[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31804 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep

Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep

Eindtekst

Nummer: 2010D09670, datum: 2009-03-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2008Z08743:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

26 maart 2009



Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en
de financiering van de publieke omroep



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is uitvoering
te geven aan de in de brief van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap van 5 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 VIII,
nr. 14) aangekondigde voornemens onder meer inzake de erkenning van
omroepverenigingen, de positie van taakorganisaties, de toetreding van
nieuwe omroepverenigingen tot het publieke bestel, de samenwerking
binnen het publieke bestel en de uittreding van omroepverenigingen uit
het publieke bestel;

	dat in verband hiermee de Mediawet 2008 dient te worden gewijzigd;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	In de Mediawet 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

	Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de omschrijvingen van “commerciĂ«le mediadienst“, “publieke
mediadienst” en “publieke media-instelling” wordt “op basis
van” telkens vervangen door: op grond van.

	2. Na de omschrijving van “dagbladmarkt” worden twee nieuwe
omschrijvingen ingevoegd, luidende:

	“educatieve media-instelling”: instelling als bedoeld in artikel
2.28, eerste lid;

	“erkenningperiode”: periode als bedoeld in artikel 2.29, eerste
lid;.

	3. Na de omschrijving van “mediadienst” worden drie nieuwe
omschrijvingen ingevoegd, luidende:

	NOS: Nederlandse Omroep Stichting, genoemd in artikel 2.34a;

	NPO: Stichting Nederlandse Publieke Omroep, genoemd in artikel 2.2;

	NPS:  Nederlandse Programma Stichting, genoemd in artikel artikel
2.35;.

	4. De omschrijving van “Programmastichting” vervalt.

	5. In de omschrijving van “raad van bestuur” wordt “Stichting”
vervangen door: NPO.

	6. De omschrijving van “Stichting” vervalt.

B

	Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na “bestemd” ingevoegd:
is.

	2. In het vierde lid wordt na “stimuleren” ingevoegd: de NPO en de.

C

	Het opschrift van afdeling 2.2.1 komt te luiden: AFDELING 2.2.1
STICHTING NEDERLANDSE PUBLIEKE OMROEP.

D

	Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “Nederlandse Omroep Stichting” vervangen
door: Stichting Nederlandse Publieke Omroep.

	2. In de aanhef van het tweede lid wordt “Stichting” vervangen
door: NPO.

	3. In het tweede lid vervalt onderdeel c en worden de onderdelen d tot
en met k geletterd tot de onderdelen c tot en met j.

E

	Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste en tweede lid wordt “Stichting” telkens vervangen
door “NPO” en wordt “ onderdeel g” telkens vervangen door:
onderdeel f.

	2. In het tweede lid wordt na “integriteit bij” ingevoegd: de NPO
en.

	3. Het derde lid komt te luiden:

	3. De gedragscode omvat in elk geval:

	a. aanbevelingen voor de bestuurlijke organisatie, waaronder
bestuurlijk toezicht;

	b. een beloningskader;

	c. gedragsregels voor integer handelen van bestuurders en medewerkers;

	d. gedragsregels voor publieke en transparante verantwoording en
verslaglegging;

	e. procedures voor de behandeling van meldingen en vermoedens over
mogelijke misstanden; en

	f. regels voor toezicht en naleving van de gedragscode.

	4. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

	4. Het beloningskader, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, voor
zover dat betrekking heeft op medewerkers die buiten de van toepassing
zijnde collectieve arbeidsovereenkomst een beloning ontvangen, behoeft
de goedkeuring van Onze Minister. Voor zover Onze Minister goedkeuring
daaraan onthoudt of als de NPO nalatig blijft bij het vaststellen van
een beloningskader, bepaalt hij de inhoud van het beloningskader. De NPO
stelt vervolgens het beloningskader vast overeenkomstig de inhoud,
bedoeld in de vorige volzin.

F

	In de artikelen 2.4, 2.9, tweede lid, 2.15, 2.16, eerste lid, 2.17,
2.18, 2.21, eerste en vierde lid, 2.22, eerste lid, 2.31, eerste lid,
2.59, 2.100, tweede lid, 2.105, tweede lid, 2.139, 2.148, derde lid,
2.182, tweede lid, 2.184, eerste lid, 2.185, eerste en tweede lid,
2.187, tweede lid, en 6.7, eerste lid, wordt “Stichting” telkens
vervangen door: NPO.

G

	In artikel 2.5, tweede lid, wordt “de Stichting, de
Programmastichting, de erkende omroepverenigingen, bedoeld in artikel
2.24, en de erkende educatieve media-instelling, bedoeld in artikel
2.28,” vervangen door: de NPO, de NOS, de NPS en de omroepverenigingen
en de educatieve media-instelling die een erkenning als bedoeld in
artikel 2.24 onderscheidenlijk artikel 2.28 hebben verkregen.

H

	Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt “van functies” vervangen
door: als bedoeld in het eerste lid.

	2. In het vierde lid wordt “Stichting” vervangen door: NPO.

I

	Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt  “Stichting” vervangen door “NPO” en
wordt na “NPO” ingevoegd: , het functioneren van de raad van bestuur
als toezichthouder bij de NOS.

	2. In het tweede lid wordt “Stichting” telkens vervangen door: NPO.

J

	Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid en het tweede lid, onderdeel c, wordt
“Stichting” telkens vervangen door: NPO.

	2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “Stichting” vervangen door
“NPO” en vervalt “, waaronder de verzorging van haar
media-aanbod”.

Ja

	Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid wordt
“Stichting” telkens vervangen door: NPO.

	2. In eerste lid, onderdeel c, wordt “Stichting” telkens vervangen
door “NPO” en wordt “de andere” vervangen door: de.

K

	Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het college van omroepen is als volgt samengesteld:

	a. de omroepverenigingen en de educatieve media-instelling die een
erkenning als bedoeld in artikel 2.24 onderscheidenlijk artikel 2.28
hebben verkregen, de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als
bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, de NOS en de NPS benoemen elk
Ă©Ă©n lid; en

	b. de kerkgenootschappen en de genootschappen op geestelijke grondslag
die op grond van artikel 2.42 zijn aangewezen, benoemen gezamenlijk
Ă©Ă©n lid.

	2. Het derde lid vervalt.

L

	Artikel 2.13, derde lid, vervalt.

M

	Artikel 2.14, eerste lid, komt te luiden:

	1. Voordat de raad van bestuur een overeenkomst als bedoeld in artikel
2.3, eerste lid, aangaat dan wel een besluit neemt over een taak als
bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdelen d, e, f, of g, over de
wijze van aanwending van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste
lid, onderdeel h, stelt hij het college van omroepen in de gelegenheid
daarover zijn mening te geven binnen een door de raad van bestuur te
stellen redelijke termijn.

