[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31278 Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk

Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk

Eindtekst

Nummer: 2010D05829, datum: 2008-09-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01043:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

9 september 2008



Wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding
van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in
de praktijk



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het naar aanleiding van de
evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet
rijonderricht motorrijtuigen 1993 in de praktijk, wenselijk is deze wet
te wijzigen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

	b. rijonderricht: onderricht, gericht op het bijbrengen, behouden of
verbeteren van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel
te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs
wordt gevorderd;

	c. stage: na het examen te volgen rijonderricht gericht op het
verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid,
onderdeel a;

	d. bijscholing: rijonderricht na de eerste afgifte van een certificaat
als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, gericht op het
hernieuwd verkrijgen van een certificaat als in dat onderdeel bedoeld;

	e. motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de
Wegenverkeerswet 1994;

	f. rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet
1994;

	g. scholing educatieve maatregel: onderricht, gericht op de bevordering
van de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders in het kader
van een door het CBR krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen
opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen;

	h. instituut: instituut, bedoeld in artikel 2;

	i. toets: proef ter beoordeling van de vakbekwaamheid van
rijinstructeurs;

	j. bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet
1994, niet zijnde een brommobiel;

	k. brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van
een carrosserie;

	l. richtlijn rijbewijzen: de bij ministeriële regeling aangewezen
richtlijn.

B

	Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. het eerste lid komt te luiden:

	1. Onze Minister wijst een instituut aan dat is belast met:

	a. het afnemen van het examen rijinstructeur, met uitzondering van de
examens, bedoeld in het vijfde lid,

	b. het afnemen van de geschiktheidstest, bedoeld in artikel 9, vierde
lid,

	c. de beoordeling van de stage en de aanwijzing van de
stagebegeleiders,

	d. de praktijkbeoordeling in het kader van de praktische bijscholing,
bedoeld in artikel 12b,

	e. de vaststelling van de leerdoelen en de inhoud van de theoretische
bijscholing,

	f. de certificering van de cursussen die aan de leerdoelen en de
inhoud, bedoeld in onderdeel e, voldoen,

	g. het verlenen van de ontheffing, bedoeld in artikel 12b, vierde lid,

	h. de beoordeling van de examens in het kader van het
herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c,

	i. het afnemen van de toets, bedoeld in artikel 21, derde lid,

	j. het afnemen van het examen docent scholing educatieve maatregel,

	k. het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 4,

	l. de ongeldigverklaring van certificaten, bedoeld in artikel 15,
eerste lid,

	m. de vaststelling van de tarieven voor de activiteiten, bedoeld in de
onderdelen a tot en met l.

	2. het tweede lid komt te luiden:

	2. Het instituut voert de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen
a tot en met d, en f tot en met j, uit overeenkomstig het daarvoor
geldende reglement. Het instituut stelt dit reglement vast met
inachtneming van de regels, bedoeld in het derde lid.

	2a. het derde lid komt te luiden:

	3. Onze Minister stelt, het instituut gehoord, regels met betrekking
tot de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste
lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met j.

	3. het vierde lid komt te luiden:

	4. Onze Minister kan rijksgecommitteerden aanwijzen die zijn belast met
het toezicht op de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd
in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en h tot en met j. Onze
Minister kan een rijksgecommitteerde schorsen of ontslaan wegens
ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, dan wel wegens
andere zwaarwegende redenen. Onze Minister stelt regels voor het door de
rijksgecommitteerden uitgeoefende toezicht.

	4. in het zesde lid wordt “of op het afleggen van de toets, bedoeld
in het eerste lid, onderdelen a, b en c” vervangen door: , bedoeld in
het eerste lid, onderdelen a en j.

	5. het zevende lid komt te luiden:

	7. De door het instituut vastgestelde tarieven behoeven de goedkeuring
van Onze Minister. Het voor het uitvoeren door het instituut van de
taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en h tot en
met j te betalen tarief bestaat mede uit een vergoeding van de kosten
van de in het vierde lid bedoelde rijksgecommitteerden. Het instituut
draagt het in de tweede volzin bedoelde, door Onze Minister vast te
stellen deel van het tarief dat de vergoeding van de kosten van de
rijksgecommitteerden betreft aan hen af overeenkomstig bij regeling van
Onze Minister vast te stellen regels.

