31459 Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen)
Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen)
Eindtekst
Nummer: 2010D07946, datum: 2008-09-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2007Z01083:
- Indiener: J.C. de Jager, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: W.J. Bos, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: Vaste commissie voor Financiën
- 2008-09-03 17:00: Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen (31 459) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2008-09-09 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. De Voorzitter, 9 september 2008 Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen) GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige belastingwetten aan te passen om te komen tot een meer evenwichtige belastingheffing bij excessieve beloningsbestanddelen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd: A. Na artikel 3.92a wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 3.92b Met een werkzaamheid verband houdende lucratieve belangen 1. Voorts wordt onder werkzaamheid mede verstaan: a. het onmiddellijk of middellijk houden van aandelen als bedoeld in het tweede lid, van vorderingen als bedoeld in het derde lid of van rechten als bedoeld in het vierde lid, indien de voordelen die met deze aandelen, vorderingen of rechten worden behaald, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder deze aandelen, vorderingen of rechten zijn verkregen, naar moet worden aangenomen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, alsmede het hebben van schulden die rechtstreeks samenhangen met deze aandelen, vorderingen of rechten; b. het onmiddellijk of middellijk hebben van schulden die rechtens dan wel in feite tegemoetkomingen kennen van geheel of gedeeltelijke kwijtschelding waarbij die tegemoetkomingen, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder de schulden zijn aangegaan, naar moet worden aangenomen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon. 2. Aandelen als bedoeld in het eerste lid zijn aandelen in een vennootschap met een geheel of ten dele in aandelen verdeeld kapitaal die verschillende soorten aandelen heeft, indien het aandelen betreft van een soort: a. die is achtergesteld bij andere soorten en het totale geplaatste aandelenkapitaal van die achtergestelde soort minder is dan 10% van het totale geplaatste aandelenkapitaal van de vennootschap, of b. met een preferentie van ten minste 15% dividend per jaar. 3. Vorderingen als bedoeld in het eerste lid zijn vorderingen waarvan het rendement in enigszins belangrijke mate afhankelijk is van managementdoeleinden of aandeelhoudersdoeleinden zoals winst, omzet, kostenvermindering, aantrekken van financieringsbronnen, het gereed maken voor verkoop of overname van een onderneming of onderdelen daarvan, het aankopen of overnemen van ondernemingen of onderdelen daarvan, of die in enigszins belangrijke mate in waarde vermeerderen bij een verkoop of overname van een onderneming, dan wel bij een wijziging van een belang in een onderneming. 4. Rechten als bedoeld in het eerste lid zijn vermogensrechten die, gelet op de feiten en omstandigheden, economisch overeenkomen of vergelijkbaar zijn met aandelen als bedoeld in het tweede lid of vorderingen als bedoeld in het derde lid, alsmede overige rechten of verplichtingen waarvan het waardeverloop in enigszins belangrijke mate afhankelijk is van managementdoeleinden of aandeelhoudersdoeleinden zoals winst, omzet, kostenvermindering, aantrekken van financieringsbronnen, het gereed maken voor verkoop of overname van een onderneming of onderdelen daarvan, het aankopen of overnemen van ondernemingen of onderdelen daarvan, of die in enigszins belangrijke mate in waarde vermeerderen bij een verkoop of overname van een onderneming, dan wel bij een wijziging van een belang in een onderneming. 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een met de belastingplichtige verbonden persoon verstaan: a. een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 5°, aangeduide persoon; b. een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de belastingplichtige of van een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 5°, aangeduide persoon. B. In artikel 3.93, eerste lid, wordt “de artikelen 3.91 en 3.92” vervangen door: de artikelen 3.91, 3.92 en 3.92b. C. Na artikel 3.95a wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 3.95b Aanvullende bepaling resultaat bij lucratieve belangen 1. Ingeval op enig tijdstip een vermogensbestanddeel tot een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b gaat behoren, wordt het op dat tijdstip te boek gesteld op het bedrag dat is opgeofferd ter verkrijging van het bestanddeel vermeerderd met het bedrag waarover ter zake van de verkrijging van het bestanddeel inkomstenbelasting is geheven. Indien het in de eerste volzin bedoelde tijdstip samenvalt met het tijdstip waarop de belastingplichtige in Nederland gaat wonen, wordt in afwijking van de eerste volzin het vermogensbestanddeel te boek gesteld op de waarde die op dat tijdstip in het economische verkeer aan dat vermogensbestanddeel kan worden toegekend. 