[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31436 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen)

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen)

Eindtekst

Nummer: 2010D07938, datum: 2008-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01075:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

2 december 2008



Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht
en enige andere wetten in verband met het verbeteren en versterken van
de vaststelling van de identiteit van verdachten, veroordeelden en
getuigen (Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en
getuigen)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een juiste,
betrouwbare en zorgvuldige vaststelling van de identiteit van
verdachten, veroordeelden en getuigen in de strafrechtsketen te
verbeteren en te versterken;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

	Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan het slot van artikel 12e, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd,
die luidt: Artikel 273, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

	Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt in artikel
22 een vierde lid ingevoegd, dat luidt:

	4. De raadkamer is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te
stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin,
en tweede lid, en van de getuige op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste en tweede volzin, indien over de identiteit van de
verdachte of getuige twijfel bestaat. Artikel 29a, tweede lid, is ten
aanzien van de getuige van overeenkomstige toepassing.

C

	Aan het slot van artikel 23, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd,
die luidt: Artikel 22, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

	Na artikel 27 worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 27a

	1. De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en
geboortedatum, het adres waarop hij in de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het adres van
zijn feitelijke verblijfplaats. Het vaststellen van zijn identiteit
omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld
in artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn
identiteit tevens het nemen van een of meer foto's en vingerafdrukken.

	2. In de gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek
vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn
identiteit ter verificatie het nemen van zijn vingerafdrukken en het
vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte
vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn
identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 27b

	1. Onze Minister van Justitie kent aan de verdachte na de vaststelling
van zijn identiteit een strafrechtsketennummer toe, tenzij aan hem reeds
een strafrechtsketennummer is toegekend. Het strafrechtsketennummer
bevat geen informatie over de verdachte.

	2. Het strafrechtsketennummer mag slechts worden gebruikt ten behoeve
van het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden
ten behoeve van de toepassing van het strafrecht en de uitvoering van de
Vreemdelingenwet 2000 in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen
gevallen.

	3. De functionarissen en organen die met de toepassing van het
strafrecht zijn belast, gebruiken bij het onderling uitwisselen van
persoonsgegevens over verdachten en veroordeelden het
strafrechtsketennummer, evenals bij het uitwisselen van deze
persoonsgegevens met de functionarissen die met de uitvoering van de
Vreemdelingenwet 2000 zijn belast.

	4. Het strafrechtsketennummer en de andere gegevens die noodzakelijk
zijn voor de vaststelling van de identiteit van verdachten en
veroordeelden en die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen,
worden in de strafrechtsketendatabank verwerkt. Onze Minister van
Justitie is verantwoordelijke voor deze databank.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor het verwerken van de gegevens, bedoeld in het vierde lid.

E

	Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, dat als volgt luidt:

Artikel 29a

	1. In alle gevallen waarin de verdachte wordt gehoord of een verhoor
bijwoont, stelt de rechterlijk ambtenaar de identiteit van de verdachte
vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De
rechterlijk ambtenaar is tevens bevoegd de identiteit van de verdachte
vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, indien
over zijn identiteit twijfel bestaat.

	2. De verdachte is verplicht op bevel van een rechterlijk ambtenaar een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te
verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken.

F

	Artikel 52 komt te luiden:

Artikel 52

	Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de identiteit van de verdachte
vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste
volzin, en hem daartoe staande te houden.

G

	Artikel 55b wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste
tot en met derde lid vervallen het eerste en vijfde lid.

	2. In het eerste lid wordt ā€œDe ambtenaren bedoeld in het eerste lid
zijn voorts bevoegdā€ vervangen door: De bij of krachtens artikel 141
aangewezen ambtenaren alsmede bepaalde door Onze Minister van Justitie
aangewezen categorieƫn van andere personen, belast met de opsporing van
strafbare feiten, zijn bevoegd.

	3. In het tweede lid wordt ā€œZij oefenen de bevoegdheden bedoeld in
het tweede lidā€ vervangen door: De ambtenaren, bedoeld in het eerste
lid, oefenen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid,.

	4. In het derde lid wordt ā€œde bevoegdheid, bedoeld in het derde
lid,ā€ vervangen door: de bevoegdheden, bedoeld in het tweede lid,.

H

	Na artikel 55b wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 55c

	1. De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren stellen de
identiteit van de aangehouden verdachte vast op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, eerste lid, eerste en tweede volzin.

