelen, Bunnik, Bunschoten,
Eemnes, Houten, IJsselstein, Leusden, Loenen, Lopik, Maarssen,
Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, De Ronde Venen,
Soest, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Wijk bij
Duurstede, Woerden, Woudenberg, Zeist.

Flevoland

Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde.

Noord-Holland-Noord

Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Bergen, Castricum, Den Helder,
Drechterland, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard,
Heiloo, Hoorn, Koggenland, Langedijk, Medemblik, Niedorp, Opmeer,
Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Wervershoof, Wieringen,
Wieringermeer, Zijpe.

Zaanstreek-Waterland

Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland,
Wormerland, Zaanstad, Zeevang.

Kennemerland

Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en
Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen,
Zandvoort.

Amsterdam-Amstelland

Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Diemen, Ouder-Amstel, Uithoorn.

Gooi en Vechtstreek

Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp,
Wijdemeren.

Haaglanden

Delft, ’s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp,
Rijswijk, 

Midden-Delfland, Wassenaar, Westland, Zoetermeer. 

Hollands Midden

Alkemade, Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda,
Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Moordrecht,
Nederlek, 

Nieuwerkerk aan den IJssel, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout,
Oegstgeest, Ouderkerk, Reeuwijk, Rijnwoude, Schoonhoven, Teylingen,
Vlist, Voorschoten, Waddinxveen, Zevenhuizen-Moerkapelle, Zoeterwoude.

Rotterdam-Rijnmond

Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel,
Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel,
Lansingerland, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk,
Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen, Westvoorne.

Zuid-Holland-Zuid

Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden,
Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht,
Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Oud-Beijerland,
Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik, Zwijndrecht.

Zeeland

Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal,
Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere, Vlissingen.

Midden- en West-Brabant

Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Dongen,
Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Gilze en Rijen, Goirle,
Halderberge, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Moerdijk, Oisterwijk,
Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tilburg, Waalwijk,
Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert.

Brabant-Noord

Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren,
's-Hertogenbosch, Heusden, Landerd, Lith, Maasdonk, Mill en Sint Hubert,
Oss, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode,
Uden, Veghel, Vught.

Brabant-Zuidoost 

Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven,
Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen,
Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en
Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre.

Limburg-Noord

Arcen en Velden, Beesel, Bergen, Echt-Susteren, Gennep, Helden, Horst
aan de Maas, Kessel, Leudal, Maasbree, Maasgouw, Meerlo-Wanssum, Meijel,
Mook en Middelaar, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Sevenum, Venlo,
Venray, Weert. 

Limburg-Zuid

Beek, Brunssum, Eijsden, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf,
Maastricht, Margraten, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen,
Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul,
Voerendaal.

 PAGE    

 PAGE   18