[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31890 Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet

Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet

Eindtekst

Nummer: 2010D10299, datum: 2009-07-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z04616:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

2 juli 2009



Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene
nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een
kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een
aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele
andere aanpassingen van die wet



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het recht
op kinderbijslag en nabestaandenuitkering te beoordelen in samenhang met
het behalen van een startkwalificatie zoals voorgeschreven in de
Leerplichtwet 1969 van het kind en dat het wenselijk is uit oogpunt van
vereenvoudiging en verduidelijking de Algemene Kinderbijslagwet en de
Algemene nabestaandenwet op een aantal onderdelen aan te passen;

	Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

	1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.

	2. Als eigen kind wordt beschouwd het kind

	a. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek als zijn moeder wordt aangemerkt;

	b. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek als zijn vader wordt aangemerkt;

	c. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek verplicht is bij te dragen aan de kosten van
verzorging en opvoeding, tenzij het kind reeds op grond van artikel 199
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als eigen kind van een andere man
wordt aangemerkt;

	d. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek
is vastgesteld, mits de man het kind feitelijk in relevante mate
onderhoudt en het kind niet reeds tot een andere man in een
familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;

	e. van de man die na toepassing van Nederlands internationaal
privaatrecht tot het kind in een familierechtelijke vaderschapsrelatie
staat.

	3. Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.

	4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een
kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld.

B

	In artikel 6, vierde lid, wordt “kan worden afgeweken van het derde
lid ten aanzien van” vervangen door: kan worden bepaald dat bij een
niet rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a
tot en met e en l, verzekerd zijn:.

C

	Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

	1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht
op kinderbijslag voor een kind dat:

	a. jonger is dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoort, of

	b. jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt
onderhouden.

	2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op
kinderbijslag indien:

	a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de
artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969,
dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;

	b. het kind na het behalen van een startkwalificatie als bedoeld in
artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 op lichamelijke of
psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk
een instelling te worden toegelaten dan wel een vervolgstudie volgt
anders dan hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

	c. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of
instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969
vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat
ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met
overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van
die verplichtingen is vrijgesteld;

	d. het kind werkloos is.

	3. Een kind als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt voor het
vaststellen van het aantal kinderen voor wie recht op kinderbijslag
bestaat voor twee kinderen geteld, indien het door de verzekerde
grotendeels wordt onderhouden en

	a. jonger is dan 16 jaar en

	1º. door of in verband met het volgen van onderwijs of een
beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde noch als
eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander
behoort, of

	2º. in verband met ziekte of gebreken niet tot het huishouden van de
verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het
huishouden van een ander behoort, of

	b. 16 of 17 jaar is en niet tot het huishouden van de verzekerde noch
als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een
ander behoort.

	4. Voor het vaststellen van de mate waarin een kind door de verzekerde
wordt onderhouden worden:

	a. het inkomen van het kind geacht te zijn aangewend voor het onderhoud
van het kind, en

	b. bijdragen in het onderhoud van het kind geleverd door degene met wie
de verzekerde een huishouden vormt en degene met wie de verzekerde geen
huishouden vormt, maar die krachtens overeenkomst of rechterlijke
uitspraak verplicht is bijdragen te leveren voor levensonderhoud ten
behoeve van dat kind, aangemerkt als door de verzekerde in het onderhoud
van dat kind geleverde bijdragen.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld naar welke wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate of
grotendeels door de verzekerde wordt onderhouden.

	6. Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht de studie
of beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:

	a. de studie of de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens een door
de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie, dan wel

	b. de studie of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een
eindexamen, dat kort voor het begin van het laatste door de
onderwijsinstelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende
schooljaar wordt afgelegd.

	7. Een kind als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt als
werkloos aangemerkt indien het:

	a. een startkwalificatie heeft behaald;

	b. als werkzoekende is geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen; en

	c. in afwachting is van de beslissing op de aanvraag voor een
werkleeraanbod, bedoeld in artikel 14 van de Wet investeren in jongeren,
dan wel een op grond van die wet gedaan werkleeraanbod heeft aanvaard en
voldoet aan de verplichtingen op grond van die wet;

	8. Een in het buitenland woonachtig kind dat een startkwalificatie
heeft behaald dan wel een vorm van onderwijs heeft afgerond die
vergelijkbaar is met het behalen van een startkwalificatie wordt als
werkloos aangemerkt indien het als werkzoekende is geregistreerd bij een
met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergelijkbare
instelling dan wel bij het ontbreken van een dergelijke instelling
aannemelijk kan maken dat het werkloos is en beschikbaar is voor de
arbeidsmarkt en verplichtingen als bedoeld in artikel 44 van de Wet
investeren in jongeren nakomt.

	9. Een kind als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt voor het
recht op kinderbijslag meegerekend zolang het werkloos is.

	10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot nadere  invulling van het tweede, zevende en achtste lid.

D

	In artikel 7a, eerste lid, wordt “eigen kind, een aangehuwd kind of
een pleegkind” vervangen door: kind.