	2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen met het oog op het
vaststellen van de identiteit van een verdachte die is aangehouden
wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, of die
wordt verhoord wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste
lid, zonder dat hij is aangehouden, een of meer fotoā€™s en
vingerafdrukken. De vingerafdrukken worden vergeleken met de van
verdachten overeenkomstig dit wetboek verwerkte vingerafdrukken en,
indien vermoed wordt dat de verdachte een vreemdeling is, met de
overeenkomstig de Vreemdelingenwet 2000 verwerkte vingerafdrukken.

	3. De officier van justitie of de hulpofficier beveelt dat van iedere
andere verdachte dan de verdachte, bedoeld in het tweede lid, over wiens
identiteit twijfel bestaat, een of meer fotoā€™s en vingerafdrukken
worden genomen. Het tweede lid, laatste volzin, is van overeenkomstige
toepassing.

	4. De fotoā€™s en vingerafdrukken, bedoeld in het tweede en derde lid,
kunnen ook worden verwerkt voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en
berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van
een lijk.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor het verwerken van de fotoā€™s en vingerafdrukken, bedoeld
in het tweede en derde lid.

I

	Artikel 61a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid komen de onderdelen a en b te luiden:

	a. het maken van fotoā€™s en video-opnamen;

	b. het nemen van lichaamsmaten en handpalm-, voet-, teen-, oor- en
schoenzoolafdrukken;.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen alleen worden
bevolen in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in
artikel 67, eerste lid.

J

	Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt in onderdeel 2Ėš de punt vervangen door een
puntkomma en wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

	3Ėš. dat de verdachte, voor zover aan de schorsing voorwaarden zijn
verbonden betreffende het gedrag van de verdachte, ten behoeve van het
vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van
een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

	2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een zesde
lid ingevoegd, dat luidt:

	6. Bij het begeleiden bij de naleving van de voorwaarden betreffende
het gedrag van de verdachte wordt de identiteit van de verdachte
vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste
volzin, en tweede lid.

K

	Artikel 147 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst van artikel 147 wordt de aanduiding ā€œ1.ā€
geplaatst.

	2. Aan artikel 147 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

	2. De personen of  lichamen, belast met de uitvoering van de
opdrachten, stellen de identiteit van de verdachte vast op de wijze,
bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, tenzij
de opdrachten in een inrichting worden uitgevoerd.

L

	Artikel 151a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de tweede volzin wordt ā€œonderzoek als bedoeld in de vorige
zinā€ vervangen door: DNA-onderzoek.

	2. Aan het slot wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Celmateriaal
wordt slechts van de verdachte afgenomen, nadat van hem een of meer
vingerafdrukken overeenkomstig dit wetboek zijn genomen en verwerkt en
zijn identiteit is vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.

M

	Aan het slot van de artikelen 177, tweede lid, en 310 wordt een volzin
toegevoegd, die luidt: Artikel 147, tweede lid, is van overeenkomstige
toepassing.

N

	Artikel 190 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De rechter-commissaris stelt de identiteit van de verdachten,
getuigen en deskundigen vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste
lid, eerste volzin. De rechter-commissaris is tevens bevoegd de
identiteit van de verdachten vast te stellen op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, tweede lid, en van de getuigen op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, eerste lid, tweede volzin, indien over hun identiteit
twijfel bestaat. Artikel 29a, tweede lid, is ten aanzien van de getuigen
van overeenkomstige toepassing.

	2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde
tot en met zesde lid wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt:

	2. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de
getuigen en deskundigen, of zij bloed- of aanverwant zijn van de
verdachte en zo ja, in welke graad.

	3. In het derde lid wordt ā€œeen bepaald gegeven, bedoeld in het eerste
lid,ā€ vervangen door: een gegeven als bedoeld in het eerste of tweede
lid,

	4. In het vierde lid wordt ā€œhet tweede lidā€ vervangen door: het
derde lid.

	5. In het vijfde lid wordt ā€œvindt het eerste lid geen toepassingā€
vervangen door: vinden het eerste en tweede lid geen toepassing.

	6. In het zesde lid wordt ā€œblijft het eerste lid buiten toepassingā€
vervangen door: blijven het eerste en tweede lid buiten toepassing.

O

	Artikel 195a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de tweede volzin wordt ā€œonderzoek als bedoeld in de vorige
zinā€ vervangen door: DNA-onderzoek.