C

	Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt na de laatste volzin toegevoegd: Onze
Minister stelt hun beloning vast.

	2. het derde lid komt te luiden:

	3. In afwijking van artikel 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht is
voor de behandeling van het beroep een bedrag verschuldigd, indien het
beroep is gericht tegen een besluit ter zake van:

	a. de toelating tot het examen rijinstructeur of het examen docent
educatieve maatregel, of

	b. de uitslag van het examen rijinstructeur of het examen docent
educatieve maatregel.

D

	In artikel 4, tweede lid, wordt “alsmede gegevens omtrent de door het
instituut verrichte taken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen
a, b en c” vervangen door: , gegevens omtrent de door het instituut
verrichte taken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en
met d, f tot en met j, en de gegevens als bedoeld in artikel 12, derde
lid, .

E

	Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

	1. Degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft in het besturen van
enige motorrijtuigcategorie is in het bezit van een door het instituut
afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie B als bedoeld in de
richtlijn rijbewijzen. Daarnaast is degene die bedrijfsmatig
rijonderricht geeft voor de in de richtlijn rijbewijzen genoemde
motorrijtuigcategorieën in het bezit van een door het instituut
afgegeven certificaat voor de desbetreffende motorrijtuigcategorie.

	2. In afwijking van het eerste lid is geen certificaat vereist voor:

	a. de voertuigintroductie in een voor de bestuurder nieuw motorrijtuig
voor de categorieën C, CE, D of DE als bedoeld in de richtlijn
rijbewijzen;

	b. het theoretische rijonderricht, anders dan het vak verkeer, voor het
rijbewijs in de motorrijtuigcategorieën C of D, en de theoretische
scholing en theoretische bijscholing in het kader van de vakbekwaamheid
van bestuurders van die motorrijtuigcategorieën, voor zover de
betrokken docent voldoet aan de bekwaamheidseisen bedoeld in artikel
4.2.1., tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en
beroepsonderwijs,

	en

	c. het rijonderricht in het kader van een door het CBR opgelegde
verplichting zich te onderwerpen aan een scholing educatieve maatregel.

	3. Het certificaat dient:

	a. geldig te zijn voor het rijonderricht dat wordt gegeven,

	b. te voldoen aan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde eisen
inzake inrichting en uitvoering, en

	c. behoorlijk leesbaar te zijn.

	4. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, is degene die
bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor het besturen van een bromfiets in
het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de
motorrijtuigcategorie A als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen en is
degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor het besturen van een
brommobiel in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat
voor de motorrijtuigcategorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen.

	5. In afwijking van het derde lid, onderdeel a, is een certificaat als
bedoeld in artikel 13, onderdeel a, alleen geldig voor het rijonderricht
dat wordt gegeven onder directe begeleiding van de stagebegeleider.

F

	Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

	1. Het instituut geeft een certificaat voor het geven van rijonderricht
slechts af:

	a. indien het de afgifte betreft aansluitend aan het examen ten behoeve
van de stage als bedoeld in artikel 12a, aan degene die blijkens een
door het instituut afgenomen examen voldoet aan de bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot
het geven van rijonderricht,

	b. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in
artikel 13, onderdeel b, aan degene die blijkens een door het instituut
afgenomen examen en een door het instituut vastgestelde positieve
beoordeling van de stage voldoet aan de bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven
van rijonderricht,

	c. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in
artikel 12b, eerste lid, of 12c, eerste lid, aan degene die voldoet aan
de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen
van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,

	d. aan degene aan wie op grond van de krachtens de artikelen 12a,
tweede lid, onderdeel a, en artikel 12b, derde lid, onderdeel b,
vastgestelde regelen door het instituut een verlenging van de stage of
de bijscholing is toegestaan,

	e. aan degene die in het bezit is van een niet langer dan zes maanden
voor de afgifte afgegeven militair of politieinstructeursbewijs dat nog
geldig is,

	f. aan de migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in artikel 1 van de
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, die voldoet aan de
vereisten voor de erkenning van beroepskwalificaties, bedoeld in artikel
5 van die wet.