2. Ingeval een tot een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b behorend vermogensbestanddeel middellijk wordt gehouden, wordt het resultaat met betrekking tot deze werkzaamheid niet later genoten dan ingeval dit vermogensbestanddeel onmiddellijk zou zijn gehouden. 3. Ingeval een tot een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b behorend vermogensbestanddeel onmiddellijk wordt gehouden en dat vermogensbestanddeel bij dezelfde belastingplichtige met ingang van enig tijdstip middellijk wordt gehouden, wordt het vermogensbestanddeel op het direct daaraan voorafgaande tijdstip te boek gesteld op de waarde ervan in het economische verkeer. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een middellijk gehouden vermogensbestanddeel dat met ingang van enig tijdstip onmiddellijk wordt gehouden. 4. Indien de berekening van de in een jaar genoten voordelen met betrekking tot middellijk gehouden vermogensbestanddelen die tot een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b behoren, zou leiden tot een negatief bedrag, wordt dat negatieve bedrag niet tot het resultaat van een werkzaamheid gerekend. 5. Ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest, worden de in een kalenderjaar genoten voordelen met betrekking tot middellijk gehouden vermogensbestanddelen die tot een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b behoren, niet tot het resultaat van een werkzaamheid gerekend, mits in dat kalenderjaar tot een bedrag van ten minste 95% van die voordelen inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten dat een weerspiegeling is van die voordelen. D. In artikel 7.2, derde lid, tweede volzin, wordt “en wordt onder werkzaamheid in Nederland mede verstaan het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92 aan het in Nederland gevestigde deel van een onderneming, werkzaamheid of vennootschap” vervangen door: en wordt onder werkzaamheid in Nederland mede verstaan het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92 aan het in Nederland gevestigde deel van een onderneming, werkzaamheid of vennootschap alsmede het houden van aandelen, vorderingen of rechten als bedoeld in artikel 3.92b of het hebben van schulden als bedoeld in artikel 3.92b indien de voordelen die daarmee worden behaald naar moet worden aangenomen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden verricht in Nederland. ARTIKEL II De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 10, vijfde lid, wordt vervangen door: 5. Onverminderd de omstandigheid dat de inhoudingsplichtige ingevolge artikel 32ba of artikel 32bb de aldaar bedoelde belasting is verschuldigd en de bedragen die worden ingehouden als bijdrage ingevolge een in artikel 32ba bedoelde regeling tot het loon behoren, behoren tot het loon: a. uitkeringen en verstrekkingen uit een voordien niet tot het loon gerekende aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba; b. vertrekvergoedingen als bedoeld in artikel 32bb, met uitzondering van vertrekvergoedingen als bedoeld in artikel 32bb, vijfde of zesde lid; c. uitkeringen en verstrekkingen uit een als vertrekvergoeding in de zin van artikel 32bb in aanmerking genomen aanspraak als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g; d. hetgeen wordt genoten ter zake van de uitoefening of vervreemding van een aandelenoptierecht als bedoeld in artikel 32bb, vijfde lid. B. Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel d, wordt “artikel 32aa” vervangen door: artikel 32ba. 2. In onderdeel g, onder 3º, wordt “artikel 19b” vervangen door: artikel 10a of artikel 19b. C. Het opschrift van hoofdstuk V komt te luiden: HOOFDSTUK V HEFFING VAN DE INHOUDINGSPLICHTIGE. D. In hoofdstuk V wordt vóór artikel 31 ingevoegd: Afdeling 1 Eindheffing. E. In artikel 32b wordt “dit hoofdstuk” vervangen door: deze afdeling. F. In hoofdstuk V wordt na artikel 32b ingevoegd: Afdeling 2 Pseudo-eindheffing. G. Artikel 32aa wordt verplaatst van hoofdstuk V, afdeling 1, naar hoofdstuk V, afdeling 2, en aldaar genummerd artikel 32ba. H. Na artikel 32ba wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 32bb 1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt een door een inhoudingsplichtige aan een werknemer toegekende vertrekvergoeding als bedoeld in het vierde lid voor zover die vergoeding meer bedraagt dan het toetsloon, bedoeld in het derde lid, van de werknemer, aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 30%. 2. Dit artikel is niet van toepassing ingeval het toetsloon van de werknemer niet meer bedraagt dan € 500 000. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het toetsloon van een werknemer verstaan: a. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen vóór of met het begin van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het loon dat de werknemer in dat tweede voorafgaande kalenderjaar heeft genoten van de inhoudingsplichtige; b. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het tot een jaarloon herleide bedrag van het loon dat de werknemer in dat tweede voorafgaande kalenderjaar heeft genoten van de inhoudingsplichtige; c. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het tot een jaarloon herleide bedrag van het loon dat de werknemer in dat voorafgaande kalenderjaar heeft genoten van de inhoudingsplichtige; d. