[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31953 Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Eindtekst

Nummer: 2010D10318, datum: 2009-07-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z09555:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter, wnd.

2 juli 2009



Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten
behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is met het
oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in
overgangsrecht te voorzien en een groot aantal wetten aan te passen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1	WIJZIGINGEN IN DE WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT EN
OVERGANGSRECHT

§ 1.1 Wijzigingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1.1

	De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. De begripsbepaling “omgevingsvergunning” komt te luiden:

	omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of
2.2;.

	b. In de alfabetische rangschikking worden twee begripsbepalingen
ingevoegd, luidende:

	exploitatieplan: plan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de
Wet ruimtelijke ordening;

	gpbv-installatie: installatie als bedoeld in bijlage 1 van richtlijn
(EG) nr. 2008/1 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari
2008 inzake geĂŻntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging
(PbEG L 24), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld;.

	2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de
maatregel worden als categorie in ieder geval aangewezen de inrichtingen
waartoe een gpbv-installatie behoort.

B

	Artikel 2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “vergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

	2. In onderdeel b wordt na “beheersverordening” ingevoegd: ,
exploitatieplan.

	3. In onderdeel c wordt na “beheersverordening” ingevoegd: een
exploitatieplan,.

Ba

	In artikel 2.2, eerste lid, onder b, wordt “een krachtens een
zodanige verordening aangewezen monument” vervangen door: een monument
als bedoeld in een zodanige verordening.

C

	Artikel 2.3 komt te luiden:

Artikel 2.3

	Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:

	a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;

	b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c,
d, f, g, h of i;

	c. activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.

D

	Na artikel 2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3a

	1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder
omgevingsvergunning in stand te laten.

	2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien voor het bouwen van
het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen
omgevingsvergunning is of was vereist, met dien verstande dat indien in
een dergelijk geval sprake is van een bouwwerk waarvan de aanwezigheid
slechts een beperkte periode is toegestaan, het eerste lid uitsluitend
buiten toepassing blijft gedurende die periode.

Da

	Aan artikel 2.4, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	De eerste volzin geldt voorts niet in gevallen die behoren tot een bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

E

	Artikel 2.7 komt te luiden:

Artikel 2.7

	1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, draagt de
aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een
activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als
bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 er zorg voor dat de aanvraag
betrekking heeft op elk van die activiteiten.

	2. Een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, mag slechts
op Ă©Ă©n inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort betrekking
hebben.

F

	In artikel 2.8, tweede lid, wordt “over de bij die verordening
aangewezen activiteit, die door de aanvrager” vervangen door: en
bescheiden die door de aanvrager met betrekking tot de bij die
verordening aangewezen activiteit.

G

	Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onder c, wordt “of de beheersverordening”
vervangen door: , de beheersverordening of het exploitatieplan.

	2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door
een punt, vervalt onderdeel f.

	3. Het tweede tot en met vierde lid worden vervangen door:

	2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de
aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de
vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing
van artikel 2.12 niet mogelijk is.

H

	Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “beheersverordening” ingevoegd: ,
exploitatieplan.

	2. In het tweede lid wordt “in de gevallen, bedoeld in artikel
2.12” vervangen door: indien dat door toepassing van artikel 2.12
mogelijk is.

I

	Artikel 2.12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a, onder 2Âș, komt te luiden:

	2Âș. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of.

	2. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.

	3. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met
toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;.

J

	Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef van onderdeel b van het eerste lid wordt “het”
vervangen door: het bevoegd gezag.

	2. Het eerste lid, onder c, wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de aanhef wordt “het” vervangen door: het bevoegd gezag.

	b. De onderdelen 3Âș en 4Âș vervallen.

	c. De onderdelen 5Âș en 6Âș worden vernummerd tot onderdelen 3Âș en
4Âș.

	3. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. Voor zover de aanvraag om een activiteit als bedoeld in het eerste
lid betrekking heeft op een inrichting waarin stoffen behorende tot een
in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer aangewezen
categorie aanwezig kunnen zijn en die behoort tot een bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen categorie, draagt het bevoegd gezag er
zorg voor dat de beslissing op de aanvraag niet tot gevolg heeft dat
minder dan voldoende afstand aanwezig is tussen die inrichting en een
beschermd natuurmonument of gebied dat als zodanig is aangewezen
krachtens artikel 10 van de Natuurbeschermingswet 1998 of een gebied dat
als zodanig is aangewezen krachtens artikel 10a van die wet of dat
voorlopig als zodanig is aangewezen krachtens artikel 12 van die wet.
Bij de beoordeling van de afstand betrekt het bevoegd gezag de
maatregelen die zijn of worden getroffen om een voorval als bedoeld in
artikel 17.1 van de Wet milieubeheer waarbij stoffen als bedoeld in de
eerste volzin zijn betrokken en waardoor ernstig gevaar voor het milieu
ontstaat, in de inrichting te voorkomen of de gevolgen daarvan te
beperken.

	4. Aan het artikel worden twee leden toegevoegd, luidende:

	5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt in gevallen
als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend
indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde
voorwaarden.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot de wijze waarop de voor een inrichting of
mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten
worden bepaald. Daarbij kan worden bepaald dat de gestelde regels
slechts gelden in gevallen die behoren tot een daarbij aangewezen
categorie.

K

	Na artikel 2.20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.20a

	Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor
het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als
bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning voor
die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.

L

	In artikel 2.21 wordt “2.19” vervangen door: 2.20a.

M

	Artikel 2.22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd,
luidende: Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid,
worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring
aangegeven voorschriften verbonden.

	2. In het derde lid wordt “Bij algemene maatregel van bestuur”
vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

	3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	4. Bij een verordening als bedoeld in artikel 2.2 kunnen voor de
betrokken categorieën activiteiten eveneens regels worden gesteld met
betrekking tot het verbinden van voorschriften aan de
omgevingsvergunning.

	4. Aan het vijfde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: In
afwijking van de eerste volzin worden aan een omgevingsvergunning die
betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder e, met betrekking tot een inrichting waartoe een
gpbv-installatie behoort, voorschriften verbonden die afwijken van de
algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in de eerste volzin, voor
zover met die voorschriften niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of
krachtens het tweede of derde lid of artikel 2.14.

N

	In artikel 2.26, derde lid, wordt “bij die maatregel,
onderscheidenlijk verordening aangewezen andere gevallen” vervangen
door: gevallen die behoren tot een bij die maatregel, onderscheidenlijk
verordening aangewezen categorie.

O

	Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vijfde lid vervalt.

	2. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

P

	Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onder a, wordt de zinsnede beginnende met “in
categorieĂ«n gevallen” en eindigende met “aangewezen” vervangen
door: voor zover het betreft de activiteiten waarvoor de verklaring is
gegeven.

	2. In het tweede lid wordt “onder b of g” vervangen door: onder a,
b of g.

	3. In het derde lid wordt na “voorgedaan” ingevoegd: of, indien
titel 17.1A van die wet van toepassing is, zich een gebeurtenis als
bedoeld in artikel 17.5a van die wet voordoet of heeft voorgedaan.

Q

	In artikel 2.32 wordt na “voorgedaan” ingevoegd: of, indien titel
17.1A van die wet van toepassing is, zich een gebeurtenis als bedoeld in
artikel 17.5a van die wet voordoet of heeft voorgedaan.

R

	Artikel 2.33 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. Onderdeel f wordt geletterd g.

	b. Na onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	f. deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder e, indien de inrichting een stortplaats als bedoeld in
artikel 8.47 van de Wet milieubeheer of een afvalvoorziening als bedoeld
in artikel 1.1 van die wet is: indien de stortplaats of afvalvoorziening
krachtens paragraaf 8.2 van die wet voor gesloten is verklaard;.

	2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. De onderdelen d tot en met h worden geletterd e tot en met i.

	b. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	d. deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder d, indien dit in het belang van de brandveiligheid
nodig is met het oog op het voorziene gebruik van het bouwwerk, en het
niet mogelijk blijkt door toepassing van artikel 2.31, tweede lid, onder
a, dat belang voldoende te beschermen;.

S

	Na artikel 2.33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.33a

	1. In een geval behorende tot een krachtens artikel 4.1 aangewezen
categorie kan een voorschrift overeenkomstig de betrokken algemene
maatregel van bestuur aan een beschikking tot gehele of gedeeltelijke
intrekking van de omgevingsvergunning worden verbonden.

	2. In een beschikking als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald
dat een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, dan wel daarbij
aangegeven aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften gedurende
een daarbij aan te geven termijn blijven gelden.

T

	Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: In
afwijking van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Dienstenwet geldt de daarin gestelde verplichting voor zover deze
betrekking heeft op het bewijs van ontvangst, bedoeld in de eerste
volzin, voor het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend. Artikel 28 van
de Dienstenwet is niet van toepassing.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft
ontvangen, onverwijld een bericht waarin het vermeldt dat het bevoegd is
op de aanvraag te beslissen en waarin tevens worden vermeld:

	a. de procedure die ter voorbereiding van de beslissing zal worden
gevolgd,

	b. welke beslistermijn van toepassing is, en

	c. de beschikbare rechtsmiddelen om tegen de beschikking op te komen.

	Indien op de voorbereiding van de beslissing paragraaf 3.2 van
toepassing is, vermeldt het bevoegd gezag tevens dat de gevraagde
beschikking van rechtswege is gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag
is beslist.

	3. In het vijfde lid wordt “milieu-effectrapport” vervangen door:
milieueffectrapport.

U

	Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt: , 3.18, eerste lid, tweede volzin,.

	2. Het tweede lid alsmede de aanduiding “1.” voor het eerste lid
vervallen.

V

	Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

	d. een bestemmingsplan is vastgesteld;

	e. een bestemmingsplan na vaststelling is bekendgemaakt.

	2. In het tweede lid, onder d, wordt na “in werking is getreden”
ingevoegd: dan wel in beroep is vernietigd.

	3. Het derde lid komt te luiden:

	3. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, kan het bevoegd
gezag de omgevingsvergunning verlenen, indien de activiteit niet in
strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.

	4. In de eerste volzin van het zesde lid wordt “Onverminderd het
derde lid, kan het bevoegd gezag” vervangen door: Het bevoegd gezag
kan.

	5. De tweede volzin van het zesde lid komt te luiden: Alvorens te
besluiten hoort het bevoegd gezag Onze Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap.

W

	Artikel 3.5 komt te luiden:

Artikel 3.5

	1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, en daarop een exploitatieplan van
toepassing is, houdt het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 3.9,
eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3:18 van de Algemene wet
bestuursrecht, de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning
te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen
grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is.

	2. De aanhouding duurt totdat een exploitatieplan onherroepelijk is.

	3. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag de
omgevingsvergunning verlenen indien een ingesteld beroep geen gevolgen
kan hebben voor de beoordeling van de aangevraagde activiteit of de aan
de omgevingsvergunning voor die activiteit te verbinden voorschriften,
dan wel indien deze gevolgen naar het oordeel van het bevoegd gezag niet
opwegen tegen het belang dat met verlening van de omgevingsvergunning is
gediend.

X

	Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid komt te luiden:

	3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met
uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing
op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen
waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd
met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland
verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd
van de toepassing van de eerste volzin.

	2. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de
bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet
bestuursrecht, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis
heeft gegeven van de aanvraag.

	3. Het vijfde lid vervalt.

Y

	Artikel 3.10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “milieu-effectrapport” vervangen door:
milieueffectrapport.

	2. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Indien op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een
omgevingsvergunning afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing is:

	a. zijn tevens de artikelen 13.6, 13.9 en 13.11, eerste lid, aanhef en
onder c, van de Wet milieubeheer van toepassing;

	b. is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van
toepassing.

Z

	Artikel 3.11 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Het derde en vierde lid vervallen.

	

	2. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

AA

	Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. Onderdeel b wordt geletterd c.

	b. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

	b. tevens langs elektronische weg gedaan, voor zover dat bij algemene
maatregel van bestuur is voorgeschreven;.

	2. Voor de eerste volzin van het vijfde lid wordt een zin gevoegd,
luidende:

	Eenieder kan zienswijzen bij het bevoegd gezag naar voren brengen.

	3. Onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, wordt een
lid ingevoegd, luidende:

	7. In afwijking van artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht vangt de beslistermijn, bedoeld in dat lid, aan op de dag
na de datum waarop het orgaan, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, de
aanvraag heeft ontvangen.

	4. Aan het achtste lid (nieuw) worden drie volzinnen toegevoegd,
luidende: De termijn waarbinnen het bevoegd gezag op de aanvraag
beslist, kan ten hoogste eenmaal worden verlengd. De verlenging en de
duur daarvan wordt, met inachtneming van de in artikel 3:18, tweede lid,
bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager
medegedeeld. Artikel 30, vierde lid, van de Dienstenwet is niet van
toepassing.

BB

	Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd,
luidende:

	De kennisgeving van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs
elektronische weg.

	2. In het vierde lid wordt na “ tegelijkertijd” ingevoegd: en op
dezelfde wijze.

	3. Onder vernummering van het vijfde tot zesde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende:

	5. Van het besluit houdende de aanwijzing wordt mededeling gedaan aan
diegenen die ten aanzien van het onderdeel van de beschikking op de
aanvraag dat bij dat besluit is betrokken een zienswijze naar voren
hebben gebracht. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen
het besluit houdende de aanwijzing vangt aan met ingang van de dag na
die waarop dit besluit ter inzage is gelegd.

CC

	In artikel 3.15, tweede lid, wordt “het derde tot en met vijfde lid
van artikel 3.9” vervangen door: het derde en vierde lid van artikel
3.9.

DD

	Het opschrift van paragraaf 3.5 komt te luiden: § 3.5. Coördinatie
met de voorbereiding van beschikkingen krachtens artikel 6.2 van de
Waterwet.

EE

	Artikel 3.16 komt te luiden:

Artikel 3.16

	In gevallen waarin een omgevingsvergunning of een wijziging van
voorschriften van een omgevingsvergunning wordt aangevraagd op de
voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing is en die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting
waartoe een gpbv-installatie behoort, waarbij sprake is van het lozen
van stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet, worden, indien
daarvoor krachtens artikel 6.2 van die wet een vergunning vereist is op
de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing is, bij de toepassing van deze wet de bepalingen van deze
paragraaf in acht genomen.

FF

	In artikel 3.17 wordt “Wet verontreiniging oppervlaktewateren”
vervangen door: Waterwet.

GG

	Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren” vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.

	2. De tweede volzin van het eerste lid vervalt.

	3. In het tweede en derde lid wordt “de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren” vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.

HH

	Artikel 3.19 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren” vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.

	2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt “zes weken” vervangen
door: acht weken.

	3. In het eerste lid, derde volzin, wordt “Artikel 3.11, derde lid,
tweede volzin,” vervangen door: Artikel 3.11, derde lid, tweede en
derde volzin.

	4. In het tweede lid wordt “de Wet verontreiniging oppervlakte
wateren” vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.

II

	In artikel 3.20, eerste lid, wordt “artikel 8.46 van de Wet
milieubeheer” vervangen door “artikel 1.3c van de Wet
milieubeheer” en wordt “de Wet verontreiniging oppervlaktewateren”
vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.

JJ

	In artikel 3.23 wordt “de Wet verontreiniging oppervlaktewateren”
vervangen door:

artikel 6.2 van de Waterwet.

KK

	Artikel 4.1, derde lid, tweede volzin, komt te luiden:

	Het bevoegd gezag kan het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

LL

	Artikel 4.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt “artikel 2.3, eerste lid,” vervangen door:
artikel 8.1, eerste lid,.

	2. Onderdeel h vervalt.

	3. De onderdelen i tot en met l worden geletterd h tot en met k.

	4. In onderdeel h (nieuw) wordt “tweede lid, onder d of e”
vervangen door: tweede lid, onder e of f.

	5. In onderdeel i (nieuw) wordt “artikel 2.33, eerste lid, onder f”
vervangen door: artikel 2.33, eerste lid, onder g.

	6. In onderdeel j (nieuw) wordt “artikel 2.33, tweede lid, onder f of
g” vervangen door: artikel 2.33, tweede lid, onder g of h.

	7. In onderdeel k (nieuw) wordt “artikel 2.33, tweede lid, onder h”
vervangen door: artikel 2.33, tweede lid, onder i.

MM

	Artikel 5.1 komt te luiden:

Artikel 5.1

	Dit hoofdstuk is van toepassing met betrekking tot de handhaving van
het bij of krachtens deze wet bepaalde, alsmede met betrekking tot de
handhaving van het bepaalde bij of krachtens de:

	- Flora- en faunawet,

	- Kernenergiewet,

	- Monumentenwet 1988,

	- Natuurbeschermingswet 1998,

	- Ontgrondingenwet,

	- Wet bescherming Antarctica,

	- Wet bodembescherming,

	- Wet geluidhinder,

	- Wet inzake de luchtverontreiniging,

	- Wet milieubeheer,

	- Wet ruimtelijke ordening,

	- Waterwet en

	- Woningwet,

	voor zover dit bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald.

