31286 Aanpassing van de wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken (Stb. 653), de wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) en de wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141) aan de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening
Aanpassing van de wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken (Stb. 653), de wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) en de wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141) aan de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening
Eindtekst
Nummer: 2010D05830, datum: 2008-09-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2007Z01045:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-09-10 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-09-18 10:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-09-18 13:40: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-09-25 10:15: Aanvang vergadering: hamerstuk (Uitvoering Verdragen inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken en burgerlijke rechtsvordering ( 31 286)) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. De Voorzitter, 25 september 2008 Aanpassing van de wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken (Stb. 653), de wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) en de wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141) aan de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging hebben genomen dat het wenselijk is gebleken de wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken (Stb. 653), de wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) en de wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141) op enige punten aan te passen aan de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I De wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken (Stb. 653) wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 2 wordt “de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage” vervangen door: de rechtbank ’s-Gravenhage. B Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid wordt “kantonrechter” vervangen door: rechtbank. b. Het tweede lid vervalt. c. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid. C Artikel 5 komt als volgt te luiden: Artikel 5 1. De centrale autoriteit gaat na of de rogatoire commissie voldoet aan de bepalingen van het verdrag. 2. Is de centrale autoriteit van oordeel dat de rogatoire commissie voldoet aan de bepalingen van het verdrag, dan zendt deze de rogatoire commissie toe aan de rechtbank binnen wier gebied de uitvoering moet geschieden. Deze rechtbank is aan deze toezending gebonden. In geval van een getuigenverhoor of deskundigenonderzoek wordt de rogatoire commissie uitgevoerd door de rechtbank binnen wier gebied de getuigen of deskundigen, of het grootste aantal van hen woonachtig zijn of verblijven. Indien de uitvoering van de rogatoire commissie in verschillende rechtsgebieden dient plaats te vinden, is elk van de rechtbanken van deze rechtsgebieden bevoegd de commissie in haar geheel uit te voeren. 3. De rogatoire commissie kan worden verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter is aan deze verwijzing gebonden. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het tweede lid nadere regels worden gesteld. D Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt “hij” vervangen door: de centrale autoriteit. 2. Het derde lid vervalt. 3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid. E Artikel 7 komt als volgt te luiden: Artikel 7 Oordeelt de centrale autoriteit dat artikel 12, eerste lid, onder b, van het verdrag van toepassing is, dan zendt deze de stukken onder opgaaf van redenen aan Onze Minister van Justitie, die zo nodig na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, beslist. F Artikel 8 vervalt. G Artikel 9 vervalt. H In artikel 10, eerste volzin, wordt na “de stukken” ingevoegd: door een beëdigd vertaler. I Artikel 11, tweede lid, komt te luiden: 2. De rechter kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor de oproeping uit hoofde van de uitvoering van een rogatoire commissie. Oproepingen die niet door een der partijen worden verricht geschieden door de griffier van de rechtbank. De artikelen 171, 172, 173 en 178 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op het verhoor van getuigen van overeenkomstige toepassing. J Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd luidende: Artikel 15a Een afwijzende beslissing op grond van artikel 5, artikel 9, tweede lid, en artikel 12, eerste lid, onder a, van het verdrag wordt beschouwd als een beschikking waartegen voor partijen in de hoofdprocedure hoger beroep openstaat overeenkomstig de vierde afdeling van titel 7 van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat het hoger beroep de werking niet schorst, tenzij de rechter anders heeft bepaald, en dient te worden ingesteld binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de dag van de beslissing. K Artikel 16, tweede lid, komt te luiden: 2. De stukken gaan vergezeld van een door een beëdigd vertaler vervaardigde vertaling in de taal van de aangezochte autoriteit dan wel, indien artikel 4, tweede of vierde lid, van het verdrag voor de betreffende Staat van toepassing is, in het Frans, het Engels of een andere taal waarin een rogatoire commissie aan de centrale autoriteit van die Staat kan worden gericht. De rechter kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor en de kosten betaalt van deze vertaling. L Artikel 18 komt te luiden: Artikel 18 1. Omtrent de vergoedingen en kosten waarvan door de betrokken aangezochte Staat terugbetaling wordt verzocht, wordt door de rechter overeenkomstig de artikelen 237 en 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitspraak gedaan, voorzover deze artikelen daarvoor een vergoeding plegen in te sluiten. 