N

	In artikel 2.19, eerste lid,  wordt “Stichting” vervangen door:
NPO.

O

	In artikel 2.20, eerste lid, wordt “Stichting” vervangen door: NPO.

P

	Na artikel 2.21 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.21a

	1. Artikel 2.21, derde lid, is niet van toepassing, als bij wijze van
experiment van beperkte omvang of duur media-aanbod via andere
aanbodkanalen dan die, bedoeld in artikel 2.20, tweede lid, onderdelen b
en c, wordt aangeboden. Een experiment dient om te onderzoeken of deze
aanbodkanalen een bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van de
publieke media-opdracht op landelijk niveau.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer sprake is
van beperkte omvang of duur en kunnen nadere regels worden gesteld over
het uitvoeren van experimenten.

Q

	Paragraaf 2.2.1.5 vervalt.

R

	Artikel 2.25 komt te luiden:

Artikel 2.25

	Voor een erkenning komen slechts in aanmerking omroepverenigingen die:

	a. in de voorafgaande erkenningsperiode een erkenning of een voorlopige
erkenning hadden;

	b. ten minste 150 000 leden hebben; en

	c. op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die erkenning
ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2.174a hebben waarvan het
saldo nihil of positief is.

	De hoogte van het saldo, bedoeld in de eerste volzin, wordt aangetoond
door overlegging van de jaarrekening, bedoeld in artikel 2.171, tweede
lid, die vergezeld gaat van een verklaring van een accountant als
bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek.

S

	Artikel 2.26 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van onderdeel b vervalt “en”.

	2. Onderdeel c wordt geletterd tot onderdeel d.

	3. Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

	c. op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die erkenning
ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2.174a hebben waarvan het
saldo nihil of positief is; en.

	4. Onderdeel d komt te luiden:

	d. zich naar stroming als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid,
onderdeel c, en naar voorgenomen media-aanbod wat betreft genre, inhoud
en doelgroepen zodanig onderscheiden van de omroepverenigingen, bedoeld
in artikel 2.25, dat de verscheidenheid van het media-aanbod van de
landelijke publieke mediadienst wordt vergroot en een vernieuwende
bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht
op landelijk niveau.

	5. Aan het artikel wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Artikel 2.25, tweede volzin, is van toepassing.

Sa

	In artikel 2.27, eerste lid, wordt “hebben ingediend” vervangen
door: heeft ingediend.

T

	In artikel 2.30, tweede lid, onderdeel b, wordt “de Stichting of de
Programmastichting” vervangen door: de NPO, de NOS of de NPS.

U

	Artikel 2.32 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “2.25, 2.26”  vervangen
door: 2.25, eerste volzin, onderdelen a en b, 2.26, eerste volzin,
onderdelen a, b en d.

	2. In het tweede lid worden de onderdelen a, b en c geletterd tot de
onderdelen b, c en d.

	3. In het tweede lid wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:

	a. blijkens de evaluatie, bedoeld in artikel 2.184, derde lid,
onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke
mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop hij uitvoering
heeft gegeven aan zijn publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, tweede
lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 2.28, tweede lid, onderdeel
b;.

	4. In het tweede lid, onderdeel b (nieuw), vervalt “bij of”.

	5. In het derde lid wordt “artikel 2.26, onderdeel c” vervangen
door: artikel 2.26, onderdeel d.

Ua

	Artikel 2.33 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na “2.28, tweede lid”
ingevoegd: , dan wel niet voldoet aan de artikelen 2.25, eerste volzin,
onderdeel c, en tweede volzin, en 2.26, eerste volzin, onderdeel c, en
tweede volzin.

	2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het
tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

	3. Onze Minister kan een erkenning of voorlopige erkenning intrekken,
als bij de nieuwe evaluatie, bedoeld in artikel 2.184, derde lid, is
vastgesteld dat een omroepvereniging of de educatieve media-instelling
onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke
mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop zij uitvoering
heeft gegeven aan de publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid,
onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 2.28, tweede lid, onderdeel b.
Artikel 2.31 is van overeenkomstige toepassing. Een besluit als bedoeld
in de eerste volzin voorziet in het tijdstip met ingang waarvan de
erkenning of voorlopige erkenning wordt ingetrokken. Dit tijdstip is
niet later dan Ă©Ă©n jaar na de bekendmaking van het besluit, bedoeld in
de eerste volzin.

V

	Na artikel 2.34 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 2.2.2a NEDERLANDSE OMROEP STICHTING

Artikel 2.34a

	1. De Nederlandse Omroep Stichting heeft tot taak media-aanbod voor de
landelijke publieke mediadienst te verzorgen op het gebied van nieuws,
sport en evenementen dat zich bij uitstek leent voor gezamenlijke
verzorging, waaronder media-aanbod dat:

	a. een hoge frequentie en vaste regelmaat van verspreiding vereist;

	b. een algemeen dienstverlenend karakter draagt; of

	c. met een doelmatiger inzet van middelen beter gezamenlijk tot stand
kan worden gebracht.

	2. De NOS verzorgt teletekst voor de landelijke publieke mediadienst.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welk
media-aanbod als bedoeld in het eerste lid in ieder geval door de NOS
wordt verzorgd.

Artikel 2.34b

	De organen van de NOS zijn een raad van toezicht en een directie.

Artikel 2.34c

	1. De raad van bestuur vormt de raad van toezicht van de NOS.

	2. De toelage aan de leden van de raad van toezicht bedraagt nihil.

Artikel 2.34d

	1. De raad van toezicht houdt toezicht op het beleid van de directie en
op de algemene gang van zaken binnen de NOS en de pluriformiteit van het
media-aanbod van de NOS en staat de directie met advies terzijde.

	2. Bij de vervulling van hun taak richten de leden van de raad van
toezicht zich naar het algemene belang van de NOS.

Artikel 2.34e

	1. De directie van de NOS bestaat uit ten hoogste drie leden die worden
benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht.

	2. Het lidmaatschap van de directie is onverenigbaar met:

	a. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij de
NPO of een landelijke publieke media-instelling;

	b. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een
commerciële media-instelling;

	c. het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een
provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

	d. een dienstbetrekking bij een ministerie of bij een dienst,
instelling of bedrijf direct vallende onder de verantwoordelijkheid van
een minister; en

	e. het hebben van financiële of andere belangen bij bedrijven of
instellingen en het vervullen van nevenfuncties waardoor een goede
vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid van
het betrokken lid of van het vertrouwen daarin in het geding kan zijn.

