[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31391 Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten

Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten

Eindtekst

Nummer: 2010D06329, datum: 2009-06-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01063:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

16 juni 2009



Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van
Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met
rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde
wetstechnische gebreken en leemten



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Wetboek
van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante
wetten, op een aantal punten partieel te wijzigen in verband met
rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde
wetstechnische gebreken en leemten;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

	a. Onderdeel 7˚ wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b vervalt: de plaats van opstijgen of die van de
feitelijke landing gelegen is buiten het grondgebied van de staat waar
het luchtvaartuig is ingeschreven en.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een
puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	e. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 162, 162a, 166 en
385d, wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt.

	b. Onderdeel 8˚ wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “a.” geplaatst.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het onderdeel door een
puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	b. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 350, 352, 354,
385a, vierde lid, en 385b, tweede lid, begaan tegen een installatie ter
zee, wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt.

	c. De onderdelen 9˚ tot en met 12˚ komen te luiden:

	9˚. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 177 en 177a,
voor zover het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een Nederlandse
ambtenaar en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf
is gesteld;

	10˚. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 177, 177a,
225, 227b en 323a, voor zover het feit is gepleegd door een Nederlandse
ambtenaar of door een persoon in de openbare dienst van een in Nederland
gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het
land waar het is begaan, straf is gesteld;

	11˚. aan het misdrijf, omschreven in artikel 282a, wanneer hetzij het
feit is begaan met het oogmerk een Nederlandse overheid te dwingen een
handeling te verrichten of zich te onthouden van het verrichten daarvan,
hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt;

	12˚.a. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 117, 117a,
117b en 285, voor zover het feit is gepleegd tegen een in Nederlandse
dienst zijnde, of tot zijn gezin behorende, internationaal beschermd
persoon als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, of tegen diens
beschermde goederen;

	b. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 117, 117a, 117b,
282a en 285, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal
beschermd persoon als bedoeld in artikel 87b, tweede lid, die
Nederlander is, of tegen diens beschermde goederen;

	c. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 117, 117a, 117b
en 285, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal
beschermd persoon als bedoeld in artikel 87b, eerste of tweede lid, of
tegen diens beschermde goederen, wanneer de verdachte zich in Nederland
bevindt;

	d. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 16˚ door
een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

	17˚. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 157,
161quater, 284, eerste lid, 284a, 285, 310 tot en met 312, 317, 318,
321, 322, 326, en in de artikelen 79 en 80 van de Kernenergiewet, voor
zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 7 van het op 3
maart 1980 te Wenen/New York totstandgekomen Verdrag inzake de fysieke
beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1980, 166), wanneer de verdachte
zich in Nederland bevindt;

	18˚. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 161quater,
173a, 284, eerste lid, 284a, 285, 310 tot en met 312, 317 en 318, en in
de artikelen 15, 21, 29, eerste lid, 32, eerste lid, 34, eerste lid, 67,
eerste lid, 73, 76, derde lid, en 76a van de Kernenergiewet juncto
artikel 1a van de Wet op de economische delicten, en in de artikelen 79
en 80 van de Kernenergiewet, voor zover het feit valt onder de
omschrijvingen van artikel 2 van het op 13 april 2005 te New York
totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van
nucleair terrorisme (Trb. 2005, 290) en hetzij het feit is gepleegd
tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt.

B

	Artikel 4a, tweede lid, komt te luiden:

	2. De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op ieder wiens
uitlevering of overlevering ter zake van een terroristisch misdrijf dan
wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een
terroristisch misdrijf, ontoelaatbaar is verklaard, is afgewezen of
geweigerd.

C

	Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel 4˚, wordt na “netwerken (Trb. 2002, 18, en 2004,
290)”  ingevoegd: , en een der misdrijven omschreven in de artikelen
137c tot en met 137e, 261, 262, 266, 284 en 285, voor zover het feit
valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 6 van het op 28
januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol bij het
Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met
elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van
handelingen van racistische of xenofobische aard verricht via
computersystemen. 

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 4˚ door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	5˚. aan een der misdrijven omschreven in artikel 273f, voor zover het
feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van
achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot
en met 417bis, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van
artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag
inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is gepleegd buiten
de rechtsmacht van enige staat.

