[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31915 Wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties

Wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties

Eindtekst

Nummer: 2010D07644, datum: 2010-02-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z06543:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

2 februari 2010



Wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het
Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere
wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbenemende jeugdsancties



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de
tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in
justitiële jeugdinrichtingen te optimaliseren, alsmede dat het
wenselijk is te voorzien in een verplicht kader voor nazorg aan
jeugdigen na het verblijf in een jeugdinrichting;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt gewijzigd als
volgt:

A

	Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Onderdeel s vervalt en de onderdelen f tot en met r worden geletterd
g tot en met s.

	2. Na onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	f. afdelingshoofd: een personeelslid dat of medewerker die namens de
directeur is belast met de verantwoordelijkheid voor het beheer van een
afdeling;

	3. In onderdeel s (nieuw) wordt “verblijfsplan” vervangen door:
perspectiefplan.

	4. Onderdeel z komt te luiden:

	z. tijdelijke overplaatsing: de overplaatsing als bedoeld in artikel
27;

	5. In onderdeel aa wordt “artikel 16, derde lid” vervangen door:
artikel 12, derde lid.

	6. Onder vervanging van de punt door een puntkomma, worden na onderdeel
ee twee onderdelen ingevoegd, die luiden:

	ff. behandeling: een samenstel van handelingen, gericht op het bij
jeugdigen voorkomen, verminderen of opheffen van problemen of
stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard
die hun ontwikkeling naar volwassenheid ongunstig kunnen beïnvloeden;

	gg. adviescommissie: de adviescommissie individuele trajectafdelingen,
bedoeld in artikel 22c, vijfde lid.

B

	In de artikelen 2, vierde lid, 4, derde lid, 13, tweede lid, 23, eerste
en derde lid, 41, vierde lid, 45, eerste lid, 50, tweede lid, 52, tweede
lid, en 63, eerste lid, wordt “verblijfs- of behandelplan” telkens
vervangen door: perspectiefplan.

C

	Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen plaatsvindt kunnen
in aansluiting op hun verblijf in de inrichting door de directeur met
machtiging van Onze Minister in de gelegenheid worden gesteld aan een
scholings- en trainingsprogramma deel te nemen. Een scholings- en
trainingsprogramma is een samenstel van activiteiten waaraan wordt
deelgenomen door jeugdigen ter verdere tenuitvoerlegging van de aan hen
opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel dat als zodanig
door Onze Minister is erkend, met inachtneming van de regels ingevolge
het derde lid.

	2. Onder vernummering van het tweede en derde tot het derde en vierde
lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van jeugddetentie
plaatsvindt waarvan de totale duur die van een ondergane voorlopige
hechtenis met een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen duur
overschrijdt, nemen deel aan een scholings- en trainingsprogramma. Het
programma staat ten dienste aan de begeleiding van de jeugdige in
aansluiting op het verblijf in een justitiële jeugdinrichting.

	3. In het vierde lid (nieuw) wordt “tweede lid” vervangen door:
derde lid.

	4. Na het vierde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, die luiden:

	5. Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname, bedoeld in
het derde lid, kan de directeur de deelname beëindigen en wordt de
tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende
maatregelen in de inrichting voortgezet.

	6. De jeugdige heeft het recht bij de directeur een met redenen omkleed
verzoekschrift in te dienen, strekkende tot deelname aan een scholings-
of trainingsprogramma. Artikel 66, zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

D

	In artikel 3a, eerste lid, wordt “bestemd voor” vervangen door: ten
behoeve van.

E

	Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het vierde lid worden de onderdelen a tot en met j geletterd b
tot en met k en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	a. de deelname aan en beëindiging van de deelname aan een scholings-
en trainingsprogramma;

	2. In het vierde lid, onderdeel b (nieuw), wordt “artikel 13, tweede
en vijfde lid”, vervangen door: artikel 16, eerste en vierde lid.

	3. Het vierde lid, onderdeel g (nieuw), komt te luiden:

	g. de beperking en intrekking van het verlof bedoeld in de artikelen
28, 29, en 30;

	4. Na het vierde lid worden twee artikelleden toegevoegd, die luiden:

	5. In afwijking van het bepaalde in het tweede en vierde lid, kan de
directeur een afdelingshoofd machtigen tot het nemen van de volgende
beslissingen:

	a. de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan
activiteiten, bedoeld in de artikelen 23, derde lid, en 24, eerste lid,
de verlenging van de uitsluiting van verblijf in de groep of van
deelname aan activiteiten, bedoeld in artikel 23, tweede lid en vierde
lid, en artikel 24, tweede lid;

	b. de plaatsing in afzondering, bedoeld in artikel 25, eerste lid.

	6. Indien de onder het vijfde lid genomen beslissingen worden genomen
door een afdelingshoofd dan wordt de directeur daarvan zo spoedig
mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien uren na het nemen van die
beslissing, op de hoogte gesteld.

F

	Na artikel 7 wordt een nieuw artikel 7a ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

	1. Onze Minister houdt toezicht op het verblijf van personen ten
aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of
maatregel in een inrichting plaatsvindt.

	2. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren worden daartoe alle ter
zake dienende inlichtingen verstrekt en zij hebben te allen tijde
toegang tot een zodanige inrichting. Zij zijn, onder verplichting van
geheimhouding tegenover derden en voor zover dit voor de uitoefening van
hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op personen als bedoeld in
het eerste lid betrekking hebbende stukken in te zien.