	3. De directieleden zijn in dienst van de NOS. De raad van toezicht
stelt hun arbeidsvoorwaarden vast.

Artikel 2.34f

	1. De directie bestuurt de NOS.

	2. De directie is belast met de dagelijkse leiding en het financiële
beheer van de NOS.

	3. De directie is verder belast met datgene wat niet uitdrukkelijk tot
de taken of bevoegdheden van de raad van toezicht behoort.

Artikel 2.34g

	1. De NOS verstrekt Onze Minister desgevraagd alle inlichtingen met
betrekking tot de werkzaamheden van de stichting.

	2. Onze Minister kan inzage verlangen in zakelijke gegevens en
bescheiden van de NOS voor zover dat voor de vervulling van zijn taak
nodig is.

Artikel 2.34h

	1. De NOS stelt jaarlijks vóór 1 mei een jaarverslag over het
afgelopen kalenderjaar vast.

	2. In het jaarverslag wordt aandacht besteed aan de werkzaamheden van
de NOS, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en
doeltreffendheid van de werkzaamheden in het bijzonder.

	3. De NOS zendt het jaarverslag aan Onze Minister en maakt het
openbaar.

Artikel 2.34i

	1. Wijziging in de statuten van de NOS behoeven de instemming van Onze
Minister.

	2. De raad van toezicht en de directie kunnen niet besluiten tot
ontbinding van de NOS.

W

	In de artikelen 2.35, tweede lid, 2.39 en 2.40 wordt
“Programmastichting” telkens vervangen door: NPS.

X

	Na artikel 2.35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.35a

	De organen van de NPS zijn een raad van toezicht, een algemeen
directeur en een adviesraad.

Y

	Artikel 2.36 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De raad van toezicht van de NPS bestaat uit vijf of zeven leden die
op voordracht van de raad van toezicht door Onze Minister worden benoemd
en die door Onze Minister kunnen worden geschorst en ontslagen.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De raad van toezicht wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De raad van toezicht wordt zodanig samengesteld dat bestuurlijke
ervaring en deskundigheid op de terreinen die relevant zijn voor het
media-aanbod dat de NPS verzorgt, aanwezig zijn.

Z

	Artikel 2.37 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef van het eerste lid wordt “het bestuur van de
Programmastichting” vervangen door: de raad van toezicht van de NPS.

	2. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met e geletterd tot
de onderdelen b tot en met f.

	3. In het eerste lid wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:

	a. de functie van algemeen directeur van de NPS;.

	4. In het eerste lid, onderdeel b (nieuw), wordt “een andere”
vervangen door: de NPO of een.

	5. In het tweede lid, onderdeel c, wordt “van functies” vervangen
door: als bedoeld in het eerste lid.

	6. Aan het artikel worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

	4. De leden van de raad van toezicht kunnen gezamenlijk worden
ontslagen, als bij de evaluatie bedoeld, in artikel 2.184, derde lid, is
vastgesteld dat de NPS onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering
van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop
zij uitvoering heeft gegeven aan de publieke taak, bedoeld in artikel
2.35. In geval van een ontslag als bedoeld in de eerste volzin benoemt
Onze Minister de leden van de nieuwe raad van toezicht.

	5. De leden van de raad van toezicht ontvangen van de NPS een door Onze
Minister vast te stellen vergoeding.

AA

	Na artikel 2.37 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.37a

	1. De raad van toezicht houdt toezicht op het beleid van de algemeen
directeur, op de algemene gang van zaken binnen de NPS en op de
pluriformiteit van het media-aanbod van de NPS en staat de algemeen
directeur met advies terzijde.

	2. Bij de vervulling van hun taak richten de leden van de raad van
toezicht zich naar het algemene belang van de NPS.

Artikel 2.37b

	1. De algemeen directeur van de NPS wordt benoemd, geschorst en
ontslagen door de raad van toezicht.

	2. Artikel 2.37, eerste lid, onderdelen b tot en met f, is van
overeenkomstige toepassing op de algemeen directeur.

	3. De algemeen directeur is in dienst van de NPS. De raad van toezicht
stelt zijn arbeidsvoorwaarden vast.

Artikel 2.37c

	1. De algemeen directeur bestuurt de NPS.

	2. De algemeen directeur is belast met de dagelijkse leiding en het
financiële beheer van de NPS.

	3. De algemeen directeur is verder belast met datgene wat niet
uitdrukkelijk tot de taken of bevoegdheden van de raad van toezicht
behoort.

BB

	Artikel 2.38 komt te luiden:

Artikel 2.38

	De statuten van de NPS regelen de instelling van een adviesraad die de
algemeen directeur adviseert over het media-aanbod van de NPS.

CC

	Artikel 2.41 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste en tweede lid wordt “Programmastichting” telkens
vervangen door: NPS.

	2. In het tweede lid wordt “Het bestuur” vervangen door: De raad
van toezicht.

DD

	In artikel 2.42, tweede lid, wordt “in slechts” vervangen door:
slechts in.

EE

	[vervallen]	

FF

	In artikel 2.48, eerste lid, wordt “Stichting” vervangen door
“NPO” en wordt “kerkgenootschappen” vervangen door: aangewezen
kerkgenootschappen.

GG

	Artikel 2.49 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “geestelijk” vervangen door:
geestelijke.

	2. In het derde lid wordt “Stichting” vervangen door: NOS.

HH

	Artikel 2.51 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Op de algemene programmakanalen:

	a. beschikken de omroepverenigingen die een erkenning als bedoeld in
artikel 2.24 hebben verkregen, per jaar over 325 uren voor televisie en
over 1500 uren voor radio, aangevuld met een aantal uren dat wordt
berekend naar rato van het aantal leden van de omroepverenigingen
overeenkomstig het tweede lid;

	b. beschikken de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als
bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, per jaar over 100 uren voor
televisie en over 450 uren voor radio;

	c. beschikt de NOS per jaar over 1300 uren voor televisie en over 1500
uren voor radio;

	d. beschikt de NPS per jaar over 650 uren voor televisie en over 3000
uren voor radio; en

	e. beschikt de educatieve media-instelling die een erkenning als
bedoeld in artikel 2.28 heeft verkregen, per jaar over 500 uren voor
televisie en over 475 uren voor radio.