MMa

	Aan artikel 5.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën
gevallen heeft tevens het bestuursorgaan dat bevoegd is een verklaring
te geven als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, tot taak zorg te
dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving, bedoeld in het eerste
lid, onder a. Deze taak blijft beperkt tot de voorschriften die
betrekking hebben op de activiteiten van het project waarvoor de
verklaring is vereist. Op het uitoefenen van deze taak is het derde lid
van overeenkomstige toepassing.

NN

	Aan artikel 5.3, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De
maatregel bevat geen regels met betrekking tot activiteiten als bedoeld
in artikel 2.2.

OO

	In artikel 5.24, vierde lid, wordt “Artikel 5.0.10, tweede lid, van
de Algemene wet bestuursrecht” vervangen door: Artikel 5:10, tweede
lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

PP

	Artikel 6.1, tweede lid, onder a, komt te luiden:

	a. een bezwaarschrift indien het een omgevingsvergunning betreft met
betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder b, g of h, of 2.2, eerste lid, onder a, b, c of g, of een
wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning die betrekking
hebben op een activiteit als hiervoor bedoeld;.

PPa

	In artikel 6.2 vervalt het eerste lid, alsmede de aanduiding “2.”
voor het tweede lid.

QQ

	Na artikel 6.2 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2a

	Onverminderd artikel 6.1 treedt een omgevingsvergunning met betrekking
tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, g
of h, indien voor die activiteit tevens een vergunning als bedoeld in
artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is vereist, niet
eerder in werking dan nadat die vergunning in werking is getreden.

Artikel 6.2b

	Onverminderd artikel 6.1 treedt een omgevingsvergunning met betrekking
tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a,
indien die activiteit tevens is aan te merken als het oprichten of
wijzigen van een inrichting waarvoor een vergunning als bedoeld in
artikel 15, aanhef en onderdeel b, van de Kernenergiewet is vereist,
niet eerder in werking dan nadat die vergunning in werking is getreden.

Artikel 6.2c

	1. Onverminderd artikel 6.1 treedt een omgevingsvergunning met
betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder a, indien het te bouwen bouwwerk een bouwwerk betreft als bedoeld
in artikel 8, derde lid, van de Woningwet en het bevoegd gezag op basis
van het onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel
c, van die wet, dan wel uit anderen hoofde een redelijk vermoeden heeft
dat ter plaatse van het bouwwerk sprake is van een geval van ernstige
verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming, niet eerder in
werking dan nadat:

	a. op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37,
eerste lid, van de Wet bodembescherming is vastgesteld dat geen sprake
is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan
spoedige sanering noodzakelijk is en het desbetreffende besluit in
werking is getreden,

	b. op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming met
het saneringsplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is
ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden, of

	c. een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel
39b, derde lid, van de Wet bodembescherming is gedaan en de bij of
krachtens het vierde lid van dat artikel gestelde termijn is verstreken.

	2. Bij de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, vermeldt het
bevoegd gezag of het een vermoeden heeft als bedoeld in dat lid.

RR

	In artikel 6.3, eerste lid, wordt “artikel 6.1” telkens vervangen
door: de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c.

SS

	In artikel 6.4 wordt “krachtens artikel 7 van de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren” vervangen door: als bedoeld in artikel 6.2 van de
Waterwet.

TT

	Na artikel 6.5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6.5a

	Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op
een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid.

Artikel 6.5b

	1. De stichting, bedoeld in artikel 20.15 van de Wet milieubeheer,
heeft tevens tot taak aan de administratieve rechter op diens verzoek
deskundigenbericht uit te brengen inzake beroepen op grond van deze wet.

	2. Artikel 20.17 van de Wet milieubeheer is van overeenkomstige
toepassing.

UU

	In artikel 6.10, eerste lid, wordt “beroep” vervangen door: hoger
beroep.

VV

	Na artikel 7.4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.5

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in de
gevallen waarin een van Onze Ministers het bevoegd gezag is aan een
provincie, gemeente of waterschap een alleenrecht als bedoeld in artikel
18 van richtlijn nr. 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het
plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten
(PbEG L 134) wordt verleend met betrekking tot daarbij aangewezen
categorieën werkzaamheden in het kader van de voorbereiding van een
beschikking met betrekking tot een omgevingsvergunning of in het kader
van bezwaar of beroep tegen een beschikking met betrekking tot een
omgevingsvergunning.

	2. Bij provinciale verordening kan worden bepaald dat in de gevallen
waarin gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn aan een gemeente of
waterschap een alleenrecht als bedoeld in het eerste lid wordt verleend
met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën werkzaamheden in het
kader van de voorbereiding van een beschikking met betrekking tot een
omgevingsvergunning of in het kader van bezwaar of beroep tegen een
beschikking met betrekking tot een omgevingsvergunning.

	3. Een alleenrecht kan slechts worden verleend:

	a. aan de provincie of gemeente waar een activiteit waarop de
voorbereiding van de beschikking betrekking heeft, in hoofdzaak wordt
verricht of zal worden verricht,

	b. voor zover de voorbereiding van de beschikking betrekking heeft op
een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, waarbij
vanuit een inrichting of mijnbouwwerk afvalwater of andere afvalstoffen
in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater
zijn of worden gebracht, aan het waterschap waartoe het bestuursorgaan
behoort dat zorg draagt voor het beheer van het zuiveringstechnisch werk
of het oppervlaktewater waarop het afvalwater vanuit die voorziening
wordt gebracht.

	4. Een wijziging van artikel 18 van de richtlijn, bedoeld in het eerste
lid, gaat voor de toepassing van het eerste en tweede lid gelden met
ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering
moet zijn gegeven.

Artikel 7.6

	1. Er is een landelijke voorziening waarin gegevens en bescheiden
worden opgenomen die betrekking hebben op aanvragen om een
omgevingsvergunning die geheel of gedeeltelijk elektronisch worden
ingediend alsmede op aanvragen om daarop volgende beschikkingen.

	2. Het bevoegd gezag en de bestuursorganen die zijn betrokken bij de
beslissing omtrent de verlening van een omgevingsvergunning, maken
gebruik van de voorziening, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag
draagt zorg voor het beheer van de in de voorziening opgenomen gegevens
en bescheiden en de verstrekking daarvan aan de bestuursorganen, bedoeld
in de eerste volzin. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld omtrent dat beheer en die verstrekking.

	3. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting, instandhouding,
werking en beveiliging van de voorziening, bedoeld in het eerste lid.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de inrichting, instandhouding, werking en
beveiliging van die voorziening.

WW

	Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste en derde lid wordt na “Deze wet is” ingevoegd:
,voor zover deze betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder e,.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Deze wet is, voor zover deze betrekking heeft op activiteiten als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, niet van toepassing op
inrichtingen of mijnbouwwerken, voor zover daarvoor een vergunning is
vereist of algemene voorschriften gelden krachtens hoofdstuk VIIa van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren of de Waterwet, behoudens voor
zover uit de bepalingen van die wetten anders blijkt.

§ 1.2 Overgangsrechtelijke bepalingen

Artikel 1.2

	1. Een vergunning of ontheffing als bedoeld in:

	a. artikel 2.11.1, eerste lid, of 3.1, eerste lid, van het Besluit
brandveilig gebruik bouwwerken,

	b. artikel 40 van de Mijnbouwwet die niet van toepassing is op het
continentaal plat,

	c. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 die niet van
toepassing is op archeologische monumenten,

	d. artikel 37 van de Monumentenwet 1988,

	e. artikel 8.1 van de Wet milieubeheer,

	f. artikel 3.3, onder a of b, 3.6, eerste lid, onder c, 3.7, derde of
vierde lid, 3.22, eerste lid, 3.23, eerste lid, 3.38, derde, vierde of
zesde lid, artikel 4.1, derde of vijfde lid, 4.2, derde lid, of 4.3,
derde of vierde lid, 4.4, derde lid, 6.12, zesde lid, of 6.13, tweede
lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening, of

	g. artikel 40 van de Woningwet,

	die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van
kracht en onherroepelijk is, wordt voorzover voor de betrokken
activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die
wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de
betrokken activiteit.

	2. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht blijft van toepassing op:

	a. de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag
om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een
aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien
voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend,

	b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven
beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing
als bedoeld in het eerste lid, indien voor dat tijdstip een
ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of

	c. een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een
beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet
onherroepelijk is.

	3. In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt:

	a. een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een
omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit;

	b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing
gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een
omgevingsvergunning,

	op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is
geworden.

	4. Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste lid
is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning
verbonden voorschriften.

	5. In afwijking van het vierde lid vervalt een beperking of een
voorschrift waarbij krachtens artikel 8.17, tweede lid, van de Wet
milieubeheer is bepaald dat de betrokken vergunning slechts geldt voor
een bepaalde termijn.

Artikel 1.3

	1. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag om bouwvergunning
eerste fase als bedoeld in artikel 56a van de Woningwet is ingediend en
op dat tijdstip nog geen sprake is van zowel een onherroepelijke
bouwvergunning eerste fase als een onherroepelijke bouwvergunning tweede
fase, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip geldende recht van
toepassing op:

	a. de indiening van een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;

	b. de indiening van een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste
fase als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet;

	c. de voorbereiding en vaststelling van een beschikking op een aanvraag
of een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase en een aanvraag
om bouwvergunning tweede fase;

	d. de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase.

	2. De bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase
worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken
activiteit, op het tijdstip waarop beide beschikkingen onherroepelijk
zijn geworden.

Artikel 1.4

	1. Een vergunning of ontheffing voor een activiteit als bedoeld in
artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel
van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met een
omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.

	2. Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 1.5

	1. Een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, 3.27,
eerste lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een
besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, of
3.42, eerste lid, van die wet dat onmiddellijk voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van kracht en onherroepelijk is, wordt gelijkgesteld met
een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder c, van die wet.

	2. Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 1.6

	1. Indien voor het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht in werking treedt met betrekking tot een activiteit als
bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of
oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke
intrekking van een vergunning is gegeven, blijft het onmiddellijk voor
dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van
toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.

	2. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat deze
onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.7

	1. Het recht zoals dat gold op het tijdstip onmiddellijk voor het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht blijft van toepassing ten aanzien van een beschikking tot
vergoeding van kosten of schade ten gevolge van een beschikking met
betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder e of f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht indien voor
dat tijdstip een verzoek om een beschikking tot vergoeding van kosten of
schade is ingediend.

	2. Een beschikking die overeenkomstig het eerste lid wordt verleend
wordt, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een
beschikking krachtens artikel 4.2 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

Artikel 1.8

	1. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen
van bestuur en ministeriële regelingen, voor zover deze op het tijdstip
onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet
berustten op artikel 8.15 van de Wet milieubeheer, op artikel 4.1 van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen
van bestuur, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel 8.42a,
eerste lid, of 8.45 van de Wet milieubeheer, op artikel 2.22, derde lid,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	3. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten provinciale
milieuverordeningen, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel
8.46, eerste lid, van de Wet milieubeheer, op artikel 1.3c van de Wet
milieubeheer.

	4. Artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer blijft na de
inwerkingtreding van deze wet van overeenkomstige toepassing op
wijzigingen van de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land.

Artikel 1.9

	Na de inwerkingtreding van deze wet berusten besluiten of regelingen,
voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet berustten op:

	a. artikel 18.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.10,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

	b. artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.10,
derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

	c. artikel 21.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.11,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

	d. artikel 21.3, derde lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.11,
derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.10

	Het recht zoals dat gold op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
blijft van toepassing ten aanzien van aanwijzingen als bedoeld in de Wet
voorkeursrecht gemeenten waarbij gronden zijn aangewezen op grondslag
van een projectbesluit.

HOOFDSTUK 2	MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Artikel 2.1

	Artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Onderdeel 6° komt te luiden:

	6°. artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht en het eerste lid, onder e, van dat artikel voor zover
dat betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van die wet;.

	2. Onderdeel 7° komt te luiden:

	7°. artikel 70l van de Woningwet;.

Artikel 2.2

	Artikel 34, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling komt te
luiden:

	1. In afwijking van het bepaalde in artikel 28 worden de vóór de
datum van herindeling vastgestelde structuurvisies, bestemmingsplannen,
beheersverordeningen en exploitatieplannen als bedoeld in
respectievelijk artikel 2.1, 3.1, 3.38 en 6.12 van de Wet ruimtelijke
ordening en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied
waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van
de Wet voorkeursrecht gemeenten, met betrekking tot overgaand gebied
geacht te zijn vastgesteld door het bevoegde gezag van de gemeente
waaraan dat gebied is toegevoegd en behouden zij hun rechtskracht zolang
het bevoegde gezag niet anders bepaalt.

HOOFDSTUK 3	MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Artikel 3.1

	De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 38 vervalt.

B

	Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer”
vervangen door:

	artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. Het negende lid komt te luiden:

	9. Op de voorbereiding van de beschikking tot verlening van een
vergunning is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing.

	3. Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:

	10. In een vergunning kan worden bepaald:

	a. dat daarbij aangewezen voorschriften eerst in werking treden op een
daarbij aangegeven tijdstip, dan wel wanneer een daarbij aangegeven
omstandigheid zich voordoet;

	b. dat daarbij aangewezen voorschriften slechts gelden tot een daarbij
aangegeven tijdstip, dan wel omstandigheid;

	c. dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar
gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van
kracht blijven.

	11. De volgende onderdelen van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing:

	a. artikel 4.2 ten aanzien van een beschikking omtrent:

	1°. het wijzigen of intrekken van een vergunning;

	2°. het verlenen van een vergunning voor het in stand houden van een
mijnbouwwerk in een geval waarin het in het tweede lid bedoelde verbod
niet gold voor dat mijnbouwwerk en het verbod op enig tijdstip is gaan
gelden anders dan ten gevolge van een verandering van het mijnbouwwerk
of van de werking daarvan;

	b. de artikelen 2.25, eerste lid, en 8.1.

	12. De volgende onderdelen van de Wet milieubeheer zijn van
overeenkomstige toepassing: hoofdstuk 7, de artikelen 8.40, eerste en
tweede lid, 8.41, 8.42 en afdeling 13.2.

Artikel 3.2

	In artikel 11 van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens wordt
“artikel 18.4 van de Wet milieubeheer” vervangen door: artikel 5.10
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

HOOFDSTUK 4	MINISTERIE VAN FINANCIËN

Artikel 4.1

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 29, tweede lid, wordt “vergunning, bedoeld in” vervangen
door:

	omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in.

B

	In artikel 30, eerste lid, wordt na “van de Wet milieubeheer”
ingevoegd: of artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4.2

	In de artikelen 3.16, twaalfde lid, en 3.19, vijfde lid, onder a, 3.93,
derde lid, 3.111, eerste lid, aanhef, van de Wet inkomstenbelasting 2001
wordt “woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet” vervangen
door: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de
Huisvestingswet.

Artikel 4.3

	In de artikelen 11, eerste lid, onder q, aanhef, en 15b, eerste lid,
onder c en e, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt “woonwagen in
de zin van artikel 1 van de Woningwet” vervangen door: woonwagen als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.

Artikel 4.4

	In artikel 11, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt
“bouwvergunning” vervangen door: omgevingsvergunning voor een
bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4.5

	In artikel 10, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
wordt “woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet” vervangen
door: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de
Huisvestingswet.

Artikel 4.6

	In artikel 17, vierde lid, van de Wet waardering onroerende zaken wordt
de zinsnede “waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Woningwet is
afgegeven” vervangen door: waarvoor een omgevingsvergunning voor een
bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

HOOFDSTUK 5	MINISTERIE VAN JUSTITIE

Artikel 5.1

	Onderdeel C van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als
volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel 2 vervalt “artikel 7.6, eerste lid, en artikel 7.8,
eerste lid,”.

	2. Onderdeel 7 komt te luiden:

	7. De artikelen 2.27, eerste lid, 2.34, eerste lid, met uitzondering
van beroep dat wordt ingesteld door het bevoegde gezag ter zake van het
besluit waarop de verklaring of aanwijzing betrekking heeft, 5.7, eerste
lid, 5.8, eerste lid, laatste volzin, 5.9, eerste lid, 5.9, zesde lid,
voor zover het een aanwijzing betreft ter zake van de uitvoering van het
bepaalde krachtens artikel 5.3 en 5.24, eerste lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 5.2

	Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 176, tweede lid, onderdeel a, van Boek 6 wordt “een
vergunning geldt als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer”
vervangen door: een omgevingsvergunning geldt als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

	In artikel 231 van Boek 7 wordt “artikel 97 van de Woningwet”
vervangen door: artikel 17 van de Woningwet.

