[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31927 Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

Eindtekst

Nummer: 2010D10311, datum: 2009-11-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z07434:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

5 november 2009



Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal
uitkeringen aan de gemeenten te bundelen teneinde meer ruimte te
creëren voor lokaal beleid en administratieve lastenverlichting voor
gemeenten en burgers te bereiken;

	Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK
ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

	Het cijfer “1” voor het eerste lid en het tweede lid van artikel
11a vervallen.

B

	Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

	1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college
welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de
voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden
verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en
het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De
gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de
belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij
verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de
verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit
de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor
een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit
artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties
worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden
regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties
worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing
is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties
betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

	2. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en
volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens
die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering.
Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten
tot herziening van de uitkering.

	3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee
weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.

C

	Artikel 16 vervalt.

D

	In artikel 16a, tweede lid, vervalt: “, als het een aanvraag betreft
als bedoeld in artikel 11a, eerste of derde lid, of  bij het college,
als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 11a, tweede lid”.

E

	Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede “schort het college
het recht op uitkering op” vervangen door: kan het college het recht
op uitkering opschorten.

	2. In het derde lid wordt de zinsnede “herziet het college een
dergelijk besluit of trekt het dat in” vervangen door: kan het college
een dergelijk besluit herzien of intrekken.

	3. In het vierde lid wordt de zinsnede “trekt het college na het
verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering
in” vervangen door: kan het college na het verstrijken van deze
termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken.

	4. Het vijfde lid vervalt.

F

	Artikel 19 vervalt.

G

	Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de
mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als
bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven,
indien:

	a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden
ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden
gemaakt;

	b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de
belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren
waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou
kunnen worden gevergd;

	c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te
aanvaarden; of

	d. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde
arbeid verkrijgt.

	2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het
tweede tot en met vierde lid vervallen het tweede en het zesde tot en
met achtste lid.

	3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

	2. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening,
bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of
onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige
voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking,
van een verplichting als bedoeld in artikel 13 of in artikel 30c, tweede
en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden
verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste
lid, onderdeel c,  waaronder begrepen het zich jegens het college zeer
ernstig misdragen. 

	4. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

	3. Van een verlaging als bedoeld in het tweede lid wordt afgezien,
indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

H

	Paragraaf 3a van hoofdstuk II vervalt.

I

	Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25 

	1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel
17, derde of vierde lid, of artikel 20 ten onrechte of tot een te hoog
bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is
betaald, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd.

	2. De uitkering kan van de belanghebbende worden teruggevorderd indien
blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond
van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de
vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden. 

	3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie
maanden ontvangen middelen met de uitkering.

	4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd
met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en
premies volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering
verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige
is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de
Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze
belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de
door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen
en vergoeding.

J

	De artikelen 25a tot en met 25c vervallen.

K

	In artikel 26, tweede lid, wordt “wordt de gedurende het betrokken
tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd”
vervangen door: kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte
verleende uitkering mede worden teruggevorderd.

L

	Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

	1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in
artikel 25, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel.

	2. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd algemene
bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond
van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd
tot verrekening van die uitkering met die algemene bijstand of
uitkering.

	3. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd een
uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de
gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert, dan wel een
uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de
Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet,
betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de
terugvordering, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de
belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot
terugvordering.

	4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt
gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van
deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in
afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie
uitkering wordt teruggevorderd. 

	5. Zolang de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 27,
niet of niet behoorlijk nakomt:

	a. is het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op
de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;

	b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met
475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van
artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering
van de onverschuldigd betaalde uitkering bij dwangbevel.

M

	Artikel 35, eerste lid, komt te luiden:

	1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

	a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van
voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34,
eerste lid, onderdeel a;

	b. de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20;

	c. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering
alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van
het financiële beheer.

N

	In artikel 40 wordt “hoofdstukken IV, paragraaf 4, en V” vervangen
door: paragraaf 4 van dit hoofdstuk en paragraaf 4 van hoofdstuk V .

O

	Artikel 41 vervalt.

P

	In artikel 54 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede
en derde lid tot eerste en tweede lid.

Q

	De paragrafen van 1 tot en met 3 van Hoofdstuk V vervallen.

R

	Artikel 59e komt te luiden:

Artikel 59e

	Ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34,
eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het
college een uitkering op grond van de Wet participatiebudget.

S

	Artikel 60a vervalt.

T

	Artikel 61 komt te luiden:

Artikel 61

	Paragraaf 3 van Hoofdstuk V blijft van toepassing op de vaststelling
van de vergoeding, uitkering en kosten, bedoeld in artikel 59c, zoals
dit artikel luidde voor inwerkingtreding van de Wet van                 
            2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan
gemeenten (Stb. pm), voor kosten die betrekking hebben op kalenderjaren
gelegen voor die van inwerkingtreding van die wet.

