[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31577 Regels met betrekking tot participatieplaatsen en loonkostensubsidies (Wet stimuleringarbeidsparticipatie)

Regels met betrekking tot participatieplaatsen en loonkostensubsidies (Wet stimuleringarbeidsparticipatie)

Eindtekst

Nummer: 2010D09029, datum: 2008-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2008Z01861:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

11 november 2008



Regels met betrekking tot participatieplaatsen en loonkostensubsidies
(Wet stimulering arbeidsparticipatie)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te
stellen met betrekking tot participatieplaatsen en loonkostensubsidie om
zo de inschakeling in de arbeid te bevorderen;

	Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I 		WIJZIGINGEN IN VERBAND MET RE-INTEGRATIE-INSTRUMENTEN UWV

ARTIKEL I	WERKLOOSHEIDSWET

	De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan hoofdstuk VI worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 78a

	1. Het UWV kan op aanvraag aan de werkgever die met een werknemer die
langer dan 12 maanden recht heeft op een uitkering op grond van
hoofdstuk II, die niet ten laste komt van het Uitvoeringsfonds voor de
overheid, en die een indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde
lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld
in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is
aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering
arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de
dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden
heeft.

	2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het UWV slechts subsidie indien de
derde, in wiens opdracht de werknemer ter beschikking wordt gesteld om
arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht de werknemer
tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de
uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een
dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de
twaalf maanden, kan het UWV op aanvraag aan die derde loonkostensubsidie
verstrekken voor maximaal de resterende duur van de twaalf maanden.

	3. Het UWV kan van de werknemer vaststellen dat hij in aanmerking komt
voor toepassing van het eerste lid, indien het UWV van oordeel is dat
met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of
instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin,
geschiedt bij indicatiebeschikking.

	4. Het UWV verstrekt de subsidie slechts:

	a. indien naar het oordeel van het UWV reƫle behoefte bestaat aan de
arbeid die op grond van  de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid,
zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;

	b. indien er naar het oordeel van het UWV een reƫel uitzicht is op
continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na
afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt,
dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van
dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden;

	c. indien ten behoeve van de werknemer in de vijf jaar voorafgaand aan
de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder
loonkostensubsidie op grond van dit artikel, of artikel 65i van de Wet
op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en

	d. indien de werknemer in de zes maanden voorafgaand aan de
indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op
een proefplaats als bedoeld in artikel 76a, artikel 65g van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67e van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 59h van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft verricht.

	5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a,
wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het
naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden
die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

	6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar
betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel
7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld
in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de
overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld
in artikel 12 van laatstgenoemde wet.

	7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.

	8. Indien de werknemer, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt
op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de
werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid,
verminderd met dit ziekengeld. In afwijking van de eerste zin wordt het
subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, niet verminderd met het
ziekengeld dat wordt uitgekeerd op grond van artikel 29, tweede lid,
onderdeel d, van de Ziektewet.

	9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer
loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de
Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt,
wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het
eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld
in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

	10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan
alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die
dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie
uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van
arbeid ingediend.

	11. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:

	a. nadere subsidievoorwaarden; en

	b. een subsidieplafond.

	12. Voor het bepalen van het tijdvak van 12 maanden, bedoeld in het
eerste lid, worden perioden meegeteld waarin ten hoogste gedurende vier
weken geen recht op uitkering bestaat.

Artikel 78b

	Artikel 78a is van overeenkomstige toepassing op de persoon die recht
heeft op een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling
inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.

Artikel 78c

	Het UWV kan de werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van
hoofdstuk II, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces
gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de
arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten
gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid,
van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.

B

	Aan hoofdstuk XB worden twee artikelen, waarvan de nummering aansluit
op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 130PM (artikelnummer hangt af van nummering andere
wetsvoorstellen)

	1. Artikel 78a vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

	2. Artikel 78b vervalt  op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 130PM (artikelnummer hangt af van nummering andere
wetsvoorstellen)

	De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet
stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve
van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde
dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van deze wet en
geen recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, wordt aangemerkt
als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 78a.