	2. De in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde eisen van
vakbekwaamheid kunnen verschillen naar gelang het betreft de
verschillende categorieën van motorrijtuigen.

	3. Een certificaat, afgegeven in het in het eerste lid, onderdeel e,
bedoelde geval, kan alleen bevoegdheden verlenen die overeenkomen met
die welke voortvloeien uit het desbetreffende instructeursbewijs.

	4. Bij de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde algemene maatregel
van bestuur wordt bepaald dat voor het deelnemen aan het examen
rijinstructeur een in die maatregel aangegeven niveau van vooropleiding
is vereist. Personen die niet voldoen aan dit niveau van vooropleiding
kunnen bij het instituut een geschiktheidstest afleggen. Bij een
positief resultaat van die geschiktsheidstest kan worden deelgenomen aan
het examen rijinstructeur.

	5. Bij of krachtens de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde
algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

	a. de inrichting en de inhoud van de geschiktheidtest;

	b. de beoordeling van de competenties van de betrokkene en de wijze
waarop die beoordeling plaatsvindt.

G

	In artikel 12, eerste lid, wordt in de eerste volzin “tegen betaling
van het door Onze Minister vastgestelde tarief” vervangen door: tegen
betaling van het daarvoor vastgestelde tarief.

H

	Na artikel 12 worden drie paragrafen ingevoegd luidende:

§ 2a Stage

Artikel 12a

	1. Degene die blijkens een door het instituut afgegeven certificaat
voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, bedoelde eisen van
vakbekwaamheid, doorloopt na de afgifte van dat certificaat een stage
door middel van het geven van rijonderricht in die
motorrijtuigcategorie. Het voldoen aan de regels voor de stage in de
motorrijtuigcategorieën B, C of D wordt gelijkgesteld met het voldoen
aan de regels voor de stage voor de motorrijtuigcategorieën BE, CE of
DE.

	2. Het instituut kan stagebegeleiders aanwijzen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot:

	a. de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de stage in
verband met bijzondere omstandigheden, en de wijze waarop die wordt
doorlopen,

	b. de beoordeling van de stagiair en de wijze waarop de beoordeling
plaatsvindt,

	c. de aanwijzing van stagebegeleiders. 

§ 2b Bijscholing

Artikel 12b

	1. Degene die rijonderricht geeft en in het bezit is van een
certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, of een
instructeursbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet
rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals dat artikel gold op 1 januari
2008 volgt theoretische en praktische bijscholing voor het rijonderricht
in de motorrijtuigcategorie waarvoor hij het certificaat of het
instructeursbewijs heeft. Indien een rijinstructeur in het bezit is van
een certificaat of een instructeursbewijs voor verschillende
motorrijtuigcategorieën als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, volgt
hij voor één van die categorieën theoretische en praktische
bijscholing.

	2. Het instituut stelt de leerdoelen, de inhoud en de voorgeschreven
werkwijze van de theoretische bijscholing vast, en kan de cursussen
certificeren die aan de leerdoelen, de inhoud en de voorgeschreven
werkwijze voldoen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot:

	a. de omvang, de inhoud en de verplichtingen van degene die de
gecertificeerde cursussen verzorgen,

	b. de omvang, de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de
praktische bijscholing in verband met bijzondere omstandigheden,

	c. de beoordeling van de competenties van degene die rijonderricht
geeft en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

	4. Het instituut kan degene die rijonderricht geeft ontheffing verlenen
van de verplichting praktische bijscholing te volgen. Aan de ontheffing
kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.

§ 2c Herintreding

Artikel 12c

	1. Degene die beschikt over een certificaat of een instructeursbewijs,
als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet rijonderricht
motorrijtuigen 1993, zoals dat artikel gold op 1 januari 2008 dat zijn
geldigheid niet langer dan vijf jaar heeft verloren kan een
herintrederstraject volgen.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot:

	a. de omvang en de inhoud van het herintrederstraject,

	b. de beoordeling van de competenties van de herintreder en de wijze
waarop die beoordeling plaatsvindt.