	2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

	2. Het aanvullend aantal uren voor televisie en radio per
omroepvereniging die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 heeft
verkregen, wordt vastgesteld aan de hand van de formule

	(l : t) * 325 * o onderscheidenlijk (l : t) * 1500 * o, waarbij

	l   =  het aantal leden per omroepvereniging die een erkenning heeft
verkregen;

	t   =  het aantal leden van alle omroepverenigingen die een erkenning
hebben verkregen; en

	o  =  het aantal omroepverenigingen die een erkenning hebben verkregen.

	Voor de vaststelling van het aanvullend aantal uren telt het aantal
leden dat het aantal van 400.000 leden overschrijdt, niet mee. Het
aanvullend aantal uren wordt naar boven afgerond op het naastbij gelegen
gehele getal.

	3. In het nieuwe derde lid wordt na “gebruiken” ingevoegd: dan de
aantallen, bedoeld in dat lid.

	4. In het nieuwe vierde wordt “onderdelen a tot en met c” vervangen
door: onderdelen a en b.

HH0a

	Artikel 2.53 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van onderdeel c vervalt het woord “of”.

	2. Aan het slot van onderdeel d wordt de punt vervangen door:  ; of

	3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	e. naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 2.54, eerste
lid, tweede volzin.

HHa

	Artikel 2.54 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien en
voor zover een of meer landelijke publieke media-instellingen daarom
verzoeken zorgt de raad van bestuur in afwijking van de vorige volzin
voor een verdeling van de uren van deze landelijke publieke
media-instellingen tussen 7.00 uur en 24.00 uur op de algemene
televisieprogrammakanalen.

	2. In het tweede lid wordt “artikel 2.19” vervangen door: artikel
2.20.

HHb

	In artikel 2.55, eerste lid, wordt “Stichting en de andere”
vervangen door: NPO en de.

II

	Artikel 2.56 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. de omroepverenigingen, de educatieve media-instelling, de NOS en de
NPS van wie een door de raad van bestuur te bepalen belangrijk deel van
de uren, bedoeld in artikel 2.51, eerste lid, is ingedeeld op het
desbetreffende programmakanaal tussen de uren waarvoor een evenwichtige
verdeling is gemaakt als bedoeld in artikel 2.54, eerste lid, benoemen
elk Ă©Ă©n lid; en.	

	2. In het derde lid wordt “bestuursorgaan van” vervangen door:
bestuursorgaan van de NPO of.

II0a

	Artikel 2.57 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van onderdeel b vervalt het woord “en”.

	2. Onder vernummering van onderdeel c tot onderdeel d wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende: 

	c. de beschikbaarheid van budgettering voor de uren bedoeld in artikel
2.54, eerste lid; en

IIa

	Artikel 2.58 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “Stichting” vervangen door: NPO.

	2. In onderdeel a wordt na “waarop door” ingevoegd: de NPO en.

JJ

	In artikel 2.60, eerste lid, wordt na “taken” een komma geplaatst
en wordt “instellingen die media-aanbod verzorgen voor de landelijke
mediadienst en de politieke partijen en de overheid aan wie op grond van
artikel 6.1 uren zijn toegewezen” vervangen door: landelijke publieke
media-instellingen.

KK

	Artikel 2.75, tweede lid, onderdeel c, wordt “van functies”
vervangen door: als bedoeld in het eerste lid.

LL

	Artikel 2.77 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “De Wereldomroep heeft een directie die”
vervangen door: De directie van de Wereldomroep.

	2. In het derde lid wordt “a en c tot en met g”  vervangen door: a
en c tot en met f.

MM

	In artikel 2.86, derde lid, vervalt “specifieke”.

NN

	In artikel 2.87 wordt “Stichting” telkens vervangen door: NOS.

NNa

	In artikel 2.89, eerste lid, wordt in onderdeel a “Reclame”
vervangen door “reclame” en wordt in onderdeel b “Vermijdbare”
vervangen door: vermijdbare.

NNb

	In artikel 2.96, eerste lid, onderdeel a, wordt “blokken die”
vervangen door: blokken, welke blokken voor televisieprogramma-aanbod.

OO

	Artikel 2.97 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na “onderdelen” ingevoegd:
in blokken die ten minste een minuut duren.

	2. Het tweede lid vervalt.

	3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

OOa

	Aan artikel 2.98 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor artikel
2.96, eerste lid, onderdeel a, geldt de vorige volzin uitsluitend voor
het overige media-aanbod met beeldinhoud, al dan niet mede met
geluidsinhoud.

PP

	In artikel 2.114, tweede lid, vervalt “overheidsinstelling of”.

QQ

	Artikel 2.116 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld hoeveel procent
van het totaal van de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid,
met uitzondering van onderdeel g, en de gelden die op grond van artikel
2.158 ter beschikking zijn gesteld voor het verzorgen van media-aanbod,
wordt besteed aan Europese producties als bedoeld in artikel 6 van de
Europese richtlijn die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke
productie. Het percentage, bedoeld in de vorige volzin, wordt
vastgesteld op ten minste tien en ten hoogste twintig procent.

	2. Het tweede lid vervalt, waarna het derde lid wordt vernummerd tot
tweede lid.

	3. In het tweede lid (nieuw) wordt “de andere
televisieprogrammakanalen” vervangen door: de
televisieprogrammakanalen.

RR

	In artikel 2.120, eerste lid, aanhef, en tweede lid, onderdeel b, en
artikel 2.121, aanhef, en onderdeel c,  wordt “programma-aanbod”
telkens vervangen door: media-aanbod.

SS

	Artikel 2.125 komt te luiden:

Artikel 2.125

	De stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties
heeft tot taak:

	a. het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en
vervaardiging van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard
ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen
en de Wereldomroep; en

	b. het verstrekken van financiële bijdragen aan landelijke en
regionale publieke media-instellingen en de Wereldomroep ter bevordering
van de samenwerking met instellingen op het terrein van de cultuur.

SSa

	In artikel 2.128, onderdeel c, wordt “de overige
stimuleringsmaatregelen” vervangen door: de samenwerking, bedoeld in
artikel 2.125, onderdeel b.

TT

	Artikel 2.132 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “De” ingevoegd: NPO en de.

	2. In het tweede lid wordt “het ter uitvoering van de publieke
media-opdracht verzorgen van media-aanbod” vervangen door: de
uitvoering van de publieke media-opdracht.

	3. In het derde lid wordt “media-opdracht,” vervangen door:
media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de
publieke omroep,.

TTa

	In artikel 2.133 wordt “artikel 2.111, eerste lid” vervangen door:
artikel 2.111, eerste en tweede lid.

TTb

	In artikel 2.134, eerste lid, wordt na “kunnen” ingevoegd: de NPO
en.