ARTIKEL II	WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN

	De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Aan hoofdstuk 3A worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 67f	Loonkostensubsidie

	1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan
de werkgever die met een persoon die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering en die een indicatiebeschikking heeft
als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale
werkvoorziening, aangaat of is aangegaan na de inwerkingtreding van de
Wet stimulering arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen
indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf
maanden heeft.

	2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen slechts subsidie indien de derde, in wiens
opdracht de persoon die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering ter beschikking wordt gesteld om arbeid
te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht die persoon tenminste
twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst
binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij
de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan die
derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur
van de twaalf maanden.

	3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen  kan van de persoon
die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vaststellen dat
hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste lid, indien het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat met het
oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of
instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin,
geschiedt bij indicatiebeschikking.

	4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de
subsidie slechts:

	a. indien naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen reƫle behoefte bestaat aan de arbeid die op
grond van  de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden
verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;

	b. indien er naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een reƫel uitzicht is op continuering van de
dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode
waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die
dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere
omvang voor ten minste zes maanden;

	c. indien ten behoeve van de persoon die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vijf jaar voorafgaand aan de
indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder
loonkostensubsidie op grond van dit artikel of het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en

	d. indien de persoon die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zes maanden voorafgaand aan de
indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op
een proefplaats als bedoeld in artikel 67e of artikel 76a van de WW
heeft verricht.

	5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a,
wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het
naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden
die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

	6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar
betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel
7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld
in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de
overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld
in artikel 12 van laatstgenoemde wet.

	7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.

	8. Indien de persoon, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt op
grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de
werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid,
verminderd met dit ziekengeld.

	9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer
loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de
Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt,
wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het
eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld
in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

	10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan
alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die
dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie
uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van
arbeid ingediend.

	11. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:

	a. nadere subsidievoorwaarden; en

	b. een subsidieplafond.

Artikel 67g

	In afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en
bijstand en artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is artikel 67f van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot de persoon:

	a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van
de toepassing van artikel 35, vijfde lid, alsmede de persoon op wie dat
artikel, op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige
herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, niet van toepassing is en
wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken;

	b. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking
met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd, geen
uitkering ontvangt op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven
door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Wet werk en
bijstand; en

	c. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking
met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd geen
tegemoetkoming ontvangt op grond van de Tijdelijke regeling
inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.

Artikel 67h

	

	Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de persoon, die

recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en voor wie de kans
op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor
vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde
additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar.
Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand
is van overeenkomstige toepassing.

B

	Aan hoofdstuk 10A worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 101d	Mogelijkheid vervallen loonkostensubsidie

	1. Artikel 67f vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

	2. Artikel 67g vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 101e	Overgangsrecht Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden

	De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet
stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve
van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde
dienstbetrekking recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt
aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 67f.

ARTIKEL III	WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN

	De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als
volgt gewijzigd:

A

	Aan hoofdstuk 2A worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 59j	Loonkostensubsidie

	1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan
de werkgever die met een jonggehandicapte die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering en die een indicatiebeschikking heeft
als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een
dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale
werkvoorziening, aangaat of is aangegaan na de inwerkingtreding van de
Wet stimulering arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen
indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf
maanden heeft.

	2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen slechts subsidie indien de derde, in wiens
opdracht de jonggehandicapte die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering ter beschikking wordt gesteld om arbeid
te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht die jonggehandicapte
tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de
uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een
dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de
twaalf maanden, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op
aanvraag aan die derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de
resterende duur van de twaalf maanden.

	3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen  kan van de
jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste
lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel
is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere
voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in
de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.

	4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de
subsidie slechts:

	a. indien naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen reƫle behoefte bestaat aan de arbeid die op
grond van  de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden
verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;

	b. indien er naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een reƫel uitzicht is op continuering van de
dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode
waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die
dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere
omvang voor ten minste zes maanden;

	c. indien ten behoeve van de jonggehandicapte die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vijf jaar voorafgaand aan de
indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder
loonkostensubsidie op grond van dit artikel of het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en

	d. indien de jonggehandicapte die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zes maanden voorafgaand aan de
indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op
een proefplaats als bedoeld in artikel 59h of artikel 76a van de WW
heeft verricht.