	2. Aan het slot wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Celmateriaal
wordt slechts van de verdachte afgenomen, nadat van hem een of meer
vingerafdrukken overeenkomstig dit wetboek zijn genomen en verwerkt en
zijn identiteit is vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.

P

	Aan artikel 244 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

	4. Indien de officier van justitie voorwaarden stelt betreffende het
gedrag van de verdachte, stelt hij tevens als voorwaarde dat de
verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt. Bij het begeleiden bij de
naleving van de voorwaarden wordt de identiteit van de verdachte
vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste
volzin, en tweede lid.

Q

	Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid worden in artikel
257a een vierde en vijfde lid ingevoegd, die luiden:

	4. Bij het opleggen van een taakstraf en het geven van aanwijzingen als
bedoeld in het derde lid, onder e, geldt als voorwaarde dat de verdachte
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt.

	5. Bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de begeleiding bij de
naleving van de aanwijzingen, bedoeld in het derde lid, onder e, wordt
de identiteit van de verdachte vastgesteld.

R

	Aan het slot van artikel 269, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd,
die luidt: Artikel 22, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

S

	Artikel 273, eerste lid, komt te luiden:

	1. De voorzitter begint het onderzoek tegen de verdachte door de
identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De voorzitter is tevens bevoegd
de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, tweede lid, indien over zijn identiteit twijfel bestaat.

T

	Artikel 290 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De voorzitter stelt voorafgaand aan het verhoor de identiteit van de
getuige vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste
volzin. De voorzitter is tevens bevoegd de identiteit van de getuige
vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, tweede
volzin, indien over zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29a, tweede
lid, is ten aanzien van de getuige van overeenkomstige toepassing.

	2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde
lid worden een tweede en derde lid ingevoegd, die luiden:

	2. De voorzitter vraagt de getuige naar zijn beroep en of hij bloed- of
aanverwant is van de verdachte en zo ja, in welke graad.

	3. Indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met
het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de
uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd, kan de rechtbank
bepalen dat het vragen naar een gegeven als bedoeld in het eerste of
tweede lid, door de voorzitter achterwege zal worden gelaten. De
rechtbank neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de
onthulling van dit gegeven te voorkomen.

U

	In artikel 296, tweede lid, wordt ā€œartikel 290, eerste lid, tweede
volzinā€ vervangen door: artikel 290, derde lid.

V

	In artikel 487, eerste lid, wordt ā€œde artikelen 52 tot en met 56ā€
vervangen door: de artikelen 52 tot en met 55b, 56.

W

	In artikel 360, eerste lid, wordt ā€œde artikelen 190, tweede lid, en
290, eerste lid, tweede en derde volzin,ā€ vervangen door: de artikelen
190, derde lid, en 290, derde lid,.

X

	In artikel 493, zesde lid, wordt na ā€œaan de verdachte hulp en steun
verleent.ā€ ingevoegd: Bij het verlenen van hulp en steun is artikel
80, zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

Y

	Aan het slot van de artikelen 509o, vijfde lid, 552aa, tweede lid, en
578b, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Artikel 273,
eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Z

	In artikel 552o, tweede lid, wordt ā€œ190, eerste en vierde lid,ā€
vervangen door: 190, eerste, tweede en vijfde lid,.

Artikel II

	Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 14c, eerste lid, komt te luiden:

	1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarden
dat:

	a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig
maakt aan een strafbaar feit, en

	b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a
bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid, onder 5Ėš, zijn
gesteld, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

B

	Aan het slot van artikel 14d, tweede lid, worden twee volzinnen
toegevoegd, die luiden: Bij het verlenen van hulp en steun bij de
naleving van de voorwaarden, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, onder
5Ėš, stelt de reclasseringsinstelling dan wel de bijzondere
reclasseringsambtenaar de identiteit van de veroordeelde vast op de
wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid,
van het Wetboek van Strafvordering.

C

	Artikel 15a, eerste lid, komt te luiden:

	1. De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene
voorwaarden dat:

	a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig
maakt aan een strafbaar feit, en

	b. de veroordeelde, voor zover aan de voorwaardelijke
invrijheidstelling bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid
worden gesteld, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

D

	Aan het slot van artikel 15b, tweede lid, worden twee volzinnen
toegevoegd, die luiden: Bij het bieden van begeleiding bij en het
toezicht houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden stelt de
reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde  vast op de
wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid,
van het Wetboek van Strafvordering.