	3. Onze Minister stelt regels omtrent het houden van aantekeningen als
bedoeld in artikel 77t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht en
omtrent het houden van aantekeningen van andere belangrijke voorvallen
ten tijde van het verblijf in de inrichting. Onze Minister kan daartoe
een model vaststellen.

G

	Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden:

HOOFDSTUK III.  DE INRICHTING

H

	De artikelen 8, 9 en 10 komen te luiden:

Artikel 8

	1. Inrichtingen zijn bestemd voor:

	a. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is
gegeven, voor zover zij ten tijde van het begaan van het strafbaar feit
waarvan zij worden verdacht, de leeftijd van achttien jaar nog niet
hebben bereikt en personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige
hechtenis is gegeven, voor zover zij ten tijde van het begaan van het
strafbaar feit waarvan zij worden verdacht, de leeftijd van eenentwintig
jaar nog niet hebben bereikt en de officier van justitie voornemens is
te vorderen dat recht zal worden gedaan overeenkomstig artikel 77c van
het Wetboek van Strafrecht;

	b. personen aan wie de straf van jeugddetentie, daaronder begrepen
vervangende jeugddetentie, is opgelegd;

	c. personen in vreemdelingenbewaring, voor zover zij de leeftijd van
twaalf jaar wel maar die van achttien jaar nog niet hebben bereikt;

	d. personen ten aanzien van wie een bevel tot gijzeling is gegeven,
voor zover zij de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;

	e. personen aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor
jeugdigen is opgelegd;

	f. personen ten aanzien van wie een machtiging als bedoeld in artikel
29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg is gegeven;

	g. personen die in de inrichting verblijven en ten aanzien van wie een
rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen is gegeven, in afwachting van plaatsing in
een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel h van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen;

	h. personen aan wie met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van
Strafrecht de maatregel van terbeschikkingstelling als bedoeld in de
artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht werd opgelegd,
voorzover de jeugdige ten tijde van de tenuitvoerlegging de leeftijd van
21 jaar nog niet heeft bereikt, en ten aanzien van wie Onze Minister, of
de rechter blijkens het vonnis of arrest waarbij de maatregel werd
opgelegd, heeft bepaald dat de plaatsing van de jeugdige in een
inrichting gelet op diens ontwikkeling aangewezen is.

	2. Onze Minister bepaalt de bestemming van elke inrichting of afdeling.
Onze Minister kan delen van een inrichting als afdeling met een aparte
bestemming aanwijzen.

	3. Inrichtingen of afdelingen daarvan kunnen door Onze Minister worden
aangewezen voor de onderbrenging van jeugdigen die een bijzondere opvang
of behandeling behoeven. Deze bijzondere opvang of behandeling kan
verband houden met de leeftijd, de geestelijke of lichamelijke
ontwikkeling van de jeugdige of de uitvoering van het perspectiefplan,
alsmede met het delict waarvoor of de titel waarop de jeugdige in een
inrichting verblijft.

	4. Onze Minister wijst inrichtingen, afdelingen of plaatsen aan, waarin
kinderen van de jeugdige tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd
met de jeugdige kunnen worden ondergebracht.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de wijze waarop het onderbrengen van jeugdigen in
inrichtingen plaats heeft dan wel omtrent de wijze waarop de bijzondere
bestemming invulling krijgt.

	6. Onze Minister kan ten aanzien van de in het eerste lid onder h.
aangeduide personen  bepalen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel
van terbeschikkingstelling kan voortduren ook nadat de leeftijd van 21
jaar is bereikt, maar de behandeling zich tegen onmiddellijke
overplaatsing verzet. In deze gevallen wordt de jeugdige zo snel als de
behandeling dit toelaat, overgeplaatst naar een inrichting als bedoeld
in artikel 1, onderdeel b. van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden.

Artikel 9

	1. In de inrichting worden mannelijke en vrouwelijke jeugdigen
gescheiden ondergebracht.

	2. De directeur kan jeugdigen van verschillend geslacht die in dezelfde
inrichting verblijven in de gelegenheid stellen gezamenlijk aan
activiteiten deel te nemen.

	3. Onze Minister kan inrichtingen of afdelingen aanwijzen, waarin van
het eerste lid wordt afgeweken vanwege de bijzondere bestemming van de
inrichting of de afdeling.

Artikel 10

	1. Inrichtingen of afdelingen daarvan zijn naar de mate van beveiliging
als volgt te onderscheiden en aan te duiden:

	a. beperkt beveiligd: een open inrichting of afdeling;

	b. normaal beveiligd: een gesloten inrichting of afdeling.

	2. Onze Minister bepaalt ten aanzien van elke inrichting of afdeling
daarvan de mate van beveiliging, bedoeld in het eerste lid.

I

	Het opschrift van Hoofdstuk IV, paragraaf 1, wordt geplaatst na artikel
10 en vóór artikel 11.

J

	De artikelen 11 tot en met 14 komen te luiden:

Artikel 11

	Onze Minister kan nadere regels stellen over:

	a. de plaatsing, overplaatsing en overbrenging van jeugdigen;

	b. de procedure van plaatsing, overplaatsing en overbrenging;

	c. de criteria waaraan jeugdigen moeten voldoen voor plaatsing in een
inrichting of afdeling met een bijzondere bestemming, als bedoeld in
artikel 8, tweede en derde lid;

	d. de onderbrenging van kinderen van jeugdigen in de inrichting,
afdeling of plaats waar de jeugdige verblijft.

