[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31567 Bundeling van het WWB-werkdeel, budgetten voor inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie (Wet participatiebudget)

Bundeling van het WWB-werkdeel, budgetten voor inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie (Wet participatiebudget)

Eindtekst

Nummer: 2010D09007, datum: 2008-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z01499:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

11 november 2008



Bundeling van het WWB-werkdeel, budgetten voor inburgeringsvoorzieningen
en de middelen voor volwasseneneducatie (Wet participatiebudget)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat het
WWB-werkdeel, inburgeringsbudgetten voor zover deze betrekking hebben op
de inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie
worden gebundeld;

	Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	college: college van burgemeester en wethouders;

	doelgroep:

	1o. iedere in Nederland woonachtige Nederlander van achttien jaar of
ouder,

	2o. iedere in Nederland woonachtige vreemdeling van achttien jaar of
ouder die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel
8, onderdelen a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, en

	3o. iedere in Nederland woonachtige persoon van zeventien jaar of
jonger die heeft voldaan aan de kwalificatieplicht, bedoeld in paragraaf
2a van de Leerplichtwet 1969, dan wel aan wie een vrijstelling van die
kwalificatieplicht is verleend;

	inburgeringsvoorziening: inburgeringsvoorziening als bedoeld in artikel
19, tweede lid, van de Wet inburgering, artikel 4 van de Regeling
vrijwillige inburgering niet-G31 2007 en artikel 13b van de
Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en
veiligheid;

	IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers;

	IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen;

	Onze Ministers: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister voor
Wonen, Wijken en Integratie;

opleiding educatie: opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1 van de Wet
educatie en beroepsonderwijs;

	participatievoorziening: opleiding educatie, inburgeringsvoorziening,
taalkennisvoorziening of re-integratievoorziening;

	re-integratievoorziening: voorziening, waaronder begrepen sociale
activering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet
werk en bijstand, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel
6, eerste lid, onderdeel b, juncto tweede lid, van de Wet werk en
bijstand;

	regionaal opleidingencentrum: een instelling als bedoeld in artikel
1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

	taalkennisvoorziening: taalkennisvoorziening als bedoeld in artikel 19,
tweede lid, van de Wet inburgering.

Hoofdstuk 2 Participatiebudget

Artikel 2. Verdeling uitkering

	1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt aan het
college een uitkering ten behoeve van de kosten van
participatievoorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, voor de
doelgroep alsmede voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, tweede
lid.

	2. De uitkering wordt vastgesteld in september voorafgaande aan het
kalenderjaar waarop zij betrekking heeft.

	3. Het bedrag van de uitkering is de som van de uitkomsten van drie
berekeningen, elk op basis van een verdeelsleutel die bepaalt hoe het
voor het kalenderjaar bij begrotingswet vast te stellen bedrag dat Onze
Minister wie het aangaat beschikbaar heeft voor de uitkering wordt
verdeeld over de colleges.

	4. De verdeelsleutels worden bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur vastgesteld.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de betaalbaarstelling van de uitkering.

	6. Onder bij algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden kan
een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de
uitkering worden aangewend voor andere kosten ten behoeve van de
bevordering van participatie dan de kosten, bedoeld in het eerste lid,
alsmede ten behoeve van de in dat lid bedoelde uitvoeringskosten.

Artikel 3. De voorziening

	1. Het college kan aan personen uit de doelgroep opleidingen educatie,
inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen of
re-integratievoorzieningen aanbieden respectievelijk ten behoeve van
personen uit de doelgroep inburgeringsvoorzieningen of
taalkennisvoorzieningen vaststellen. Daarbij geldt dat opleidingen
educatie alleen kunnen worden aangeboden aan personen van achttien jaar
of ouder.

	2. In aanvulling op het eerste lid kan het college
re-integratievoorzieningen of opleidingen educatie aanbieden aan iedere
in Nederland woonachtige vreemdeling van achttien jaar of ouder die
krachtens artikel 11, derde lid, van de Wet werk en bijstand met een
Nederlander wordt gelijkgesteld.