	5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a,
wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het
naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden
die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

	6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar
betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel
7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld
in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de
overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld
in artikel 12 van laatstgenoemde wet. Indien ten behoeve van de
betrokken werknemer artikel 59a van deze wet toepassing vindt, bedraagt
de subsidie, zo nodig in afwijking van de eerste zin, ten hoogste de
aanspraak op een geldelijke beloning voor verrichte arbeid die krachtens
dat artikel 59a is vastgesteld.

	7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.

	8. Indien de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld
ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide,
aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid,
verminderd met dit ziekengeld.

	9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer
loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de
Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt,
wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het
eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld
in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

	10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan
alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die
dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie
uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van
arbeid ingediend.

	11. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:

	a. nadere subsidievoorwaarden; en

	b. een subsidieplafond.

Artikel 59k	Loonkostensubsidie niet-uitkeringsgerechtigde
herbeoordeelden

	In afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en
bijstand en artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is artikel 59j van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot de persoon:

	a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van
de toepassing van artikel 28, vijfde lid, alsmede de persoon op wie dat
artikel, op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige
herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, niet van toepassing is en
wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken;

	b. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking
met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd, geen
uitkering ontvangt op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven
door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Wet werk en
bijstand; en

	c. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking
met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd geen
tegemoetkoming ontvangt op grond van de Tijdelijke regeling
inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.

Artikel 59l

	Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de
jonggehandicapte, die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering, en voor wie de kans op inschakeling in
het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar
is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten
verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met
tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige
toepassing.

B

	Na artikel 76c worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 76d	Mogelijkheid vervallen loonkostensubsidie

	1. Artikel 59j vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

	2. Artikel 59k vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 76e	Overgangsrecht Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden

	De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet
stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve
van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde
dienstbetrekking recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt
aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 59j.

ARTIKEL IV	WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING

	De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Aan hoofdstuk IIB worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 65i

	1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan
de werkgever die met een verzekerde die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsverzekering waarvan het risico van betaling niet
wordt gedragen door een eigenrisicodrager, en die een
indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een
dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in
hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is
aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering
arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de
dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden
heeft.

	2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen slechts subsidie indien de derde, in wiens
opdracht de verzekerde ter beschikking wordt gesteld om arbeid te
verrichten, zich jegens de werkgever verplicht de verzekerde tenminste
twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst
binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij
de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan
het  Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan die
derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur
van de twaalf maanden.

	3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan van de
verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste
lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel
is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere
voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in
de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.

	4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de
subsidie slechts:

	a. indien naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen reƫle behoefte bestaat aan de arbeid die op
grond van  de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden
verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;

	b. indien er naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een reƫel uitzicht is op continuering van de
dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode
waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die
dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere
omvang voor ten minste zes maanden;

	c. indien ten behoeve van de verzekerde die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vijf jaar voorafgaand aan de
indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder
loonkostensubsidie op grond van dit artikel of het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en

	d. indien de verzekerde die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zes maanden voorafgaand aan de
indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op
een proefplaats als bedoeld in artikel 65g of artikel 76a van de WW
heeft verricht.

	5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a,
wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het
naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden
die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

	6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar
betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel
7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld
in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de
overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld
in artikel 12 van laatstgenoemde wet.

	7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.

	8. Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt
op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de
werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid,
verminderd met dit ziekengeld.

	9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer
loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de
Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt,
wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het
eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld
in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

	10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan
alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die
dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie
uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van
arbeid ingediend.

	11. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:

	a. nadere subsidievoorwaarden; en

	b. een subsidieplafond.

Artikel 65j

	In afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en
bijstand en artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is artikel 65i van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot de persoon:

	a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van
de toepassing van artikel 34, vierde lid, alsmede de persoon op wie dat
artikel, op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige
herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, niet van toepassing is en
wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken;

	b. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking
met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd, geen
uitkering ontvangt op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven
door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Wet werk en
bijstand; en

	c. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking
met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd geen
tegemoetkoming ontvangt op grond van de Tijdelijke regeling
inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.

Artikel 65k

	Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de verzekerde, die
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en voor wie de kans
op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor
vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde
additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar.
Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand
is van overeenkomstige toepassing.