I

	Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

	Een certificaat is geldig:

	a.

	1. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen
voor de categorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, voor de
duur van twaalf achtereenvolgende maanden;

	2. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen
voor de categorie A, C of D als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen,
voor de duur van zes achtereenvolgende maanden.

	In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te
geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig met
ten hoogste vier achtereenvolgende maanden worden verlengd,

	b. in de overige gevallen: voor de duur van vijf achtereenvolgende
jaren. In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan
te geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig
met ten hoogste vier achtereenvolgende maanden worden verlengd. 

J

	Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a. vervalt “of”.

	2. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een
komma, worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

	c. het instituut de beoordeling van de stage als onvoldoende vaststelt,

	d. het instituut vaststelt dat de rijinstructeur onvoldoende bij de
theoretische bijscholing aanwezig is geweest, of

	e. het instituut de beoordeling van ten minste de laatste van de in
vijf jaar gevolgde praktische bijscholingen als onvoldoende vaststelt.

K

	In het opschrift van Hoofdstuk IV wordt “Bijscholing” vervangen
door: Scholing educatieve maatregel

L

	In artikel 16 wordt “bijscholing” telkens vervangen door: scholing
educatieve maatregel.

M

	Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. het eerste lid komt te luiden:

	1. Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel
wordt tegen betaling van het daarvoor door het instituut vastgestelde
tarief afgegeven door het instituut.

	2. in het tweede lid wordt “bijscholing” telkens vervangen door:
scholing educatieve maatregel.

	3. in het tweede lid, onderdeel a vervalt “een geldig certificaat als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, bezit, dan wel”.

	4. in het tweede lid, onderdeel b, vervalt “certificaat of”.

N

	In de artikelen 19 en 20 wordt “bijscholing” telkens vervangen
door: scholing educatieve maatregel.

O

	Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste en derde lid wordt “Onze Minister” telkens
vervangen door: het instituut.

	2. In het tweede en vijfde lid wordt “Onze Minister” telkens
vervangen door: Het instituut.

P

	Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, eerste volzin, en het vijfde lid wordt “Onze
Minister” telkens vervangen door: het instituut.

	2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “Onze Minister”
vervangen door: Het instituut.

	3. Het derde lid komt te luiden:

	3. Het instituut deelt het besluit mede aan de in artikel 141 van het
Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren.

Q

	Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede en vierde lid wordt “Onze Minister” telkens
vervangen door: het instituut.

	2. In het derde lid wordt “Onze Minister” vervangen door: Het
instituut.

R

	Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste en tweede lid wordt “bijscholing” telkens
vervangen door: scholing educatieve maatregel.

	2. In het tweede lid wordt “bijscholingsdocent” vervangen door:
docent educatieve maatregel.

S

	Hoofdstuk VIA Ontheffingen vervalt.

T

	Artikel 27 vervalt.

U

	Artikel 28 wordt vernummerd tot artikel 27.

V

	De artikelen 29 tot en met 30a, en 31 vervallen.

ARTIKEL II

	Instructeursbewijzen, afgegeven krachtens artikel 3 van de Wet
rijonderricht motorrijtuigen, aan houders die op 1 januari 1995 de
leeftijd van 50 jaren hadden bereikt en aan wie niet overeenkomstig het
bepaalde in artikel 30 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993,
zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze wet, een certificaat
is afgegeven, behouden hun geldigheid tot 5 jaar na de datum van
inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL IIA

	1. Certificaten, afgegeven krachtens artikel 9 van de Wet rijonderricht
motorrijtuigen 1993, zoals dit artikel gold voor de inwerkingtreding van
deze wet, voor het rijonderricht in de motorrijtuigcategorie AM als
bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, aangewezen krachtens artikel 1,
onderdeel l, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, aan houders
die uitsluitend voor het rijonderricht in deze motorrijtuigcategorie
bevoegd zijn, behouden hun geldigheid alleen voor het geven van
theoretisch rijonderricht in deze motorrijtuigcategorie.