	3. In aanvulling op het eerste en tweede lid kan het college
re-integratievoorzieningen aanbieden aan personen van 16 of 17 jaar oud
voor wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en
ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject
geraden is, voor zover deze re-integratievoorzieningen voorzien in de
kosten van ondersteuning die nodig zijn bij een leer-werktraject voor
die personen.

	4. Voor zover het college:

	a. een opleiding educatie aanbiedt, is de Wet educatie en
beroepsonderwijs van toepassing;

	b. een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aanbiedt
aan een inburgeringsplichtige of vaststelt ten behoeve van een
inburgeringsplichtige als bedoeld in de Wet inburgering is de Wet
inburgering van toepassing;

	c. een inburgeringsvoorziening aanbiedt aan een inburgeraar als bedoeld
in de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 of de
Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en
veiligheid is de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007
respectievelijk de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal,
integratie en veiligheid van toepassing; of

	d. een re-integratievoorziening aanbiedt aan een persoon als bedoeld in
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, of derde lid, tweede zin, van de Wet
werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW, of
artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAZ, is de Wet werk en
bijstand, de IOAW, respectievelijk de IOAZ, van toepassing.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorwaarden worden
gesteld waaronder de kosten van opleidingen educatie,
inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen of
re-integratievoorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, ten laste van
de uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, kunnen worden gebracht.

Artikel 4. Verantwoording en terugvordering uitkering

	1. Het college legt verantwoording af aan Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de uitvoering van deze wet, op de wijze,
bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

	2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a,
eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering,
bedoeld in artikel 2, niet volledig of onrechtmatig is besteed, wordt de
uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid teruggevorderd. Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet binnen een jaar na
ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de
terugvordering aan het college.

	3. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste
lid, van de Financiële-verhoudingswet, niet volledig door Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen binnen
dertien maanden na het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft, wordt
de uitkering teruggevorderd. Indien volledige terugvordering naar het
oordeel van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leidt tot
een onbillijkheid van overwegende aard, stelt Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid de terugvordering op een lager bedrag vast.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet binnen drie
maanden na afloop van de dertien maanden, bedoeld in de eerste zin,
mededeling van terugvordering aan het college.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de terugvordering, bedoeld in het tweede en derde lid,
alsmede over de verdeling van de teruggevorderde gelden. Daarbij kan
worden bepaald dat een gedeelte van het niet bestede deel van de
uitkering niet wordt teruggevorderd. De tweede zin is niet van
toepassing op het deel van de uitkering dat in strijd met artikel 12
niet is besteed bij een regionaal opleidingencentrum.

Artikel 5. Informatievoorziening

	1. Het college verstrekt desgevraagd aan Onze Ministers de gegevens die
zij voor de statistiek en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet
nodig hebben. De gegevens worden kosteloos verstrekt.

	2. Het college verstrekt de gegevens ten behoeve van de
verdeelsleutels, bedoeld in artikel 2, vierde lid, als onderdeel van de
verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de
Financiële-verhoudingswet.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde
gegevens.

	4. Het college dient jaarlijks bij Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid een beeld van de uitvoering in.

	5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het beeld
van de uitvoering.

Artikel 6. Gemeenschappelijke regelingen

	Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet
gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is
overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in
artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze
wet, met uitzondering van de artikelen 2, 4 en 5, in de plaats van het
college.

Artikel 7. Experimenten

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van
experiment, met het oog op het doeltreffender uitvoeren van deze wet
teneinde de doelen van educatie, inburgering en re-integratie te
realiseren, voor een periode van drie jaar worden afgeweken van het
bepaalde bij de artikelen 2, eerste lid en 3.

	2. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt uiterlijk
zes maanden voor de beëindiging van een experiment als bedoeld in het
eerste lid een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de
praktijk van het experiment aan beide kamers der Staten-Generaal.

	3. De voordracht voor de krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Hoofdstuk 3 Wijziging van andere wetten

Artikel 8. Wijziging van de Wet werk en bijstand

	De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan
het college een uitkering voor de kosten van de door het college
toegekende algemene bijstand, waaronder begrepen de loonbelasting, de
premies volksverzekeringen die daarover verschuldigd zijn en de in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet bedoelde vergoedingen van de
inkomensafhankelijke bijdragen daarover, en van de
langdurigheidstoeslag. De uitkering wordt ten minste drie maanden
voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben door Onze
Minister vastgesteld.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te stellen regels berekend aan de hand van het
voor ieder jaar bij begrotingswet vast te stellen totale bedrag dat
beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid. Bij de
vaststelling van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering,
bedoeld in het eerste lid, is het uitgangspunt dat dit bedrag toereikend
is voor de voor dat jaar geraamde kosten, bedoeld in dat lid, van alle
gemeenten.