TTc

	In artikel 2.135, eerste lid, wordt na “gebruiken” ingevoegd: de
NPO en.

UU 

	Artikel 2.136, eerste lid, komt te luiden:

	1. Omroepverenigingen die een erkenning of een voorlopige erkenning als
bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, kunnen netto inkomsten uit
contributies en verenigingsactiviteiten en, tot ten hoogste een bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en volgens bij algemene
maatregel van bestuur te stellen nadere regels uit programmabladen
gebruiken voor verenigingsactiviteiten.

VV

	Na artikel 2.138 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.138a

	1. Wanneer een omroepvereniging uitvoering geeft aan het voornemen,
bedoeld in artikel 2.138, eerste lid, draagt zij zo spoedig mogelijk na
afloop van de periode waarvoor een erkenning of een voorlopige erkenning
als bedoeld in artikel 2.24, is verleend, zorg voor de vaststelling van
een eindafrekening. De eindafrekening gaat vergezeld van een verklaring
van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 2.171, eerste lid, is van
overeenkomstige toepassing.

	2. Mede op basis van de eindafrekening, bedoeld in het eerste lid,
stelt het Commissariaat het terug te betalen bedrag vast.
Teruggevorderde bedragen voegt het Commissariaat toe aan de algemene
mediareserve, bedoeld in artikel 2.166.

	3. In het geval, bedoeld in het eerste lid:

	a. betaalt de omroepvereniging de op het moment, bedoeld in artikel
2.138, eerste lid, aanwezige gelden die bestemd zijn voor de verzorging
van media-aanbod voor de landelijke publieke omroep, terug aan het
Commissariaat;

	b. draagt de omroepvereniging er zorg voor dat programmamateriaal dat
verspreid is op de programmakanalen van de landelijke publieke omroep
dan wel daarvoor is geproduceerd of aangekocht en de daaraan verbonden
programmaformats, namen en merken, voor zover het auteurs- of
gebruiksrecht daarop bij de omroepvereniging berust, gedurende drie jaar
na afloop van de periode waarvoor een erkenning of voorlopige erkenning
is verleend, om niet ter beschikking wordt gesteld aan de raad van
bestuur voor gebruik op aanbodkanalen van de landelijke publieke omroep;

	c. stelt de omroepvereniging het programmamateriaal, bedoeld in
onderdeel b, ter beschikking aan de door Onze Minister aangewezen
instelling voor het in stand houden en exploiteren van een
media-archief; en

	d. onthoudt de omroepvereniging zich gedurende drie jaar na afloop van
de periode waarvoor een erkenning of voorlopige erkenning is verleend,
van gebruik of exploitatie van het programmamateriaal, bedoeld in
onderdeel a, en de daaraan verbonden programmaformats, namen en merken,
tenzij daarover met de raad van bestuur een overeenkomst is gesloten
tegen een marktconforme vergoeding.

	4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder omroepverenging
tevens begrepen haar rechtsopvolger of rechtsverkrijgende.

	5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige
toepassing, als:

	a. aan een omroepvereniging geen erkenning als bedoeld in artikel 2.24
of artikel 2.28 wordt verleend;

	b. een erkenning of voorlopige erkenning overeenkomstig artikel 2.33
wordt ingetrokken; en

	c. een omroepvereniging in strijd met artikel 2.34, eerste lid, tijdens
een erkenningsperiode niet langer als omroepvereniging media-aanbod voor
de landelijke publieke omroep verzorgt.

VVa

	In de artikelen 2.141, eerste lid, en 2.142, eerste lid, wordt “De
publieke media-instellingen” telkens vervangen door: De NPO en de
publieke media-instellingen.

WW

	Na artikel 2.142 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.142a

	1. De NPO, de landelijke publieke media-instellingen en de instellingen
die door Onze Minister zijn aangewezen voor het in stand houden en
exploiteren van omroeporkesten, omroepkoren en een muziekbibliotheek,
van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie,
richten hun bestuurlijke organisatie zodanig in dat er een helder
onderscheid is tussen het dagelijks bestuur en het onafhankelijke
toezicht daarop.

	2. De NPO en de landelijke publieke media-instellingen volgen daarbij
zoveel als mogelijk aanbevelingen uit de gedragscode, bedoeld in artikel
2.3, tweede lid.

	3. Dit artikel is ten aanzien kerkgenootschappen en genootschappen op
geestelijke grondslag alleen van toepassing op de rechtspersonen,
bedoeld in de artikelen 2.42, eerste lid, en 2.49, derde lid.

WWa

	In artikel 2.143, eerste lid, wordt “De publieke
media-instellingen” vervangen door: De NPO en de publieke
media-instellingen.

XX

	Artikel 2.146 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de onderdelen i en j wordt “aan te wijzen instelling” telkens
vervangen door: aangewezen instelling.

	2. De onderdelen k en l worden geletterd tot de onderdelen l en m.

	3. Na onderdeel j wordt een nieuw onderdeel k ingevoegd, luidende:

	k. vergoedingen aan de door Onze Minister aangewezen instelling voor
het in stand houden en exploiteren van een expertisecentrum voor
media-educatie;.

	4. In het nieuwe onderdeel l wordt “een door Onze Minister aan te
wijzen overlegorgaan” vervangen door: het door Onze Minister
aangewezen overlegorgaan.

	5. Onder vervanging aan het slot van onderdeel m (nieuw) van de punt
door een puntkomma wordt na dat onderdeel een nieuw onderdeel ingevoegd,
luidende:

n. vergoedingen aan het landelijk orgaan dat informatie verstrekt en
anderszins ondersteuning biedt aan de programmaraden, bedoeld in artikel
6.15, eerste lid.

YY

	Artikel 2.147 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “Stichting” vervangen door: NPO.

	2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “instellingen die
media-aanbod verzorgen voor de landelijke publieke mediadienst”
vervangen door: NPO en de landelijke publieke media-instellingen.

	3. In het derde lid, onderdeel c, wordt “de Programmastichting en de
Stichting” vervangen door: de NOS en de NPS.

	4. In het derde lid komt onderdeel e te luiden:

	e. de financiële middelen voor de uitvoering van de taken en
werkzaamheden van de NPO.