E

	Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste en derde lid, wordt “eigen kind, een aangehuwd kind
of een pleegkind” vervangen door: kind.

	2. In het vierde lid wordt “kunnen ten aanzien van het eerste lid
afwijkende regels worden gesteld ten gunste van” vervangen door: kan
worden bepaald dat recht bestaat op kinderbijslag voor”.

F

	De artikelen 8, 9 en 10 vervallen.

G

	Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid vervalt: “ juncto artikel 8,”.

	2. In het derde lid wordt “het bepaalde bij of krachtens artikel 9,
eerste en tweede lid,” vervangen door: “artikel 7, vierde en vijfde
lid,” en vervalt: in verbinding met artikel 8.

H

	In artikel 18, zesde lid, wordt “waarbij van het vierde en vijfde lid
kan worden afgeweken” vervangen door: waarbij bepaald kan worden dat
aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon,
bedoeld in het vierde en vijfde lid.

Ha

	Artikel 20 komt te luiden: 

Artikel 20

	Indien voor hetzelfde kind kinderbijslag of een naar aard en strekking
daarmee overeenkomende gezinsbijslag kan worden betaald ingevolge deze
wet en ingevolge een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander
land, of ingevolge een regeling van een volkenrechtelijke organisatie,
kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter voorkoming
of beperking van samenloop met dergelijke gezinsbijslagen of ter
voorkoming van dubbele kinderbijslag.

I

	Na artikel 41 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 41a

	Artikel 7, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan de
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van de Wet van          tot
wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene
nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een
kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een
aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele
andere aanpassingen van die wet (Stb.   ) blijft van toepassing op het
kind, dat op 1 oktober 2009 de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.

Artikel 41b

	1. In afwijking van artikel 12, eerste lid, geldt voor een kind dat is
geboren vóór 1 januari 1995, artikel 12, eerste tot en met vijfde lid,
zoals dit op 31 december 1994 luidde.

	2. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de
rangordebedragen, bedoeld in artikel 12, vierde lid, onderdeel b, c en
d, zoals dat artikel luidde op 31 december 1994.

	3. Bij de toepassing van het eerste lid is het rangordebedrag voor het
eerste kind gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

ARTIKEL II

	De wet van 22 december 1994 tot nadere wijziging van de Algemene
Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten (Stb. 957) wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

	De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 13, vijfde lid, wordt “afgeweken van het tweede lid ten
aanzien van” vervangen door: kan worden bepaald dat bij een niet
rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en
met e en l, verzekerd zijn:.

B

	Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26 Recht op wezenuitkering

	1. Recht op een wezenuitkering heeft een kind dat door het overlijden
van een verzekerde ouderloos is geworden, zolang het de leeftijd van 16
jaar nog niet heeft bereikt.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een kind dat de
leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt gelijkgesteld:

	a. een kind van 16 of 17 jaar ten aanzien van wie is voldaan aan de
verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste
lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel een van de vrijstellingen van
die verplichtingen op grond van die wet van toepassing is;

	b. een kind van 16 of 17 jaar dat na het behalen van een
startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de
Leerplichtwet 1969 op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt
is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden
toegelaten dan wel een vervolgstudie volgt anders dan hoger onderwijs
als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

	c. een kind van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, dat als
leerling of deelnemer staat ingeschreven bij een school of instelling
als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 en deze geregeld
bezoekt of een vervolgstudie volgt;

	d. een ongehuwd kind van 16 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, dat
een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de
Leerplichtwet 1969 heeft behaald dan wel op wie een van de
vrijstellingen als bedoeld in onderdeel a van toepassing zijn geweest of
zouden zijn geweest en wiens voor werkzaamheden beschikbare tijd
grotendeels in beslag wordt genomen door het verzorgen van zijn
huishouden, waartoe overigens ten minste een kind dat recht heeft op
wezenuitkering, behoort.

	3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, wordt mede als
ongehuwd aangemerkt het kind dat een gezamenlijke huishouding voert met
een hulpbehoevende indien de overledene voor diens overlijden een
huishouden met de hulpbehoevende is gaan voeren met het doel de
hulpbehoevende te gaan verzorgen of indien het kind na het overlijden
van de verzekerde een huishouding is gaan voeren met een hulpbehoevende
met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen.

	4. Het recht op wezenuitkering gaat in op de eerste dag van de maand
waarin het kind ouderloos is geworden en aan de voorwaarden, bedoeld in
het tweede lid, wordt voldaan.

C

	Na artikel 26 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26a overgangsbepaling wezenuitkering kind van 16 jaar en ouder

	Artikel 26, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan de
inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, de Wet van          tot
wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene
nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een
kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een
aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele
andere aanpassingen van die wet (Stb.   ) blijft van toepassing op het
kind, dat voor 1 oktober 2009 de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt.

ARTIKEL IV

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en kunnen
terugwerken tot en met een in het desbetreffende besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen verschillend
kan worden vastgesteld. 

	

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Jeugd en Gezin,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 PAGE    

 PAGE   6