Artikel 12

	1. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen is gelast, worden,
voor zover de tenuitvoerlegging in een inrichting plaatsvindt, geplaatst
in een inrichting of afdeling dan wel overgeplaatst naar een inrichting
of afdeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, tweede tot en met
vierde lid. De plaatsing geschiedt met inachtneming van de titel van de
vrijheidsbeneming, de persoon van de jeugdige of de benodigde mate van
beveiliging.

	2. Personen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen e en h,
worden in elk geval geplaatst in een inrichting of op een afdeling waar
behandeling plaats kan vinden.

	3. Met de plaatsing en overplaatsing zijn door Onze Minister aangewezen
selectiefunctionarissen belast. Deze zijn bevoegd daartoe de
overbrenging van personen te bevelen. Zij kunnen de overbrenging doen
geschieden door daartoe door hen aangewezen personeelsleden of
medewerkers.

	4. De inrichting is verplicht de jeugdige op te nemen.

	5. De selectiefunctionaris neemt bij de beslissing tot plaatsing,
overplaatsing of overbrenging de aanwijzingen van het openbaar
ministerie en van de autoriteiten die de straf of maatregel hebben
opgelegd, in aanmerking. De selectiefunctionaris neemt bij de
beslissing, bedoeld in het eerste lid, de aanwijzingen van de stichting
voor zover mogelijk in acht.

	6. De selectiefunctionaris neemt de beslissing om een jeugdige te
plaatsen op een afdeling voor intensieve zorg of voor intensieve
behandeling als bedoeld in artikel 22a, onderscheidenlijk artikel 22b,
na advies van een psychiater, die voor zover mogelijk overleg heeft
gevoerd met de behandelend gedragsdeskundige.

	7. De selectiefunctionaris neemt de beslissing om een jeugdige te
plaatsen op een individuele trajectafdeling als bedoeld in artikel 22c,
na daarover advies te hebben ingewonnen van de adviescommissie.

	8. In geval van gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens van een jeugdige kan de selectiefunctionaris, met
inachtneming van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen, bepalen dat de jeugdige naar een psychiatrisch ziekenhuis
als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen zal worden overgebracht om daar zolang als
dat noodzakelijk is te worden verpleegd.

	9. De selectiefunctionaris kan, op verzoek van de directeur, beslissen
dat de vrijheidsbenemende straf tijdelijk buiten de inrichting op een
plaats als bedoeld in artikel 8, vierde lid, ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 13

	1. Een plaatsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, geschiedt
voordat de termijn van de maatregel drie maanden is verstreken.

	2. Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde
termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens
met drie maanden verlengen.

	3. Met een beslissing tot verlenging als bedoeld in het tweede lid
wordt gelijk gesteld de weigering om binnen de in het eerste lid
genoemde termijn te beslissen.

Artikel 14

	1. De jeugdige ten aanzien van wie met toepassing van artikel 29k,
tweede lid van de Wet op de jeugdzorg is bepaald dat hij in een
inrichting wordt geplaatst, heeft aanspraak op die plaatsing. Een
jeugdige heeft slechts aanspraak op deze plaatsing als de stichting, die
werkzaam is in de provincie waarin de jeugdige duurzaam verblijft, een
besluit heeft genomen waaruit blijkt dat hij op die plaatsing is
aangewezen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
voor gevallen waarin het besluit bedoeld in de tweede volzin niet
afgewacht kan worden. Daarbij kan worden afgeweken van de tweede volzin.

	2. De jeugdige, bedoeld in het eerste lid, kan worden overgeplaatst
naar een beperkt beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 10, eerste
lid, onder a.

K

	Artikel 15 vervalt en onder vernummering van artikel 16a tot artikel
15, wordt in artikel 15 (nieuw), eerste lid, de zinsnede “In afwijking
van artikel 16, eerste lid, eerste volzin, kan de
selectiefunctionaris” vervangen door:  In afwijking van artikel 12,
eerste lid, eerste volzin, kan de selectiefunctionaris.

L

	Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

	1. Indien een jeugdige een kind in de inrichting of afdeling als
bedoeld in artikel 8, vierde lid, wil onderbrengen ten einde het aldaar
te verzorgen en op te voeden, behoeft hij de toestemming van de
directeur. De directeur geeft deze toestemming, voor zover dit verblijf
zich verdraagt met de volgende belangen:

	a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of
lichamelijke ontwikkeling van het kind;

	b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

	c. de uitvoering van het perspectiefplan;

	d. de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige;

	e. het over het kind gestelde gezag.

	2. De directeur kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het
oog op een belang als bedoeld in het eerste lid.

	3. De directeur kan over een door hem voorgenomen onderbrenging van een
kind in de inrichting of afdeling het advies inwinnen van de raad voor
de kinderbescherming.

	4. De directeur kan de toestemming intrekken, indien dit noodzakelijk
is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid, of indien de
jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien de directeur een
nader onderzoek nodig oordeelt, kan hij de medewerking van de raad voor
de kinderbescherming inroepen.

	5. De directeur is verplicht de toestemming in te trekken, indien de
onderbrenging van het kind in de inrichting in strijd komt met enige op
het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing.