D

	Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

	a. Het tweede lid wordt vernummerd tot vierde lid.

	b. Een tweede en derde lid worden ingevoegd, luidende:

	2. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die een
vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en zich buiten
Nederland schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in artikel
273f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de
leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321,
350 en 416 tot en met 417bis, en op het feit door de wet van het land
waar het begaan is, straf is gesteld.

	3. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die een
vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en zich buiten
Nederland schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in artikel
273f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de
leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321,
350 en 416 tot en met 417bis, voor zover het feit valt onder de
omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau
totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het
feit is gepleegd buiten de rechtsmacht van enige staat.

E

	Na artikel 5a wordt een artikel 5b ingevoegd, luidende:

Artikel 5b

	De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich schuldig
maakt aan een der misdrijven omschreven in artikel 273f, en in de
artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis, voor zover het feit
valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te
Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel,
indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander.

Ea

	In artikel 14b, tweede lid, wordt “artikel 14c, eerste lid en tweede
lid, onder 3˚ en 4˚” vervangen door: artikel 14c, eerste lid en
tweede lid, onder 3˚ en 5˚.

Eb

	Artikel 15, derde lid, komt te luiden:

	3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien:

a. de rechter op grond van artikel 14a heeft bepaald dat een gedeelte
van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd;

b. de rechter een last als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, heeft
gegeven.

Ec

	Aan artikel 15d, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: 

	In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke
beslissing is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die
het verlof tot tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van
de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan
wel de rechtbank in het arrondissement waar op grond van artikel 43,
vijfde lid, van die wet de tenuitvoerlegging is gelast.

Ed

	Artikel 15h, zevende lid, komt te luiden:

	7. De termijn van de schorsing eindigt van rechtswege met ingang van
het tijdstip waarop de duur van de vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de
duur van de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling is
verleend.

Ee

	Artikel 15i wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: 

	In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke
beslissing is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die
het verlof tot tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van
de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan
wel de rechtbank in het arrondissement waar op grond van artikel 43,
vijfde lid, van die wet de tenuitvoerlegging is gelast.

	2. In het zesde lid, wordt na “onder betekening van de vordering”
ingevoegd: aan de veroordeelde.

Ef

	Aan artikel 15j, vierde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: 

	De rechter die in hoger beroep of beroep in cassatie kennisneemt van
een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling,
heeft gelijke bevoegdheid als in het eerste lid en in artikel 15h,
achtste lid, aan de rechtbank is toegekend.

F

	In artikel 37a, eerste lid, onderdeel 1 °, wordt de zinsnede “175,
tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994” vervangen door:
175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste
lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994.

G

	Aan artikel 87b, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt door
een komma, aan het slot toegevoegd: zoals aangevuld door het Facultatief
Protocol van 8 december 2005 (Trb. 2006, 211).

H

	In artikel 177 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde
lid, een lid ingevoegd, luidende:

	3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel
in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden
ontzet.

I

	Artikel 177a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “de vierde categorie” vervangen door: de
vijfde categorie.

	2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

	3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel
in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden
ontzet.

J

	Artikel 178 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “de vierde categorie” vervangen door: de
vijfde categorie.

	2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

	3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel
in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden
ontzet.

K

	In artikel 191 wordt “van de vrijheid berooft” vervangen door: van
de vrijheid beroofd.

L

	In artikel 273, eerste lid, onderdeel 1˚, wordt “bekend gemaakt”
vervangen door: bekend maakt.

M

	In artikel 323a wordt “een subsidie” vervangen door: “middelen”
en wordt “is verstrekt” telkens vervangen door: zijn verstrekt.

Ma

	Artikel 328ter wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “een gift of belofte aanneemt en dit
aannemen” vervangen door “een gift, belofte of dienst aanneemt dan
wel vraagt, en dit aannemen of vragen”, en wordt “een jaar”
vervangen door “twee jaren”.