ARTIKEL II. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK
ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

	1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college
welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de
voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden
verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en
het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De
gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de
belanghebbende voor zover zij verkregen kunnen worden uit de
polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie,
bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede
vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt
belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden
aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels
gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden
aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is.
Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is
dit lid van overeenkomstige toepassing.

	2. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en
volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens
die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering.
Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten
tot herziening van de uitkering.

	3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee
weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd

B

	Artikel 16 vervalt

C

	Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede “schort het college
het recht op uitkering op” vervangen door: kan het college het recht
op uitkering opschorten.

	2. In het derde lid wordt de zinsnede “herziet het college een
dergelijk besluit of trekt het dat in” vervangen door: kan het college
een dergelijk besluit herzien of intrekken.

	3. In het vierde lid wordt de zinsnede “trekt het college na het
verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering
in” vervangen door: kan het college na het verstrijken van deze
termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken.

	4. Het vijfde lid vervalt.

D

	Artikel 19 vervalt.

E

	Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening,
bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of
onvoldoende nakomen door de belanghebbende van een verplichting als
bedoeld in artikel 13, of een op grond van hoofdstuk III aan de
uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in
artikel 37, eerste lid, onderdeel c, waaronder begrepen het zich jegens
het college zeer ernstig misdragen, in de periode voorafgaand aan de
aanvraag om een uitkering of ter zake van het nadien onvoldoende
inzetten voor de voorziening in het bestaan.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren tot de
mate waarin de belanghebbende die arbeid in dienstbetrekking heeft
aanvaard uit of in verband met deze arbeid inkomen als bedoeld in of op
grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:

	a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden
ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden
gemaakt;

	b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de
belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren
waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou
kunnen worden gevergd.

	2a. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde
lid, vervalt het derde lid.

	3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

	3. Van een verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien,
indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

	4. Het zesde tot en met achtste lid vervallen.

F

	Paragraaf 3a van hoofdstuk II vervalt.

G

	Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25 

	1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel
17, derde of vierde lid, of artikel 20 ten onrechte of tot een te hoog
bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is
betaald, kan van de belanghebbende worden teruggevorderd.

	2. De uitkering kan van de belanghebbende worden teruggevorderd indien
blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond
van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de
vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden. 

	3. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie
maanden ontvangen middelen met de uitkering.

	4. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd
met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en
premies volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering
verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige
is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de
Zorgverzekeringswet, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze
belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de
door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen
en vergoeding. 

H

	De artikelen 25a tot en met 25c vervallen.

I

	In artikel 26, tweede lid, wordt “wordt de gedurende het betrokken
tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd”
vervangen door: kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte
verleende uitkering mede worden teruggevorderd.

J

	Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

	1. Het college kan de onverschuldigd betaalde uitkering, bedoeld in
artikel 25, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel.

	2. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd algemene
bijstand op grond van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond
van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college bevoegd
tot verrekening van die uitkering met die algemene bijstand of
uitkering.

	3. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd een
uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere gemeente dan de
gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert, dan wel een
uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de
Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet,
betaalt dat college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van de
terugvordering, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de
belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot
terugvordering.

	4. De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt
gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van
deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in
afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie
uitkering wordt teruggevorderd. 

	5. Zolang de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 27,
niet of niet behoorlijk nakomt:

	a. is het college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op
de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;

	b. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met
475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van
artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij invordering
van de onverschuldigd betaalde uitkering bij dwangbevel.

K

	Artikel 35, eerste lid, komt te luiden:

	1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

	a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van
voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34,
eerste lid, onderdeel a;

	b. de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20;

	c. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering
alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van
het financiële beheer.

L

	In artikel 40 wordt “hoofdstukken IV, paragraaf 4, en V” vervangen
door: paragraaf 4 van dit hoofdstuk en paragraaf 5 van hoofdstuk V.

M

	Artikel 41 vervalt.

N

	In artikel 54 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede
en derde lid tot eerste en tweede lid.

O

	De paragrafen van 1 tot en met 4 van Hoofdstuk V vervallen.

P

	Artikel 59i komt te luiden:

Artikel 59i

	Ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34,
eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het
college een uitkering op grond van de Wet participatiebudget.

Q

	Artikel 60a vervalt.

R

	Artikel 61 komt te luiden:

Artikel 61

	Paragraaf 3 van Hoofdstuk V blijft van toepassing op de vaststelling
van de vergoeding, uitkering en kosten, bedoeld in artikel 59c en
artikel 59e, zoals deze artikelen luidden voor inwerkingtreding van de
Wet van                        tot bundeling van uitkeringen
inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. pm), voor kosten die betrekking
hebben op kalenderjaren gelegen voor die van inwerkingtreding van die
wet.