C

	In artikel 235 van Boek 7 wordt “waarvoor een bouwvergunning als
bedoeld in artikel 40 van de Woningwet is afgegeven” vervangen door:
waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is verleend.

Artikel 5.3

	De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:

	1. Artikel 77, eerste lid, onderdeel 3Âș, komt te luiden:

	3Âș. ten behoeve van de uitvoering van een omgevingsvergunning waarbij
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan
is afgeweken;.

	2. In artikel 77, eerste lid, onder 8Âș, wordt “artikel 97 van de
Woningwet” vervangen door: artikel 17 van de Woningwet.

Artikel 5.4

	Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Onderdeel 1° wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e,
en artikel 2.3, aanhef en onder a;.

	b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer wordt
“artikel 1.2, eerste lid, - voor zover aangeduid als strafbare feiten
- en de artikelen 2.5, 8.1, eerste lid, 8.40, eerste lid, artikel 8.1,
tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid,” vervangen
door: artikel 1.2, eerste lid, - voor zover aangeduid als strafbare
feiten -, en de artikelen 1.3a, vierde lid, 2.5, 8.40, eerste lid,.

	2. Onderdeel 2° wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:

	de Monumentenwet 1988, de artikelen 11, 45, eerste lid, 53, eerste lid,
en 56;

	de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.1, eerste
lid, aanhef en onder a, b, c, d, f, g, h en i, 2.3, aanhef en onder b,
2.3a, 2.24, eerste lid, en 2.25, tweede lid;.

	b. In de zinsnede met betrekking tot de Flora- en faunawet wordt “47
en 73” vervangen door: 47, 73, 75e en 79, tweede lid,.

	c. In de zinsnede met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998
wordt na “22, tweede lid,” ingevoegd: 46d, 47d,.

	d. In de zinsnede met betrekking tot de Ontgrondingenwet wordt “de
artikelen 3, eerste en tweede lid,” vervangen door: de artikelen 3,
eerste en tweede lid, 3a,.

	e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer wordt “de
artikelen 8.14, eerste lid, 8.36f, eerste lid, 8.20, tweede lid, 8.41,
eerste, tweede en derde lid, 8.42, eerste lid, artikel 8.42a, eerste
lid,” vervangen door: de artikelen 8.41, eerste, tweede en derde lid,
8.42, eerste lid, 8.42a, eerste lid, 8.43.

	f. De zinsnede met betrekking tot de Wet ruimtelijke ordening komt te
luiden: de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2.

	g. In de zinsnede met betrekking tot de Woningwet vervalt: 40, 45,
zevende lid, 60.

	3. Onderdeel 3° wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.2 en artikel 2.3, aanhef en onder
c;.

	b. In de zinsnede met betrekking tot de Flora- en faunawet vervalt
“79, tweede lid,”.

HOOFDSTUK 6	MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Artikel 6.1

	De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het
slot van het huidige laatste onderdeel door een puntkomma, een onderdeel
toegevoegd, luidende:

	omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

	Na artikel 75a wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 2A. OMGEVINGSVERGUNNING

Artikel 75b

	1. Deze afdeling is van toepassing op handelingen:

	a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en

	b. die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer
van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en
18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan Onze Minister op
grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.

	2. Deze afdeling is niet van toepassing op handelingen die zijn
toegestaan krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde
lid, of waarvoor een zodanige ontheffing is aangevraagd.

	3. De bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en
18 gestelde verboden gelden niet voor handelingen die zijn toegestaan
krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van deze afdeling
is verleend.

Artikel 75c

	1. De aanvrager van een omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat de
aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de
criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid.

	2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, is artikel 75d van overeenkomstige toepassing
op de beschikking met betrekking tot de eerste en tweede fase.

Artikel 75d

	1. Een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als
bedoeld in artikel 75b, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat Onze
Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als
bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

	2. Artikel 75, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot de verklaring, bedoeld in het eerste lid.

	3. Onze Minister kan een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, eerste
lid, tweede volzin, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht slechts doen indien de omstandigheden sinds het tijdstip
waarop de verklaring is gegeven zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet
zou zijn gegeven of niet zonder daarbij te bepalen dat aan de
omgevingsvergunning daarbij aangegeven voorschriften worden verbonden,
indien deze omstandigheden op het bedoelde tijdstip zouden hebben
bestaan.

Artikel 75e

	Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
omgevingsvergunning dat betrekking heeft op handelingen als bedoeld in
artikel 75b, eerste lid.

C

	Na artikel 113 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 113a

	1. Deze paragraaf is niet van toepassing met betrekking tot de
handhaving van het bij of krachtens afdeling 2a bepaalde.

	2. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens afdeling
2a bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

	3. Het in artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de
bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van afdeling 2a voor
degene die de betrokken activiteit verricht.

Artikel 6.2

	De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel n door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	o. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

	Aan artikel 16 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	8. Dit artikel is niet van toepassing op handelingen die zijn
toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van
hoofdstuk IX is verleend.

C

	In artikel 19d wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid
tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

	4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het
realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen die
zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van
hoofdstuk IX is verleend.

D

	Na hoofdstuk VIII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IX. OMGEVINGSVERGUNNING

TITEL 1. BESCHERMDE NATUURMONUMENTEN

Artikel 46

	1. Deze titel is van toepassing op handelingen:

	a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en

	b. die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor het verbod,
bedoeld in artikel 16, eerste lid geldt.

	2. Deze titel is niet van toepassing op handelingen die zijn toegestaan
krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of
waarvoor een zodanige vergunning is aangevraagd.

Artikel 46a

	1. De aanvrager van een omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat de
aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de
criteria, bedoeld in artikel 46, eerste lid.

	2. Op een beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning als
bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 4.2 en 4.3 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

	3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, zijn het tweede lid en de artikelen 46b en
46c van overeenkomstige toepassing op de beschikking met betrekking tot
de eerste en tweede fase.

Artikel 46b

	1. Een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als
bedoeld in artikel 46, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat het
bestuursorgaan dat ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd is
te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel
16, eerste lid, heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft
als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing indien gedeputeerde staten
zowel bevoegd gezag zijn om te beslissen op een aanvraag om een
omgevingsvergunning als ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd
zijn te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in
artikel 16, eerste lid. In dit geval zijn afdeling 3.4 van de Algemene
wet bestuursrecht en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op
een aanvraag om een omgevingsvergunning.

	3. De verklaring onderscheidenlijk, in het in het tweede lid bedoelde
geval, de omgevingsvergunning kan slechts worden geweigerd indien de
betrokken handelingen schade kunnen toebrengen aan de belangen,
omschreven in artikel 16, eerste lid. Artikel 16, tweede en derde lid,
is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de verklaring
onderscheidenlijk de omgevingsvergunning.

Artikel 46c

	1. Het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 46b, eerste lid, kan een
verzoek als bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, tweede volzin, aanhef
en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts doen
indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de in artikel 46b,
eerste lid, bedoelde verklaring is gegeven zodanig zijn gewijzigd, dat
deze niet zou zijn gegeven of niet zonder daarbij te bepalen dat aan de
omgevingsvergunning daarbij aangegeven voorschriften worden verbonden,
indien deze omstandigheden op het bedoelde tijdstip zouden hebben
bestaan.

	2. Onverminderd de artikelen 2.31 en 2.33 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, kunnen gedeputeerde staten in een geval als
bedoeld in artikel 46b, tweede lid, de omgevingsvergunning intrekken of
de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden wijzigen,
aanvullen of intrekken dan wel alsnog aan de omgevingsvergunning
verbinden indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de
omgevingsvergunning is verleend, zodanig zijn gewijzigd dat deze niet
zou zijn verleend of niet zonder daaraan te verbinden voorschriften,
indien deze omstandigheden op het genoemde tijdstip zouden hebben
bestaan.

Artikel 46d

	Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift van een
omgevingsvergunning dat betrekking heeft op handelingen als bedoeld in
artikel 16, eerste of vierde lid.

TITEL 2. GEBIEDEN TER UITVOERING VAN EUROPEESRECHTELIJKE VERPLICHTINGEN

Artikel 47

	1. Deze titel is van toepassing op handelingen:

	a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en

	b. die tevens zijn aan te merken als projecten of andere handelingen
waarvoor het verbod, bedoeld in artikel 19d, eerste lid, geldt.

	2. Deze titel is niet van toepassing op projecten of andere handelingen
die zijn toegestaan krachtens een vergunning als bedoeld in artikel 19d,
eerste lid, of waarvoor een zodanige vergunning is aangevraagd.

Artikel 47a

	1. De aanvrager van een omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat de
aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de
criteria, bedoeld in artikel 47, eerste lid.

	2. Op een beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning als
bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 4.2 en 4.3 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

	3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, zijn het tweede lid en de artikelen 47b en
47c van overeenkomstige toepassing op de beschikking met betrekking tot
de eerste en tweede fase.

Artikel 47b

	1. Een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als
bedoeld in artikel 47, eerste lid, wordt niet verleend dan nadat het
bestuursorgaan dat ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd is
te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel
19d, eerste lid, heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen
heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing indien gedeputeerde staten
zowel bevoegd gezag zijn om te beslissen op een aanvraag om een
omgevingsvergunning als ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd
zijn te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in
artikel 19d, eerste lid. In dit geval zijn afdeling 3.4 van de Algemene
wet bestuursrecht en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op
een aanvraag om een omgevingsvergunning.

	3. Met betrekking tot de verklaring onderscheidenlijk, in het in het
tweede lid bedoelde geval, de beschikking op de aanvraag voor zover deze
betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 47a, eerste lid,
zijn de artikelen 19e tot en met 19g en 19k, eerste en derde lid, van
overeenkomstige toepassing.

	4. Indien een omgevingsvergunning om dwingende redenen van groot
openbaar belang wordt verleend voor het realiseren van projecten als
bedoeld in artikel 19h, eerste lid, bepaalt het bestuursorgaan dat de
verklaring geeft, dat aan de omgevingsvergunning in ieder geval het
voorschrift wordt verbonden inhoudende de verplichting compenserende
maatregelen te treffen. In het in het tweede lid bedoelde geval verbindt
het bevoegd gezag dit voorschrift aan de omgevingsvergunning.

	5. Met betrekking tot de compenserende maatregelen is artikel 19h,
tweede tot en met vijfde lid, van toepassing, met dien verstande dat in
het in het eerste lid bedoelde geval de krachtens artikel 19h, tweede
lid, gestelde verplichting geldt voor het bestuursorgaan dat de
verklaring geeft.

	6. Artikel 19k, eerste lid, is voor zover het betreft de in dat lid
gestelde verplichting met betrekking tot het in kennis stellen van Onze
Minister en de in dat lid gestelde verplichting met betrekking tot het
zenden van een afschrift van vergunningen van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat deze verplichtingen in het in het
eerste lid bedoelde geval gelden voor het bestuursorgaan dat de
verklaring geeft en niet gelden in gevallen dat Onze Minister de
verklaring geeft.

Artikel 47c

	1. Het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 47b, eerste lid, kan een
verzoek als bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, tweede volzin, aanhef
en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht slechts doen
indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de verklaring is
gegeven zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet zou zijn gegeven of niet
zonder daarbij te bepalen dat aan de omgevingsvergunning daarbij
aangegeven voorschriften worden verbonden, indien deze omstandigheden op
het genoemde tijdstip zouden hebben bestaan.

	2. Onverminderd de artikelen 2.31 en 2.33 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, kunnen gedeputeerde staten in een geval als
bedoeld in artikel 47b, tweede lid, de omgevingsvergunning intrekken of
de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden wijzigen,
aanvullen of intrekken dan wel alsnog aan de omgevingsvergunning
verbinden indien de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de
omgevingsvergunning is verleend, zodanig zijn gewijzigd dat deze niet
zou zijn verleend of niet zonder daaraan te verbinden voorschriften,
indien deze omstandigheden op het genoemde tijdstip zouden hebben
bestaan.

Artikel 47d

	Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift van een
omgevingsvergunning dat betrekking heeft op projecten of andere
handelingen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid.

E

	Aan artikel 57 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot de handhaving
van het bij of krachtens hoofdstuk IX bepaalde.

F

	Na artikel 57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 57a

	1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk
IX bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

	2. Het in artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de
bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van hoofdstuk IX voor
degene die de betrokken activiteit verricht, geldende voorschriften.

Artikel 6.3

	In artikel 16, tweede lid, van de Meststoffenwet wordt na “Wet
milieubeheer” ingevoegd: of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 6.4

	De Reconstructiewet concentratiegebieden wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 14, tweede lid, wordt “projectbesluiten als bedoeld in
artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet” vervangen door:
omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

B

	Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “Artikel 50 van de Woningwet” vervangen
door “Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” en wordt “bouwvergunning” vervangen
door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder a, van die wet.

	2. In het derde lid wordt “projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, onder f, onderscheidenlijk als een besluit als bedoeld in
artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: een
omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid,
onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van
het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.

	3. In het vierde lid wordt “vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van
de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: omgevingsvergunning voor
een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

HOOFDSTUK 7	MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Artikel 7.1

	De Monumentenwet 1988 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

	1. Met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3,
vierde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het
register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, vierde lid,
plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet in een van die
registers wordt ingeschreven, zijn op een archeologisch monument de
artikelen 11 tot en met 29 en artikel 63, eerste en derde lid, van
overeenkomstige toepassing.

	2. Gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid, zijn op een ander
monument dan een archeologisch monument van overeenkomstige toepassing:

	a. de artikelen 11, eerste lid, en 63, tweede en derde lid; en

	b. de hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht voor zover die betrekking hebben op een beschermd
monument als bedoeld in artikel 1.1 van die wet.

B

	In het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk II wordt “afbraak”
vervangen door: sloop.

C

	Artikel 11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt “beschermd monument af te breken” vervangen
door: beschermd archeologisch monument te slopen.

	2. In onderdeel b wordt “beschermd monument” vervangen door:
beschermd archeologisch monument.

D

	Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor het artikel wordt het cijfer “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid wordt “artikel 11” vervangen door: artikel 11,
tweede lid.

	3. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

	2. Artikel 3.1, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing.

E

	In artikel 13 wordt “monument” vervangen door: archeologisch
monument.

F

	Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Onze minister beslist op een aanvraag om vergunning als bedoeld in
artikel 11, tweede lid.

	2. Het tweede lid vervalt.

	3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

	4. In het tweede lid (nieuw) wordt “Indien een aanvraag om vergunning
een archeologisch monument betreft, kan Onze minister” vervangen door:
Onze minister kan.

	5. In het derde lid (nieuw) wordt “derde lid” vervangen door:
tweede lid.

G

	Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning
als bedoeld in artikel 11, tweede lid, is afdeling 3.4 van de Algemene
wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en
wethouders ten aanzien van het door Onze minister opgestelde ontwerp van
het besluit toepassing geven aan de artikelen 3:11 tot en met 3:17 van
die wet.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Burgemeester en wethouders zenden tijdig naar voren gebrachte
zienswijzen onmiddellijk door aan Onze minister.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Artikel 3:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet
van toepassing.

	4. Het vijfde lid komt te luiden:

	5. In afwijking van het eerste lid geeft Onze minister in gevallen als
bedoeld in artikel 13 toepassing aan de artikelen 3:11 tot en met 3:17
van die wet. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing.

	5. Het zesde lid vervalt.

H

	Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor het artikel wordt het cijfer “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid komt de eerste volzin te luiden: De gemeenteraad
stelt een verordening vast waarin ten minste de inschakeling wordt
geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in
elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een
omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	3. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

	2. Burgemeester en wethouders vragen de commissie op het gebied van de
monumentenzorg advies, voordat:

	a. zij beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; of

	b. zij advies uitbrengen omtrent een aanvraag om of het ontwerp van een
omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

I

	Artikel 16 vervalt.

J

	Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: Burgemeester en
wethouders zenden de aanvraag, bedoeld in artikel 12, onmiddellijk na
ontvangst aan Onze minister door.

	2. Het tweede lid vervalt.

	3. Onder vernummering van het derde tot vierde lid worden na het eerste
lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

	2. Indien Onze minister niet voldoet aan artikel 3:18 van de Algemene
wet bestuursrecht, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

	3. De werking van de vergunning wordt opgeschort, totdat de
beroepstermijn is verstreken, of, indien beroep is ingesteld, op het
beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van
de rechtbank onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te
heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrechtspraak is van
overeenkomstige toepassing.

K

	Artikel 18 vervalt.

L

	Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Onze minister kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 11,
tweede lid, voorschriften verbinden in het belang van de archeologische
monumentenzorg.

	2. De aanhef van het derde lid komt te luiden: Aan een vergunning als
bedoeld in artikel 11, tweede lid, kunnen in ieder geval de volgende
voorschriften worden verbonden:.

M

	Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:

	1. Burgemeester en wethouders, en voor zover het monumenten als bedoeld
in artikel 7, eerste lid, betreft, Onze minister houden een openbaar
register aan waarin aantekening wordt gehouden van omgevingsvergunningen
voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en vergunningen als
bedoeld in artikel 11, tweede lid.