	3. In het derde lid wordt “de berekening van verschillende delen van
de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b” vervangen door
“de berekening van verschillende delen van de uitkering, bedoeld in
het eerste lid” en wordt “uitkeringen” vervangen door: uitkering.

	4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Mede ten behoeve van de kosten van de voorzieningen, bedoeld in
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten,
ontvangt het college een uitkering op grond van de Wet
participatiebudget.

B

	Artikel 70 vervalt.

C

	Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “uitkeringen, bedoeld in artikel 69,
eerste lid, onderdeel b” vervangen door: uitkering, bedoeld in artikel
69, eerste lid.

	2. In het tweede en derde lid wordt “bedoeld in artikel 69, eerste
lid, onderdeel b” vervangen door: bedoeld in artikel 69, eerste lid.

	3. Het vierde lid vervalt.

D

	In artikel 72, eerste en tweede lid, wordt “bedoeld in artikel 69,
eerste lid, onderdeel b” vervangen door: bedoeld in artikel 69, eerste
lid.

E

	In artikel 74, eerste lid, wordt “bedoeld in artikel 69, eerste lid,
onderdeel b” vervangen door: bedoeld in artikel 69, eerste lid.

F

	In artikel 75 wordt “de uitkeringen, bedoeld in artikel 69”
vervangen door: de uitkering, bedoeld in artikel 69.

Artikel 9. Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs

	De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 1.1.1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel aa door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

	bb. uitkering: uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de
Wet participatiebudget.

B

	Artikel 1.3.1, eerste lid, komt met ingang van 1 januari 2010 te
luiden:

	1. Aan regionale opleidingencentra worden opleidingen beroepsonderwijs
verzorgd en kunnen opleidingen educatie worden verzorgd.

C

	Artikel 1.3.1, derde lid, vervalt met ingang van 1 januari 2011 onder
vernummering van het vierde lid tot het derde lid.

D

	Artikel 1.4a.1, derde lid, vervalt met ingang van 1 januari 2011, onder
vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot het derde tot en
met zesde lid.

E

	Het opschrift van titel 3 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

TITEL 3. UITKERING TEN BEHOEVE VAN DE EDUCATIE

F

	Artikel 2.3.1 komt te luiden:

Artikel 2.3.1. Uitkering educatie

	Mede ten behoeve van opleidingen educatie ontvangt de gemeente op grond
van de Wet participatiebudget een uitkering.

G

	Artikel 2.3.2 vervalt.

H

	Artikel 2.3.3 komt te luiden:

Artikel 2.3.3 Gemeentelijk besluit educatiebedragen

	De gemeente waaraan een uitkering is verstrekt op grond van de Wet
participatiebudget waaruit een bedrag moet worden besteed bij regionale
opleidingencentra als bedoeld in artikel 12 van de Wet
participatiebudget, besluit voor 1 november 2009 ten behoeve van het
kalenderjaar 2010 welk deel van die uitkering zal worden bestemd voor
educatieve activiteiten, onderscheiden naar de opleidingen, bedoeld in
artikel 7.3.1, en in voorkomende gevallen naar doelgroepen.

I

	Artikel 2.3.3 vervalt met ingang van 1 januari 2011.

J

	Artikel 2.3.4 komt te luiden:

Artikel 2.3.4. Overeenkomst uitkering educatie

	1. Tot 1 januari 2011 berust in afwijking van titel 4.2 van de Algemene
wet bestuursrecht de betaling van de bedragen aan de regionale
opleidingencentra voor opleidingen educatie op een door het college met
het bevoegd gezag van het desbetreffende regionale opleidingencentrum
gesloten overeenkomst of overeenkomsten. De titels 4.1 en 4.2 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.