ZZ

	Artikel 2.149  wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december de budgetten van de
landelijke publieke mediadienst voor het komende jaar vast voor:

	a. de verzorging van het media-aanbod van de omroepverenigingen die een
erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, gezamenlijk;

	b. de verzorging van het media-aanbod van de omroepverenigingen die een
voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen,
gezamenlijk;

	c. de verzorging van het media-aanbod van de NOS;

	d. de verzorging van het media-aanbod van de NPS;

	e. de verzorging van het media-aanbod van de educatieve
media-instelling die een erkenning als bedoeld in artikel 2.28 heeft
verkregen;

	f. de verzorging van het media-aanbod van de op grond van artikel 2.42
aangewezen kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag
gezamenlijk;

	g. de uitvoering van de taken en werkzaamheden van de NPO; en

	h. de versterking van het media-aanbod van de landelijke publieke
mediadienst.

	2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze
Minister stelt het budget, bedoeld in de eerste volzin, onderdeel d,
niet hoger vast dan het maximale budget dat met toepassing van artikel
2.152 voor een omroepvereniging kan worden vastgesteld.

	3. In het tweede lid wordt “Stichting” vervangen door: NPO.

AAA

	Artikel 2.150 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel h,
bedraagt dertig procent van het totaal van de budgetten, bedoeld in
artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a tot en met e.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Onder versterking van het media-aanbod wordt verstaan de bevordering
van de pluriformiteit van het media-aanbod.

	3. In het derde lid wordt “de Programmastichting en de Stichting”
vervangen door: de NOS en de NPS.

BBB

	In artikel 2.151, tweede lid, wordt “onderdelen b, e en f”
vervangen door: onderdelen g en h.

CCC

	Artikel 2.152 komt te luiden:

Artikel 2.152

	1. De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149,
eerste lid, onderdeel a, zodanig dat:

	a. van de ene helft van het budget elke omroepvereniging een gelijk
deel ontvangt; en

	b. van de andere helft van het budget elke omroepvereniging een bedrag
ontvangt waarvan de omvang wordt berekend naar rato van het aantal leden
van de omroepvereniging overeenkomstig het tweede lid.

	Voor de vaststelling van het budget, bedoeld in onderdeel b, telt het
aantal leden dat het aantal van 400.000 leden overschrijdt, niet mee.

	2. Het bedrag per omroepvereniging, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, wordt vastgesteld aan de hand van de formule

	(l : t) * b, waarbij

	l = het aantal leden per omroepvereniging ;

	t = het totaal aantal leden van alle omroepverenigingen die een
erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen; en

	b = de helft van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid,
onderdeel a.

DDD

	Na artikel 2.152 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.152a

	1. De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149,
eerste lid, onderdeel b, over de omroepverenigingen die een voorlopige
erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, zodanig dat elke
omroepvereniging een bedrag ontvangt van dertig procent van het
basisbudget van een omroepvereniging, bedoeld in artikel 2.152, eerste
lid, onderdeel a.

	2. De omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.152, eerste lid,
onderdeel a, de omroepverenigingen, bedoeld in het eerste lid, de NOS,
de NPS en de educatieve media-instelling, bedoeld in artikel 2.149,
eerste lid, onderdeel e, besteden de ontvangen bedragen en de budgetten
aan de in artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde
doelen.

EEE

	In artikel 2.153 wordt “onderdeel d” telkens vervangen door:
onderdeel f.

FFF

	In artikel 2.154, tweede lid, wordt “budget voor versterking van het
media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst” vervangen door:
budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel h.

GGG

	Artikel 2.156 vervalt.

GGGa

	In artikel 2.157, eerste lid, wordt ‘’instellingen” vervangen
door: landelijke publieke media-instellingen.

HHH

	In artikel 2.160, tweede lid, onderdeel d, wordt “Stichting”
vervangen door: NOS.

III

	Artikel 2.167, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a komt te luiden:

	a. de NPO en de landelijke publieke media-instellingen;.

	2. Onderdeel c komt te luiden:

	c. de door hem aangewezen instellingen voor het in stand houden en
exploiteren van omroepkoren, omroeporkesten en een muziekbibliotheek,
van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie.

IIIa

	In artikel 2.168, tweede lid, wordt “landelijke publieke
media-instellingen” vervangen door: de NPO, aan de landelijke publieke
media-instellingen.

IIIaa

	In het opschrift van afdeling 2.6.5 wordt na “regionale” ingevoegd:
en lokale.

IIIb

	In artikel 2.170, eerste lid, aanhef, wordt "omroepdienst" vervangen
door: mediadienst.

IIIba

	Na artikel 2.170 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.170a

	1. Het College van Burgemeester en Wethouders zorgt voor de bekostiging
van het functioneren van de lokale publieke media-instelling als de
gemeenteraad een advies als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, heeft
uitgebracht en daarbij positief heeft geadviseerd over de vraag of de
instelling voldoet aan de eis, bedoeld in artikel 2.61, tweede lid,
onderdeel c.

	2. De bekostiging betreft vergoeding van de kosten die rechtstreeks
verband houden met het verzorgen van de lokale publieke omroepdienst,
voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige
wijze dat op lokaal niveau in een toereikend media-aanbod kan worden
voorzien en continuĂŻteit van bekostiging is gewaarborgd.

	3. Als twee of meer gemeenteraden gezamenlijk een  advies als bedoeld
in artikel 2.62, eerste lid, hebben uitgebracht, en daarbij positief
hebben geadviseerd over de vraag of de instelling voldoet aan de eis,
bedoeld in artikel 2.61, tweede lid, onderdeel c, zorgen de Colleges van
Burgemeester en Wethouders van de desbetreffende gemeenten gezamenlijk
voor de bekostiging, bedoeld in het eerste lid.

	4. Artikel 2.170, tweede en derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

IIIc

	In het opschrift van paragraaf 2.6.6.1 wordt
“Rechtmatigheidscontrole” vervangen door: Rechtmatigheidstoetsing.

JJJ

	Artikel 2.171 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “rechtmatigheidscontrole” vervangen door
“rechtmatigheidstoetsing” en wordt “publieke media-instellingen”
vervangen door: NPO, de landelijke publieke media-instellingen en de
Wereldomroep.

	2. In het tweede lid wordt “, met uitzondering van de Stichting,”
vervangen door: en de Wereldomroep. 

	3. In het derde lid wordt “1 juni” vervangen door “1 juli” en
wordt “Stichting” vervangen door: NPO.

KKK

	In artikel 2.173 vervalt “derde lid,” en wordt
“rechtmatigheidscontrole” vervangen door: rechtmatigheidstoetsing.

LLL

	Artikel 2.174 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “Landelijke” vervangen door “De
landelijke” en wordt na “gelden” ingevoegd: voor de verzorging van
media-aanbod.

	2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De NPO kan
gelden die bestemd zijn voor de verzorging van media-aanbod door de
landelijke publieke media-instellingen, reserveren.