	2. In het tweede lid wordt na “een gift of belofte doet” ingevoegd:
dan wel een dienst verleent of aanbiedt.

ARTIKEL II

	Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

aA

	Aan artikel 94, derde lid, wordt een volzin toegevoegd die als volgt
luidt: 

	De opsporingsambtenaar stelt de kennisgeving zo spoedig mogelijk in
handen van de hulpofficier van justitie teneinde te doen beoordelen of
het beslag moet worden gehandhaafd.

bA

	Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd: 

	1. Het eerste lid komt als volgt te luiden: 

	1. De hulpofficier van justitie of de officier van justitie die op
grond van artikel 94, derde lid, in kennis is gesteld van de
kennisgeving van inbeslagneming, beslist over het voortduren van het
beslag in het belang van de strafvordering. Indien dit belang niet of
niet meer aanwezig is, beëindigt hij het beslag en doet hij het
voorwerp teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is
genomen. De hulpofficier van justitie pleegt desgeraden overleg met de
officier van justitie voordat hij de beslissing neemt. 

	2. De aanhef van het tweede lid komt als volgt te luiden: 

	2. Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten
overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een
opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het
voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie: 

cA

	Artikel 126bb, vierde lid, komt te luiden:

	4. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitoefening van de
bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 126na, 126ua, 126nc, 126uc, 126zi,
126zk en 126zq tot en met 126zs.

A

	In artikel 126hh, tweede lid, wordt “Wet politieregisters”
vervangen door: Wet politiegegevens.

B

	De artikelen 126ne en 126ue worden als volgt gewijzigd:

	1. De tweede zin van het tweede lid wordt vervangen door: Een
wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering vindt
schriftelijk plaats. Artikel 126nd, vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

	2. Aan het slot van het derde lid wordt toegevoegd:, evenals voor een
wijziging, aanvulling of verlenging van de vordering. Artikel 126l,
zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

	In artikel 126t, eerste lid, wordt na “in de zin van artikel
126la,” tussengevoegd: en waaraan een persoon deelneemt ten aanzien
van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit
dat deze betrokken is bij het in het georganiseerd verband beramen of
plegen van misdrijven,

D

	In artikel 126ta wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde
lid, een nieuw tweede lid tussengevoegd, dat luidt:

	2. Indien na aanvang van het opnemen van de telecommunicatie op grond
van het bevel bekend wordt dat de gebruiker zich op het grondgebied van
een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft
en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het opnemen van
telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat
verworven

E

	Het eerste lid van artikel 126ue wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de eerste volzin wordt na “artikel 126ud, eerste lid,”
ingevoegd: van degene die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik
gegevens verwerkt,.

	2. Aan het slot van de tweede volzin wordt de punt vervangen door: en
kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd.

	3. In de vierde volzin wordt na “vierde lid” ingevoegd: en zevende
lid.

F

	In het eerste lid van artikel 126ng wordt “126ne, eerste lid,”
vervangen door: 126ne, eerste en derde lid, en artikel 126nf, eerste
lid.

G

	In het derde lid van de artikelen 126ng en 126ug wordt “eerste lid”
vervangen door: tweede lid.

H

	In het eerste lid van artikel 126ug wordt “126ue, eerste lid,”
vervangen door: 126ue, eerste en derde lid, en artikel 126uf, eerste
lid.

I

	In het tweede lid van artikel 126ii wordt “Artikel 126n, tweede lid
en derde lid, tweede volzin” vervangen door: Artikel 126n, tweede lid
en vierde lid,

J

	Aan het slot van artikel 126nd, zesde lid, 126nf, derde lid, artikel
126ng, vierde lid, en 126ug, vierde lid, wordt telkens toegevoegd:
Artikel 126l, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

L

	In artikel 272 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde
lid, een lid ingevoegd, luidende:

	2. De voorzitter kan op grond van klemmende redenen, ambtshalve of op
vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte,
bevelen dat een vraag, die de verdachte of diens raadsman of de officier
van justitie wenst te stellen, door zijn tussenkomst wordt gesteld.

M

	In artikel 318, eerste lid, vervalt de zinsnede “doch binnen haar
rechtsgebied”.

Ma

	De laatste zin van de artikelen 404, derde lid, en 410a, tweede lid,
komt te luiden: 

	De vorige zin is niet van toepassing in geval de dagvaarding of
oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van
artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend
met inachtneming van artikel 588a.

Mb

	In artikel 410, derde lid, 414, tweede lid, en 418, derde lid, vervalt
telkens voor de zinsnede “niet noodzakelijk” het woord:
redelijkerwijs.

Mc

	In de artikelen 412, eerste lid, en 511b, tweede lid, wordt “258,
zesde lid” vervangen door: 258, vijfde lid.

