[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie brief Nexia Nederland B.V. inzake fiscale knelpunten bij verstrekken van leningen in het MKB

Brief regering

Nummer: 2010D10073, datum: 2010-02-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z03619:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2010

In uw brief van 10 december 2009 (kenmerk 2009Z22654/2009D62817) vraagt
u om mijn reactie op de brief van Nexia Nederland B.V. (hierna: Nexia)
van 25 november 2009 met betrekking tot fiscale knelpunten bij het
verstrekken van leningen aan het MKB. 

Tijdens het algemeen overleg (over de Belastingdienst) van 26 november
2009 ben ik op hoofdlijnen al mondeling ingegaan op voormelde brief.
Tijdens dat AO heb ik toegezegd dat mijn ambtenaren in overleg zullen
treden met de brievenschrijver en te bezien of er nog nadere
beleidsvoorschriften nodig zijn. 

Inmiddels heeft nader overleg met mr. L. van Nexia plaatsgevonden.
Tijdens dat overleg dat in een goede constructieve sfeer heeft
plaatsgevonden, heeft de heer L.  zijn brief nader toegelicht en de
achtergrond daarvan geschetst. Hierna treft u mijn inhoudelijke reactie
aan op voormelde brief. 

In de brief van 25 november 2009 merkt Nexia op dat MKB-bedrijven,
waaronder ook zeer gezonde bedrijven grote moeite hebben
kredietfaciliteiten bij de banken te verkrijgen. Naast het verstrekken
van zekerheden stellen banken strenge eisen aan het aflossingsschema.
Het verstrekken van leningen aan MKB-bedrijven vanuit de familiesfeer
lijkt in dat kader een oplossing te bieden. Veelal worden er dan
leningen verstrekt onder “zachte” condities. 

De Belastingdienst zou volgens de heer L. een stringent beleid voeren
ten aanzien van de kredietvoorziening aan het MKB binnen de
“familiesfeer”. Het gaat daarbij om de toepassing van het arrest van
de Hoge Raad van 9 mei 2008, nr. 43.849, BNB 2008/191, dat gaat over een
onzakelijke geldlening. In die situatie kan de geldverstrekker bij
insolventie van de geldlener de vordering niet ten laste van de winst
afwaarderen. De problematiek van geldleningen speelt – in iets andere
zin - ook in de zogenoemde terbeschikkingstellingsfeer (resultaat uit
overige werkzaamheden). Naast de onzakelijkheidstoets, speelt daarbij
namelijk ook een zogenoemde ongebruikelijkheidstoets. Ter zake van een
niet ongebruikelijke terbeschikkingstelling verwijst Nexia naar mijn
onderschrift bij de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 3 april
2009, nr. 08/00322 (V-N 2009/37.13). 

Graag wil ik voorop stellen dat de omstandigheden waaronder een
geldlening wordt verstrekt en de daarbij geldende voorwaarden zowel bij
banken (niet- gelieerde verhoudingen) als binnen de familiesfeer
(gelieerde verhoudingen) zeer divers zijn. Verschillen kunnen zich onder
meer voordoen ten aanzien van (i) de gestelde zekerheden (ii) het
gehanteerde rentepercentage (iii) de looptijd van de geldlening (iv) een
aflossingsschema en (v) andere aspecten.

In de praktijk zal de Belastingdienst bij een geclaimde afwaardering van
de vordering veelal de overeenkomst van geldlening opvragen en
beoordelen. Bij die beoordeling zal worden bezien in welke mate deze
voorwaarden afwijken van de voorwaarden die een bank in een dergelijke
situatie zou stellen. De fiscale kwalificatie van de desbetreffende
geldlening en het antwoord op de vraag of en, zo ja, in welke mate een
lening onzakelijke voorwaarden/elementen bevat, is afhankelijk van de
feiten en omstandigheden van het geval. Op dit terrein is veel
jurisprudentie voorhanden die vaak feitelijk van aard is. Dit laat
onverlet dat binnen de Belastingdienst in het kader van eenheid van
beleid en uitvoering kennisgroepen hierbij een coördinerende rol kunnen
vervullen.

Dat neemt echter niet weg dat ik in meer algemene zin daarover wel
enkele uitspraken kan doen. Als de binnen de “familiesfeer”
overeengekomen voorwaarden niet (exact) overeenstemmen met de
voorwaarden die banken stellen bij het aangaan van een dergelijke
overeenkomst van geldlening, dan betekent dat niet zonder meer dat de
geldlening per definitie onzakelijk is. 

Onder omstandigheden kan een gebrek aan zekerheden worden gecompenseerd
door een hogere rente. Ook banken hanteren soms opslagpercentages. Waar
de grenzen exact liggen, is op voorhand lastig aan te geven. Ik laat dat
aan de uitvoeringspraktijk over. 

Verder merk ik wellicht ten overvloede op dat bij de fiscale behandeling
van geldverstrekkingen de inspecteurs van de Belastingdienst de
redelijkheid en billijkheid niet uit het oog dienen te verliezen. 

Hoe graag ik dat ook zou willen, ik kan helaas, gelet op het sterk
casuïstische karakter, geen concrete criteria aanreiken teneinde voor
een geldlening een “safe harbour” te creëren. Het uitbrengen van
een beleidsbesluit op dit terrein is dan ook gelet op het voorgaande
geen begaanbare weg. Niettemin vertrouw ik erop dat het bovenstaande
behulpzaam zal zijn voor de uitvoeringspraktijk.

Tot slot noem ik de mogelijkheid om – ook buiten de kaders van
horizontaal toezicht - vooraf met de inspecteur in (gezamenlijk) overleg
te treden teneinde in een vroegtijdig stadium de vraag naar de
zakelijkheid van de voorwaarden van een (te verstrekken) geldlening aan
de orde te stellen. 

De staatssecretaris van Financiën,

J.C de Jager