MMM

	Na artikel 2.174 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.174a

	1. Omroepverenigingen die een erkenning of voorlopige erkenning als
bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, kunnen netto inkomsten uit
contributies en verenigingsactiviteiten tot een bij algemene maatregel
van bestuur vast te stellen bedrag reserveren voor
verenigingsactiviteiten.

	2. Artikel 2.174, derde lid, is van toepassing.

MMMa

	In de artikelen 2.175, eerste lid, en 2.176, eerste lid, wordt na
“gelden” telkens ingevoegd: voor de verzorging van media-aanbod.

NNN

	In artikel 2.177, eerste lid, wordt na “2.174, tweede lid,”
ingevoegd: 2.174a, eerste lid,.

OOO

	In het opschrift van afdeling 2.6.7 wordt “EN MEDIA-ARCHIEF”
vervangen door: , MEDIA-ARCHIEF EN EXPERTISECENTRUM VOOR
MEDIA-EDUCATIE.

PPP

	In artikel 2.180, eerste lid, wordt “en voor het exploiteren van een
media-archief” vervangen door: , van een media-archief en van een
expertisecentrum voor media-educatie.

PPPa

	In artikel 2.183, eerste lid, wordt “de financiĂ«le middelen, bedoeld
in artikel 2.146, aanhef” vervangen door: de rijksmediabijdrage en de
inkomsten van de Ster.

PPPb

	Aan artikel 2.184 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	3. Als in de rapportage, bedoeld in artikel 2.186, eerste lid, is
vastgesteld dat een omroepvereniging of de educatieve media-instelling
onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke
mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop zij uitvoering
heeft gegeven aan de publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid,
onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 2.28, tweede lid, onderdeel b,
vindt in afwijking van het tweede lid in elk geval binnen twee jaar na
het tijdstip waarop deze rapportage is uitgebracht, een nieuwe evaluatie
plaats van de wijze waarop de desbetreffende omroepvereniging of de
educatieve media-instelling uitvoering geeft aan deze publieke taak.

	4. Als in de rapportage, bedoeld in artikel 2.186, eerste lid,
betreffende de vorige evaluatie is vastgesteld dat de NPS onvoldoende
heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op
landelijk niveau door de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan
haar publieke taak, bedoeld in artikel 2.35, vindt in afwijking van het
tweede lid in elk geval binnen twee jaar na het tijdstip waarop deze
rapportage is uitgebracht, een nieuwe evaluatie plaats.

QQQ

	Artikel 2.186, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “Stichting” vervangen door: NPO.

	2. In onderdeel a wordt na “de wijze waarop” ingevoegd: de NPO en.

	3. Onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel d.

	4. Aan het slot van onderdeel b vervalt “en”.

	5. Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

	c. de wijze waarop de omroepverenigingen waaraan een voorlopige
erkenning als bedoeld in artikel 2.24 is verleend, een bijdrage hebben
geleverd aan de vergroting van de verscheidenheid van het media-aanbod
van de landelijke publieke mediadienst en daarmee een vernieuwende
bijdrage hebben geleverd aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht
op landelijk niveau; en.

QQQa

		Na artikel 2.187 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.188

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden criteria
vastgesteld op basis waarvan afzonderlijke landelijke publieke
media-instellingen worden geëvalueerd als bedoeld in artikel 2.186,
eerste lid.

	2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp
in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is
geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is
geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen.
Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers
der Staten-Generaal overgelegd.

RRR

	Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid komen de onderdelen a en b te luiden:

	a. tussen 06.00 uur en 21.00 uur de vermelding van sponsors die zich
bezighouden met de productie of verkoop van alcoholhoudende dranken,
geschiedt door neutrale vermelding of vertoning van naam of (beeldmerk);
en

	b. in andere gevallen dan bedoeld in onderdeel a het publiek niet door
middel van specifieke aanprijzingen wordt aangespoord tot het kopen of
huren van producten of afname van diensten van de sponsors.

	2. Het vierde lid vervalt.

SSS

	Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na “vermeld” ingevoegd: of
getoond.

	2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt na het eerste
lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

	2. Het vermelden en vertonen als bedoeld in het eerste lid mogen het
publiek niet door middel van specifieke aanprijzingen aansporen tot het
kopen of huren van producten of afname van diensten van de sponsors.

TTT

	In artikel 3.18, tweede lid, vervalt “overheidsinstelling of”.

TTTa

	Artikel 3.27 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “artikel 2.23, tweede lid” vervangen door:
artikel 2.34a, derde lid.

	2. In de onderdelen a en b wordt “Stichting” telkens vervangen
door: NOS.

UUU

	In artikel 4.3, eerste lid, onderdeel a, wordt “het eerste lid”
vervangen door: artikel 4.2 , eerste lid.

UUUa

	Artikel 6.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer “1.” geplaatst.

	2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing.

UUUb

	In artikel 6.15, tweede lid, wordt “-kijken luisterpubliek” 
vervangen door: kijk- en luisterpubliek.

UUUc

	Artikel 6.18, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt “een College” vervangen door: het College.

	2. In onderdeel d vervalt “, al dan niet tegen betaling,” en wordt
“bij een” vervangen door: bij de NPO, een.

UUUd

	In artikel 6.20, eerste lid, wordt “uitzendnetten” vervangen door:
omroepnetten.

UUUe

	In artikel 7.4, onderdeel c, wordt “bij een” vervangen door: bij de
NPO, een.

VVV

	In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, wordt na “2.24 tot en met
2.33,” ingevoegd: 2.34a tot en met 2.34i,.

WWW

	Artikel 7.12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “de artikelen” ingevoegd: 2.34,
eerste lid,.

	2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt na het eerste
lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

	2. De bestuurlijke boete bij overtreding van het bepaalde in artikel
2.34, eerste lid, bedraagt tien procent van het totale bedrag aan gelden
dat gemiddeld in de kalenderjaren voorafgaand aan de overtreding tijdens
de lopende erkenningsperiode aan de omroepvereniging ter beschikking is
gesteld voor de verzorging van media-aanbod voor de landelijke publieke
mediadienst.

	3. In het derde lid (nieuw) wordt “de artikelen 2.132 tot en met
2.134 en 6.10 tot en met 6.15” vervangen door: de artikelen 2.132 tot
en met 2.134, 6.10 tot en met 6.14 en 6.20.

XXX

	In artikel 7.13 wordt na “in brede zin” ingevoegd: , met
uitzondering van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 7.12, tweede
lid, die wordt toegevoegd aan de algemene mediareserve, bedoeld in
artikel 2.166.