B

	Aan hoofdstuk VIIIA worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 91f

	1. Artikel 65i vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

	2. Artikel 65j vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 91g

	1. De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de
Wet stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit
brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve
van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsideerde
dienstbetrekking recht had op:

	a. een arbeidsongeschiktheidsuitkering;

	b. een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling
inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten; of

	c. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en een
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet of op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten,

wordt aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 65i.

	2. De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de
Wet stimulering arbeidsparticipatie, op grond van de Tijdelijke regeling
brugbanen niet-uitkeringsgerechtigde herbeoordeelden, is verstrekt aan
een werkgever ten behoeve van een persoon:

	a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van
de toepassing van artikel 34, vierde lid, van de WAO, artikel 35, vijfde
lid, van de WAZ of artikel 28, vijfde lid, van de WAJONG; of

	b. bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige
herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, wiens
arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken;

en die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde dienstbetrekking
geen recht had op een

uitkering op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven door het
UWV of de Wet werk en bijstand of een tegemoetkoming op grond van de
Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten,
wordt aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 65i.

ARTIKEL V	WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

	De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan hoofdstuk 4, paragraaf 4.2, worden twee artikelen toegevoegd,
luidende:

Artikel 37a	Loonkostensubsidie

	1. Het UWV kan op aanvraag aan de werkgever die met een persoon die
recht heeft op een WGA-uitkering waarvan het risico van betaling niet
wordt gedragen door een eigenrisicodrager, en die een
indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een
dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in
hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is
aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering
arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de
dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden
heeft.

	2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het UWV slechts subsidie indien de
derde, in wiens opdracht de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering
ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de
werkgever verplicht die persoon tenminste twaalf maanden arbeid te laten
verrichten. Indien de uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden
wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de
resterende duur van de twaalf maanden, kan het UWV op aanvraag aan die
derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur
van de twaalf maanden.

	3. Het UWV  kan van de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering
vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste
lid, indien het UWV van oordeel is dat met het oog op de inschakeling in
de arbeid geen andere voorziening of instrument meer geschikt is. De
vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt bij
indicatiebeschikking.

	4. Het UWV verstrekt de subsidie slechts:

	a. indien naar het oordeel van het UWV reƫle behoefte bestaat aan de
arbeid die op grond van  de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid,
zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;

	b. indien er naar het oordeel van het UWV een reƫel uitzicht is op
continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na
afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt,
dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van
dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden; en

	c. indien ten behoeve van de persoon die recht op een WGA-uitkering in
de vijf jaar voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het
derde lid, niet eerder loonkostensubsidie op grond van dit artikel is
verstrekt; en

	d. indien de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering in de zes
maanden voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde
lid, geen werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 37
heeft verricht.

	5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a,
wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het
naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden
die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

	6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar
betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel
7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld
in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de
overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld
in artikel 12 van laatstgenoemde wet.

	7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.

	8. Indien de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering, bedoeld in
het eerste lid, ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het,
naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag,
bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld.

	9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer
loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de
Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt,
wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het
eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld
in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

	10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan
alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die
dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie
uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van
arbeid ingediend.

	11. Bij ministeriƫle regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:

	a. nadere subsidievoorwaarden; en

	b. een subsidieplafond.

Artikel 37b

	Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de persoon, die
recht heeft op een WGA-uitkering, en voor wie de kans op inschakeling in
het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar
is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten
verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met
tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige
toepassing.

B

	Aan hoofdstuk 13 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 133d

	Artikel 37a vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL VI	WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN

	De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Na artikel 30d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30e	Uitstroom vanuit loonkostensubsidie naar reguliere arbeid

	Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wijst een verzoek om
een loonkostensubsidie ingevolge de artikelen 78a van de
Werkloosheidswet, 67f van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, 59j van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten, 65i van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en 37a van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen af indien er geen reƫel uitzicht is op continuering van
de betrokken dienstbetrekking of een dienstbetrekking bij een andere
werkgever na beƫindiging van de subsidie. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen hanteert daarbij een beoordelingskader van
relevante indicatoren en volgt het verloop van de dienstbetrekkingen
waarvoor een loonkostensubsidie is verleend tot ten minste twee maanden
na beƫindiging van de subsidie. Indien blijkt dat de toekenning van
loonkostensubsidies niet in ten minste 50% van de beslissingen is
uitgemond in een dienstbetrekking van tenminste zes maanden, stelt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het beoordelingskader bij
op basis van de verworven inzichten, teneinde met de toekenningen in de
volgende periode tenminste een dergelijke uitkomst te realiseren.