Md

	In artikel 418, tweede lid, vervalt de zinsnede: daaraan voorafgaand, .

N

	In artikel 421, vierde lid, komt de eerste volzin te luiden: Indien
geen hoger beroep is ingesteld, kan de benadeelde partij tegen het deel
van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing
in hoger beroep komen bij het gerechtshof.

Na

	Artikel 425, vijfde lid, komt als volgt te luiden:

	5. De artikelen 365, vierde en vijfde lid, 381, eerste en tweede lid,
en 397a, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige
toepassing.

O

	In artikel 447, zesde lid, wordt “tweede en vierde lid” vervangen
door: derde en vijfde lid.

P

	In artikel 450, derde lid, vervalt na “in ontvangst nemen”: van de
uitreiking.

Q

	In artikel 552m, tweede lid, wordt na de zinsnede “bedoeld in artikel
1 of artikel 2 van dat Europees Verdrag” ingevoegd: of bij het
Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34).

R

	In artikel 552hh, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van het eerste gedachtestreepje door een puntkomma, het tweede
tot en met zevende gedachtestreepje vervangen door:

	- de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het Europees Verdrag ter voorkoming van
terrorisme (Trb. 2006, 34).

S

	In artikel 565, tweede lid, wordt “en 126k tot en met 126nh”
vervangen door: , 126k tot en met 126ni en 126ui.

T

	Aan artikel 576 wordt een achtste lid toegevoegd, dat luidt:

	8. De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke
voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f
van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de
kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

ARTIKEL III

	In artikel 82, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
wordt “artikel 552a, vijfde lid” telkens vervangen door: artikel
552a, zesde lid en wordt “van dat artikel” vervangen door: van dat
wetboek.

ARTIKEL IIIa

	In artikel 29, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen wordt de zinsnede “op grond van de tenuitvoerlegging
van een maatregel als bedoeld in artikel 10, eerste lid,” vervangen
door: op grond van de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval
als bedoeld in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.

ARTIKEL IV

	Artikel 151c, zesde en zevende lid, van de Gemeentewet komen te luiden
als volgt:

	6. De met de camera’s gemaakte beelden mogen in het belang van de
handhaving van de openbare orde worden vastgelegd.

	7. De verwerking van de gegevens, bedoeld in het zesde lid, is een
verwerking als bedoeld in  de Wet politiegegevens, met dien verstande
dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de
vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de
gegevens, bedoeld in het zesde lid, indien er concrete aanleiding
bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de
opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat
strafbare feit kunnen worden verwerkt.

ARTIKEL V

	De Instellingswet Raad voor de strafrechtstoepassing en
jeugdbescherming wordt als volgt gewijzigd:

	In artikel 5, derde lid, onderdeel f, wordt “of uit de
politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet
politieregisters” vervangen door: of uit politiegegevens, bedoeld in
artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens.

ARTIKEL VI

	Artikel 16 van de Overleveringswet wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na “artikel 4, eerste” wordt ingevoegd: en tweede.

	2. In de tweede volzin wordt “Artikel 61, tweede lid,” vervangen
door: Artikel 61, eerste en derde lid,.

ARTIKEL VII

	De Uitleveringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 11, derde lid, wordt de zinsnede “en artikel 2 van het
Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van
terrorisme (Trb. 2000, 12)” vervangen door: , artikel 2 van het
Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van
terrorisme (Trb. 2000, 12), artikel 2 van het Internationaal Verdrag ter
bestrijding van daden van nucleair terrorisme (Trb. 2005, 290) en de
artikelen 5, 6, 7 en 9 van het Europees Verdrag ter voorkoming van
terrorisme (Trb. 2006, 34). 

B

	In artikel 12, vijfde lid, wordt “verzoekende lidstaat” vervangen
door: uitvaardigende justitiële autoriteit van die lidstaat.

C

	In artikel 13a wordt in de tweede volzin “Artikel 61, tweede lid,”
vervangen door: Artikel 61, eerste en derde lid,.

D

	In artikel 35, tweede lid, wordt “uitvoerende” vervangen door:
uitvaardigende.

E

	Artikel 51a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, twaalfde streepje, wordt “de omschrijvingen van
artikel 2” vervangen door: de omschrijvingen van artikel 9.