2. De griffier betaalt de in het voorgaande lid bedoelde kosten en vergoedingen aan de centrale autoriteit van die aangezochte Staat en brengt deze, voorzover zij in een veroordeling in de proceskosten plegen te worden begrepen, in rekening bij de eiser of verzoeker, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de gedaagde, de eiser en gedaagde gezamenlijk, een of meer andere belanghebbenden of dezen met de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. Met betrekking tot de terugbetaling van de vergoeding voor deskundigen zijn de derde tot en met vijfde volzin van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. In de in deze zinnen bedoelde gevallen zijn de artikelen 199, derde lid, en 244, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. M Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd: a. Voor de tekst van de bepaling wordt de aanduiding “1.” geplaatst. b. Er wordt een lid toegevoegd luidende: 2. Andere stukken betreffende de uitvoering van een handeling tot het verkrijgen van bewijs of een andere gerechtelijke handeling hebben een gelijke kracht als Nederlandse stukken met betrekking tot eenzelfde handeling. N Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd: a. Het tweede lid komt te luiden: 2. De in het eerste lid bedoelde rechter kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden die hij uit het oogpunt van een goede procesorde nuttig of noodzakelijk acht. b. Er wordt een derde lid toegevoegd luidende: 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde voorwaarden. O Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd: a. In het tweede lid, eerste volzin, wordt “elke voorwaarde verbinden welke hij voor het verloop van het onderzoek of verhoor gedienstig acht” vervangen door: voorwaarden verbinden die hij uit het oogpunt van een goede procesorde nuttig of noodzakelijk acht. b. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde voorwaarden. ARTIKEL II De wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 6 komt als volgt te luiden: Artikel 6 1. Als de autoriteit, door welke, overeenkomstig de voorschriften van het verdrag, de uitvoering geschiedt van rogatoire commissiën, afkomstig uit de Staten, waar het verdrag van kracht is, wordt aangewezen de rechtbank binnen wier gebied de uitvoering moet geschieden. In geval van een getuigenverhoor of deskundigenonderzoek wordt het verzoek gedaan aan de rechtbank binnen wier gebied de getuigen of deskundigen, of het grootste aantal van hen woonachtig zijn of verblijven. Indien de uitvoering van de rogatoire commissie in verschillende rechtsgebieden dient plaats te vinden, is elk van de rechtbanken van deze rechtsgebieden bevoegd de commissie in haar geheel uit te voeren. 2. De rogatoire commissie kan worden verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter is aan deze verwijzing gebonden. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld. B Artikel 7 komt te luiden: Artikel 7 Oordeelt de rechtbank, aan wie overeenkomstig de voorschriften van het verdrag de rogatoire commissie is toegezonden, dat de uitvoering door een andere rechtbank behoort te geschieden, dan zendt zij de commissie aan deze rechtbank. Deze rechtbank is aan de doorzending gebonden. C Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 7a De rechter die met de uitvoering van de rogatoire commissie is belast kan, indien dit voor een goede uitvoering van de rogatoire commissie nodig wordt geoordeeld, de stukken door een beëdigd vertaler in het Nederlands doen vertalen. D Artikel 8 vervalt. E Artikel 9 vervalt. F In artikel 10 wordt “kantonrechter” vervangen door: rechter. G Artikel 12 komt te luiden: Artikel 12 De rechter kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor de oproeping uit hoofde van de uitvoering van een rogatoire commissie. Oproepingen die niet door een der partijen worden verricht geschieden door de griffier van de rechtbank. De artikelen 171, 172, 173 en 178 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op het verhoor van getuigen van overeenkomstige toepassing. H Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd luidende: Artikel 14a Een afwijzende beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, en op grond van artikel 11, derde lid, onder 1 en 2, en artikel 14, tweede lid, van het verdrag wordt beschouwd als een beschikking waartegen voor partijen in de hoofdprocedure hoger beroep openstaat overeenkomstig de vierde afdeling van titel 7 van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat het hoger beroep de werking niet schorst, tenzij de rechter anders heeft bepaald, en dient te worden ingesteld binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de dag van de beslissing. I Artikel 15, tweede lid, komt te luiden: 2. Indien de rogatoire commissie vergezeld is van een door een beëdigd vertaler vervaardigde vertaling in een van de talen, bedoeld in artikel 10 van het verdrag, kan de rechter bepalen welke der partijen zorg draagt voor en de kosten betaalt van deze vertaling. J Artikel 16 komt te luiden: Artikel 16 1. Omtrent de vergoedingen en kosten waarvan door de betrokken aangezochte Staat terugbetaling wordt verzocht, wordt door de rechter overeenkomstig de artikelen 237 en 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitspraak gedaan, voorzover deze artikelen daarvoor een vergoeding plegen in te sluiten. 