	6. In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf
van kinderen in de inrichting.

	7. De kosten van de verzorging van het kind komen voor rekening van het
Rijk, voor zover de jeugdige dan wel degene die belast is met het gezag
over het kind, niet zelf in die kosten kan voorzien.

	8. Onverminderd het bepaalde in het eerste tot en met het zevende lid
kan de directeur de selectiefunctionaris verzoeken de jeugdige en het
kind elders te plaatsen.

M

	Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt.

	1. In het eerste lid, wordt “artikel 16” vervangen door: artikel
12.

	2. In het derde lid, wordt “artikel 15, tweede lid” vervangen door:
artikel 8, derde lid.

N

	Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “artikel 11, tweede lid”
vervangen door: artikel 13, tweede lid.

	2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “artikel 16, eerste
onderscheidenlijk vijfde lid” vervangen door: artikel 12, eerste
onderscheidenlijk achtste lid.

	3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt “artikel 22a of 22b”
vervangen door: de artikelen 22a, 22b, 22c en 22d. 

	

	4. In het eerste lid vervalt onderdeel d en wordt onderdeel e geletterd
d.

	5. In het tweede lid wordt “artikel 66, tweede, vierde en vijfde
lid”, vervangen door: artikel 66, tweede, zesde en zevende lid.

O

	Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De betrokkene heeft het recht bij de selectiefunctionaris een met
redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing in
dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling.

	2. In het derde lid wordt “artikel 66, tweede en vierde lid”
vervangen door: artikel 66, tweede en zesde lid.

P

	Het opschrift van hoofdstuk V komt te luiden als volgt:

HOOFDSTUK V.  PERSPECTIEFPLAN

Q

	Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De directeur van een inrichting stelt uiterlijk binnen drie weken na
de binnenkomst van de jeugdige een perspectiefplan voor hem vast.
Alvorens het plan vast te stellen, overlegt hij met de jeugdige. De
eerste volzin is niet van toepassing op jeugdigen die in de inrichting
een vervangende jeugddetentie ondergaan van een kortere duur dan drie
weken.

	2. In het tweede lid wordt “verblijfsplan” telkens vervangen door:
perspectiefplan.

R

	Artikel 21 vervalt.

S

	Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

	De zinsnede “twaalf uren per dag gedurende de week en ten minste acht
en een half uren per dag gedurende het weekeinde” door: 77 uren per
week waarvan ten minste acht en een half uren per dag.

Sa

	Na artikel 22b worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 22c

	1. Op een door Onze Minister als zodanig aangewezen individuele
trajectafdeling nemen jeugdigen deel aan gemeenschappelijke activiteiten
gedurende ten minste zes uren per dag door de week en ten minste vier
uren in het weekeinde.

	2. Een jeugdige kan op een individuele trajectafdeling worden geplaatst
indien:

	a. de jeugdige extra individuele begeleiding behoeft,

	b. de behoefte aan extra individuele begeleiding het gevolg is van een
persoonlijkheidsstoornis en

	c. de jeugdige ten gevolge van het gestelde onder a en b niet in een
inrichting kan verblijven met een regime als bedoeld in artikel 22.

	3. Het verblijf van de jeugdige is gericht op de bevordering van de
terugkeer in een regime als bedoeld in artikel 22 of de terugkeer van de
jeugdige in de samenleving.

	4. Een jeugdige die op een individuele trajectafdeling is geplaatst,
verblijft, in afwijking van artikel 1, onder v, in een groep van
tenminste twee personen. 

	5. De directeur van de inrichting waar de jeugdige op de individuele
trajectafdeling is geplaatst, bepaalt telkens binnen ten hoogste zes
maanden en na het advies te hebben ingewonnen van de adviescommissie of
de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de afdeling voor
individuele trajectafdeling nog bestaat.

	6. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de taak, samenstelling en
werkwijze van de adviescommissie, bedoeld in het vijfde lid. 

Artikel 22d

	1. Onze Minister kan bepalen dat een jeugdige aan wie de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, voor een periode
van ten hoogste zeven weken ter observatie wordt geplaatst in een
daartoe aangewezen inrichting.

	2. Onze Minister kan, indien dit noodzakelijk is, de termijn genoemd in
het eerste lid met ten hoogste vier weken verlengen.

	3. De jeugdige keert na het verstrijken van de observatietermijn terug
naar de inrichting waar hij voorheen was geplaatst, tenzij uit de
observatierapportage blijkt dat overplaatsing naar een andere inrichting
aangewezen is.

	4. De plaatsing ter observatie kan op verzoek van de directeur van de
inrichting waar de jeugdige verblijft plaatsvinden in de volgende
gevallen:

	a. indien daartoe uit het oogpunt van de behandeling van de jeugdige
aanleiding bestaat;

	b. indien deze noodzakelijk wordt geacht met het oog op de opstelling
van een advies ten behoeve van verlenging van de maatregel.

T

	Na artikel 23 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

	1. Een personeelslid of medewerker kan de jeugdige voor een maximale
aaneengesloten duur van een uur uitsluiten van het verblijf in de groep
of van gemeenschappelijke activiteiten indien het gedrag van de jeugdige
verstorend is voor de rust in de groep,

en in verband daarmee de kortdurende uitsluiting ertoe bijdraagt dat het
gedrag van de jeugdige gunstig wordt beïnvloed.