N

	Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Onverminderd artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht kan Onze minister een vergunning als bedoeld in artikel
11, tweede lid, intrekken, indien de omstandigheden aan de kant van de
vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd dat het belang van het
monument zwaarder dient te wegen.

	2. In het tweede lid vervalt “Onze minister dan wel”.

O

	Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 11” vervangen door “artikel
11, tweede lid” en vervalt de zinsnede “, behoudens het bepaalde in
het tweede lid,”

	2. Het cijfer “1.” voor het artikel vervalt.

	3. Het tweede lid vervalt.

P

	Paragraaf 4 van hoofdstuk II vervalt.

Q

	In artikel 36, tweede en derde lid, wordt “Rijksdienst voor
Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten” telkens vervangen door:
Onze Minister.

R

	Artikel 37 vervalt.

S

	Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “een aanlegvergunning als bedoeld in
artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door:
een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

	2. In het tweede lid wordt “een aanlegvergunning” vervangen door
“een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste
lid” en wordt “burgemeester en wethouders” vervangen door: het
bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen.

	3. Het derde lid vervalt.

T

	Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “een reguliere bouwvergunning als bedoeld
in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet” vervangen door: een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologische
monumentenzorg worden bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een
activiteit als bedoeld in het eerste lid voorschriften kunnen worden
verbonden die zijn vastgesteld krachtens artikel 2.22, derde lid,
onderdeel d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

U

	Artikel 41 komt te luiden:

Artikel 41

	1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht kan in het belang van de archeologische
monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal
worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in
artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

	2. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht kan in het belang van de archeologische
monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de
archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk naar het
oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in
voldoende mate is vastgesteld.

V

	In artikel 41a wordt “41” vervangen door: 41, eerste lid.

W

	Artikel 42 vervalt.

X

	In artikel 43 wordt “41, eerste lid” vervangen door: 41, eerste en
tweede lid.

Y

	Artikel 55, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. de beslissingen op de aanvragen om vergunning, bedoeld in artikel
11, tweede lid;.

Z

	Artikel 57, tweede lid, komt te luiden:

	2. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding of uitvoering
van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet
ruimtelijke ordening, een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38
van die wet of een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld
in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht kan bepalen dat een rechthebbende ten aanzien van een
terrein moet dulden dat een terrein in het belang van archeologisch
onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht dan wel
dat daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter
voorbereiding of ter uitvoering daarvan.

AA

	In artikel 58, tweede lid, wordt “burgemeester en wethouders”
vervangen door: het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 57, tweede lid,.

BB

	De artikelen 61 en 62 vervallen.

CC

	Artikel 63 komt te luiden:

Artikel 63

	1. Onze minister draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van
het bepaalde bij of krachtens deze wet.

	2. Het bestuursorgaan dat met betrekking tot een monument bevoegd is
een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht te verlenen, draagt zorg voor de bestuursrechtelijke
handhaving van artikel 11, eerste lid, voor zover het een ander monument
dan een archeologisch monument betreft.

	3. Met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet is hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
van toepassing, met uitzondering van artikel 5.2 en paragraaf 5.5 van
die wet en, indien het een archeologisch monument betreft, met
uitzondering van artikel 5.11 van die wet.

HOOFDSTUK 8	MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Artikel 8.1

	De Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

	Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
vergunning als bedoeld in artikel 3.

B

	Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

	Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn de artikelen 5.10, 5.13 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met
5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 8.2

	De Spoedwet wegverbreding wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 6, tiende lid, wordt “projectbesluit als bedoeld in
artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
onderscheidenlijk als besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid,
van die wet” vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve
van een project van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12,
eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt
afgeweken. Aan het tiende lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
de toepassing van artikel 2.10 van die wet wordt onder bestemmingsplan
of beheersverordening mede het plan begrepen.

B

	Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde lid wordt “bouwvergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. In het zesde lid wordt “Artikel 50 van de Woningwet” vervangen
door “Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” en wordt “bouwvergunning” vervangen
door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder a, van die wet.

	3. In het achtste lid wordt “projectbesluit als bedoeld in artikel
3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als
besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet”
vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project
van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder
a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het
bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Aan het
achtste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de toepassing van
artikel 2.10 van die wet wordt onder bestemmingsplan of
beheersverordening mede het wegaanpassingsbesluit begrepen.

	4. In het negende lid wordt “aanlegvergunning als bedoeld in artikel
3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door:
omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	5. Het tiende lid komt te luiden:

	10. In afwijking van artikel 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening stelt
de gemeenteraad binnen een jaar nadat het wegaanpassingsbesluit
onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of beheersverordening
overeenkomstig het wegaanpassingsbesluit vast.

Artikel 8.3

	De Tracéwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vierde lid wordt “bouwvergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. In het vijfde lid wordt “Artikel 50 van de Woningwet” vervangen
door “Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” en wordt “bouwvergunning” vervangen
door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder a, van die wet.

	3. In het zesde lid wordt “projectbesluit als bedoeld in artikel
3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als
een besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet”
vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project
van nationaal belang met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder
a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het
bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Aan het zesde
lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de toepassing van artikel
2.10 van die wet wordt onder bestemmingsplan of beheersverordening mede
het tracébesluit begrepen.

	4. In het zevende lid wordt “aanlegvergunning als bedoeld in artikel
3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door:
omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	5. Het achtste lid komt te luiden:

	8. In afwijking van artikel 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening stelt
de gemeenteraad binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk
is geworden een bestemmingsplan of beheersverordening overeenkomstig het
tracébesluit vast.

B

	Artikel 20, vijfde lid, komt te luiden:

	5. Artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet
van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een
bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die
wet ter uitvoering van het tracébesluit.

Artikel 8.4

	De Waterwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 5.10 wordt “een aanlegvergunning als bedoeld in artikel
3.3 van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door: een
omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

	Artikel 6.26 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Op vergunningen voor het lozen of storten van stoffen zijn de
artikelen 2.14, eerste, derde en vierde lid, 2.25, eerste lid, 2.30,
2.31, eerste lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder b, en 8.1 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat voor “omgevingsvergunning” wordt gelezen:
vergunning.

	2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde
tot en met vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. In afwijking van artikel 6.16, eerste lid, is afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van
een beschikking op de aanvraag tot wijziging van een vergunning voor het
lozen van stoffen, die niet leidt tot andere of grotere nadelige
gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen
dan volgens de geldende vergunning zijn toegestaan. De artikelen 3.8 en
3.9, eerste lid, onderdeel a, en tweede tot en met vierde lid, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige
toepassing op de voorbereiding, bedoeld in de eerste volzin, met dien
verstande dat voor “omgevingsvergunning” wordt gelezen: vergunning.

C

	In het opschrift van hoofdstuk 6, paragraaf 4, wordt “Wet
milieubeheer” vervangen door: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

D

	Artikel 6.27 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 1.1, eerste lid, van de Wet
milieubeheer” vervangen door “artikel 1.1, eerste lid, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht” en wordt “een vergunning
krachtens die wetten” vervangen door: een omgevingsvergunning voor een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht of een vergunning krachtens de
Kernenergiewet.

	2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt “die wet” vervangen
door: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	3. In het derde lid wordt “Wet milieubeheer” vervangen door: Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.

	4. In het vijfde lid wordt “krachtens de Wet milieubeheer
overeenkomstig artikel 8.17 van die wet” vervangen door: krachtens de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	5. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de eerste volzin wordt “Wet milieubeheer” vervangen door: Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.

	b. De tweede volzin vervalt.

	6. In het achtste lid wordt “artikel 8.28 van de Wet milieubeheer”
vervangen door: artikel 3.16 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

	7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	9. Dit artikel is niet van toepassing indien op de voorbereiding van de
vergunning voor het lozen van stoffen, de omgevingsvergunning voor een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht of de vergunning krachtens de
Kernenergiewet afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van
toepassing is.

E

	Artikel 8.6 komt te luiden:

Artikel 8.6

	Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens de
hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde zijn de
paragrafen 5.2 en 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van
toepassing, met dien verstande dat in artikel 5.8, vijfde lid, onder b,
van die wet in plaats van “intrekking van een vergunning of ontheffing
op grond van artikel 5.19” wordt gelezen: intrekking van een
vergunning op grond van artikel 8.4 van de Waterwet.

Artikel 8.5

	De Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “Artikel 50 van de Woningwet” vervangen
door “Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht” en wordt “bouwvergunning” vervangen
door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder a, van die wet.

	2. In het derde lid wordt “projectbesluit als bedoeld in artikel
3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, onderscheidenlijk als
een besluit als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van die wet”
vervangen door: omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project
van nationaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder
a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het
bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.

	3. In het vierde lid wordt “aanlegvergunning als bedoeld in artikel
3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening” vervangen door:
omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de
toepassing van artikel 2.10 van die wet wordt onder bestemmingsplan of
beheersverordening mede het besluit begrepen.

B

	Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34

	In afwijking van artikel 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de
gemeenteraad binnen een jaar nadat een besluit als bedoeld in artikel 3,
eerste lid, onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of
beheersverordening overeenkomstig dat besluit vast.

Artikel 8.6

	De Wet kabelbaaninstallaties wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 21, eerste lid, wordt “bouwvergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

	Artikel 22, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de eerste volzin wordt “aanvraag voor een bouwvergunning”
vervangen door: aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 21, eerste lid.

2. In de tweede volzin wordt “Burgermeester” vervangen door:
Burgemeester.

Artikel 8.7

	De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing
van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2Âș of 3Âș, of 2.12, tweede
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende
bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3,
derde lid, van die wet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht
genomen.

	2. In het tweede lid wordt “de artikelen 3.18, derde lid, van de Wet
ruimtelijke ordening en 50, tweede lid, van de Woningwet” vervangen
door: artikel 3.3, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

B

	In artikel 8.12, eerste lid, wordt “bouwvergunning of
aanlegvergunning” vervangen door: omgevingsvergunning voor een bouw-
of aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of
b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 8.8

	In artikel 6, derde lid, onderdeel b, van de Wet aanvullende regels
veiligheid wegtunnels wordt “bouwvergunning” vervangen door: een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

HOOFDSTUK 9	MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER

Artikel 9.1

	Artikel 35, tweede lid, van de Huisvestingswet komt te luiden:

	2. Indien van de vergunning slechts gebruik kan worden gemaakt na
verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een verzoek om
zodanige omgevingsvergunning.

Artikel 9.2

	De Interimwet stad-en-milieubenadering wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1, onder d, komt te luiden:

	d. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.

B

	In de artikelen 3 en 9 wordt “vergunning” telkens vervangen door:
omgevingsvergunning.

C

	Artikel 15, tweede lid, komt te luiden:

	2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten
aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten
met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht neemt een
besluit als bedoeld in de artikelen 2 en 3 in acht bij:

	a. het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, en

	b. het toepassen van artikel 2.31, eerste lid, onder b, en tweede lid,
onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.3

	De Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 15aa wordt “artikel 8.4, eerste lid, tweede en vierde lid,
van de Wet milieubeheer” vervangen door: artikel 2.6, eerste, tweede
en vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

	Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:

	2. Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de
aanvrager in gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het
oprichten of veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 15,
onder b, dat tevens is aan te merken als het bouwen van een bouwwerk als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht:

	a. indien de aanvraag om een omgevingsvergunning voor dat bouwen
tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet is
ingediend, een afschrift van die aanvraag om een omgevingsvergunning bij
zijn aanvraag overlegt;

	b. indien de aanvraag om een omgevingsvergunning voor dat bouwen niet
tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet wordt
ingediend, een afschrift van die aanvraag om een omgevingsvergunning aan
het bevoegd gezag overlegt gelijktijdig met de indiening van die
aanvraag.

C

	Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “paragraaf 8.1.3.2” vervangen door:
paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. In de aanhef wordt “Wet milieubeheer en van de Algemene wet
bestuursrecht” vervangen door: Algemene wet bestuursrecht, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en van de Wet milieubeheer.

	b. Onderdeel d vervalt.

	c. Onderdeel e wordt geletterd d.

	3. Het derde lid, onderdeel a, onder 3Âș, komt te luiden:

	3Âș. indien al eerder een overeenkomstige vergunning met betrekking tot
dezelfde plaats was verleend aan de aanvrager of aan degene wiens
vergunning ingevolge artikel 70 voor hem geldt en de aangevraagde
vergunning niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het
milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;.

	4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid genoemde
onderdelen van de Algemene wet bestuursrecht, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht en van de Wet milieubeheer niet van toepassing
op de voorbereiding van beschikkingen op de aanvraag om een wijziging
van een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c, die niet leidt
tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de
geldende vergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat
tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van
de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting dan
waarvoor eerder een vergunning is verleend.

D

	Artikel 18 vervalt.

E

	In artikel 20, eerste lid, wordt “paragraaf 8.1.3.2” vervangen
door: paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

F

	In artikel 20a, tweede lid, wordt “paragraaf 8.1.3.2” vervangen
door: paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

G

	Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “artikelen 8.12 tot en met 8.16 van de Wet
milieubeheer” vervangen door: bij of krachtens artikel 2.22, tweede en
derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde regels
over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder e, van die wet, alsmede artikel 4.1 van die wet.

	2. In het vijfde lid wordt “8.42 van de Wet milieubeheer” vervangen
door: 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet milieubeheer.

H

	In artikel 32, vijfde lid, wordt “8.42 van de Wet milieubeheer”
vervangen door: 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet
milieubeheer.

I

	Artikel 83a komt te luiden:

Artikel 83a

	Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn de artikelen 5.15 tot en met 5.18, 5.19, eerste en derde
lid, en 5.21 tot en met 5.23 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 9.4

	De Wet ammoniak en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de omschrijving van het begrip “beste beschikbare technieken”
wordt “artikel 1.1 van de Wet milieubeheer” vervangen door: artikel
1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. In de omschrijving van gpbv-installatie wordt “artikel 1.1 van de
Wet milieubeheer” vervangen door: artikel 1.1 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

	3. De begripsbepaling “vergunning” vervalt.

	4. In de alfabetische rangschikking wordt de volgende begripsbepaling
ingevoegd:

	omgevingsvergunning: vergunning voor een activiteit met betrekking tot
een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.

B

	Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “vergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

	2. In het derde lid wordt “de artikelen 8.11, 8.40, 8.45 of 8.46”
vervangen door “het bepaalde bij of krachtens artikel 2.22, tweede of
derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 1.3c
of 8.40” en wordt “vergunning met toepassing van artikel 8.10,
tweede lid, van de Wet milieubeheer” vervangen door:
omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.14 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

C

	In de artikelen 4 tot en met 7 wordt “vergunning” telkens vervangen
door: omgevingsvergunning.

D

	In artikel 8 wordt “Artikel 8.19, eerste lid, van de Wet
milieubeheer” vervangen door: Artikel 3.10, derde lid, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.5

	De Wet bescherming Antarctica wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

	2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	3. Bij een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, kunnen
nadere eisen worden gesteld voor gevallen waarin aan de verplichting
uitvoering wordt gegeven door het sluiten en in stand houden van een
verzekering. Daarbij wordt rekening gehouden met hetgeen redelijkerwijs
door verzekering kan worden gedekt.

	4. Indien een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, aan
een vergunning is verbonden, kunnen Onze Ministers bij het niet nakomen
door de houder van de vergunning van een krachtens de vergunning voor
hem geldende verplichting waarvoor financiële zekerheid is gesteld,
bepalen tot welk bedrag zij verhaal zullen nemen op de gestelde
zekerheid. Onze Ministers kunnen het te verhalen bedrag invorderen bij
dwangbevel.

B

	Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

	Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn de artikelen 5.10, 5.13 tot en met 5.16, 5.18, 5.19,
eerste en derde lid, en 5.20 tot en met 5.23 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 9.6

	De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 19 wordt “vergunning krachtens de Wet milieubeheer”
vervangen door: omgevingsvergunning voor activiteiten met betrekking tot
een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

	In artikel 65, tweede lid, wordt “vergunning als bedoeld in artikel
8.1 van de Wet milieubeheer” vervangen door: omgevingsvergunning voor
een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

C

	Artikel 92a vervalt.

D

	Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met 5.25
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen
voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde
bij of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat
lid, uitvoert, geldende voorschriften.

Artikel 9.7

	De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De begripsbepalingen “bouwvergunning” en “projectbesluit”
vervallen.

	2. In de begripsomschrijvingen “geprojecteerde woning of gebouw” en
“woning of gebouw in aanbouw” wordt “bouwvergunning” vervangen
door: omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	3. In de begripsbepaling “woonwagenstandplaats” wordt “artikel 1,
eerste lid, onder h, van de Woningwet” vervangen door: artikel 1,
eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet.

