32247, bijgewerkt t/m nr. 7 (nota van wijziging d.d. 23 februari 2010)
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat
Bijgewerkte tekst
Nummer: 2010D10255, datum: 2010-02-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2009Z23208:
- Indiener: J.P.H. Donner, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: J.C. de Jager, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-12-03 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-12-15 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2010-01-27 14:00: Wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat (32247) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2010-03-02 16:30: Extra procedurevergadering SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2010-03-11 15:25: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2010-09-28 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2010-11-02 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2010-11-04 16:00: Extra procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (đ origineel)
Bijgewerkt t/m nr. 7 (nota van wijziging d.d. 23 februari 2010) 32 247 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, in verband met de houdbaarheid van de overheidsfinanciĂ«n en de noodzaak ook voor toekomstige generaties een solide stelsel van collectieve voorzieningen zeker te stellen, wenselijk is de leeftijd waarop overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat geleidelijk te verhogen van 65 naar 67 jaar en in samenhang daarmee ook de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 aan te passen; Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd: A In de artikelen 6, eerste lid, aanhef, 7, 8, eerste lid, 9, vierde en zesde lid, 29, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, 35, eerste en vierde lid, 37, onderdeel b, en 38, eerste lid, wordt â65 jaarâ telkens vervangen door: 67 jaar. B In artikel 7, onderdeel b, wordt âde leeftijd van 15 jaarâ vervangen door: de leeftijd van 17 jaar. C Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt âde 15-jarigeâ vervangen door: de leeftijd van 17 jaar. 2. In het eerste lid, onderdeel b, en tweede lid wordt âzijn 15-jarige leeftijdâ telkens vervangen door: de leeftijd van 17 jaar. 3. In het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid wordt âde 65-jarige leeftijdâ telkens vervangen door: de leeftijd van 67 jaar. D In artikel 35, eerste lid, wordt â15 jaar of ouderâ vervangen door: 17 jaar of ouder. E In artikel 38, eerste lid, wordt âde 15-jarige leeftijdâ telkens vervangen door: de leeftijd van 17 jaar. F Paragraaf 2 van hoofdstuk VIII vervalt. G Paragraaf 3 van hoofdstuk VIII wordt vernummerd tot paragraaf 2. H Het opschrift van paragraaf 2 (nieuw) van hoofdstuk VIII komt te luiden: § 2. Overgangsbepalingen met betrekking tot de artikelen 8a, 9a, 17 en 8b. I Na paragraaf 2 (nieuw) van hoofdstuk VIII wordt een paragraaf ingevoegd, luidende: § 3. Overgangsbepalingen in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat Artikel 64a In afwijking van de artikelen 6, eerste lid, aanhef, 7, 8, eerste lid, 9, vierde en zesde lid, 13, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 29, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, 35, eerste en vierde lid, 37, onderdeel b, en 38, eerste lid, wordt: a. voor degene die voor 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van â67 jaarâ gelezen: 65 jaar; b. voor degene die in de periode van 2020 tot en met 2024 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van â67 jaarâ gelezen: 66 jaar. Artikel 64b In afwijking van de artikelen 7, onderdeel b, 13, eerste en tweede lid, 35, eerste lid, en 38, eerste lid, wordt: a. voor degene die voor 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van â17 jaarâ gelezen: 15 jaar; b. voor degene die in de periode van 2020 tot en met 2024 de leeftijd van 65 jaar bereikt, in die artikelen in plaats van â17 jaarâ gelezen: 16 jaar. ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001 PER 1 JANUARI 2020 Met ingang van 1 januari 2020 wordt in artikel 3.127, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 âten hoogste 17% van de premiegrondslagâ vervangen door: ten hoogste 15% van de premiegrondslag. ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964 PER 1 JANUARI 2020 Met ingang van 1 januari 2020 wordt de Wet op de loonbelasting 1964 als volgt gewijzigd: A In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt âveertig deelnemingsjarenâ vervangen door â42 deelnemingsjarenâ en wordt â(40-deelnemingsjarenpensioen)â vervangen door: (42-deelnemingsjarenpensioen). B Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt âniet meer dan 2 percentâ vervangen door: niet meer dan 1,9 percent. 2. In het tweede lid wordt âniet meer dan 2,25 percentâ vervangen door: niet meer dan 2,15 percent. 3. In het derde lid wordt âeen pensioen dat na 35 jaren opbouwâ vervangen door: een pensioen dat na 37 jaren opbouw. 4. In het zesde lid wordt âde 65-jarige leeftijdâ vervangen door: de 67-jarige leeftijd. C Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt âniet meer dan 1,4 percentâ vervangen door: niet meer dan 1,33 percent. 2. In het tweede lid wordt âniet meer dan 1,58 percentâ vervangen door: niet meer dan 1,51 percent. D Artikel 18c wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt âniet meer dan 0,28 percentâ vervangen door: niet meer dan 0,27 percent. 2. In het tweede lid wordt âniet meer dan 0,32 percentâ vervangen door: niet meer dan 0,3 percent. E Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef van het eerste lid wordt âEen 40-deelnemingsjarenpensioenâ vervangen door: Een 42-deelnemingsjarenpensioen. 2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt âde 63-jarige leeftijdâ vervangen door: de 65-jarige leeftijd. 3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt â40 deelnemingsjarenâ vervangen door: 42 deelnemingsjaren. 4. In het tweede en derde lid wordt âhet 40-deelnemingsjarenpensioenâ telkens vervangen door âhet 42-deelnemingsjarenpensioenâ en wordt âde 63-jarige leeftijdâ vervangen door: de 65-jarige leeftijd. 5. In het vierde lid wordt âeen 40-deelnemingsjarenpensioenâ vervangen door: een 42-deelnemingsjarenpensioen. 6. In het vijfde lid wordt âde 65-jarige leeftijdâ vervangen door: de 67-jarige leeftijd. F In artikel 38g wordt in de aanhef âhet 40-deelnemingsjarenpensioenâ vervangen door: het 42-deelnemingsjarenpensioen. ARTIKEL IV. OVERGANGSBEPALING WET OP DE LOONBELASTING 1964 Voor degene die in de periode van 2020 tot en met 2024 de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt: a. in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van â42 deelnemingsjarenâ gelezen â41 deelnemingsjarenâ en in plaats van â(42-deelnemingsjarenpensioen)â gelezen: (41-deelnemingsjarenpensioen); b. in de aanhef van artikel 18e, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van â42-deelnemingsjarenpensioenâ gelezenâ: 41-deelnemingsjarenpensioen; c. in artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van âde 65-jarige leeftijdâ gelezen: de 64-jarige leeftijd; d. in artikel 18e, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van â42 deelnemingsjarenâ gelezen: 41 deelnemingsjaren; e. in artikel 18e, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van âhet 42-deelnemingsjarenpensioenâ telkens gelezen âhet 41-deelnemingsjarenpensioenâ en in plaats van âde 65-jarige leeftijdâ gelezen: de 64-jarige leeftijd; f. in artikel 18e, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van âeen 42-deelnemingsjarenpensioenâ gelezen: een 41-deelnemingsjarenpensioen; g. in artikel 18e, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van âde 67-jarige leeftijdâ gelezen: de 66-jarige leeftijd; h. in de aanhef van artikel 38g van de Wet op de loonbelasting 1964 in plaats van âhet 42-deelnemingsjarenpensioenâ gelezen: het 41-deelnemingsjarenpensioen. ARTIKEL V. MOGELIJK VROEGER INGANGSTIJDSTIP WIJZIGINGEN WET INKOMSTENBELASTING 2001 EN WET OP DE LOONBELASTING 1964 Indien sociale partners een convenant sluiten waarin middelen, die vrijvallen in verband met aanpassing van pensioenregelingen vooruitlopend op het tijdstip van ingang van de in artikel III, onderdelen B, C en D, van deze wet opgenomen wijzigingen, worden ingezet voor versterking van het pensioenstelsel, kan ter ondersteuning daarvan bij algemene maatregel van bestuur een vroeger ingangstijdstip van de artikelen II en III, onderdelen B, C en D, worden vastgesteld. ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 2.De voordracht voor het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De Staatssecretaris van FinanciĂ«n, PAGE PAGE 6