	2. Een uitsluiting als bedoeld in het eerste lid kan op een dag
herhaaldelijk worden toegepast, met dien verstande dat de totale duur
van de uitsluitingen de twee uren per etmaal niet overstijgt.

	3. De directeur houdt van de oplegging van de maatregel van
uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, en de herhaalde toepassing,
bedoeld in het tweede lid, aantekening in een register. De directeur
stelt aan de hand van dit register elke drie maanden de commissie van
toezicht van de toepassing van de maatregel op de hoogte en treedt
daarover met de commissie in overleg.

U

	Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:

	In het vijfde lid wordt de zinsnede “alsmede de duur en frequentie
van het verlof” vervangen door: alsmede de duur, frequentie en het
doel van het verlof.

V

	Artikel 31 vervalt.

W 

	In artikel 43, zevende lid, wordt na de tweede volzin, een volzin
ingevoegd, luidende: Indien de in artikel 42, eerste lid, onder k,
genoemde personen vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet
in staat blijken de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden
en plaatsen gedurende de week te bezoeken, stelt de directeur hen buiten
deze tijden, door de week of in het weekeinde, daartoe in de
gelegenheid. 

X

	In artikel 52, vierde lid, wordt de zinsnede: “Onze Minister stelt
regels omtrent de voorwaarden” vervangen door: Onze Minister kan
regels stellen omtrent de voorwaarden.

Xa

	In artikel 53, vijfde lid, wordt tussen “dat” en “jeugdige”
ingevoegd: de.

Y

	Aan artikel 58 worden twee artikelleden toegevoegd, die luiden:

	3. De ouders of voogd, stiefouder of pleegouders dan wel de stichting,
worden van het opleggen van een straf, bedoeld in artikel 55, eerste
lid, en van de redenen daarvan op de hoogte gesteld. Ten aanzien van
jeugdigen van achttien jaar en ouder is de instemming van de jeugdige
vereist.

	4. De directeur kan van het doen van mededelingen omtrent de redenen
voor het opleggen van de straf afzien indien:

	a. de ouders, voogd, stiefouder of pleegouders te kennen hebben gegeven
niet betrokken te willen worden bij het verblijf van de jeugdige in de
inrichting;

	b. zwaarwegende belangen van de jeugdige zich tegen het doen van deze
mededelingen verzetten.

Z

	Artikel 61 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met k geletterd b
tot en met l.

	2. In het eerste lid wordt na de aanhef een nieuw onderdeel ingevoegd,
dat komt te luiden:

	a. de weigering op het verzoek tot deelname aan een scholings- en
trainingsprogramma, bedoeld in artikel 3, zesde lid, alsmede de
beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma,
bedoeld in artikel 3, vijfde lid;

	3. In het eerste lid, onderdeel b (nieuw), wordt “artikel 13”
vervangen door: artikel 16.

	4. In het eerste lid komt onderdeel c (nieuw) te luiden:

	c. de voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve
zorg, bedoeld in artikel 22a, derde lid, op een afdeling voor intensieve
behandeling, bedoeld in artikel 22b, derde lid, of een individuele
trajectafdeling, bedoeld in artikel 22c, vijfde lid;

	5. In het eerste lid onderdeel g (nieuw) vervallen de zinsneden : “en
proefverlof” alsmede “, en 31, derde lid”.

	6. In het derde lid wordt de zinsnede “Toepassing van het eerste lid,
onder c, d, e, f, g, h en i” vervangen door: Toepassing van het eerste
lid, onder d, e, f, g, h, i en j.

	7. Onder vernummering van het vierde tot het vijfde lid, wordt een lid
ingevoegd, luidende:

	4. Indien de beslissing tot

	a. de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan
activiteiten en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 23, derde lid,
en 24, eerste lid, onder a en b, onderscheidenlijk artikel 23, vierde
lid, en 24, tweede lid, alsmede de verlenging van uitsluiting van
verblijf in de groep, bedoeld in artikel 23, tweede lid;

	b. de plaatsing in afzondering, als bedoeld in artikel 25, eerste lid,
op de grond van artikel 24, eerste lid, onder a en b, en de verlenging
hiervan, bedoeld in artikel 25, derde lid;

	wordt genomen door een afdelingshoofd, stelt deze de jeugdige in de
gelegenheid te worden gehoord.

AA

	In artikel 63, eerste lid, wordt “de opvang en de behandeling”,
vervangen door: het verblijf, en wordt onder vervanging van de punt door
een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

	g. adviezen en aantekeningen als bedoeld in artikel 77t, vijfde lid,
van het Wetboek van Strafrecht.

BB

	Artikel 64, zevende lid, komt te luiden:

	7. Tegen de beslissing, bedoeld in het zesde lid, kan de jeugdige een
klacht indienen bij de beklagcommissie. In dat geval is het bepaalde in
artikel 68, vierde lid, niet van toepassing.