ARTIKEL III. WET WERK EN BIJSTAND

	De eerste zin van artikel 69, eerste lid, van de Wet werk en bijstand
komt te luiden:

	1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan
het college een uitkering voor de kosten van de door het college
toegekende:

	a. algemene bijstand;

	b. inkomensvoorzieningen, bedoeld in de Wet investeren in jongeren;

	c. uitkeringen,  bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars.

ARTIKEL IV. Wet werk en inkomen kunstenaars

	De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot
tweede lid.

	2. In het tweede lid (nieuw) vervalt: de regelmaat waarmee onderzoeken
als bedoeld in het tweede lid plaatsvinden en.

B

	Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “weigert de uitkering tijdelijk geheel of
gedeeltelijk” vervangen door: kan de uitkering tijdelijk geheel of
gedeeltelijk weigeren.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

	a. de maatregel, bedoeld in het eerste lid;

	b. de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering
alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van
het financiële beheer.

	3. Het vierde en vijfde lid vervallen.

C

	In artikel 25, eerste lid, wordt de zinsnede “schort het college het
recht op uitkering voor de duur van ten hoogste acht weken op”
vervangen door: kan het college het recht op uitkering voor de duur van
ten hoogste acht weken opschorten.

D

	Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt de zinsnede “herziet het college een
dergelijk besluit of trekt hij dat in” vervangen door: kan het college
een dergelijk besluit herzien of intrekken.

	2. In het tweede lid wordt de zinsnede “trekt het college na het
verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering
in” vervangen door: kan het college na het verstrijken van deze
termijn het besluit tot toekenning van uitkering intrekken.

	3. Het derde lid vervalt.

E

	In artikel 28 wordt “worden door het college teruggevorderd”
vervangen door: kunnen door het college worden teruggevorderd.

F

	In artikel 29, aanhef, wordt “vordert de kosten van de uitkering
terug” vervangen door: kan de kosten van de uitkering terugvorderen.

G

	In artikel 30 wordt “vordert de kosten van de uitkering over het
voorgaande kalenderjaar terug” vervangen door: kan de kosten van de
uitkering over het voorgaande kalenderjaar terugvorderen.

H

	De artikelen 31 en 32 vervallen.

I

	Paragraaf 6.1 vervalt.

J

	Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54

	Ten behoeve van de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 21,
eerste lid, niet zijnde uitvoeringskosten, ontvangt het college een
uitkering op grond van de Wet participatiebudget.

K

	Na artikel 78d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78e Overgangsbepaling financiering uitkerings- en
uitvoeringskosten

	Artikel 50 blijft van toepassing op de vaststelling van de vergoeding,
bedoeld in dat artikel, zoals dat artikel luidde voor inwerkingtreding
van de Wet van                        tot bundeling van uitkeringen
inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. pm), voor kosten die betrekking
hebben op kalenderjaren gelegen voor die van inwerkingtreding van die
wet.

ARTIKEL V. AFSTEMMINGSBEPALING

	Indien het bij koninklijke boodschap van 20 april 2009 ingediende
voorstel van wet houdende een regeling in de sociale zekerheid van de
rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod
van een huisbezoek (Kamerstukken II 2008/09, 31 929, nr. 2) tot wet is
of wordt verheven en eerder in werking treedt dan deze wet, wordt deze
wet als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:

B

	Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

	1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college
welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de
voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden
verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en
het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De
gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de
belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij
verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de
verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit
de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor
een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit
artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties
worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden
regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties
worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing
is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties
betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

	2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende
verzoeken aan te tonen dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in
artikel 5, vierde lid of vijfde lid, onderdeel a of b. Teneinde hem
daartoe in de gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek
de belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te
treden. 

	3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een
werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde
lid, onderdeel a of b, kent het college de uitkering toe respectievelijk
herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in
artikel 5, derde lid, onderdeel a.

	4. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en
volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens
die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering.
Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten
tot herziening van de uitkering.

	5. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee
weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.

B

	Artikel II, onderdeel A, komt te luiden:

A

	Artikel 14

	1. Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college
welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de
voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden
verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en
het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De
gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de
belanghebbende voor zover zij verkregen kunnen worden uit de
polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie,
bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede
vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt
belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden
aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels
gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden
aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is.
Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is
dit lid van overeenkomstige toepassing.

	2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende
verzoeken aan te tonen dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld
in artikel 5, vierde lid, onderdeel b of c. Teneinde hem daartoe in de
gelegenheid te stellen biedt het college bij dit verzoek de
belanghebbende aan met diens toestemming zijn woning binnen te treden. 

	3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een
gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel
b of c, kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de
uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde
lid, onderdeel a.

	4. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en
volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens
die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering.
Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten
tot herziening van de uitkering.

	5. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee
weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 PAGE    

 PAGE   7