B

	In artikel 5, eerste lid, tweede volzin, en zesde lid, tweede volzin,
wordt “Artikel 8.7 van de Wet milieubeheer” vervangen door: Artikel
2.26, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

C

	In artikel 41, tweede lid, wordt “krachtens de Wet milieubeheer
verleende vergunningen” vervangen door: verleende
omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot een
inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.

D

	In de artikelen 49 en 58 wordt “een projectbesluit, dat” vervangen
door: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12,
eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken, die.

E

	In artikel 63, vierde lid, wordt “artikel 15.20, eerste lid, onder c,
van de Wet milieubeheer” vervangen door: artikel 15.20, eerste lid,
onder b, van de Wet milieubeheer.

F

	In de artikelen 65 en 66 wordt “artikel 8.8, derde lid, van de Wet
milieubeheer” vervangen door: artikel 2.14, eerste lid, onder c, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

G

	In artikel 76a wordt “een projectbesluit, dat” vervangen door: een
omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid,
onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van
het bestemmingsplan wordt afgeweken, die.

H

	In artikel 77 wordt “besluit als bedoeld in artikel 76a” vervangen
door: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a.

I

	Artikel 148 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met 5.25
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, met dien
verstande dat met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens
deze wet bepaalde ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel
170, derde lid, uitsluitend belast zijn de daartoe bij besluit van Onze
Minister aangewezen ambtenaren.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen
voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde
bij of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat
lid, uitvoert, geldende voorschriften.

J

	Artikel 173 vervalt.

K

	In artikel 176 wordt “de Wet milieubeheer of de Algemene wet
bestuursrecht” vervangen door: de Algemene wet bestuursrecht, de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet milieubeheer.

Artikel 9.8

	De Wet geurhinder en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de omschrijving van het begrip “veehouderij” wordt “artikel
1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer” vervangen door: artikel 1.1,
derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. In artikel 1 wordt in de alfabetische rangschikking het volgende
begrip en de daarbij behorende omschrijving ingevoegd:

	omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een activiteit als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht;.

B

	Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “vergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het eerste lid geldt niet voor het weigeren van de
omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.14, eerste lid, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of voor voorschriften die worden
gesteld met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 1.3c of 8.40
van de Wet milieubeheer of het bepaalde bij of krachtens artikel 2.22
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

C

	Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “vergunning voor” vervangen door:
omgevingsvergunning met betrekking tot.

	2. In het derde lid wordt “vergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

	3. In het vierde lid wordt “vergunning verleend voor” vervangen
door: omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de.

D

	In artikel 4, derde lid, wordt “vergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

E

	In artikel 5, tweede lid, wordt “vergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

Artikel 9.9

	De Wet inzake de luchtverontreiniging wordt als volgt gewijzigd:

A

	In de artikelen 1 en 14a wordt “vergunning krachtens de Wet
milieubeheer” vervangen door: omgevingsvergunning voor een activiteit
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

B

	In artikel 18, tweede lid, onder b, wordt “krachtens de Wet
milieubeheer een vergunning” vervangen door: een omgevingsvergunning
voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

C

	Artikel 88a vervalt.

D

	Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet
bepaalde zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en 5.18 tot en met 5.25
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen
voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde
bij of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat
lid, uitvoert, geldende voorschriften.

E

	Artikel 96 vervalt.

Artikel 9.10

	De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De begripsbepalingen “beste beschikbare technieken” en
“gpbv-installatie” vervallen.

	2. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begrippen en de
daarbij behorende omschrijvingen ingevoegd:

	omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

	omgevingsvergunning voor een inrichting: omgevingsvergunning voor een
activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.

B

	Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het zesde lid, onder a, wordt “de in artikel 8.1 gestelde
verboden niet gelden,” vervangen door: het in artikel 2.1, eerste lid,
onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod
niet geldt.

	2. In de eerste volzin van het zevende lid wordt “vergunning
krachtens hoofdstuk 8” vervangen door “omgevingsvergunning voor een
inrichting” en vervalt na “onderwerpen” de zinsnede “in de
beperkingen waaronder de vergunning wordt verleend of”.

C

	In artikel 1.3, tweede lid, wordt “vergunning krachtens artikel
8.1” vervangen door: omgevingsvergunning.

D

	Na artikel 1.3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1.3a

	1. De aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een
project waarvan een activiteit deel uitmaakt waarvoor tevens een
ontheffing als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, is vereist van:

	a. regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater als
bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder a,

	b. regels met betrekking tot activiteiten in, op, onder of over een
plaats waar de in artikel 8.49 bedoelde zorg met betrekking tot een
gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, of

	c. andere bij provinciale milieuverordening daartoe aangewezen regels,

	draagt er zorg voor dat de aanvraag mede betrekking heeft op die
activiteit.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de activiteit is
toegestaan krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3, eerste
lid, of voor de activiteit een zodanige ontheffing is aangevraagd.

	3. De krachtens artikel 1.3, eerste lid, aangewezen regels gelden niet
voor zover de activiteiten waarop die regels betrekking hebben, zijn
toegestaan krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste
lid.

	4. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een
omgevingsvergunning dat betrekking heeft op een activiteit als bedoeld
in het eerste lid.

	5. Artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet
van toepassing op ontheffingen die ingevolge een provinciale
milieuverordening zijn vereist.

Artikel 1.3b

	1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en paragraaf 3.3 van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van toepassing op de
voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid.

	2. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft
op een activiteit als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, kan de
omgevingsvergunning slechts worden verleend en wordt de
omgevingsvergunning geweigerd op de gronden die ten aanzien van een
ontheffing voor de activiteit zijn aangegeven in de provinciale
milieuverordening.

	3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, is het tweede lid van overeenkomstige
toepassing op de beschikking met betrekking tot de eerste en tweede
fase.

	4. Voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit
als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, kan deze geheel of gedeeltelijk
worden ingetrokken of kunnen de daaraan verbonden voorschriften worden
gewijzigd, aangevuld of ingetrokken, dan wel kunnen alsnog voorschriften
worden verbonden aan de omgevingsvergunning, op de gronden die ten
aanzien van een ontheffing voor die activiteit zijn aangegeven in de
provinciale milieuverordening.

	5. Indien bij provinciale milieuverordening regels zijn aangewezen als
bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, onder c, worden bij de verordening
regels gesteld met betrekking tot de gegevens en bescheiden die door de
aanvrager om een omgevingsvergunning worden verstrekt met het oog op de
beslissing op de aanvraag met betrekking tot de activiteiten waarop die
regels van toepassing zijn.

E

	Artikel 2.16 komt te luiden:

Artikel 2.16

	1. Het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat
bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor een inrichting
waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, verstrekken elkaar desgevraagd of
uit eigen beweging tijdig alle voor de uitoefening van hun taken
redelijkerwijs benodigde inlichtingen.

	2. Bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
wordt waar nodig aangegeven welke gegevens een vertrouwelijk karakter
dragen. Dit vertrouwelijk karakter kan voortvloeien uit de aard van de
gegevens, dan wel uit het feit dat personen deze aan de
emissieautoriteit dan wel het bestuursorgaan dat bevoegd is een
omgevingsvergunning te verlenen, hebben verstrekt onder het beding dat
zij als vertrouwelijk zullen gelden.

	3. Het bestuur van de emissieautoriteit en de bestuursorganen die
bevoegd zijn een omgevingsvergunning te verlenen voor een inrichting
waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft, stellen gezamenlijk een
informatiestatuut vast. Het statuut bevat inhoudelijke en procedurele
voorschriften met betrekking tot de in dit artikel bedoelde
informatie-uitwisseling tussen de emissieautoriteit enerzijds en die
bestuursorganen anderzijds. Het bestuur van de emissieautoriteit
verstrekt eenieder desgevraagd een afschrift van het statuut.

	4. In geval voor een inrichting waarop hoofdstuk 16 betrekking heeft,
het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt,
verstrekken het bestuur van de emissieautoriteit en Onze Minister van
Economische Zaken elkaar desgevraagd of uit eigen beweging tijdig alle
voor de uitoefening van hun taken redelijkerwijs benodigde inlichtingen.
Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

F

	Artikel 2.16a komt te luiden:

Artikel 2.16a

	1. Onverminderd artikel 16.8 van deze wet en het bepaalde krachtens
artikel 5.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht stemmen het
bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is
een omgevingsvergunning te verlenen voor een inrichting waarop hoofdstuk
16 van deze wet betrekking heeft, onderling de uitoefening van de taken
af, waarmee zij zijn belast bij of krachtens de hoofdstukken 16 en 18
van deze wet, onderscheidenlijk de hoofdstukken 2, 3 en 5 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. Onverminderd artikel 16.8 stemmen het bestuur van de
emissieautoriteit en Onze Minister van Economische Zaken ingeval voor
een inrichting waarop hoofdstuk 16 van deze wet betrekking heeft, het in
artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt,
onderling de uitoefening van de taken af, waarmee zij zijn belast bij of
krachtens hoofdstuk 16 van deze wet, onderscheidenlijk artikel 40 van de
Mijnbouwwet.

G

	In artikel 2.27, eerste lid, onder b, wordt “vergunningen krachtens
artikel 8.1” vervangen door: een omgevingsvergunning voor een
inrichting.

H

	Artikel 5.16, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a komt te luiden:

	a. de artikelen 1.2, 7.27, 7.35, 7.42 en 8.40, eerste lid;.

	2. Onderdeel c komt te luiden:

	c. de artikelen 3.1, 3.26 en 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;.

	3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	f. artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor
zover die bevoegdheid betrekking heeft op:

	1Âș. activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet;

	2Âș. gevallen waarin van het bestemmingsplan wordt afgeweken met
toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, of artikel
2.12, tweede lid, van die wet.

I

	In artikel 7.1, vijfde lid, onder b, onder 2°, wordt “het oprichten,
wijzigen of uitbreiden van een inrichting die behoort tot een krachtens
artikel 8.7, eerste lid, onder a, aangewezen categorie” vervangen
door: een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht in een geval dat behoort tot een krachtens artikel 2.26,
derde lid, van die wet aangewezen categorie.

J

	Onder vernummering van artikel 8.36f tot artikel 8.43 en invoeging van
dat artikel na artikel 8.42b in paragraaf 8.1 zoals deze als gevolg van
artikel 9.10, onderdeel L, komt te luiden, wordt in artikel 8.43, eerste
lid, onder c, (nieuw) “artikel 8.15” vervangen door: artikel 4.1 van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

K

	Titel 8.1 zoals deze als gevolg van artikel 9.10, onderdeel J, komt te
luiden, vervalt.

L

	Titel 8.2 wordt aangeduid als paragraaf 8.1.

M

	In artikel 8.40, derde lid, wordt “de artikelen 8.11, derde lid, 8.12
tot en met 8.16 en 8.22, eerste en tweede lid,” vervangen door: de bij
of krachtens artikel 2.22, tweede en derde lid, gestelde regels over
activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
alsmede de artikelen 2.30, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder b, 2.33,
eerste lid, onder b, en 4.1 van die wet.

N

	Aan artikel 8.40a wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Indien de maatregelen waarop de aanvraag betrekking heeft, direct
verband houden met activiteiten waarvoor een aanvraag om een
omgevingsvergunning is ingediend of die zijn toegestaan krachtens een
omgevingsvergunning, wordt de beslissing op de aanvraag afgestemd op de
betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning, onderscheidenlijk de
betrokken omgevingsvergunning.

O

	Na artikel 8.41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.41a

	1. Indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde
krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan
te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor
ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, wordt, indien de
melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens
niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om
een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig
het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.

	2. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid besluit
het bevoegd gezag de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de
gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde
termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken.

	3. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager
bekendgemaakt nadat de krachtens het tweede lid gestelde termijn
ongebruikt is verstreken of binnen die termijn de gegevens, bedoeld in
het tweede lid, niet of niet volledig zijn verstrekt.

	4. In gevallen als bedoeld in het eerste lid wordt de melding gedaan
bij het bestuursorgaan waarbij de aanvraag om een omgevingsvergunning
wordt ingediend.

	5. Indien het bestuursorgaan waaraan de melding is gedaan, niet het
bestuursorgaan is waaraan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41,
tweede lid, onder a, de melding moet worden gericht, zendt het
eerstbedoelde bestuursorgaan onverwijld de bij die melding verstrekte
gegevens door naar het bestuursorgaan, bedoeld in dat onderdeel, onder
gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

P

	Aan artikel 8.42 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	6. Voorschriften als bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op
activiteiten die direct verband houden met activiteiten waarvoor een
aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend of die zijn toegestaan
krachtens een omgevingsvergunning, worden afgestemd op de betrokken
aanvraag om een omgevingsvergunning, onderscheidenlijk de betrokken
omgevingsvergunning.

	7. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag tot het
stellen van voorschriften zijn de artikelen 3.8 en 3.9, eerste en tweede
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige
toepassing, tenzij afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht daarop
van toepassing is.

Q

	Artikel 8.42a komt te luiden:

Artikel 8.42a

	Het bevoegd gezag kan voorschriften aan een omgevingsvergunning voor
een inrichting verbinden die afwijken van de regels, gesteld bij of
krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel
8.40, indien dat bij of krachtens die maatregel is bepaald. Bij of
krachtens de maatregel kan worden bepaald in welke mate de voorschriften
kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken
in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

R

	Artikel 8.45 vervalt.

S

	Onder vernummering van artikel 8.46 tot artikel 1.3c en invoeging van
dat artikel na artikel 1.3b in paragraaf 1.2, wordt artikel 1.3c (nieuw)
als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt “beperkingen of”, vervalt “aan te
brengen onderscheidenlijk” en wordt “vergunningen voor
inrichtingen” vervangen door: omgevingsvergunningen voor activiteiten
als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, of voor inrichtingen.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij de verordening wordt bepaald in hoeverre het bevoegd gezag met
betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen van bij de verordening
gestelde regels kan afwijken of nadere eisen kan stellen. Daarbij kan
worden bepaald dat de bevoegdheid tot afwijken of tot het stellen van
nadere eisen slechts geldt in bij de verordening aangegeven categorieën
van gevallen.

	3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Bij de verordening wordt voor de daarbij opgelegde verplichtingen
het tijdstip aangegeven, waarop zij met betrekking tot de al verleende
omgevingsvergunningen moeten zijn uitgevoerd.

T

	Titel 8.3 wordt aangeduid als paragraaf 8.2.

U

	In artikel 8.47, derde lid, onder c, wordt “vergunning voor de
stortplaats” vervangen door: omgevingsvergunning voor de inrichting.

V

	In artikel 8.48, eerste lid, wordt “vergunning ingevolge artikel 8.1
is vereist” vervangen door: omgevingsvergunning is vereist.

W

	In artikel 9.2.2.3, vijfde lid, wordt “artikel 18.12, eerste lid,”
vervangen door: artikel 5.19, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

Wa

	

	In artikel 10.32, tweede volzin, wordt “Artikel 8.42” vervangen
door: Artikel 8.42, eerste tot en met vijfde lid,.

X

	Artikel 10.37, tweede lid, onder b, onder 1Âș, komt te luiden:

	1Âș. op grond van een omgevingsvergunning;.

Y

	In de artikelen 10.48, tweede lid, 10.53 en 10.64, eerste lid, wordt
“artikelen 8.5 tot en met 8.25” vervangen door: artikelen 2.8, 2.14,
2.20, 2.22, 2.23, 2.25, 2.26, derde en vierde lid, 2.29, 2.30, 2.31,
eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid,
onder a tot en met d, en tweede lid, onder a, b en e, 3.2, 3.7 tot en
met 3.10, 3.12, 3.13, 3.15 en 4.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

Z

	Artikel 12.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt “vergunning krachtens artikel 8.1”
vervangen door: omgevingsvergunning voor een inrichting.

	2. In onderdeel e wordt “vergunning als bedoeld in artikel 8.1”
vervangen door:

omgevingsvergunning.

AA

	In artikel 12.20a, eerste lid, onder a, wordt “vergunning krachtens
artikel 8.1 van deze wet” vervangen door “omgevingsvergunning” en
wordt “artikel 18.2 van deze wet onderscheidenlijk” vervangen door:
onderscheidenlijk artikel 18.2 van deze wet, artikel 5.2 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en.

BB

	In artikel 12.21, eerste lid, wordt “vergunning krachtens artikel 8.1
van deze wet of” vervangen door: omgevingsvergunning of een vergunning
als bedoeld in.

CC

	In artikel 12.24, vijfde en zesde lid, wordt “Artikel 20.5”
vervangen door: Artikel 20.5, eerste lid,.

DD

	Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “indien dat bij of krachtens de betrokken
wet is bepaald” vervangen door: voor zover dat bij of krachtens de
betrokken wet is bepaald.

	2. In de opsomming van artikel 13.1, tweede lid, wordt aan het slot,
onder vervanging van de punt na “de Waterwet” door een komma,
toegevoegd: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

EE

	In artikel 13.10 vervalt “en van de artikelen 8.7, 8.30, eerste lid,
tweede volzin, en 8.31”.