CC

	Artikel 65, eerste lid, komt te luiden:

	1. Een jeugdige kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem
betreffende door of namens de directeur genomen beslissing betreffende:

	a. de weigering op het verzoek tot deelname aan een scholings-en
trainingsprogramma, bedoeld in artikel 3, zesde lid, alsmede de
beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma,
bedoeld in artikel 3, vijfde lid;

	b. de weigering of de intrekking van de toestemming om een kind in de
inrichting onder te brengen, bedoeld in artikel 16;

	c. de voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve
zorg, bedoeld in artikel 22a, derde lid, op een afdeling voor intensieve
behandeling, bedoeld in artikel 22b, derde lid, of een individuele
trajectafdeling, bedoeld in artikel 22c, vijfde lid;

	d. de uitsluiting van het verblijf in de groep of van deelname aan
activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 23, derde lid,
en 24, eerste lid, aanhef en onder a of b, onderscheidenlijk artikel 23,
vierde lid en 24, tweede lid, alsmede verlenging van de uitsluiting van
verblijf in de groep, bedoeld in artikel 23, tweede lid;

	e. de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld in
artikel 25, eerste lid, op de grond van artikel 24, eerste lid, onder a
of b, onderscheidenlijk artikel 25, derde lid, en de toepassing van
artikel 26;

	f. de tijdelijke plaatsing en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel
27, eerste onderscheidenlijk derde lid;

	g. de beperking en de intrekking van verlof, bedoeld in de artikelen
29, tweede lid, 30, derde en vierde lid;

	h. het onderzoek in het lichaam, bedoeld in artikel 36, eerste lid;

	i. het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 37;

	j. de bevestiging door mechanische middelen, bedoeld in artikel 38,
eerste lid;

	k. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 55 en
de toepassing van de artikelen 56 en 57, derde lid;

	l. de observatie door middel van een camera, bedoeld in de artikelen
25a, eerste lid, en 55a, eerste lid;

	m. enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat
de jeugdige op grond van een bij of krachtens deze wet of een een ieder
verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.

DD

	Artikel 66 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid tot zesde
tot en met achtste lid, worden twee artikelleden ingevoegd, die luiden:

	4. De beklagcommissie stelt de maandcommissaris onverwijld op de hoogte
van de klacht en doet hem deze onverwijld in een gesloten enveloppe
toekomen. Indien de indiening van het klaagschrift heeft plaatsgevonden
door tussenkomst van de directeur, dan stelt deze de maandcommissaris
onverwijld op de hoogte van de klacht en doet deze toekomen aan de
maandcommissaris.

	5. De maandcommissaris onderzoekt of terzake het onderwerp van de
klacht tussen de jeugdige en de directeur kan worden bemiddeld. Artikel
64, derde tot en met zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

	2. In het achtste lid (nieuw) wordt: “vijfde lid”, vervangen door:
zevende lid, en wordt na de laatste volzin een volzin toegevoegd,
luidende: Het indienen van een verzoek tot bemiddeling, stuit de in het
vorige lid genoemde termijn voor het indienen van een klaagschrift.

EE

	Artikel 68 wordt gewijzigd als volgt.

	1. Het vierde lid vervalt.

	2. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

FF

	In het opschrift van hoofdstuk XV vervalt “proefverlof,”.

GG

	1. In artikel 77, tweede lid, vervalt de zinsnede “of proefverlof”.

	

	2. Na het tweede lid, wordt een lid toegevoegd, dat komt te luiden:

	3. Het tweede lid is overeenkomstig van toepassing op de beslissing van
de selectiefunctionaris, strekkende tot weigering van het verlenen van
een machtiging tot deelname aan het scholings- en trainingsprogramma, na
het verzoek, bedoeld in artikel 3, zesde lid. 

HH

	In artikel 78, vierde lid, wordt de zinsnede “68, eerste, tweede,
derde en vierde lid,” vervangen door: “68, eerste, tweede en derde
lid,.

II

	Na hoofdstuk XVI wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XVIA.  EXPERIMENTEN

Artikel 80a

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bij wijze van experiment
regels worden gesteld waarmee tijdelijk wordt afgeweken van de in
artikel 80b te noemen bepalingen, zulks met inachtneming van de aldaar
genoemde doelen met het oog waarop afwijking van de betreffende bepaling
gedurende de werkingsduur van de maatregel plaats kan hebben.

	2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

	3. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het
experiment.

	4. Onze Minister zendt tenminste drie maanden voor het einde van de
werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het
eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van het experiment in de praktijk.

	5. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het eerste lid, geldt
voor een periode van ten hoogste twee jaar na inwerkingtreding daarvan.

	6. Het vijfde lid is niet van toepassing, indien binnen de twee jaar
voordracht plaatsvindt van een voorstel van wet, waarmee in het
onderwerp van de maatregel wordt voorzien.

Artikel 80b

	Op de wijze als voorzien in artikel 80a kan worden afgeweken van:

	a. artikel 1, onderdeel v, ten aanzien van de grootte van de groep,
voor zover dit dienstig is aan een experiment ingevolge de navolgende
onderdelen van dit artikel en voor zover dit in het belang is van de
opvoeding of de behandeling van de jeugdige;

	b. artikel 3, met als doel de vaststelling van een vroeger moment
waarop de jeugdige aan een scholings- en trainingsprogramma kan
deelnemen;

	c. artikel 10, met als doel de vaststelling van andersoortige mate van
beveiliging voor zover bijzondere technologische ontwikkelingen daartoe
aanleiding geven;

	d. artikel 17, met als doel de vaststelling van andersoortige wijzen
van onderbrenging van de jeugdige;

	e. de artikelen 22 tot en met 22b, voorzover dit dienstig is aan een
experiment waarbij de jeugdige in een inrichting, afdeling of plaats met
een bijzondere bestemming als bedoeld in artikel 8, derde lid, verblijft
en voor zover dit in het belang is van de opvoeding of de behandeling
van de jeugdige;

	f. artikel 49, tweede lid, met als doel het voorkomen van
ordeverstorend gedrag dan wel het structureel bevorderen van de orde of
veiligheid binnen de inrichting;

	g. artikel 64, met als doel het bevorderen van het gebruik van de
bemiddelingsprocedure als wijze van geschillenbeslechting.