2. De griffier betaalt de in het voorgaande lid bedoelde kosten en vergoedingen aan de aangezochte Staat en brengt deze, voorzover zij in een veroordeling in de proceskosten plegen te worden begrepen, in rekening bij de eiser of verzoeker, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de gedaagde, de eiser en gedaagde gezamenlijk, een of meer andere belanghebbenden of dezen met de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. Met betrekking tot de terugbetaling van de vergoeding voor deskundigen zijn de derde tot en met vijfde volzin van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. In de in deze zinnen bedoelde gevallen zijn de artikelen 199, derde lid, en 244, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. K Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd: a. Voor de tekst van de bepaling wordt de aanduiding “1.” geplaatst. b. Er wordt een lid toegevoegd luidende: 2. Andere stukken betreffende de uitvoering van een handeling van instructie of een andere gerechtelijke handeling hebben een gelijke kracht als Nederlandse stukken met betrekking tot eenzelfde handeling. ARTIKEL III De wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141) wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 10 komt als volgt te luiden: Artikel 10 1. Als de autoriteit, door welke, overeenkomstig de voorschriften van het verdrag, de uitvoering geschiedt van rogatoire commissiën, afkomstig uit de Staten, waar het verdrag van kracht is, wordt aangewezen de rechtbank binnen wier gebied de uitvoering moet geschieden. In geval van een getuigenverhoor of deskundigenonderzoek wordt het verzoek gedaan aan de rechtbank binnen wier gebied de getuigen of deskundigen, of het grootste aantal van hen woonachtig zijn of verblijven. Indien de uitvoering van de rogatoire commissie in verschillende rechtsgebieden dient plaats te vinden, is elk van deze rechtbanken bevoegd de commissie in haar geheel uit te voeren. 2. De rogatoire commissie kan worden verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter is aan deze verwijzing gebonden. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld. B Artikel 11 komt te luiden: Artikel 11 Oordeelt de rechtbank, aan wie overeenkomstig de voorschriften van het verdrag de rogatoire commissie is toegezonden, dat de uitvoering door een andere rechtbank behoort te geschieden, dan zendt zij de commissie aan deze rechtbank. Deze rechtbank is aan de doorzending gebonden. C Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 11a De rechter die met de uitvoering van de rogatoire commissie is belast kan, indien dit voor een goede uitvoering van de rogatoire commissie nodig wordt geoordeeld, de stukken door een beëdigd vertaler in het Nederlands doen vertalen. D Artikel 12 vervalt. E Artikel 13 vervalt. F In artikel 14 wordt “kantonrechter” vervangen door: rechter. G Artikel 16 komt te luiden: Artikel 16 De rechter kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor de oproeping uit hoofde van de uitvoering van een rogatoire commissie. Oproepingen die niet door een der partijen worden verricht geschieden door de griffier van de rechtbank. De artikelen 171, 172, 173 en 178 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op het verhoor van getuigen van overeenkomstige toepassing. H Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd luidende: Artikel 18a Een afwijzende beslissing op grond van artikel 15, tweede lid, en op grond van artikel 11, derde lid, onder 1 en 2 en artikel 14, tweede lid van het verdrag wordt beschouwd als een beschikking waartegen voor partijen in de hoofdprocedure hoger beroep openstaat overeenkomstig de vierde afdeling van titel 7 van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat het hoger beroep de werking niet schorst, tenzij de rechter anders heeft bepaald, en dient te worden ingesteld binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de dag van de beslissing. I Artikel 19, tweede lid, komt te luiden: Indien de rogatoire commissie vergezeld is van een door een beëdigd vertaler vervaardigde vertaling in een van de talen, bedoeld in artikel 10 van het verdrag, kan de rechter bepalen welke der partijen zorg draagt voor en de kosten betaalt van deze vertaling. J Artikel 20 komt te luiden: Artikel 20 1. Omtrent de vergoedingen en kosten waarvan door de betrokken aangezochte Staat terugbetaling wordt verzocht, wordt door de rechter overeenkomstig de artikelen 237 en 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitspraak gedaan, voorzover deze artikelen daarvoor een vergoeding plegen in te sluiten. 2. De griffier betaalt de in het voorgaande lid bedoelde kosten en vergoedingen aan de aangezochte Staat en brengt deze, voorzover zij in een veroordeling in de proceskosten plegen te worden begrepen, in rekening bij de eiser of verzoeker, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de gedaagde, de eiser en gedaagde gezamenlijk, een of meer andere belanghebbenden of dezen met de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. Met betrekking tot de terugbetaling van de vergoeding voor deskundigen zijn de derde tot en met vijfde volzin van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. In de in deze zinnen bedoelde gevallen zijn de artikelen 199, derde lid, en 244, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. K Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd: a. Voor de tekst van de bepaling wordt de aanduiding “1.” geplaatst. b. Er wordt een lid toegevoegd luidende: 2. Andere stukken betreffende de uitvoering van een handeling van instructie of een andere gerechtelijke handeling hebben een gelijke kracht als Nederlandse stukken met betrekking tot eenzelfde handeling. ARTIKEL IV Op rogatoire commissies die ontvangen zijn voor de inwerkingtreding van deze wet blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing. ARTIKEL V Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad wordt geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Justitie, PAGE PAGE 10