E

	In artikel 22e wordt ā€œArtikel 147 van het Wetboek van
Strafvorderingā€ vervangen door: Artikel 147, eerste lid, van het
Wetboek van Strafvordering.

F

	Aan het slot van artikel 22k worden twee volzinnen toegevoegd: Bij de
tenuitvoerlegging van de taakstraf wordt de identiteit van de
veroordeelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste
lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

G

	In artikel 22g, eerste lid, wordt ā€œIndien de tot een taakstraf
veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie
van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar
behoren verricht of heeft verrichtā€ vervangen door: Indien de tot een
taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking
verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het openbaar
ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf
niet naar behoren verricht of heeft verricht.

H

	Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft,
stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de
algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het
gedrag van de ter beschikking gestelde. Als algemene voorwaarde geldt
dat de ter beschikking gestelde ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

	2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde
tot en met vijfde lid wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt:

	2. De rechter geeft tevens een in de uitspraak aangewezen instelling,
die aan bepaalde bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te
stellen eisen voldoet, opdracht de ter beschikking gestelde bij de
naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Bij het verlenen
van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden wordt de identiteit
van de ter beschikking gestelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering.

I

	In artikel 38g, tweede lid, wordt ā€œDe artikelen 38, eerste lid,
tweede volzin en derde lidā€ vervangen door: De artikelen 38, eerste
lid, laatste volzin, tweede en vierde lid,.

J

	Artikel 38p wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij de toepassing van het eerste lid geldt als algemene voorwaarde
dat:

	a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig
maakt aan een strafbaar feit;

	b. de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden, bedoeld in het
vierde lid, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

	2. Aan het slot van het vierde lid worden twee volzinnen toegevoegd,
die luiden: Bij het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de
voorwaarden wordt de identiteit van de veroordeelde vastgesteld op de
wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid,
van het Wetboek van Strafvordering.

K

	Aan artikel 77f wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

	3. Bij het begeleiden bij de naleving van de aanwijzingen, bedoeld in
het eerste lid, onder a, en de uitvoering van de taakstraf, bedoeld in
het eerste lid, onder b, wordt de identiteit van de verdachte
vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste
volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe stelt
de officier van justitie als voorwaarde dat de verdachte medewerking
verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

L

	Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot
en met vijfde lid wordt in artikel 77o een tweede lid ingevoegd, dat
luidt:

	2. Bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf wordt de identiteit van de
veroordeelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste
lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

M

	In artikel 77p, eerste lid, wordt ā€œIndien de tot een taakstraf
veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie
van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar
behoren verricht of heeft verrichtā€ vervangen door: Indien de tot een
taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking
verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het openbaar
ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf
niet naar behoren verricht of heeft verricht.

N

	Artikel 77w wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Bij de
tenuitvoerlegging van de maatregel verleent de veroordeelde medewerking
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt hij een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage.

	2. In het zevende lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd,
die luidt: Bij de tenuitvoerlegging van de maatregel stelt de
jeugdreclassering de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze,
bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van
het Wetboek van Strafvordering.

O

	Artikel 77z, eerste volzin, komt te luiden: Toepassing van artikel 77x
geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het
einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en, in
het geval aan de toepassing van artikel 77x bijzondere voorwaarden als
bedoeld in de tweede volzin worden gesteld, dat hij medewerking verleent
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt.

P

	Aan het slot van artikel 77aa, tweede lid, worden twee volzinnen
toegevoegd, die luiden: Bij het verlenen van hulp en steun bij de
naleving van de bijzondere voorwaarden stelt de stichting de identiteit
van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste
lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Q

	Artikel 447e komt te luiden:

Artikel 447e

	Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter
inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de
identificatieplicht, het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van
Strafrecht, de Overleveringswet, de Uitleveringswet, de Wet overdracht
tenuitvoerlegging strafvonnissen, de Penitentiaire beginselenwet, de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet
justitiƫle jeugdinrichtingen of de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen, wordt gestraft met geldboete van de tweede
categorie.

Artikel III

	De Overleveringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 26, eerste lid, komt te luiden:

	1. De rechtbank onderzoekt de identiteit van de opgeƫiste persoon op
de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het
Wetboek van Strafvordering, alsmede de ontvankelijkheid van het Europees
aanhoudingsbevel en de mogelijkheid van overlevering. De rechtbank is
tevens bevoegd de identiteit van de opgeƫiste persoon vast te stellen
op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, van dat wetboek, indien
over zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29a, tweede lid, van dat
wetboek is van overeenkomstige toepassing.