ARTIKEL II

	Het Wetboek van Strafrecht wordt gewijzigd als volgt:

aA

In artikel 77c wordt “artikel 37c” vervangen door: artikel 37a. 

A

	Artikel 77s wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het zesde lid komt te luiden:

	6. De maatregel geldt voor de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt
de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de
wijze als bedoeld in artikel 77t. De termijn gaat in nadat de
rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. De maatregel vervalt
bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij de
betrokkene wederom de maatregel wordt opgelegd.

	2. In het zevende lid wordt na onderdeel b en onder vervanging van de
punt door een puntkomma, een nieuw onderdeel c ingevoegd, dat komt te
luiden:

	c. wanneer de maatregel voorwaardelijk is geëindigd en de veroordeelde
buiten de plaats verblijft die voor de tenuitvoerlegging is aangewezen. 

	3. Het achtste lid komt te luiden:

	8. Onverminderd het bepaalde in het zevende lid, kan Onze Minister de
maatregel te allen tijde, na advies te hebben ingewonnen van de raad
voor de kinderbescherming, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk
beëindigen.

B

	Artikel 77t wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid, wordt “77s, zesde lid,” vervangen door:
“77s, zesde lid, eerste volzin” en wordt de zinsnede “het tijdstip
waarop de maatregel door tijdsverloop zal eindigen” vervangen door:
het tijdstip waarop de maatregel voorwaardelijk eindigt.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor
zover de maatregel daardoor de duur van vijf jaar niet te boven gaat,
tenzij de maatregel is opgelegd aan een verdachte als bedoeld in artikel
77s, derde lid, tweede volzin. In zodanig geval is verlenging mogelijk
voor zover de maatregel de duur van zeven jaar niet te boven gaat. In de
gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel
voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt
bereikt. Artikel 77s, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

	3. In het derde lid vervalt de laatste volzin. 

	4. In het zesde lid, wordt de zinsnede “bedoeld in het vierde lid,
onder a,” vervangen door: bedoeld in het vijfde lid onder a,.

C

	Na artikel 77t worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 77ta

	1. Indien de maatregel voorwaardelijk eindigt als bedoeld in artikel
77s, zesde lid en artikel 77t, tweede lid, geschiedt dit onder de
algemene voorwaarde dat:

	a. de jeugdige zich ten tijde van de voorwaardelijke beëindiging  niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit;

	b. de jeugdige zich zal gedragen naar de aanwijzingen van een stichting
als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg dan wel,
indien de veroordeelde de leeftijd van achttien jaar reeds heeft
bereikt, een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
reclasseringsinstelling of bijzondere reclasseringsambtenaar, ook indien
deze aanwijzingen een vorm van intensieve begeleiding inhouden;

	c. de jeugdige zich niet onttrekt aan het toezicht op de naleving van
de voorwaarden.

	2. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar
ministerie belast. Over de wijze waarop de veroordeelde aan de
voorwaarden voldoet, wordt het openbaar ministerie door de stichting als
bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg ingelicht.

	3. Het bepaalde in artikel 77s, achtste lid, en in de vorige
artikelleden, blijft buiten toepassing indien bij het vonnis of arrest
waarbij de maatregel werd opgelegd, eveneens de maatregel bedoeld in
artikel 77w werd opgelegd of indien ten aanzien van de jeugdige een
rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen is gegeven.

Artikel 77tb

	1. De voorwaardelijke beëindiging kan door de rechter die in eerste
aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de
maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar
ministerie telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.

	2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel
bedraagt ten hoogste twee jaar.

	3. De in het eerste lid bedoelde rechter, beslist op vordering van het
openbaar ministerie op zijn vroegst na drie maanden en ten hoogste na
zes maanden nadat de maatregel voorwaardelijk werd beëindigd tot
verlenging als bedoeld in het eerste lid. De rechter kan daarbij
ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van
de jeugdige of diens raadsman:

	a. de voorwaardelijke beëindiging omzetten in een onvoorwaardelijke
beëindiging van de maatregel, hetzij

	b. indien de jeugdige zich niet heeft gedragen naar de aanwijzingen
bedoeld in artikel 77ta, eerste lid, onderdeel b, bevelen dat de
jeugdige voor een maximale duur van een jaar wordt teruggeplaatst in een
inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen, dan wel, indien de jeugdige inmiddels de
leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in een penitentiaire
inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b. van de Penitentiaire
beginselenwet dan wel een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel
b. van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.

	4. Na het einde van de duur van de terugplaatsing als bedoeld in het
vorige lid, onderdeel b, eindigt de maatregel onvoorwaardelijk.

	5. De in het eerste lid bedoelde rechter kan daarbij:

	a. de voorwaarden aanvullen of wijzigen;

	b. aan een andere instelling dan die welke daarmede tevoren was belast,
de begeleiding van de jeugdige opdragen;

	c. bijzondere voorwaarden stellen die het gedrag van de jeugdige
betreffen.