	2. In het tweede lid, twaalfde streepje, wordt onder vervanging van de
punt aan het slot door een komma, toegevoegd: zoals aangevuld door het
Facultatief Protocol van 8 december 2005 (Trb. 2006, 211).

	3. In het tweede lid, zestiende streepje, wordt toegevoegd: , en
misdrijven waarop een gevangenisstraf van ten minste vier jaren is
gesteld, voor zover het feit valt onder artikel 3, eerste lid, onderdeel
b, van dat Verdrag.

	4. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot
door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd, luidende:

	- de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 137c tot en met
137e, 261, 262, 266, 284 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, voor
zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 3 tot en
met 6 van het op 28 januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen
aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare
feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de
strafbaarstelling van handelingen van racistische of xenofobische aard
verricht via computersystemen (Trb. 2003, 60);

	– de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 140, 140a,
161quater, 173a, 284, eerste lid, 284a, 285, 310 tot en met 312, 317 en
318 van het Wetboek van Strafrecht, en in de artikelen 79 en 80 van de
Kernenergiewet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van
artikel 2 van het op 13 april 2005 te New York totstandgekomen
Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme
(Trb. 2005, 290).

	– de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 177, 177a, 178,
284, 285a, 310, 321, 322, 326, 328ter, 359, 360, 361, 362, 363, 364,
365, 366, 376, 416, 417, 417bis, 420bis, 420ter en 420quater van het
Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen
van de artikelen 15 tot en met 17, 19 en 21 tot en met 25 van het op 31
oktober 2003 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen corruptie (Trb.
2005, 244);

	– de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 131, 132, 134a,
205, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen
5, 6, 7 en 9 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Europees
Verdrag ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34).

ARTIKEL VIIa

	Aan artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een volzin
toegevoegd, luidende: 

	Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

ARTIKEL VIII

	In artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt
“Artikel 552a, derde en vijfde lid” vervangen door: Artikel 552a,
vierde en zesde lid.

ARTIKEL VIIIa

	De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt
als volgt gewijzigd.

A

	In artikel 1, eerste lid, wordt “motorrijtuig, kenteken en
rijbewijs” vervangen door: aanhangwagen, motorrijtuig, kenteken en
rijbewijs.

B

	In artikel 5a wordt in de eerste volzin “wordt voortbewogen”
vervangen door: wordt voortbewogen, dan wel waaraan een aanhangwagen
waarvoor een kenteken is vereist, is gekoppeld,.

C

	Na artikel 5a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5b

	1. Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of
door middel van een motorrijtuig waarmee een niet-kentekenplichtige
aanhangwagen wordt voortbewogen, dan wel waaraan een
niet-kentekenplichtige aanhangwagen is gekoppeld, en niet aanstonds is
vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het
bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd
aan degene op wiens naam het kenteken van het trekkend motorrijtuig ten
tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.

	2. Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of
door middel van een kentekenplichtige aanhangwagen, wordt de
administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken
van de aanhangwagen ten tijde van de gedraging in het kentekenregister
was ingeschreven. Indien het kenteken van de aanhangwagen niet is
vastgesteld, dan wel indien de aanhangwagen niet kentekenplichtig is,
wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene die ten tijde van
de gedraging eigenaar of houder was van de aanhangwagen.

	3. Indien sprake is van een geval als bedoeld in het eerste of tweede
lid dan wordt daarbij gewezen op het bepaalde in artikel 8.

ARTIKEL IX

	De Wet documentatie vennootschappen wordt als volgt gewijzigd:

	In artikel 3, tweede lid, onderdeel d, wordt “de Wet
politieregisters” vervangen door: de Wet politiegegevens en wordt
“politieregister” vervangen door: politiegegevens.

ARTIKEL X

	De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt
gewijzigd:

	In artikel 36, tweede lid, wordt “gegevens uit de politieregisters,
bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters” vervangen
door: politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet
politiegegevens.