B

	Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot
en met zesde lid wordt in artikel 39 een derde lid ingevoegd, dat luidt:

	3. De officier van justitie, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin,
of de rechter-commissaris is bevoegd de identiteit van de opgeƫiste
persoon vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid,
eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 29a, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel IV

	De Uitleveringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 26, eerste lid, komt te luiden:

	1. De rechtbank onderzoekt de identiteit van de opgeƫiste persoon op
de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het
Wetboek van Strafvordering, alsmede de ontvankelijkheid van het Europees
aanhoudingsbevel en de mogelijkheid van overlevering. De rechtbank is
tevens bevoegd de identiteit van de opgeƫiste persoon vast te stellen
op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, van dat wetboek, indien
over zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29a, tweede lid, van dat
wetboek is van overeenkomstige toepassing.

B

	Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot
en met zesde lid wordt in artikel 41 een derde lid ingevoegd, dat luidt:

	3. De rechter-commissaris is bevoegd de identiteit van de
voortvluchtige vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering. Artikel 29a, tweede lid, van dat wetboek is van
overeenkomstige toepassing.

Artikel V

	De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van artikel 19, eerste lid, worden twee volzinnen
toegevoegd, die luiden: De personen of lichamen, belast met de
uitvoering van de opdrachten, stellen de identiteit van de verdachte
vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en
tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, tenzij de opdrachten in
een inrichting worden uitgevoerd.

	2. Aan het slot van het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, die
luidt: De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing.

B

	Artikel 28, eerste lid, komt te luiden:

	1. De rechtbank onderzoekt de identiteit van de veroordeelde op de
wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het
Wetboek van Strafvordering, alsmede de ontvankelijkheid van de officier
van justitie, de mogelijkheid van tenuitvoerlegging in Nederland van de
in het buitenland gewezen rechterlijke beslissing en de feiten en
omstandigheden die voor haar beslissing van belang zijn. De rechtbank is
tevens bevoegd de identiteit van de veroordeelde vast te stellen op de
wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, van dat wetboek, indien over
zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29a, tweede lid, van dat
wetboek is van overeenkomstige toepassing.

C

	In artikel 52, vierde lid, wordt ā€œDe artikelen 21-26 van het Wetboek
van Strafvorderingā€ vervangen door: De artikelen 21-26 en 29a van het
Wetboek van Strafvordering.

Artikel VI

	De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan het slot van artikel 4, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd,
die luidt: Bij het uitoefenen van toezicht op de deelname aan een
penitentiair programma wordt de identiteit van de deelnemer aan het
penitentiair programma vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering.

B

	Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

	1. De directeur stelt bij binnenkomst in en bij het verlaten van de
inrichting, bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij
veroordeelden en voor zover dit anderszins noodzakelijk is, de
identiteit van de gedetineerde vast.

	2. De directeur stelt tevens voorafgaand aan en na afloop van bezoek de
identiteit van de gedetineerde vast, tenzij een ambtenaar of medewerker
op de gedetineerde voortdurend en persoonlijk toezicht houdt.

	3. Het vaststellen van de identiteit van de gedetineerde omvat bij de
eerste opname in de inrichting het vragen naar zijn naam, voornamen,
geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het
adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de inrichting. Het omvat
tevens het nemen van een of meer vingerafdrukken. In de gevallen waarin
van de gedetineerde eerder overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering
of de Vreemdelingenwet 2000 vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt,
omvat het vaststellen van zijn identiteit bij binnenkomst in de
inrichting tevens een vergelijking van zijn vingerafdrukken met de van
hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het
vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van zijn
identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

	4. Het vaststellen van de identiteit van de gedetineerde omvat in de
andere gevallen dan de eerste opname in de inrichting het nemen van een
of meer vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met
de van hem bij binnenkomst genomen vingerafdrukken. Bij de
tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de
gedetineerde  tevens een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het
Wetboek van Strafvordering  genomen en verwerkt.

	5. De directeur is bevoegd van de gedetineerde een of meer fotoā€™s te
nemen. De fotoā€™s kunnen worden gebruikt voor het vervaardigen van een
legitimatiebewijs en voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en
berechten van strafbare feiten. De gedetineerde is verplicht het
legitimatiebewijs bij zich te dragen en op verzoek van een ambtenaar of
medewerker te tonen.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het derde
tot en met vijfde lid.