	2. Degene die in het bezit is van het certificaat, bedoeld in het
eerste lid, volgt theoretische bijscholing voor het rijonderricht in de
motorrijtuigcategorie A of B als bedoeld in de in het eerste lid
genoemde richtlijn. De artikelen 9, eerste lid, onderdeel c, en 13 van
de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 zijn van overeenkomstige
toepassing.

ARTIKEL III

	Een ontheffing, afgegeven krachtens artikel 24a van de Wet
rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals deze gold voor de
inwerkingtreding van deze wet, behoudt haar geldigheid voor de duur
waarvoor zij is verleend.

ARTIKEL IV

	1. Artikel 7, eerste lid, eerste volzin, en artikel 12a van de Wet
rijonderricht motorrijtuigen 1993 is niet van toepassing op
rijinstructeurs die in het bezit zijn van een voor de inwerkingtreding
van deze wet door het instituut afgegeven certificaat of
instructeursbewijs, als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Wet
rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals deze gold voor de
inwerkingtreding van deze wet.

	2. Het instituut verleent aan degene die op het moment van
inwerkingtreding van deze wet deelneemt aan een examen rijinstructeur
een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, als deze
blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan de eisen
van bekwaamheid, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, zoals
dit artikelonderdeel en deze eisen golden voor de inwerkingtreding van
deze wet.

	3. In afwijking van de artikelen 9 en 13 van de Wet rijonderricht
motorrijtuigen 1993 verleent het instituut aan degene die rijonderricht
geeft en van wie de geldigheid van het certificaat in de eerste twaalf
maanden na de inwerkingtreding van deze wet afloopt, een certificaat dat
na die datum van afloop twaalf aaneengesloten maanden geldig is.

	4. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het
certificaat tussen de eerste twaalf en vierentwintig maanden na de
inwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het
certificaat afloopt Ă©Ă©nmaal theoretische bijscholing.

	5. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het
certificaat tussen de eerste vierentwintig en zesendertig maanden na de
inwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het
certificaat afloopt Ă©Ă©nmaal theoretische en Ă©Ă©nmaal praktische
bijscholing.

	6. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het
certificaat tussen de eerste zesendertig en achtenveertig maanden na de
inwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het
certificaat afloopt twee maal theoretische bijscholing en Ă©Ă©nmaal
praktische bijscholing.

	7. Degene die rijonderricht geeft en van wie de geldigheid van het
certificaat tussen de eerste achtenveertig en zestig maanden na de
inwerkingtreding van deze wet afloopt, volgt voor de datum waarop het
certificaat afloopt twee maal theoretische bijscholing en twee maal
praktische bijscholing.

	8. Bij een door het instituut vastgestelde beoordeling van de eerste
praktische bijscholing als onvoldoende:

	a. volgt de betrokkene in het geval dat het vijfde of zesde lid van
toepassing is opnieuw praktische bijscholing, met dien verstande dat in
het geval dat ook de beoordeling van de tweede praktische bijscholing
onvoldoende is, de geldigheid van het certificaat niet wordt verlengd,

	b. volgt de betrokkene in het geval dat het zevende lid van toepassing
is en ook de beoordeling van de tweede praktische bijscholing
onvoldoende is, een derde praktische bijscholing  met dien verstande dat
in het geval dat ook de beoordeling van de derde praktische bijscholing
onvoldoende is, de geldigheid van het certificaat niet wordt verlengd; 

	c. in de onder a. en b genoemde gevallen zijn de artikelen 9, eerste
lid, onderdelen c en d, 13, aanhef en onderdeel b, en 15, eerste lid,
onderdeel e,  van overeenkomstige toepassing. 

	9. Artikel 7, eerste lid, en artikel 12a van de Wet rijonderricht
motorrijtuigen 1993 zijn gedurende vijf jaar na inwerkingtreding van
deze wet niet van toepassing op hen die rijonderricht geven, gericht op
de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders.

ARTIKEL V

	Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze
wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL VI

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

 PAGE    

 PAGE   1