ARTIKEL XI

	Artikel 4 van de Wet melding ongebruikelijke transacties wordt als
volgt gewijzigd:

	a. In het eerste lid worden de woorden “het meldpunt ongebruikelijke
transacties” vervangen door: het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

	b. In het eerste lid worden de woorden “ten behoeve van de voorkoming
en opsporing van de in artikel 3, onderdeel a, bedoelde misdrijven”
vervangen door: ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 3.

	c. In het tweede lid worden de woorden “alsmede de soorten gegevens
die het verwerkt, het coderen van gegevens door deze te voorzien van een
indicatie over betrouwbaarheid” geschrapt.

	d. Het derde lid komt als volgt te luiden:

	Op de verwerking van persoonsgegevens door het Meldpunt Ongebruikelijke
Transacties zijn de artikelen 1, 2, 3, eerste en tweede lid, 4, 5, 6, 7,
15, 16, eerste lid, onderdelen a, b en c, 17, 18, 22 en 23, 25 tot en
met 31, alsmede artikel 33 van de Wet politiegegevens van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het meldpunt als
verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel f, wordt aangemerkt
Onze Minister van Justitie.

ARTIKEL XIa

	In artikel 1, onder 1˚, van de Wet op de economische delicten wordt in
de alfabetische rangschikking ingevoegd: 

	de Aanpassingswet Algemene douanewet, artikel XLIX, eerste lid.

ARTIKEL XII

	Artikel 1 van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven komt te
luiden:

Artikel 1

	Onverminderd het bepaalde in met andere Mogendheden gesloten
uitleveringsverdragen, kunnen personen aan een andere Mogendheid ter
berechting worden overgeleverd ter zake van één der misdrijven,
omschreven in de artikelen 3, 5 tot en met 8 en, voor zover met de in
die artikelen bedoelde feiten verband houdend, artikel 9 van de Wet
internationale misdrijven, indien het feit een ernstige schending
oplevert van:

	a. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 voor de verbetering van
het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te
velde;

	b. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 voor de verbetering van
het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten
ter zee;

	c. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de
behandeling van krijgsgevangenen;

	d. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de
bescherming van burgers in oorlogstijd;

	e. het Aanvullend Protocol bij die Verdragen betreffende de bescherming
van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I)
van 12 december 1977; of

	f. het Tweede Protocol bij het Haagse Verdrag van 1954 inzake de
bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict
van 26 maart 1999.

ARTIKEL XIII

	De Wet politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 1, onderdeel k, wordt “artikel 43” vervangen door:
artikel 46.

B

	In artikel 6, zevende lid, wordt “13, vierde lid” vervangen door:
13, derde lid.

C

	In artikel 10, zesde lid, worden de woorden: “elk half jaar”
vervangen door: periodiek.

D

	In artikel 16, eerste lid, worden de onder a en b opgenomen bepalingen
vervangen door:

	a. opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel d, van
het Wetboek van Strafvordering, voor zover zij deze behoeven voor de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op het beleidsterrein van
Onze Minister wie het aangaat;

	b. buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het
Wetboek van Strafvordering, voor zover zij deze behoeven voor de
opsporing van strafbare feiten bij het onderzoek waarbij zij zijn
betrokken;

E

	In artikel 32, eerste lid, worden onder verlettering van de onderdelen
d, e en f tot f, g en h, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

	d. de geautomatiseerde vergelijking of het in combinatie met elkaar
verwerken van politiegegevens, bedoeld in de artikelen 8, derde lid, en
11, eerste, tweede en vierde lid;

	e. de hernieuwde verwerking van politiegegevens op grond van artikel 9
of 10, bedoeld in artikel 14, derde lid;

ARTIKEL XIV

	De Wet veiligheidsonderzoeken wordt als volgt gewijzigd:

	In de artikelen 7, tweede lid, onderdeel a, 9, tweede lid en 13, vierde
lid, onderdeel a, wordt “Wet politieregisters” vervangen door: Wet
politiegegevens.

ARTIKEL XIVa

	Indien deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop de Wet tot
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht
en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie
van het slachtoffer in het strafproces in werking treedt, wordt die wet
als volgt gewijzigd:

	1. Artikel II, onderdeel 2, wordt als volgt gewijzigd:

	De laatste twee volzinnen van het zesde lid van artikel 36f van het
Wetboek van Strafrecht worden vervangen door: De staat verhaalt het
uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het vierde lid ingetreden
verhogingen, op de veroordeelde.