Artikel VII

	De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

	1. Het hoofd van de inrichting stelt bij de eerste opname in de
inrichting, bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij
veroordeelden en voor zover dit anderszins noodzakelijk is, de
identiteit van de verpleegde vast.

	2. Het vaststellen van de identiteit van de verpleegde omvat bij de
eerste opname in de inrichting het vragen naar zijn naam, voornamen,
geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het
adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de inrichting. Het omvat
tevens het nemen van een of meer vingerafdrukken. In de gevallen waarin
van de verpleegde eerder overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering
vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn
identiteit bij binnenkomst in de inrichting tevens een vergelijking van
zijn vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de
andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek
van zijn identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

	3. Het vaststellen van de identiteit van de verpleegde omvat in de
andere gevallen dan de eerste opname in de inrichting het nemen van een
of meer vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met
de van hem bij binnenkomst genomen vingerafdrukken. Bij de
tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de
verpleegde tevens een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek
van Strafvordering  genomen en verwerkt.

	4. Het hoofd van de inrichting is bevoegd van de verpleegde een of meer
fotoā€™s te nemen. De fotoā€™s kunnen worden gebruikt voor het
vervaardigen van een legitimatiebewijs en voor het voorkomen, opsporen,
vervolgen en berechten van strafbare feiten. De verpleegde is verplicht
het legitimatiebewijs bij zich te dragen en op verzoek van een
personeelslid of medewerker te tonen.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het
tweede tot en met vierde lid.

B

	Aan het slot van artikel 51, tweede lid, worden twee volzinnen
toegevoegd, die luiden: Bij het verlenen van hulp en steun wordt de
identiteit van de ter beschikking gestelde vastgesteld. Artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel VIII

	Artikel 33 van de Beginselenwet justitiƫle jeugdinrichtingen komt te
luiden:

Artikel 33

	1. De directeur stelt bij binnenkomst in en bij het verlaten van de
inrichting, bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij
veroordeelden en voor zover dit anderszins noodzakelijk is, de
identiteit van de jeugdige vast. Indien de jeugdige in een
behandelinrichting verblijft, stelt hij slechts bij de eerste opname in
de inrichting en bij de tenuitvoerlegging van het bevel, bedoeld in de
eerste volzin, de identiteit van de jeugdige vast.

	2. De directeur stelt tevens voorafgaand aan en na afloop van bezoek de
identiteit van de jeugdige vast, tenzij een personeelslid of medewerker
op de jeugdige voortdurend en persoonlijk toezicht houdt.

	3. Het vaststellen van de identiteit van de jeugdige omvat bij de
eerste opname in de inrichting het vragen naar zijn naam, voornamen,
geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het
adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de inrichting. Het omvat
tevens het nemen van een of meer van zijn vingerafdrukken. In de
gevallen waarin van de gedetineerde eerder overeenkomstig het Wetboek
van Strafvordering of de Vreemdelingenwet 2000 vingerafdrukken zijn
genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit bij
binnenkomst in de inrichting tevens een vergelijking van zijn
vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere
gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van
zijn identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

	4. Het vaststellen van de identiteit van de jeugdige omvat in de andere
gevallen dan de eerste opname in de inrichting het nemen van een of meer
vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van
hem bij binnenkomst genomen vingerafdrukken. Bij de tenuitvoerlegging
van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet
DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de jeugdige  tevens een of
meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering 
genomen en verwerkt.

	5. De directeur is bevoegd van de jeugdige een of meer fotoā€™s te
nemen. De fotoā€™s kunnen worden gebruikt voor het vervaardigen van een
legitimatiebewijs en voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en
berechten van strafbare feiten. De jeugdige is verplicht het
legitimatiebewijs bij zich te dragen en op verzoek van een ambtenaar of
medewerker te tonen.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het derde
tot en met vijfde lid.

Artikel IX

	Artikel 4 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Het derde en vierde lid komen te luiden:

	3. Celmateriaal wordt slechts van de aangehouden persoon afgenomen,
nadat van hem een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek van
Strafvordering zijn genomen en verwerkt en de opsporingsambtenaar zijn
identiteit heeft vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste
lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

	4. Indien de aangehouden persoon ontkent de persoon te zijn tegen wie
het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, is gericht, of
indien over zijn identiteit twijfel bestaat, is de opsporingsambtenaar
bevoegd de aangehouden persoon, voor zover dat noodzakelijk is voor de
vaststelling van zijn identiteit, aan zijn kleding te onderzoeken,
alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich meevoert te
onderzoeken. Artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing.