	6. Indien de rechter bijzondere voorwaarden stelt, als bedoeld in het
vijfde lid, is artikel 77z van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat de rechter de werking van de bijzondere voorwaarden kan
beperken tot een in de beslissing te bepalen tijdsduur binnen de termijn
waarmee de voorwaardelijke beëindiging wordt verlengd.

D

	In artikel 77u wordt “artikel 77t” vervangen door: de artikelen
77t, 77tb en 77wd.

E

	1. In artikel 77w, zevende lid, eerste volzin wordt “De
jeugdreclassering” vervangen door:  De stichting als bedoeld in
artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. 

	2. In artikel 77w, zevende lid, tweede en derde volzin, wordt
“jeugdreclassering”, vervangen door: stichting.

	3. In artikel 77w, zevende lid, wordt na de laatste volzin ingevoegd:
Indien de jeugdige ten tijde van de tenuitvoerlegging van de maatregel
de leeftijd van achttien jaren bereikt of heeft bereikt, kan de rechter
bepalen dat de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel
geschiedt door een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14d,
tweede lid. 

F

	 Artikel 77wd wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid vervalt de laatste volzin. 

	

	2. Het vijfde lid komt te luiden: 

	5. De artikelen 77wa, 77wb en 77wc zijn van overeenkomstige toepassing.


G

	In artikel 77x vervalt de laatste volzin.

ARTIKEL III

	Het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd als volgt:

A

	Artikel 493 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid, worden na de eerste volzin, twee volzinnen
ingevoegd, die luiden:

De rechter kan daarbij een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f,
van de Wet op de jeugdzorg opdragen aan de verdachte hulp en steun te
verlenen. Bij algemene maatregel van bestuur, op de voordracht van Onze
Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunnen
regels worden gesteld omtrent de aard en de omvang van de hulp en steun.

	2. In het derde lid, worden na de eerste volzin, de volgende zinnen
ingevoegd:

Bij het bevel tot voorlopige hechtenis kan worden bepaald dat de
verdachte gedurende de nacht in een inrichting als bedoeld in de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel op een andere
plaats als bedoeld in de eerste volzin verblijft, en gedurende de dag in
de gelegenheid wordt gesteld de inrichting of die plaats te verlaten.

	3. In het zesde lid vervallen de zesde en zevende volzin.

B

	Artikel 502 wordt gewijzigd als volgt:	

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	

	2. Er worden twee leden toegevoegd, die luiden:

	2. Tegen een beslissing als bedoeld in artikel 77tb en 77wb van het
Wetboek van Strafrecht kunnen zowel het openbaar ministerie als de
veroordeelde binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing  in
hoger beroep komen bij het gerechtshof in het ressort van het gerecht
waar de beslissing is genomen. 

	3. Op het hoger beroep bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen
509v, derde lid, 509w en 509x van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

	De Wet op de jeugdzorg wordt gewijzigd als volgt.

A

	In artikel 3, derde lid, wordt de zinsnede “een beslissing van de
selectiefunctionaris, bedoeld in artikel 16, derde lid, van de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en een beslissing van de
directeur als bedoeld in artikel 31 van die wet,” vervangen door: en
een beslissing van de selectiefunctionaris, bedoeld in artikel 12, derde
lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen,.

B

	Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede: “of aan wie
proefverlof als bedoeld in   HYPERLINK "javascript:doExtref(1854299,
1380494)"  artikel 31 van die wet  is verleend,”.

	2. In het tweede lid wordt “bedoeld in   HYPERLINK
"javascript:doExtref(1854301, 1380074)"  artikel 1, onder h, van die wet
” vervangen door:  bedoeld in   HYPERLINK
"javascript:doExtref(1854301, 1380074)"  artikel 1, onder i, van die wet
”.

C

	In artikel 29k, tweede lid, wordt “artikel 11a van de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen” vervangen door: artikel 14 van de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

D

	In artikel 29x wordt “artikel 1, onder m” vervangen door: artikel
1, onder n.

E

	Artikel 78, onderdeel D vervalt.

F

	Artikel 112, wordt gewijzigd als volgt.

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. In het derde lid, wordt “artikel 78, onderdeel D, vervangen door:
artikel 14 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en wordt
“artikel 11a, eerste lid, vervangen door: artikel 14.

	3. In het zesde lid wordt “artikel 78, onderdeel D, vervangen door:
artikel 14 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

ARTIKEL V

	De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt gewijzigd als volgt:

	In artikel 5, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, wordt de zinsnede
“of artikel 1, onder h, van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen” telkens vervangen door: of artikel 1, onder i, van
de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

ARTIKEL VI

	De artikelen 77s, zesde en zevende lid, 77t, tweede lid, 77ta en 77tb
van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij na inwerkingtreding van deze
wet komen te luiden, worden slechts toegepast met betrekking tot feiten
gepleegd na inwerkingtreding van deze wet. Met betrekking tot feiten,
gepleegd voor inwerkingtreding van deze wet, blijven de artikelen 77s,
zesde en zevende lid, 77t, tweede lid, Wetboek van Strafrecht van
toepassing zoals deze luidden voor dat tijdstip en blijven de artikelen
77ta en 77tb Wetboek van Strafrecht buiten toepassing.

ARTIKEL VII

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   15