	2. Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIa

	Het zesde lid van artikel 36f geldt voor schadevergoedingsmaatregelen
die zijn opgelegd bij rechterlijke uitspraak waarbij een veroordeling is
gevolgd wegens een strafbaar feit, en die onherroepelijk is geworden na
inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL XIVb

	Indien de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter
versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in
werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt,
wordt het Wetboek van Strafrecht als volgt gewijzigd:

	De laatste twee volzinnen van artikel 36f, zesde lid, worden vervangen
door: De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het
vierde lid ingetreden verhogingen, op de veroordeelde.

ARTIKEL XIVba

	Indien het bij Koninklijke boodschap van 9 juni 2005 ingediende
voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek
van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking
van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken II
2004-2005, 30 143) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt
die wet als volgt gewijzigd:

	In artikel I wordt onderdeel M als volgt gewijzigd:  

	Na artikel 496 wordt ingevoegd artikel 496a dat luidt:

Artikel 496a

	1. Indien de ouders of voogd van een van misdrijf verdachte
minderjarige in gebreke blijven op de terechtzitting te verschijnen
beveelt het gerecht de aanhouding van de zaak tegen een bepaalde dag en
beveelt het tevens hun oproeping. Het gerecht stelt voorafgaand aan zijn
beslissing de verdachte, de officier van justitie en het slachtoffer dat
ter terechtzitting aanwezig is, in de gelegenheid zich uit te laten over
de wenselijkheid van aanhouding. 

	2. Het gerecht kan bij het bevel tot oproeping een bevel tot
medebrenging verlenen, indien het de aanwezigheid van een of beide
ouders dan wel de voogd bij de behandeling van de zaak op de
terechtzitting noodzakelijk acht. Het gerecht kan dit bevel ook geven in
het geval van de behandeling van de zaak van een van overtreding
verdachte minderjarige. 

	3. Het gerecht kan slechts bevelen dat het onderzoek niet wordt
aangehouden, en dat een bevel tot medebrenging niet wordt verleend
indien:

	a. het aanstonds een van de uitspraken bedoeld in artikel 349, eerste
lid, doet, 

	b. de ouders of voogd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
hebben, of

	c. de aanwezigheid van een of beide ouders niet in het belang van de
minderjarige wordt geacht. 

ARTIKEL XIVbb

	Indien het bij koninklijke boodschap van 9 juni 2005 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter
versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces
(Kamerstukken I 2008/09, 30 143) tot wet wordt verheven en in werking
treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

	Artikel XI komt als volgt te luiden:

ARTIKEL XI

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan
luiden.

 

ARTIKEL XIVc

	Indien het bij koninklijke boodschap van 9 juni 2005 ingediende
voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek
van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking
van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken 30
143) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt artikel 36f van
het Wetboek van Strafrecht als volgt gewijzigd:

	In het eerste lid, wordt na het woord slachtoffer telkens ingevoegd: of
diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering.

ARTIKEL XIVd

	Met ingang van het tijdstip waarop artikel XLIX van de Aanpassingswet
Algemene douanewet komt te vervallen, vervalt in artikel 1, onder 1˚,
van de Wet op de economische delicten: de Aanpassingswet Algemene
douanewet, artikel XLIX, eerste lid.

ARTIKEL XIVe

 

	Indien het bij koninklijke boodschap van 11 oktober 2007 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake
de regeling van onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een
ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit
(verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken) (31 241) tot
wet wordt verheven, wordt artikel I, onder A, van die wet als volgt
gewijzigd:

A

	Het voorgestelde artikel 151e wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de eerste volzin wordt “door een arts” vervangen door: door
een arts of een verpleegkundige.

	b. De tweede volzin komt te luiden: In dat geval wordt ander
celmateriaal, dat geschikt is voor het onderzoek, afgenomen. 

	2. In het vierde lid wordt “Door een arts” vervangen door: Door een
arts of een verpleegkundige.

B

	Het voorgestelde artikel 151f wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vierde lid wordt “een deel van de kosten van het
tegenonderzoek” vervangen door: een deel van de kosten van het
tegenonderzoek, waarvan de hoogte bij algemene maatregel van bestuur
wordt vastgesteld,.

	2. Het vijfde lid komt te luiden:

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven.

C

	Aan het voorgestelde artikel 151h wordt een lid toegevoegd, dat luidt: 

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven.

ARTIKEL XV

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   19