XXXa

	In artikel 7.16, eerste lid, onderdeel a, wordt “tweede lid”
vervangen door: derde lid.

XXXb

	In artikel 7.19, eerste lid, aanhef, wordt “artikel 7.14” vervangen
door: artikel 7.11.

XXXc

	In artikel 8.5, onderdeel c, wordt “bij een” vervangen door: bij de
NPO, een.

YYY

	In artikel 8.21, tweede lid, wordt “tweede” vervangen door: eerste.

ZZZ

	In artikel 9.2 wordt “2.98” vervangen door: 2.94.

AAAA

	De artikelen 9.7 tot en met 9.15 vervallen.

AAAAa

	Voor artikel 9.16 wordt in Titel 9.3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.15 

	De voordracht voor een krachtens de artikelen 2.21a, 2.34a, 2.116 of
2.136 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder
gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal is overgelegd.

BBBB

	In artikel 9.17 wordt “1.3” vervangen door: 1.2.

ARTIKEL Ia

	In de Mediawet 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A 

	Artikel 2.34c komt te luiden:

Artikel 2.34c

	1. De raad van toezicht van de NOS bestaat uit vijf of zeven leden die
op voordracht van de raad van toezicht door Onze Minister worden benoemd
en die door Onze Minister kunnen worden geschorst en ontslagen.

	2. De raad van toezicht wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

	3. Benoeming geschiedt voor een periode van vier jaar en herbenoeming
voor een aansluitende periode is eenmaal mogelijk.

	4. De raad van toezicht wordt zodanig samengesteld dat bestuurlijke
ervaring en deskundigheid op de terreinen die relevant zijn voor het
media-aanbod dat de NOS verzorgt, aanwezig zijn.

B

	Onder vernummering van de artikelen 2.34d tot en met 2.34i tot de
artikelen 2.34e tot en met 2.34j wordt na artikel 2.34c een nieuw
artikel 2.34d ingevoegd, luidende:

Artikel 2.34d 

	1. Het lidmaatschap van de raad van toezicht van de NOS is
onverenigbaar met:

	a. de functie van lid van de directie van de NOS;

	b. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij de
NPO of een landelijke publieke media-instelling;

	c. het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een
commerciële media-instelling;

	d. het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een
provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

	e. een dienstbetrekking bij een ministerie of bij een dienst,
instelling of bedrijf direct vallende onder de verantwoordelijkheid van
een minister; en

	f. het hebben van financiële of andere belangen bij bedrijven of
instellingen en het vervullen van nevenfuncties waardoor een goede
vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid van
het betrokken lid of van het vertrouwen daarin in het geding kan zijn.

	2. Schorsing en ontslag zijn mogelijk wegens:

	a. ongeschiktheid;

	b. disfunctioneren; en

	c. onverenigbaarheid als bedoeld in het eerste lid. 

	3. Ontslag is verder mogelijk op eigen verzoek.

	4. De leden van de raad van toezicht kunnen gezamenlijk worden
ontslagen, als bij de evaluatie bedoeld, in artikel 2.184, derde lid, is
vastgesteld dat de NOS onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering
van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop
zij uitvoering heeft gegeven aan de publieke taak, bedoeld in artikel
2.34a. In geval van een ontslag als bedoeld in de eerste volzin benoemt
Onze Minister de leden van de nieuwe raad van toezicht.

	5. De leden van de raad van toezicht ontvangen van de NOS een door Onze
Minister vast te stellen vergoeding.

C

	In artikel 2.34f (nieuw) komt het tweede lid te luiden:

	2. Artikel 2.34d, eerste lid, onderdelen b tot en met f, is van
overeenkomstige toepassing op de leden van de directie.

D

	Aan artikel 2.184 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Als in de rapportage, bedoeld in artikel 2.186, eerste lid,
betreffende de vorige evaluatie is vastgesteld dat de NOS onvoldoende
heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op
landelijk niveau door de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan
haar publieke taak, bedoeld in artikel 2.34a, vindt in afwijking van het
tweede lid in elk geval binnen twee jaar na het tijdstip waarop deze
rapportage is uitgebracht, een nieuwe evaluatie plaats.

E

	In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede “2.34a
tot en met 2.34i,” vervangen door: 2.34a tot en met 2.34j,.

ARTIKEL II

	De omroepverenigingen waaraan in 2005 een erkenning als bedoeld in
artikel 31 van de Mediawet of een voorlopige erkenning als bedoeld in
artikel 37 van die wet is verleend, worden in het kader van een aanvraag
om verlening van een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 van de
Mediawet 2008 voor de erkenningperiode 2010-2015  beoordeeld
overeenkomstig de bepalingen van de Mediawet 2008, zoals die luidden op
de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL III

	De leden van het bestuur van de Nederlandse Programma Stichting,
bedoeld in artikel 2.36 van de Mediawet 2008, zoals dat artikel luidde
op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze
wet, zijn met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet
lid van de eerste raad van toezicht van de Nederlandse Programma
Stichting, bedoeld in artikel 2.36 van de Mediawet 2008, zoals dat
artikel luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, voor
het resterende gedeelte van hun benoemingstermijn.

ARTIKEL IV

	1. In afwijking van artikel 2.19, tweede lid, van de Mediawet 2008
geldt de concessie voor de Stichting Nederlandse Publieke Omroep,
genoemd in artikel 2.2 van die wet, die aanvangt na de concessie voor de
periode 2005-2010, voor tien jaar en vier maanden.

	2. In afwijking van artikel 2.29, eerste lid, van de Mediawet 2008
geldt de erkenning of de voorlopige erkenning voor de
omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.24 van die wet, en voor de
instelling, bedoeld in artikel 2.28 van die wet, die aanvangt na de
erkenningperiode 2005-2010, voor vijf jaar en vier maanden.

	3. In afwijking van artikel 2.43, eerste lid, van de Mediawet 2008
geldt de aanwijzing van de kerkgenootschappen en de genootschappen op
geestelijke grondslag, bedoeld in artikel 2.42 van die wet, die aanvangt
na de aanwijzingsperiode 2005-2010, voor vijf jaar en vier maanden.

ARTIKEL V

	Indien deze wet na 31 juli 2009 in werking treedt, worden de aanvragen
om verlening van een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24
van de Mediawet 2008 beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de
Mediawet 2008, zoals die luidden op 31 juli 2009.

ARTIKEL VI

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld met dien verstande dat artikel Ia in
werking treedt twee jaar na de datum van uitgifte van het Staatsblad
waarin deze wet wordt geplaatst.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 PAGE    

 PAGE   29