B

	Na artikel 83l wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 83la	Overgangsrecht vervallen loonkostensubsidie

	Artikel 30e vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL VII	WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

	De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 104, vijfde lid, komt te luiden:

	5. Ten laste van het sectorfonds komen voorts:

	a. de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van
artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten aanzien van een betrokkene,
indien deze ten tijde van het aanvangen van de werkzaamheden van het
re-integratiebedrijf, bedoeld in het zesde lid van dat artikel, een
uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ontvangt; en

	b. de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 37a van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, indien de uitkeringsgerechtigde, met wie
de werkgever aan wie de loonkostensubsidie wordt verstrekt een
dienstbetrekking aangaat of is aangegaan, op de dag voorafgaand aan die
dienstbetrekking recht heeft op een uitkering als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel d.

B

	Aan artikel 117, negende lid, wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:

	c. de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 65i van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien de uitkeringsgerechtigde, met
wie de werkgever aan wie de loonkostensubsidie wordt verstrekt een
dienstbetrekking aangaat of is aangegaan, op de dag voorafgaand aan die
dienstbetrekking recht heeft op een uitkering die ten laste komt van de
Arbeidsongeschiktheidskas.

C

	Artikel 117b, vijfde lid, komt te luiden;

	5. Ten laste van de Werkhervattingskas komen voorts:

	a. de bedragen van de premiekorting en de premievrijstelling bij
marginale arbeid, bedoeld in afdeling 6 van hoofdstuk 3, toegepast op de
gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, bedoeld
in artikel 38; en

	b. de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 37a van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, indien de uitkeringsgerechtigde, met wie
de werkgever aan wie de loonkostensubsidie wordt verstrekt een
dienstbetrekking aangaat of is aangegaan, op de dag voorafgaand aan die
dienstbetrekking recht heeft op een uitkering die ten laste komt van de
Werkhervattingskas.

HOOFDSTUK 2	WIJZIGINGEN IN VERBAND MET PARTICIPATIEPLAATSEN

ARTIKEL VIII	WET WERK EN BIJSTAND

	De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het opschrift wordt vervangen door: Niet-uitkeringsgerechtigde,
arbeidsinschakeling, sociale activering en startkwalificatie.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	d. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet
onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in
artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

B

	Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid worden onder de vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd,
luidende:

	d. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;

	e. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid. 

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:

	a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval

betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid,

onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen
daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken;

	b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel e, in ieder geval
betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

C

	Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.

	2. Er worden zes leden toegevoegd, luidende:

	5. Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel
additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een
startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die
werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de
vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt
bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke
scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende
te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien
scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt
aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van
belanghebbende.

	6. Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij
gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden
heeft verricht, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid,
onderdeel j, indien hij naar het oordeel van het college in die zes
maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op
inschakeling in het arbeidsproces.

	7. Indien het college en het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen zijn overeengekomen dat artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, van toepassing is op een persoon aan wie het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt,
dient bij de toepassing van het eerste lid voor ā€œalgemene bijstandā€
te worden gelezen: uitkering van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.

	8. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid
additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een
periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of de
toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het
arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het
verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang
van die werkzaamheden beƫindigd.		

	9. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid
additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop
van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of de
voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien
dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met
een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in
een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die
hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

	10. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het
negende lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de
voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien
dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een
jaar.

D

	In artikel 31, tweede lid, onderdeel j, wordt ā€œeenmaligeā€ vervangen
door: een- of tweemalige.

ARTIKEL IX		WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK
ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 4a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet
onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in
artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

B

	Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

	a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van
voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34,
eerste lid, onderdeel a;

	b. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 38, vijfde lid;

	c. de premie, bedoeld in artikel 38, zesde lid.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:

	a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval
betrekking op de taken vermeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;

	b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel c, in ieder geval
betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

C

	Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.

	2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

	5. Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel
additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een
startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die
werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de
vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt
bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke
scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende
te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien
scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt
aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van
belanghebbende.