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het loon dat de werknemer in dat kalenderjaar van de inhoudingsplichtige zou hebben genoten indien de dienstbetrekking aan het begin van dat kalenderjaar was aangevangen en niet in dat kalenderjaar was beëindigd. 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een door een inhoudingsplichtige aan een werknemer toegekende vertrekvergoeding verstaan de som van het positieve verschil tussen A en het vergelijkingsloon en het positieve verschil tussen B en het vergelijkingsloon, waarbij wordt verstaan onder: A: het van de inhoudingsplichtige genoten loon in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd alsmede het na dat kalenderjaar van de inhoudingsplichtige genoten loon; B: het van de inhoudingsplichtige genoten loon in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd; Vergelijkingsloon: a. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen vóór of met het begin van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het toetsloon van de werknemer, met dien verstande dat het toetsloon voor de berekening van het verschil met A naar evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal dagen dat de dienstbetrekking niet meer heeft bestaan in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd; b. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het toetsloon van de werknemer, met dien verstande dat het toetsloon voor de berekening van het verschil met A naar evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal dagen dat de dienstbetrekking niet meer heeft bestaan in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd; c. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het toetsloon van de werknemer, met dien verstande dat het toetsloon voor de berekening van het verschil met A naar evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal dagen dat de dienstbetrekking niet meer heeft bestaan in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd; d. ingeval de dienstbetrekking is aangevangen in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd: het toetsloon van de werknemer, met dien verstande dat het toetsloon voor de berekening van het verschil met A naar evenredigheid wordt verminderd gerelateerd aan het aantal dagen dat de dienstbetrekking niet heeft bestaan in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd. 5. Ingeval de inhoudingsplichtige in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd onderscheidenlijk in het daaraan voorafgaande kalenderjaar met de werknemer een aandelenoptierecht is overeengekomen en dat recht niet uiterlijk bij de beëindiging van de dienstbetrekking is uitgeoefend of vervreemd, wordt bij de vaststelling van A, bedoeld in het vierde lid, onderscheidenlijk B, bedoeld in het vierde lid, de waarde van dat recht mede in aanmerking genomen, waarbij die waarde wordt gesteld op hetgeen door de werknemer zou zijn genoten indien hij dat recht op het tijdstip van beëindiging van de dienstbetrekking zou hebben vervreemd of uitgeoefend. 6. Ingeval de inhoudingsplichtige in of na het kalender jaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd onderscheidenlijk in het daaraan voorafgaande kalenderjaar een aanspraak als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, aan de werknemer heeft toegekend, wordt bij de vaststelling van A, bedoeld in het vierde lid, onderscheidenlijk B, bedoeld in het vierde lid, de waarde van die aanspraak mede in aanmerking genomen. 7. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat de som van de verschillen, bedoeld in het vierde lid, verband houdt met loon dat de werknemer heeft genoten ter zake van de uitoefening of vervreemding van een aandelenoptierecht als bedoeld in artikel 10a, dat is toegekend in een eerder jaar dan het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking met die werknemer is beëindigd. 8. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een vertrekvergoeding beschouwd te zijn toegekend op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is beëindigd, of, voor zover de vertrekvergoeding pas daarna als loon wordt genoten dan wel zou worden genoten ingeval artikel 11, eerste lid, onderdeel g, buiten toepassing zou zijn gelaten, op dat latere tijdstip. Ingeval een vertrekvergoeding ingevolge de eerste volzin wordt beschouwd te zijn toegekend op meer dan een tijdstip, wordt de berekening ingevolge het vierde lid op elk tijdstip toegepast onder verrekening van hetgeen eerder is berekend. 9. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag. 10. Het eerste lid is niet van toepassing op een bedrag dat ingevolge artikel 32ba, eerste lid, wordt aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast. I. In artikel 38c, tweede lid, wordt “artikel 32aa” vervangen door: artikel 32ba. ARTIKEL III De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2010 als volgt gewijzigd: A. Artikel 10, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef wordt “artikel 32ba of artikel 32bb” vervangen door: artikel 32ba, artikel 32bb of artikel 32bc. 2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, wordt na onderdeel d een onderdeel toegevoegd, luidende: e. uitkeringen en verstrekkingen uit een voordien niet tot het loon gerekende aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 32bc. B. Na artikel 32bb wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 32bc 1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt een door een inhoudingsplichtige ter zake van een loonstijging aan een werknemer toegekende aanspraak ingevolge een op een eindloonstelsel gebaseerde pensioenregeling, aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 15%. De waarde van de ter zake van de loonstijging toegekende aanspraak wordt hierbij gesteld op het viervoud van de verhoging van het pensioengevend loon ten gevolge van die loonstijging. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval een aanspraak ingevolge een op een eindloonstelsel gebaseerde pensioenregeling wordt toegekend ter zake van het verschil tussen het op het tijdstip van toekenning geldende pensioengevend loon en het pensioengevend loon in een eerdere dienstbetrekking van de werknemer op het tijdstip van beëindiging van die dienstbetrekking. De waarde van de ter zake van dit verschil toegekende aanspraak wordt hierbij gesteld op het viervoud van dit verschil. 3. Voor de toepassing van dit artikel blijven loonstijgingen en verschillen in pensioengevend loon buiten beschouwing voor zover de loonstijging onderscheidenlijk het verschil in pensioengevend loon niet leidt tot een ingevolge een op een eindloonstelsel gebaseerde pensioenregeling in aanmerking genomen pensioengevend loon van meer dan € 500 000. 4. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het derde lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag. ARTIKEL IV In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt in artikel 52, tweede lid, onderdeel d, “de artikelen 3.91 en 3.92” vervangen door: de artikelen 3.91, 3.92 en 3.92b. ARTIKEL V Het in artikel III, onderdeel B, genoemde bedrag wordt per 1 januari 2009 bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. ARTIKEL VI 1. Voor het bepalen van het resultaat uit een werkzaamheid, bedoeld in artikel 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt een vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92b, eerste lid, van die wet welke ten gevolge van de inwerkingtreding van genoemd artikel per 1 januari 2009 is gaan behoren tot het vermogen van een werkzaamheid, op dat tijdstip te boek gesteld volgens de regeling van artikel 3.95b, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. 2. Indien de belastingplichtige een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel heeft verkregen van een met hem verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt, in afwijking van het eerste lid, het vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat die persoon op 1 januari 2009 als boekwaarde zou moeten gaan hanteren ingeval die persoon op dat tijdstip het vermogensbestanddeel nog zou houden. 3. Indien de belastingplichtige een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel heeft verkregen van een lichaam waarin hij of een met hem verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt, in afwijking van het eerste lid, het vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat dat lichaam heeft opgeofferd ter verkrijging van het bestanddeel. Ingeval het lichaam het vermogensbestanddeel eerder had verworven van de belastingplichtige wordt, in afwijking van de eerste volzin, het vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat hij op 1 januari 2009 als boekwaarde zou moeten gaan hanteren ingeval hij het vermogensbestanddeel tot dat tijdstip ononderbroken zou hebben gehouden. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval het lichaam het vermogensbestanddeel eerder had verworven van een met de belastingplichtige verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. 4. Indien de belastingplichtige een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 middellijk houdt, terwijl hij dat vermogensbestanddeel op enig tijdstip daarvoor onmiddellijk heeft gehouden, wordt, in afwijking van het eerste lid, dat vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat hij op 1 januari 2009 als boekwaarde zou moeten gaan hanteren ingeval hij op dat tijdstip het vermogensbestanddeel nog onmiddellijk zou houden. 5. Indien een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel op 31 december 2008 behoort tot een aanmerkelijk belang in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, maar dit vermogensbestanddeel ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001 per 1 januari 2009 is gaan behoren tot het vermogen van een werkzaamheid, vindt artikel 4.16, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ter zake daarvan geen toepassing. ARTIKEL VII Artikel 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot dienstbetrekkingen die op of na 1 januari 2009 worden beëindigd. ARTIKEL VIII In het Belastingplan 2008 vervallen in artikel VII de onderdelen C en CA. ARTIKEL IX 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2009. 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VIII in werking met ingang van 31 december 2008. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige handhaving de hand zullen houden. Gegeven De Staatssecretaris van Financiën, De Minister van Financiën, PAGE PAGE 9