	2. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft ten minste
betrekking op:

	a. de aard van de activiteiten,

	b. het aantal deelnemers, in voorkomende gevallen onderscheiden naar
doelgroepen,

	c. de periode,

	d. de omvang van het bedrag, dan wel de wijze waarop dit berekend
wordt,

	e. de wijze waarop het bedrag ter beschikking wordt gesteld, en

	f. de wijze waarop verantwoording jegens het gemeentebestuur wordt
afgelegd.

	3. Ten aanzien van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, bevat een
overeenkomst als bedoeld in het eerste lid geen bepalingen omtrent de
combinaties van vakken waarop de diploma’s betrekking dienen te
hebben.

K

	Artikel 2.3.4 vervalt met ingang van 1 januari 2011.

L

	Artikel 2.3.5 vervalt.

M

	In artikel 2.3.6, eerste lid, wordt “De in artikel 2.3.1 bedoelde
colleges van burgemeester en wethouders en de instellingen” vervangen
door: De instellingen.

N

	Artikel 2.5.9a vervalt.

O

	In artikel 6a.1.2, eerste lid, onderdeel b, wordt met ingang van 1
januari 2011 de zinsnede “artikel 1.4a.1, zesde lid” vervangen door:
artikel 1.4a.1, vijfde lid.

P

	Artikel 8.1.1, zesde lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De tweede zin vervalt, indien bij algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wet participatiebudget wordt
bepaald dat het bedrag dat, op grond van het eerste lid van dat artikel,
besteed moet worden aan opleidingen educatie geheel mag worden besteed
aan inburgerings-, taalkennis- of re-integratievoorzieningen.

	2. De tweede zin vervalt met ingang van 1 januari 2010.

	3. De derde zin vervalt met ingang van 1 januari 2011.

Q

	Hoofdstuk 11, paragraaf 2, vervalt.

Artikel 10. Wijziging van de Wet inburgering

	De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot het
eerste tot en met het vijfde lid vervalt het eerste lid.

	2. In het vierde lid (nieuw) wordt “eerste, tweede en derde lid”
vervangen door: eerste en tweede lid.

B

	In de artikelen 20, eerste lid, 21, eerste lid, 24, eerste lid, 37 en
44, eerste lid, wordt “artikel 19, vierde lid” vervangen door:
artikel 19, derde lid.

C

	In artikel 51 wordt “de artikelen 47 of 52 of op grond van artikel
18, tweede lid, van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank is
verstrekt” vervangen door: artikel 47, op grond van artikel 18, tweede
lid, van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank of op grond van
artikel 5 van de Wet participatiebudget is verstrekt.

D

	Artikel 52 komt te luiden:

Artikel 52

	1. Mede ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in de
artikelen 19 en 20, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt de gemeente
op grond van de Wet participatiebudget een uitkering.

	2. Ten behoeve van uitvoeringskosten voortvloeiend uit de artikelen 6,
eerste lid, 19 tot en met 33, 47 en 51 en ten behoeve van de
informatieverstrekking over de inburgeringsplicht ontvangen gemeenten
een uitkering uit het gemeentefonds.

Artikel 11. Wijziging Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank

	De Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt als volgt
gewijzigd:

A

	In artikel 9a, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, wordt “toekenning
van bedragen aan instellingen, bedoeld in artikel 2.3.4 van de Wet
educatie en beroepsonderwijs” vervangen door: toekenning van
uitkeringen, bedoeld in artikel 2 van de Wet participatiebudget, aan
instellingen.

B

	In artikel 9b, eerste lid, onderdeel d, wordt “op grond van artikel
2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedragen zijn toegekend”
vervangen door: op grond van artikel 2 van de Wet participatiebudget
uitkeringen zijn toegekend.