FF

	In de artikelen 13.12 en 13.13, eerste lid, wordt “vergunning”
vervangen door: omgevingsvergunning.

GG

	Artikel 15.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a vervalt.

	2. De onderdelen b tot en met f worden geletterd a tot en met e.

HH

	In artikel 15.22, tweede lid, wordt “artikel 15.20, eerste lid, onder
a,” vervangen door: artikel 4.2, eerste lid, onder a, d, f of h, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

II

	In artikel 15.34, eerste lid, wordt “artikel 15.20, eerste lid, onder
a, of artikel 15.21, eerste lid, onder a” vervangen door: artikel 4.2,
eerste lid, onder a, d, f of h, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht of artikel 15.21, eerste lid, onder a, van deze wet.

JJ

	In artikel 15.42 wordt “titel 8.3” vervangen door: paragraaf 8.2.

KK

	Artikel 16.8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “vergunning te verlenen krachtens artikel
8.1” vervangen door: omgevingsvergunning te verlenen.

	2. In het tweede lid wordt “de aanvraag of vergunning, bedoeld in
artikel 8.1 van deze wet of artikel 40 van de Mijnbouwwet” vervangen
door: de betrokken omgevingsvergunning of vergunning, bedoeld in artikel
40 van de Mijnbouwwet, dan wel de betrokken aanvraag om een
omgevingsvergunning of vergunning als hiervoor bedoeld.

LL

	In artikel 16.9 wordt “dit hoofdstuk of hoofdstuk 8” vervangen
door: dit hoofdstuk, hoofdstuk 8 van deze wet of de hoofdstukken 2 en 3
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

MM

	In artikel 16.20b, eerste lid, onder a, wordt “artikel 8.25”
vervangen door: artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

NN

	Artikel 16.21 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De laatste volzin vervalt.

	2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Bij of krachtens de maatregel kan met betrekking tot daarbij
aangegeven onderwerpen worden bepaald dat het bestuur van de
emissieautoriteit bij het verlenen of wijzigen van de vergunning daaraan
voorschriften kan verbinden. Artikel 8.42a is van overeenkomstige
toepassing.

OO

	Artikel 16.22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De laatste volzin vervalt.

	2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	2. Bij of krachtens de maatregel wordt bepaald in hoeverre het bestuur
van de emissieautoriteit met betrekking tot daarbij aangegeven
onderwerpen van bij de maatregel gestelde regels kan afwijken of nadere
eisen kan stellen. Daarbij kan worden bepaald dat de bevoegdheid tot
afwijken of tot het stellen van nadere eisen slechts geldt in bij de
maatregel aangegeven categorieën van gevallen.

	3. Bij of krachtens de maatregel wordt voor de daarbij opgelegde
verplichtingen het tijdstip aangegeven, waarop zij met betrekking tot de
al verleende vergunningen moet zijn uitgevoerd.

PP

	In artikel 17.2, eerste lid, wordt “vergunning krachtens artikel 8.1
voor een inrichting” vervangen door: omgevingsvergunning voor een
inrichting.

QQ

	Artikel 17.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de tweede volzin wordt “vergunning met toepassing van de
artikelen 8.22 of 8.23,” vervangen door: omgevingsvergunning.

	2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Met betrekking tot een beschikking tot wijziging van een
omgevingsvergunning is artikel 3.15, derde lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.

RR

	In artikel 17.4, tweede lid, onder a, wordt “ingevolge artikel 8.2
van deze wet het bevoegd gezag is ten aanzien van de vergunning”
vervangen door: ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 2.5 van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het bevoegd gezag is voor de
omgevingsvergunning.

SS

	Artikel 17.5 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Onze Minister kan het bevoegde bestuursorgaan verzoeken binnen een
door hem aangegeven termijn op de daarbij aangegeven wijze toepassing te
geven aan artikel 17.4, eerste lid.

	2. In het tweede lid vervalt “, onderscheidenlijk wijzigt hij de
vergunning”.

TT

	In artikel 17.5a, eerste lid, wordt “vergunning voor die
afvalvoorziening” vervangen door: omgevingsvergunning voor die
inrichting.

UU

	In artikel 17.9, eerste lid, wordt na “is” ingevoegd: het
bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning voor een
inrichting te verlenen, dan wel.

VV

	In artikel 17.15, tweede lid, tweede volzin, wordt “artikelen 18.8a,
tweede en derde lid, en 18.8b” vervangen door: artikelen 5.24, tweede
en derde lid, en 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

WW

	Artikel 18.1a komt te luiden:

Artikel 18.1a

	1. De artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de artikelen 5.18 tot en met
5.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van toepassing
met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze
wet.

	2. Artikel 18.18 van deze wet en de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de
artikelen 5.18 tot en met 5.26 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de
handhaving van het bepaalde bij of krachtens:

	a. de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;

	b. de EG-verordening PRTR;

	c. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van
chemische stoffen.

	3. In afwijking van het eerste lid is artikel 5.15, aanhef en onder b,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing
voorzover het betreft de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk
16 bepaalde.

	4. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang krachtens
artikel 5.15 van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht behoort het in
Nederland door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan beheren van
afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij
of krachtens de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel
10.7 bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.

XX

	Na artikel 18.1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.1b

	Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen
voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde
bij of krachtens deze wet, de EG-verordening PRTR en de EG-verordening
registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen voor degene
die het project, bedoeld in dat lid, uitvoert, geldende voorschriften.

YY

	Artikel 18.2 komt te luiden:

Artikel 18.2

	1. Het bestuursorgaan dat ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a,
het orgaan is waaraan de melding wordt gericht, dan wel in andere
gevallen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting
geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, hebben tot taak:

	a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de
voorschriften die voor degene die de inrichting drijft, gelden op grond
van:

	1Âș. het bepaalde bij of krachtens deze wet en de in artikel 13.1,
tweede lid, genoemde wetten, voor zover dat bij of krachtens die wetten
is bepaald;

	2Âș. de EG-verordening PRTR;

	3Âș. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van
chemische stoffen;

	b. gegevens die met het oog op de uitoefening van de taak als bedoeld
onder a van belang zijn te verzamelen en te registreren;

	c. klachten die betrekking hebben op de naleving van het met betrekking
tot de inrichting bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde, te
behandelen.

	2. Artikel 5.2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een
beschikking als bedoeld in dat lid die met betrekking tot een inrichting
is gegeven door het krachtens het eerste lid bevoegde bestuursorgaan.

ZZ

	Artikel 18.2a, eerste lid, komt te luiden:

	1. Voor zover artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is, hebben Onze betrokken
Minister, gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders en het
bestuursorgaan dat tot verlening van vergunningen als bedoeld in artikel
6.2 van de Waterwet bevoegd is tot taak zorg te dragen voor de
bestuursrechtelijke handhaving van de artikelen 1.1a en 10.1.

AAA

	Artikel 18.2d, eerste lid, komt te luiden:

	1. Voor zover artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing is, hebben burgemeester en
wethouders tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke
handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens:

	a. de afvalstoffenverordening;

	b. artikel 10.29;

	c. artikel 10.52.

BBB

	Artikel 18.2h vervalt.

CCC

	De artikelen 18.3 tot en met 18.3f vervallen.

DDD

	Artikel 18.4 komt te luiden:

Artikel 18.4

	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk
16 bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen
ambtenaren.

	2. Met het onderzoek met betrekking tot overtredingen als bedoeld in
artikel 18.16a, eerste en tweede lid, zijn belast de krachtens het
eerste lid aangewezen ambtenaren.

	3. Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden,
bedoeld in de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet
bestuursrecht.

EEE

	De artikelen 18.4a, 18.5, 18.6 18.7, 18.7a en 18.8a tot en met 18.16
vervallen.

FFF

	In artikel 18.8 wordt “artikel 18.7” vervangen door: artikel 5.15
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

GGG

	In artikel 18.16q, eerste lid, wordt “artikel 18.4, vijfde lid, of
artikel 18.4a, eerste lid,” vervangen door: artikel 18.4, eerste of
tweede lid,.

HHH

	Artikel 18.17 komt te luiden:

Artikel 18.17

	Indien binnen een periode van vier jaar aan een persoon tweemaal voor
eenzelfde feit een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18.16a is
opgelegd en de betrokken boeten binnen die periode onherroepelijk zijn
geworden, kan het bestuur van de emissieautoriteit de vergunning,
bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5,
tweede lid, of artikel 16.49, eerste lid, die de betrokken persoon
houdt, intrekken.

III

	In artikel 19.6b wordt “besluit inzake vergunning voor een inrichting
krachtens artikel 8.1” vervangen door: besluit inzake een
omgevingsvergunning voor een inrichting.

JJJ

	Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “met uitzondering van” ingevoegd: een
besluit als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, 8.40a of 8.42 of een
besluit met betrekking tot de handhaving van het bepaalde krachtens
artikel 8.40.

	2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste
volzin is van overeenkomstige toepassing op besluiten met betrekking tot
de handhaving van bepalingen op basis waarvan besluiten kunnen worden
genomen waarop beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.

	3. In het derde lid wordt “de wetten waarop hoofdstuk 18 van deze
wet” vervangen door: andere wetten dan de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht waarop hoofdstuk 5 van de laatstgenoemde wet.

KKK

	Artikel 20.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. De onderdelen b tot en met d en g tot en met j vervallen.

	b. De onderdelen e en f worden achtereenvolgens geletterd b en c.

	2. In het derde lid wordt “onder a, c, d of f” vervangen door:
onder a of c.

LLL

	Artikel 20.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “besluit als bedoeld in
artikel 20.1, eerste lid,” vervangen door “besluit op grond van deze
wet of een van de in artikel 20.1, derde lid, bedoelde wetten of
wettelijke bepalingen” en de zinsnede beginnende met “de voorzitter
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State” en
eindigende met “de voorzieningenrechter van de rechtbank te
’s-Gravenhage” vervangen door: de bevoegde rechter.

	2. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede lid tot
vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

	2. In afwijking van het eerste lid treedt een besluit als bedoeld in
artikel

8.40a of 8.42 in werking met ingang van de dag na zijn bekendmaking,

tenzij deze is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de
Algemene

wet bestuursrecht.

	3. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, treedt een besluit
op een aanvraag om een vergunning voor een activiteit met betrekking tot
een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet
die tevens is aan te merken als een bouwactiviteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, niet eerder
in werking dan nadat de betrokken omgevingsvergunning is verleend.

	3. In het vierde lid (nieuw) wordt “besluit als bedoeld in artikel
20.1, eerste lid,” vervangen door: besluit als bedoeld in het eerste
lid, eerste volzin,.

MMM

	In artikel 20.4, onder b, vervalt “de artikelen 18.3e, eerste lid,
eerste volzin, 18.7 en 18.8a, derde lid, van deze wet” en wordt
“hoofdstuk 18” vervangen door: hoofdstuk 5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

NNN

	Artikel 20.5 wordt als volgt gewijzigd;

	1. Voor het artikel wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid (nieuw) wordt “besluit als bedoeld in artikel
20.1, eerste lid,” vervangen door “besluit als bedoeld in artikel
20.3, eerste lid, eerste volzin,” en “artikel 20.3, eerste lid,”
vervangen door: dat lid.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op besluiten op de
voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing is.

OOO

	Paragraaf 20.2 vervalt.

PPP

	Paragraaf 20.3 wordt aangeduid als paragraaf 20.2.

QQQ

	Artikel 21.3 vervalt.

RRR

	Artikel 21.6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “artikel 5.1, eerste lid, 5.3, derde lid,
of 18.3” vervangen door “artikel 5.1, eerste lid, of 5.3, derde
lid,” en wordt “artikel 18.1a, eerste lid,” vervangen door:
artikel 18.2, eerste lid, onder a,.

	2. In het vierde lid, eerste volzin, vervalt “8.2, 8.2a, 8.5, 8.7,
8.15, 8.17, tweede lid, 8.19, 8.20, tweede lid,”, vervalt “8.45,”
en vervalt “, 18.3”.

	3. In het zevende lid vervalt “of 8.45” en wordt “inrichtingen
als bedoeld in artikel 8.2, derde lid” vervangen door: inrichtingen
die een krachtens artikel 1 van de Mijnbouwwet aangewezen mijnbouwwerk
zijn.

SSS

	Aan de in bijlage 1 opgenomen opsomming van wetten wordt toegevoegd:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.11

	In artikel 1, onder k, van de Wet op de huurtoeslag wordt “een
woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de
Woningwet” vervangen door: een woonwagen als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.

Artikel 9.12

	Artikel 1, eerste lid, onder b, onder 2Âș en 3Âș, van de Wet op het
overleg huurders verhuurder komen te luiden:

	2Âș. standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de
Huisvestingswet; en

	3°. woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de
Huisvestingswet.

Artikel 9.13

	De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel c komt te luiden:

	c. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.

	2. De onderdelen d en f vervallen.

	3. Onderdeel e wordt geletterd d.

	4. De puntkomma aan het slot van onderdeel d (nieuw) wordt vervangen
door een punt.

B

	In artikel 3.3 wordt de zinsnede “zonder of in afwijking van een
vergunning van burgemeester en wethouders” vervangen door: zonder
omgevingsvergunning.

C

	Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van
de bij het plan te geven regels:

	a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen
het plan kunnen wijzigen;

	b. burgemeester en wethouders het plan moeten uitwerken;

	c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan
aan te geven regels;

	d. burgemeester en wethouders ten aanzien van in het plan omschreven
onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen.

	2. Het vierde en zesde lid vervallen.

	3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

	4. In het vierde lid (nieuw) vervalt “ontheffing of”.

D

	Na artikel 3.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.6a

	Bij een bestemmingsplan kan worden uitgesloten dat daarvan voor
bepaalde termijn kan worden afgeweken door middel van een
omgevingsvergunning waarbij toepassing is gegeven aan artikel 2.12,
tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht indien het
belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in het plan is
opgenomen zich daarmee niet verdraagt.

E

	Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De tweede volzin van het vierde lid komt te luiden:

	Hierbij kan mede worden bepaald dat binnen de bij het
voorbereidingsbesluit te geven regels bij een omgevingsvergunning van
het verbod kan worden afgeweken.

	2. Het zesde lid komt te luiden:

	6. In afwijking van het vijfde lid, eerste volzin, vervalt een
voorbereidingsbesluit in gevallen als bedoeld in artikel 3.13, tweede
lid, indien niet binnen de daarin bedoelde termijn een ontwerp voor een
bestemmingsplan als daar bedoeld ter inzage is gelegd.

F

	Het opschrift van afdeling 3.3 komt te luiden:

AFDELING 3.3 VASTSTELLING BESTEMMINGSPLAN NAAR AANLEIDING VAN EEN
OMGEVINGSVERGUNNING.

G

	De artikelen 3.10 tot en met 3.12 vervallen.

H

	Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een
omgevingsvergunning waarbij, met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken, leggen burgemeester en
wethouders een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage waarin het
betrokken project overeenkomstig is ingepast.

	2. In het tweede lid komt de aanhef te luiden: Binnen drie maanden
nadat de omgevingsvergunning is verleend kan de gemeenteraad de in het
eerste lid genoemde termijn verlengen met:.

	3. In het tweede lid, onder a en b, wordt “op het tijdstip waarop dat
besluit wordt genomen” vervangen door: op het tijdstip waarop de
omgevingsvergunning wordt verleend.

	4. In het derde lid wordt “het projectbesluit” vervangen door: de
omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid,.

	5. In het vierde lid wordt na “het invorderen van rechten”
ingevoegd “door de gemeente” en wordt “het projectbesluit”
vervangen door “de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid,”.

I

	In artikel 3.14 wordt “projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10”
vervangen door “omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.13,
eerste lid,”, wordt “artikel 3.13, eerste of tweede lid,”
vervangen door “het eerste of tweede lid van dat artikel” en wordt
“het projectbesluit” vervangen door “die omgevingsvergunning”.

J

	Afdeling 3.4 vervalt.

K

	In het opschrift van afdeling 3.5 vervalt: en daaraan voorafgaande
projectbesluiten.

L

	In het opschrift van § 3.5.1 en § 3.5.2 vervalt: en projectbesluit.

M

	Artikel 3.26, vierde lid, komt te luiden:

	4. Provinciale staten kunnen bij een besluit als bedoeld in het eerste
lid bepalen dat:

	a. gedeputeerde staten de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in
artikel 3.6, eerste lid, uitoefenen,

	b. gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, b, c of g, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

	Gedeputeerde staten zenden terstond een afschrift aan burgemeester en
wethouders van beschikkingen die zijn gegeven met toepassing van de
bevoegdheden, bedoeld in de eerste volzin.