	2. In het vijfde lid wordt ā€œde maatregelen genoemd in artikel 61a,
eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafvorderingā€
vervangen door: de maatregelen, bedoeld in artikel 55c, tweede lid, van
het Wetboek van Strafvordering.

Artikel X

	Na artikel 51 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 51a

	1. Bij de eerste opname in een psychiatrisch ziekenhuis, bij de
tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en voor zover dit
anderszins noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit, wordt
de identiteit vastgesteld van een persoon die krachtens een beslissing
op grond van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht,
de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiƫle jeugdinrichtingen
in een psychiatrisch ziekenhuis is geplaatst.

	2. Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het
eerste lid, omvat bij de eerste opname in het psychiatrisch ziekenhuis
het vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum,
het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke
verblijfplaats buiten het psychiatrisch ziekenhuis. In de gevallen
waarin van betrokkene vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt
overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Vreemdelingenwet
2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van
zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de
van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het
vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het identiteitsbewijs,
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 29a,
tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige
toepassing.

	3. Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden
van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken
overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering  genomen en verwerkt en is
het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing.
In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de
persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid,
tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing,

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het
tweede en derde lid.

Artikel XI

	De Wet justitiƫle en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

	1. Justitiƫle gegevens van verdachten en veroordeelden wegens
misdrijven worden vernietigd:

	a. dertig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351
en 352 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van
zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de
justitiƫle gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens
het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twintig jaar na het
overlijden van betrokkene,

	b. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351
en 352 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van
minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de
justitiƫle gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens
het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twaalf jaar na het
overlijden van betrokkene, of

	c. na het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring.

	2. De termijn van dertig en twintig jaar, genoemd in het eerste lid,
wordt verlengd indien tegen de betrokkene een einduitspraak als bedoeld
in de artikelen 351 en 352 van het Wetboek van Strafvordering in verband
met een ander misdrijf is gedaan. In dat geval worden de justitiƫle
gegevens vernietigd twintig dan wel dertig jaar nadat het vonnis is
uitgesproken of de strafbeschikking volledig ten uitvoer is gelegd, al
naar gelang op het misdrijf naar de wettelijke omschrijving minder dan
zes jaar of zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld.

	3. De termijn van dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt met
twintig jaar verlengd indien de duur van de gevangenisstraf of
vrijheidsbenemende maatregel langer is dan twintig jaar. Indien de
gevangenisstraf levenslang is of de vrijheidsbenemende maatregel de duur
van veertig jaar overstijgt, worden de justitiƫle gegevens na tachtig
jaar vernietigd.

	4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid worden justitiƫle
gegevens van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven als bedoeld
in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht na
tachtig jaar vernietigd.

B

	Artikel 5 komt te vervallen.

C

	Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

	Justitiƫle gegevens van verdachten en veroordeelden wegens
overtredingen worden vernietigd:

	a. vijf jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en
352 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een
overtreding en in het kader van de overtreding de justitiƫle gegevens
zijn verwerkt of een strafbeschikking wegens een overtreding volledig
ten uitvoer is gelegd,

	b. tien jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en
352 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een
overtreding en in het kader van de overtreding de justitiƫle gegevens
zijn verwerkt of een strafbeschikking wegens een overtreding volledig
ten uitvoer is gelegd, en daarbij een vrijheidsstraf, vervangende
hechtenis daaronder niet begrepen, of een taakstraf is opgelegd, dan wel
aan een rechtspersoon een geldboete van de derde categorie of hoger is
opgelegd,

	c. twee jaar na het overlijden van betrokkene, of

	d. na het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring.

D

	Artikel 39d komt te luiden:

Artikel 39d

	Strafvorderlijke gegevens worden vernietigd overeenkomstig de
termijnen, genoemd in de artikelen 4 en 6.

E

	Artikel 41, derde lid, vervalt.

Artikel XII

	De vingerafdrukken die op grond van artikel 28, tweede lid, van de
Penitentiaire beginselenwet, artikel 22, tweede lid, van de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en artikel 33, tweede
lid, van de Beginselenwet justitiƫle jeugdinrichtingen, zoals die
artikelleden luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, zijn
verwerkt, worden tevens geacht te zijn verwerkt op grond van artikel 55c
van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel XIII

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   16