C

	In artikel 9e, zevende lid, onderdeel b, wordt “toekenning van
bedragen aan instellingen, bedoeld in artikel 2.3.4 van de Wet educatie
en beroepsonderwijs” vervangen door: toekenning van uitkeringen,
bedoeld in artikel 2 van de Wet participatiebudget, aan instellingen.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN Slotbepalingen

Artikel 12. Evaluatie

	Onze Ministers zenden binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze
wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 13. Overgangsbepaling Besluit brede doeluitkering sociaal,
integratie en veiligheid

	1. In afwijking van artikel 2 ontvangt het college van een gemeente die
op grond van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en
veiligheid een brede doeluitkering als bedoeld in dat besluit heeft
ontvangen, voor het kalenderjaar 2009 geen uitkering op grond van de
verdeelsleutel, bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor het bedrag dat
door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap respectievelijk
door Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie beschikbaar is
gesteld voor de uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

	2. In afwijking van artikel 2, eerste lid, wordt het voor het
kalenderjaar 2009 verstrekte deel van de uitkering, bedoeld in dat lid,
dat het college van een gemeente als bedoeld in het eerste lid heeft
ontvangen op grond van de verdeelsleutel voor het bedrag dat door Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is gesteld
niet gebruikt voor de bekostiging van de in het meerjaren
ontwikkelingsprogramma, bedoeld in het Besluit brede doeluitkering
sociaal, integratie en veiligheid, vastgestelde resultaten ten aanzien
van volwasseneneducatie en inburgering, bedoeld in dat besluit en de
Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en
veiligheid.

	3. Het tweede lid is niet van toepassing voor zover de uitkering wordt
gebruikt ter bekostiging van:

	a. een re-integratievoorziening indien die onderdeel uitmaakt van een
participatievoorziening die een combinatie is van een inburgerings- en
een re-integratievoorziening, of

	b. inburgeringsvoorzieningen of inburgeringsvoorzieningen die onderdeel
uitmaken van een participatievoorziening als bedoeld in onderdeel a voor
zover het totaal van de kosten van die inburgeringsvoorzieningen hoger
is dan het totaal van de bijdragevergoedingen, bedoeld in artikel 4,
tweede lid, onderdelen b en c, van het Besluit brede doeluitkering
sociaal, integratie en veiligheid.

Artikel 14. Overgangsbepaling inzake het bedrag dat door Onze Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar is gesteld

	1. In 2009 wordt het deel van de uitkering dat het college ontvangt
voor het kalenderjaar 2009 op basis van de verdeelsleutel, bedoeld in
artikel 2, vierde lid, voor het bedrag dat door Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar is gesteld, besteed bij
regionale opleidingencentra voor opleidingen educatie.

	2. In 2010 wordt het deel van de uitkering dat het college ontvangt
voor het kalenderjaar 2010 op basis van de verdeelsleutel, bedoeld in
artikel 2, vierde lid, voor het bedrag dat door Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar is gesteld, besteed bij
regionale opleidingencentra.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het op
grond van het eerste lid bij regionale opleidingencentra te besteden
bedrag voor opleidingen educatie geheel of gedeeltelijk ook bij die
regionale opleidingencentra mag worden besteed aan inburgerings-,
taalkennis- of re-integratievoorzieningen.

	

Artikel 15. Overige overgangsbepalingen

	1. De Wet werk en bijstand en de Wet educatie en beroepsonderwijs en de
daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op 31 december 2008,
blijven van toepassing op uitkeringen op grond van de artikelen 69,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en op de
rijksbijdrage op grond van artikel 2.3.1 van de Wet educatie en
beroepsonderwijs over de jaren gelegen voor 2009.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de
vaststelling van de rijksbijdrage die op grond van artikel 52 van de Wet
inburgering is verleend over de jaren voor 2009.

	3. Het deel van de uitkering op grond van artikel 69, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet werk en bijstand voor het jaar 2008 dat op grond
van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 70, derde lid,
van die wet, zoals deze luidde op 31 december 2008, wordt toegevoegd aan
de uitkering van het daaropvolgende kalenderjaar, wordt toegevoegd aan
de uitkering, bedoeld in artikel 2 van deze wet, voor het jaar 2009.

	4. In afwijking van artikel 2, tweede lid, wordt de uitkering voor het
kalenderjaar 2009 binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet
vastgesteld.

	5. Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit inburgering
mede op het tweede lid en op artikel 19, derde lid, van de Wet
inburgering.

Artikel 16. Inwerkingtreding

	Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 17. Citeertitel

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet participatiebudget.



	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 PAGE    

 PAGE   12