N

	Artikel 3.27 komt te luiden:

Artikel 3.27

	In gevallen waarin voor de verwezenlijking van een project van
provinciaal belang gedeputeerde staten een omgevingsvergunning verlenen
waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan
wordt afgeweken, zijn de artikelen 3.13 en 3.14 van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat in plaats van “bestemmingsplan”
“inpassingsplan” wordt gelezen, in plaats van “gemeente”
“provincie” wordt gelezen en voor “gemeentebestuur”
“provinciaal bestuur”, en dat provinciale staten in de plaats treden
van de gemeenteraad en gedeputeerde staten in de plaats treden van
burgemeester en wethouders.

O

	Artikel 3.28, vierde lid, komt te luiden:

	4. Onze Minister kan bij een besluit als bedoeld in het eerste lid
bepalen dat hij:

	a. de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in artikel 3.6, eerste
lid, uitoefent;

	b. beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c of g,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	Onze Minister zendt terstond een afschrift aan burgemeester en
wethouders van beschikkingen die zijn gegeven met toepassing van de
bevoegdheden, bedoeld in de eerste volzin.

P

	Artikel 3.29 komt te luiden:

Artikel 3.29

	In gevallen waarin voor de verwezenlijking van een project van
nationaal belang Onze Minister een omgevingsvergunning verleent waarbij,
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan wordt
afgeweken, zijn de artikelen 3.13 en 3.14 van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat in plaats van “bestemmingsplan”
“inpassingsplan” wordt gelezen, in plaats van “de gemeente”
“de Staat” wordt gelezen en voor “gemeentebestuur” “Onze
Minister”, en dat Onze Minister in de plaats treedt van de
gemeenteraad en van burgemeester en wethouders.

Q

	Artikel 3.30 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt “ een daaraan voorafgaand
projectbesluit daaronder begrepen, dan wel” en wordt na “uitwerking
van een bestemmingsplan” ingevoegd: of een omgevingsvergunning waarbij
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de
beheersverordening wordt afgeweken,.

	2. In het tweede lid wordt “in geval van een projectbesluit, de
procedure beschreven in artikel 3.11” vervangen door: in geval van een
omgevingsvergunning, de uitgebreide procedure beschreven in paragraaf
3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	3. Het derde lid komt te luiden: 

	3. Voor zover onder de besluiten, bedoeld in het eerste lid, onder b,
mede een omgevingsvergunning is begrepen wordt bij de toepassing van de
artikelen 2.1, eerste lid, onder c, 2.10 en 2.11 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht in plaats van bestemmingsplan gelezen:
bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, onder b.

	

	4. Het vierde lid vervalt.

R

	Artikel 3.33 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt “, een daaraan voorafgaand
projectbesluit daaronder begrepen,” en wordt na “wordt
vastgesteld” ingevoegd: of een omgevingsvergunning wordt verleend
waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of
de beheersverordening wordt afgeweken,.

	2. In het vierde lid wordt “in geval van een projectbesluit, de
procedure beschreven in artikel 3.11” vervangen door: in geval van een
omgevingsvergunning, de uitgebreide voorbereidingsprocedure beschreven
in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	3. Het vijfde lid vervalt.

	4. Het zesde, zevende en achtste lid worden vernummerd tot vijfde,
zesde en zevende lid.

	5. In het zesde lid (nieuw) wordt “Artikel 3.30, vierde lid,”
vervangen door: Artikel 3.30, derde lid,.

S

	Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt “, een daaraan voorafgaand
projectbesluit daaronder begrepen,” en wordt na “wordt
vastgesteld” ingevoegd: of een omgevingsvergunning wordt verleend
waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of
de beheersverordening wordt afgeweken,.

	2. In het vierde lid wordt “in geval van een projectbesluit, de
procedure beschreven in artikel 3.11” vervangen door “in geval van
een omgevingsvergunning, de uitgebreide voorbereidingsprocedure
beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” en wordt in de tweede volzin “projectbesluit”
vervangen door: omgevingsvergunning als bedoeld in de eerste volzin.

	3. Het vijfde lid vervalt.

	4. Het zesde tot en met negende lid worden vernummerd tot vijfde tot en
met achtste lid.

	5. In het zesde lid (nieuw) wordt “Artikel 3.30, vierde lid,”
vervangen door: Artikel 3.30, derde lid.

T

	In artikel 3.36a, eerste lid, wordt “de artikelen 3.8 of 3.11”
vervangen door: artikel 3.8 of paragraaf 3.3 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht .

U

	Artikel 3.36b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onder a, wordt “het bestemmings- of
inpassingsplan, een projectbesluit hieronder begrepen,” vervangen door
“een bestemmings- of inpassingsplan, of een omgevingsvergunning
waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende
bestemmingsplan wordt afgeweken” en wordt na “is vastgesteld”
ingevoegd:, respectievelijk is verleend.

	2. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

	b. een bestemmings- of inpasssingsplan waarbij toepassing is gegeven
aan artikel 3.4, dan wel een omgevingsvergunning waarbij van het
bestemmingsplan wordt afgeweken, gelijktijdig met een exploitatieplan is
bekendgemaakt.

	3. In het tweede en derde lid wordt “het projectbesluit” vervangen
door: de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid,.

V

	Artikel 3.37 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding “1.” .

	2. Het tweede lid vervalt.

W

	In het opschrift van hoofdstuk 3A vervalt: en afwijking hiervan ten
behoeve van een project.

X

	Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “zonder, of in afwijking van een vergunning
van burgemeester en wethouders” vervangen door: zonder
omgevingsvergunning.

	2. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Bij de verordening kan worden bepaald dat, met inachtneming van de
bij de verordening te geven regels, bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van bij de verordening aan te geven regels.

	3. Het zesde lid komt te luiden:

	6. Artikel 3.6a is van overeenkomstige toepassing met dien verstande
dat voor “bestemmingsplan” wordt gelezen: beheersverordening.

Y

	Artikel 3.40 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een
omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid,
onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van
de geldende beheersverordening wordt afgeweken, stelt de gemeenteraad
een beheersverordening vast waarin het betrokken project overeenkomstig
is ingepast of besluit hij tot overeenkomstige toepassing van artikel
3.13, eerste, tweede, vierde en vijfde lid.

	2. Het tweede lid vervalt.

	3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

	4. In het tweede lid (nieuw) wordt “tweede lid” vervangen door:
eerste lid.

	5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	3. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een
omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid die is verleend ten
behoeve van een project van provinciaal belang wordt overeenkomstige
toepassing gegeven aan artikel 3.27.

	4. Binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een
omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid die is verleend ten
behoeve van een project van nationaal belang geeft Onze Minister
overeenkomstige toepassing aan artikel 3.29.

Z

	De artikelen 3.41 en 3.42 vervallen.

AA

	Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, wordt “daaraan voorafgaande projectbesluiten
daaronder begrepen” vervangen door: van omgevingsvergunningen waarbij
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3Âș, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de
beheersverordening wordt afgeweken.

	2. In het derde lid komt de tweede volzin te luiden:

	Bij de verordening kunnen regels worden gesteld met inachtneming
waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij die
verordening aan te geven regels.

	3. In het vijfde lid worden de tweede en derde volzin vervangen door:

	Artikel 3.7, tweede, derde, vierde, zevende en achtste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing. In de verklaring kunnen provinciale staten
bepalen dat gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, b of g, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

BB

	Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, wordt “daaraan voorafgaande projectbesluiten
daaronder begrepen” vervangen door: van omgevingsvergunningen waarbij
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de
beheersverordening wordt afgeweken.

	2. In het derde lid komt de tweede volzin te luiden:

	Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
inachtneming waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken
van bij die maatregel aan te geven regels.

	3. In het vierde lid worden de tweede en derde volzin vervangen door:

	Artikel 3.7, tweede, derde, vierde en zevende lid, zijn van
overeenkomstige toepassing. In de verklaring kan Onze Minister of Onze
Minister wie het aangaat in overeenstemming met Onze Minister bepalen
dat Onze Minister, in voorkomend geval gezamenlijk met Onze Minister wie
het aangaat, beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b of g, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

CC

	Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “een ontheffing of een
nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a tot en met
d” vervangen door: een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste
lid, onder a, b en d.

	2. In het tweede lid worden de onderdelen c tot en met f, vervangen
door:

	c. een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;

	d. de aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een
omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.3, eerste lid, of 3.4 van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht;

	e. een bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in artikel
4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in
artikel 4.3, derde lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond
bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, of 2.11, eerste
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

	f. een bepaling van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12,
eerste lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als
bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder f, artikel 2.11, derde lid,
of 2.12, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;.

	3. In het vierde lid wordt “het tweede lid, onder a, b, c, d, f of
g” vervangen door: het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g.

	4. In het vijfde lid wordt “het tweede lid, onder e” vervangen
door: het tweede lid, onder d.

DD

	Artikel 6.4a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt “, een daaraan voorafgaand
projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid,
daaronder begrepen,” en wordt “dan wel om ontheffing te verlenen”
vervangen door: dan wel een omgevingsvergunning te verlenen voor een
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. In het tweede lid wordt “, van het nemen van het projectbesluit of
het besluit, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, dan wel van de
verlening van de ontheffing” vervangen door: dan wel de verlening van
de omgevingsvergunning.

	3. In het derde lid wordt “dan wel van het nemen van het
projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste
lid,” vervangen door: dan wel terzake van een omgevingsvergunning
waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of
de beheersverordening wordt afgeweken.

EE

	Artikel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “of met toepassing van artikel 3.27 een
projectbesluit nemen of een besluit als bedoeld in artikel 3.41 nemen”
vervangen door: of gedeputeerde staten een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 3.27 of 3.40, derde lid, verlenen.

	2. In het tweede lid wordt “of met toepassing van artikel 3.29, een
projectbesluit neemt of een besluit als bedoeld in artikel 3.42 neemt”
vervangen door: of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.29
of 3.40, vierde lid, verleent.

	3. In het derde lid wordt “met toepassing van artikel 3.35 een
inpassingsplan vaststelt, of een projectbesluit neemt” vervangen door:
een besluit als bedoeld in het tweede lid neemt.

	4. In het vijfde lid wordt “artikel 6.1, tweede lid, onder f”
vervangen door: artikel 6.1, tweede lid, onder e.

FF

	In artikel 6.8, eerste lid, wordt “een voorafgaand projectbesluit
daaronder begrepen” vervangen door: een omgevingsvergunning waarbij
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt
afgeweken.

GG

	Artikel 6.9 komt te luiden:

Artikel 6.9

	Artikel 6.8 is van overeenkomstige toepassing indien ten behoeve van
belangen, uitsluitend of mede behartigd door een ander openbaar lichaam
dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van dat openbare lichaam een
omgevingsvergunning is verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12,
tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tijdelijk van
het bestemmingsplan wordt afgeweken, dan wel ingevolge artikel 3.3,
eerste lid, van die wet is besloten tot aanhouding van de beslissing op
een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouw- of
aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b,
van die wet, met dien verstande dat het verzoek om een kostenvergoeding
slechts kan worden ingediend door burgemeester en wethouders. Het
verzoek kan worden ingediend binnen vier weken nadat de
omgevingsvergunning, dan wel het besluit tot aanhouding, onherroepelijk
is geworden

HH

	Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt in de aanhef “een projectbesluit of een
besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid,” vervangen door “of
naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van
artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de
beheersverordening wordt afgeweken” en wordt in onderdeel a
“besluit” vervangen door “de vergunning”.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Met betrekking tot een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede
lid alsmede bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan als
bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, kan de gemeenteraad de
bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, delegeren aan
burgemeester en wethouders.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig bekendgemaakt met het
bestemmingsplan of de wijziging, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
waarop het betrekking heeft. Een beslissing omtrent een exploitatieplan
die betrekking heeft op een omgevingsvergunning wordt tegelijk met die
vergunning bekendgemaakt.

	4. Het zesde lid vervalt.

II

	Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:

	e. regels met inachtneming waarvan bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van bij het exploitatieplan aan te geven regels.

	2. In het derde lid wordt “bouwvergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

JJ

	In artikel 6.17, eerste en tweede lid, wordt “bouwvergunning”
telkens vervangen door: omgevingsvergunning.

KK

	In artikel 6.19 wordt “bouwvergunning” vervangen door:
omgevingsvergunning.

LL

	In artikel 6.20, derde en vierde lid, wordt “bouwvergunning”
vervangen door: omgevingsvergunning.

MM

	In artikel 6.21, derde lid, wordt “bouwvergunning” vervangen door:

omgevingsvergunning.

NN

	Artikel 6.25 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “of met toepassing van artikel 3.27 een
projectbesluit nemen of een besluit als bedoeld in artikel 3.41 nemen”
vervangen door “of gedeputeerde staten een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 3.27 of 3.40 verlenen” en wordt “besluit”
vervangen door: de vergunning.

	2. In het tweede lid wordt “of met toepassing van artikel 3.29, een
projectbesluit neemt of een besluit als bedoeld in artikel 3.42 neemt”
vervangen door “of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.29
of 3.40 verleent” en wordt “besluit” vervangen door: de
vergunning.

	3. In het derde lid wordt “een projectbesluit neemt” vervangen door
“een omgevingsvergunning verleent als bedoeld in het tweede lid” en
wordt “besluit” vervangen door: de vergunning.

	4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Indien, in andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met het
derde lid, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.17, door een
ander orgaan dan burgemeester en wethouders wordt verleend, treedt dat
orgaan voor de toepassing van de artikelen 6.17 en 6.21, derde lid, in
de plaats van burgemeester en wethouders.

OO

	Artikel 7.1 komt te luiden:

Artikel 7.1

	1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de bestuursrechtelijke
handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

	2. Het in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen
voor bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij
of krachtens deze wet voor degene die het project, bedoeld in dat lid,
uitvoert, geldende voorschriften.

	3. Met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn de artikelen 5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

PP

	Artikel 7.2 komt te luiden:

Artikel 7.2

	Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met:

	a. een voorbereidingsbesluit of een verklaring als bedoeld in artikel
4.1, vijfde lid, of 4.3, vierde lid, voor zover hierbij toepassing is
gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, maar geen toepassing is gegeven aan
de tweede volzin van dat lid;

	b. regels die zijn gesteld krachtens deze wet voor zover de overtreding
daarvan is aangemerkt als strafbaar feit en voor zover daarop artikel
2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing
is.

QQ

	De artikelen 7.3 tot en met 7.10 vervallen.

RR

	Artikel 8.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b vervalt voor “een besluit omtrent de afrekening”
het woord “alsmede” en wordt na “exploitatieplan” aan het slot
van dat onderdeel ingevoegd “alsmede een besluit om geen
exploitatieplan vast te stellen als bedoeld in artikel 6.12, tweede
lid”.

	2. In onderdeel c vervalt: dan wel artikel 3.11, tweede lid, in
samenhang met artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.27, tweede lid, in
samenhang met de artikelen 3.11, tweede lid en 3.8, zesde lid, of
artikel 3.40, eerste lid, in samenhang met de artikelen 3.11, tweede
lid, en 3.8, zesde lid, of artikel 3.41, tweede lid, in samenhang met de
artikelen 3.40, eerste lid, 3.11, tweede lid, en 3.8, zesde lid.

SS

	In artikel 8.2, eerste lid, onderdeel d, vervalt: dan wel artikel 3.11,
tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.27,
tweede lid, in samenhang met de artikelen 3.11, tweede lid en 3.8, zesde
lid, of artikel 3.40, in samenhang met de artikelen 3.11, tweede lid, en
3.8, zesde lid, artikel 3.41, tweede lid, in samenhang met de artikelen
3.40, eerste lid, 3.11, tweede lid, en 3.8, zesde lid.

TT

	Artikel 8.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt in de aanhef “ingevolge hoofdstuk 8 van
de Algemene wet bestuursrecht”, vervalt in onderdeel b “, een
projectbesluit daaronder begrepen” en wordt na “ uitwerkingsplan”
ingevoegd: dan wel de omgevingsvergunning.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Voor de mogelijkheid van beroep en de behandeling van en uitspraak
op een beroep worden als Ă©Ă©n besluit aangemerkt de gelijktijdig
bekendgemaakte besluiten omtrent vaststelling van een exploitatieplan en
de vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van
een bestemmingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning waarbij
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3Âș, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de
beheersverordening wordt afgeweken.

UU

	In artikel 8.4 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding
“1.” voor het eerste lid.

VV

	In artikel 10.1, tweede lid, wordt “de hoofdstukken 3, 3a en 4”
vervangen door: de hoofdstukken 3, 3a en 4 alsmede de verlening van
omgevingsvergunningen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, b, c en g, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

WW

	Artikel 10.3, tweede lid, komt te luiden:

	2. Op het rijksbestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, zijn van
hoofdstuk 3 de afdelingen 3.1, 3.2, met uitzondering van artikel 3.8,
vierde en zesde lid, afdeling 3.3 en § 3.6.1 en afdeling 3.7 waar
mogelijk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze
Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en
wethouders.

Artikel 9.14

	De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel d vervalt.