	6. Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij
gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden
heeft verricht, een premie, indien hij naar het oordeel van het college
in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces.

	7. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid
additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een
periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of de
toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het
arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het
verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang
van die werkzaamheden beƫindigd.		

	8. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid
additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop
van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of de
voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien
dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met
een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in
een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die
hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

	9. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het negende
lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de
voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien
dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een
jaar.

ARTIKEL X	WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK
ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 4a wordt onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet
onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in
artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

B

	Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

	a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van
voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34,
eerste lid, onderdeel a;

	b. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 38, vijfde lid;

	c. de premie, bedoeld in artikel 38, zesde lid.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:

	a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval
betrekking op de taken vermeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;

	b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel c, in ieder geval
betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

C

	Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.

	2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

	5. Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel
additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een
startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die
werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de
vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt
bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke
scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende
te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien
scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt
aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van
belanghebbende.

	6. Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij
gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden
heeft verricht, een premie indien hij naar het oordeel van het college
in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces.

	7. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid
additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een
periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of de
toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het
arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het
verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang
van die werkzaamheden beƫindigd.

	8. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid
additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop
van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of de
voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien
dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met
een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in
een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die
hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

	9. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het negende
lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de
voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn
kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien
dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een
jaar.

HOOFDSTUK 3	SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XI	SAMENLOOP MET WETSVOORSTEL ONTHEFFING ARBEIDSPLICHT
ALLEENSTAANDE OUDERS

	1. Indien het bij koninklijke boodschap van ā€¦ (datum) ingediende
voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het opnemen van
nadere bepalingen met betrekking tot de plicht tot arbeidsinschakeling
van een alleenstaande ouder met een kind dat de leeftijd van vijf jaar
nog niet heeft bereikt (Wet verbetering arbeidsmarktpositie
alleenstaande ouders) (Kamerstuknummer), tot wet is of wordt verheven,
en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk
op dezelfde datum in werking treedt als de artikelen VIII tot en met X
van deze wet, vervallen artikel VIII, onderdeel A, artikel IX, onderdeel
A, en artikel X, onderdeel A, van deze wet.

	2. Indien het bij koninklijke boodschap van ā€¦(datum) ingediende
voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het opnemen van
nadere bepalingen met betrekking tot de plicht tot arbeidsinschakeling
van een alleenstaande ouder met een kind dat de leeftijd van vijf jaar
nog niet heeft bereikt (Wet verbetering arbeidsmarktpositie
alleenstaande ouders) (Kamerstuknummer), tot wet is of wordt verheven,
en later in werking treedt dan de artikelen VIII tot en met X van deze
wet vervallen artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel A, en
artikel III, onderdeel A, van die wet.

ARTIKEL XIA SAMENLOOP MET WETSVOORSTEL DECENTRALISERING VAN DE
LANGDURIGHEIDSTOESLAG

	1. Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 2008 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband
met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van
maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met
schoolgaande kinderen (Kamerstukken 31441), tot wet is of wordt
verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan,
onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als, artikel VIII,
onderdeel B, komt artikel VIII, onderdeel B, van deze wet te luiden:

	B

	Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid worden onder de vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd,
luidende:

	e. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;

	f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid. 

	2. Aan het tweede lid wordt onder de vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende: 

	c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval
betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

	2. Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 2008 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband
met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van
maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met
schoolgaande kinderen (Kamerstukken 31441), tot wet is of wordt
verheven, en later in werking treedt dan artikel VIII, onderdeel B,
wordt artikel I, onderdeel B, van die wet als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste subonderdeel wordt ā€œonderdeel cā€ vervangen door
ā€œonderdeel eā€ en wordt ā€œd.ā€ vervangen door: f.

	2. Het tweede subonderdeel komt te luiden:

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:

	a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval

betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen
daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken;

	b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel e, in ieder geval
betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval;

	c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval
betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop
invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

ARTIKEL XII	INTREKKING WET HORIZONBEPALING PARTICIPATIEPLAATSEN

	De Wet horizonbepaling participatieplaatsen wordt ingetrokken.

ARTIKEL XIII	INWERKINGTREDING

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XIV	CITEERTITEL

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet stimulering arbeidsparticipatie.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 PAGE    

 PAGE   20