	2. De onderdelen e tot en met g worden aangeduid als d tot en met f.

	3. In onderdeel e (nieuw) wordt “onderdeel g” vervangen door:
onderdeel f.

B

	In artikel 3, eerste lid, vervalt “, projectbesluit”.

C

	In artikel 5, eerste lid, vervalt “, projectbesluit”.

D

	In artikel 8, tweede lid, wordt “artikel 1, onderdeel g,” vervangen
door: artikel 1, onderdeel f.

E

	Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde lid tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot
en met vijfde lid.

	3. In het tweede lid (nieuw) vervalt “of projectbesluit”.

	4. In het vierde lid (nieuw) wordt “structuurvisie, bestemmingsplan
of projectbesluit” vervangen door: structuurvisie of bestemmingsplan.

F

	Artikel 9a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, vervalt “of 3.27 van de Wet ruimtelijke
ordening” en vervalt “of projectbesluit”.

	2. In het tweede lid, vervalt “of 3.29 van de Wet ruimtelijke
ordening” en vervalt “of projectbesluit”.

G

	In artikel 25, tweede lid, vervalt “, projectbesluit”.

Artikel 9.15

	De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a komt te luiden:

	a. bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen,
veranderen of vergroten;.

	2. De onderdelen d en e komen te luiden:

	d. omgevingsvergunning: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld
in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;

	e. bevoegd gezag: het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 1.1, eerste
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel, bij het
ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dat artikellid,
burgemeester en wethouders;.

	3. In de onderdelen g en j wordt na “het bouwen” ingevoegd: van een
bouwwerk.

	4. Onderdeel h vervalt.

	5. De onderdelen i tot en met n worden geletterd h tot en met m.

	6. De onderdelen o en p vervallen.

	7. De onderdelen q en r worden geletterd n en o en in die onderdelen
wordt

“bouwvergunning” telkens vervangen door “een
omgevingsvergunning” en vervalt telkens “of standplaats”.

B

	Artikel 1a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervallen “, standplaats” en “die
standplaats, dat”.

	2. In het tweede lid vervalt: of standplaats.

C

	In het opschrift van hoofdstuk II en in het opschrift van afdeling 1
van hoofdstuk II vervalt: en standplaatsen.

D

	Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt in de aanhef “bouwvergunning als bedoeld
in artikel 40” vervangen door: omgevingsvergunning.

	2. In het eerste lid vervalt onderdeel c en wordt de puntkomma aan het
slot van onderdeel b vervangen door een punt.

	3. In het tweede lid vervalt onderdeel c en wordt de puntkomma aan het
slot van onderdeel b vervangen door een punt.

	4. In het derde lid wordt “bouwvergunning als bedoeld in artikel
40” vervangen door “omgevingsvergunning” en vervalt “, of
standplaats”.

E

	Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt: , woonketen, woonwagens.

	2. In het tweede lid vervalt: , woonketen en woonwagens.

	3. Het vijfde en zesde lid vervallen.

	4. Het zevende en achtste lid worden vernummerd tot vijfde en zesde
lid.

	5. In het vijfde lid (nieuw) vervalt: of standplaats.

F

	In artikel 4 vervalt: of standplaats.

G

	Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

	Bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van
bestuur kan worden bepaald dat van een daarbij gegeven voorschrift bij
een omgevingsvergunning kan worden afgeweken tot een bij dat voorschrift
aangegeven niveau of, indien sprake is van het geheel of gedeeltelijk
vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk dat tevens
kan worden aangemerkt als een activiteit met betrekking tot een monument
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2,
eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in
het belang van de monumentenzorg.

H

	Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “bouwvergunning, bedoeld in artikel 40,
eerste lid,” vervangen door: een omgevingsvergunning.

	2. In het tweede lid wordt “burgemeester en wethouders” vervangen
door “het bevoegd gezag” en wordt “dat zij de desbetreffende
bouwvergunning zullen verlenen” vervangen door “dat het de
desbetreffende omgevingsvergunning zal verlenen”.

	3. In het vierde lid wordt “burgemeester en wethouders” vervangen
door: het bevoegd gezag.

	4. In het achtste lid wordt “indien voor het bouwen geen
bouwvergunning is vereist” vervangen door: indien voor het bouwen op
grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist.

I

	Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “burgemeester en wethouders” telkens
vervangen door “het bevoegd gezag” en wordt “hun” vervangen door
“hem”.

	2. In het derde lid wordt in de aanhef “burgemeester en wethouders”
vervangen door “het bevoegd gezag” en vervalt in de onderdelen b en
c “van burgemeester en wethouders”.

J

	Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “bouwvergunning als bedoeld in artikel
40” vervangen door “omgevingsvergunning”, wordt na “verboden”
ingevoegd “een bouwwerk”, wordt “g” vervangen door “e” en
wordt “artikel 43” vervangen door “artikel 2.1, derde lid, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht”.

	2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt “of standplaats”.

	3. In het vierde lid wordt “bouwvergunning als bedoeld in artikel
40” vervangen door “omgevingsvergunning” en vervalt “,
standplaats”.

K

	Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt in de aanhef “woonketen,
woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en
standplaatsen” vervangen door “andere gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde” en vervalt onder 5Âș “, woonketen of woonwagens”.

	2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt “bouwen” vervangen door:
het bouwen van een bouwwerk.

	3. In het tweede lid vervallen de onderdelen e en f en wordt onderdeel
g geletterd e.

	4. In het tweede lid, onderdeel e (nieuw), aanhef, wordt na “bouw- of
sloopwerkzaamheden” ingevoegd: met betrekking tot een bouwwerk.

	5. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met
uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een
bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning
is vereist, en.

	6. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt na “waaraan” ingevoegd:
een bouwwerk.

	7. In het zesde lid, derde volzin, wordt “de artikelen 12b, derde
lid, en 46, negende lid” vervangen door: artikel 12b, derde lid.

L

	Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

	1. Bij een in de bouwverordening gegeven voorschrift kan worden
bepaald, dat daarvan kan worden afgeweken bij een vergunning voor een
bouw- of sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder
a, respectievelijk 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.

	2. Van een voorschrift dat overeenkomstig artikel 8, negende lid, in de
bouwverordening is opgenomen kan slechts worden afgeweken voor zover dat
is toegestaan op grond van een algemene maatregel van bestuur krachtens
artikel 8, achtste lid.

M

	Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Het uiterlijk van:

	a. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk, niet
zijnde een seizoensgebonden bouwwerk, waarvoor in de omgevingsvergunning
is bepaald dat dit slechts voor een bepaalde periode in stand mag worden
gehouden;

	b. een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel
2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen
omgevingsvergunning is vereist,

	mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van
welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste
lid, onderdeel b.

	2. In het tweede lid wordt “in afwijking van het eerste lid en
artikel 44, eerste lid, onderdeel d” vervangen door “in afwijking
van het eerste lid en artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht” en vervalt “of standplaatsen”.

N

	Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende
beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het
bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:

	a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag
om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf
beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten
ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;

	b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in
strijd is met redelijke eisen van welstand.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. De criteria, bedoeld in het eerste lid:

	a. hebben geen betrekking op bouwwerken, waarvoor in de
omgevingsvergunning wordt bepaald dat deze slechts voor een bepaalde
periode in stand mogen worden gehouden, met uitzondering van
seizoensgebonden bouwwerken;

	b. zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden categorieën
bouwwerken;

	c. kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is
gelegen.

	3. In het vierde lid vervalt: en standplaatsen.

O

	Artikel 12c wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel b vervalt.

	2. Onderdeel c wordt geletterd b.

P

	In het opschrift van hoofdstuk III wordt “verplichtingen” vervangen
door: bepalingen.

Q

	Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

	Het bevoegd gezag kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is,
degene die als eigenaar van een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een
gebouw, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen
van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door hem te bepalen
termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw
of dat bouwwerk nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het
niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b,
tweede lid, onderdeel a, respectievelijk b, zonder dat dit hoger komt te
liggen dan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in
artikel 1b, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk b.

R

	In artikel 13a wordt “kunnen burgemeester en wethouders” vervangen
door “kan het bevoegd gezag”, wordt “hen” telkens vervangen door
“hem” en vervalt “of standplaats”.

S

	Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 97” vervangen door “artikel
17”, wordt “burgemeester en wethouders” vervangen door “het
bevoegd gezag” en wordt “naar hun keuze” vervangen door “naar
keuze van het bevoegd gezag”.

	2. Het tweede lid, aanhef, komt te luiden:

	Het bevoegd gezag kan in zijn besluit:.

	3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “burgemeester en
wethouders” vervangen door: het bevoegd gezag.

	4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “hen” telkens vervangen
door: hem.

	5. In het derde lid wordt “stellen burgemeester en wethouders”
vervangen door: stelt het bevoegd gezag.

	6. In het vierde lid wordt “burgemeester en wethouders” vervangen
door: het bevoegd gezag.

T

	In artikel 15 wordt “Burgemeester en wethouders kunnen” vervangen
door: Het bevoegd gezag kan.

U

	Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17

	1. Indien overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk I, II, of III
gegeven voorschriften met betrekking tot de staat of het gebruik van een
gebouw, open erf of terrein gepaard gaat met een bedreiging van de
leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid, en er
een klaarblijkelijk gevaar is op herhaling van de overtreding, kan het
bevoegd gezag besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten. De
artikelen 5:24, eerste en tweede lid, en 5:25 tot en met 5:28 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Het
bevoegd gezag kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de
Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij
dwangbevel.

	2. Het bevoegd gezag bepaalt in het besluit, bedoeld in het eerste lid,
de duur van de sluiting.

Ua

	Na artikel 17 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 18

	Indien het bevoegd gezag een besluit als bedoeld in artikel 13, 13a,
14, eerste lid, of 17 heeft genomen en, nadat dat besluit is genomen,
een ander bestuursorgaan ten aanzien van het betrokken bouwwerk, open
erf of terrein het bevoegd gezag wordt, is artikel 5.2, tweede lid, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op een zodanig besluit van
overeenkomstige toepassing. 

V

	Artikel 61a wordt vernummerd tot 70l en wordt na artikel 70k toegevoegd
aan afdeling 3 van hoofdstuk V.

W

	Hoofdstuk IV vervalt.

X

	In artikel 70c, vierde lid, vervallen “standplaatsen en
woonwagens,” en “, standplaatsen, woonwagens”.

Y

	In artikel 75, tweede lid, vervalt telkens: , woonwagens of
standplaatsen.

Z

	Het opschrift van hoofdstuk VI komt te luiden:

HOOFDSTUK VI. BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING.

AA

	Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk VI vervalt.

BB

	Voor artikel 93 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 92

	1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving
van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III.

	2. Met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens
de hoofdstukken I tot en met III zijn de artikelen 5.2, tweede lid, en
5.3 tot en met 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van
toepassing.

CC

	In artikel 93, eerste lid, wordt “deze wet” vervangen door: de
hoofdstukken V tot en met IX.

DD

	Artikel 94 vervalt.

EE

	Artikel 96 komt te luiden:

Artikel 96

	In aanvulling op artikel 5.11, eerste lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht zijn met het toezicht op de uitvoering van het
bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met III tevens belast
de bij besluit van de commissaris van de Koning aangewezen personen.
Artikel 5.11, tweede lid, van die wet is van overeenkomstige toepassing.

FF

	De afdelingen 1a en 2 van hoofdstuk VI vervallen.

GG

	In artikel 101a wordt “de hoofdstukken III, IV en V” vervangen door
“de hoofdstukken III en V of de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” en wordt aan het slot na “bepalingen” ingevoegd
“of de verlening van een omgevingsvergunning”.

HH

	In artikel 104 wordt “burgemeester en wethouders” vervangen door:
het bevoegd gezag.

II

	In artikel 105a, derde lid, wordt “door de burgemeester aangewezen
ambtenaren, belast met de in artikel 100a, eerste lid, bedoelde taak”
vervangen door: ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de
naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met
III.

JJ

	Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De onderdelen b, c, d en f vervallen.

	2. De puntkomma aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door een
punt.

	3. Onderdeel e wordt geletterd b.

KK

	In artikel 122 wordt “en in hoofdstuk IV van deze wet is voorzien”
vervangen door: is voorzien of die met betrekking tot het bouwen bij of
krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn geregeld.

LL

	Artikel 131 vervalt.

MM

	Artikel 133 vervalt.

Artikel 9.16

	Indien het bij koninklijke boodschap van 27 september 2008 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (vereenvoudiging en
herschikking grondslagen lagere regelgeving) (31 722) tot wet is
verheven en die wet eerder in werking is getreden of in werking treedt
dan deze wet, wordt artikel 9.15 van deze wet als volgt gewijzigd:

	1. De onderdelen D en E komen te luiden:

D

	Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “bouwvergunning als bedoeld in artikel
40” vervangen door “omgevingsvergunning”, wordt na “verboden”
ingevoegd “een bouwwerk” en wordt “tweede lid, aanhef en
onderdelen a en e” vervangen door “tweede lid, aanhef en onderdeel
d”.

	2. In het tweede lid vervallen “een bestaande standplaats dan wel
een” en “die standplaats dan wel dat” en wordt “tweede lid,
aanhef en onderdeel b” vervangen door “tweede lid, aanhef en
onderdeel a”.

	3. In het derde lid vervalt “standplaats,” en wordt “tweede lid,
aanhef en onderdeel c” vervangen door “tweede lid, aanhef en
onderdeel b”.

	4. In het vierde lid wordt “bouwvergunning als bedoeld in artikel
40” vervangen door “omgevingsvergunning” en vervalt “of
standplaats”.

	5. In het vijfde lid wordt “d en e” vervangen door: c en d.

E

	Artikel 2, tweede, derde en vierde lid, komen te luiden:

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen technische
voorschriften worden gegeven omtrent:

	a. de staat van een open erf of terrein;

	b. het in gebruik nemen of gebruiken van een open erf of terrein;

	c. het slopen;

	d. het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de
onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid,
onderdelen c en d, andere dan technische voorschriften gegeven.

	Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, behoren in ieder geval:

	a. voorschriften inhoudende een verbod tot ingebruikneming of gebruik
zonder het doen van een gebruiksmelding aan het bevoegd gezag;

	b. voorschriften inhoudende de bevoegdheid om bij de bouwverordening,
bedoeld in artikel 8, af te wijken van het aantal personen vanaf waar
bij het bieden van nachtverblijf aan die personen krachtens artikel 2.1,
eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een
vergunning voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk is
vereist.

	Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid,
onderdelen c en d, behoren in ieder geval:

	a. voorschriften inhoudende de verplichting om het voornemen te slopen
aan het bevoegd gezag te melden;

	b. voorschriften inhoudende de verplichting te voldoen aan aanvullende
voorschriften die door het bevoegd gezag bij beschikking kunnen worden
gegeven met het oog op de lokale situatie.

	Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel d, kunnen behoren
voorschriften omtrent de beschikbaarheid van gegevens en bescheiden. Tot
de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel d, kunnen daarnaast behoren voorschriften inhoudende de
verplichting om de feitelijke aanvang van het uitvoeren van
bouwwerkzaamheden, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is
verleend, of sloopwerkzaamheden aan het bevoegd gezag te melden.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de
onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid,
onderdelen a en b, andere dan technische voorschriften worden gegeven.

	2. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

	In artikel 5 vervalt “of tweede” en wordt na “het bouwen”
ingevoegd “van een bouwwerk”.

	3. De onderdelen G, H, I, J, K en Q komen te luiden:

G

	Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

	1. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, kan worden bepaald dat van een daarbij gegeven
voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk bij een
omgevingsvergunning kan worden afgeweken tot een bij dat voorschrift
aangegeven niveau of, indien sprake is van het geheel of gedeeltelijk
vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk dat tevens
kan worden aangemerkt als een activiteit met betrekking tot een monument
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2,
eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in
het belang van de monumentenzorg.

	2. Het bevoegd gezag kan van een bij of krachtens een algemene
maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid,
gegeven voorschrift omtrent het slopen of het uitvoeren van bouw- of
sloopwerkzaamheden ontheffing verlenen, voor zover dat bij of krachtens
die algemene maatregel van bestuur is toegestaan.

H

	Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “bouwvergunning, bedoeld in artikel 40,
eerste lid,” vervangen door “een omgevingsvergunning”, vervalt
“of tweede” en wordt “bouwen” vervangen door “het bouwen van
een bouwwerk”.

	2. In het tweede lid wordt “burgemeester en wethouders” vervangen
door “het bevoegd gezag” en wordt “dat zij de desbetreffende
bouwvergunning zullen verlenen” vervangen door “dat het de
desbetreffende omgevingsvergunning zal verlenen”.

	3. In het vierde lid wordt “burgemeester en wethouders” vervangen
door: het bevoegd gezag.

	4. In het achtste lid wordt “indien voor het bouwen geen
bouwvergunning is vereist” vervangen door: indien voor het bouwen van
het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is
vereist.

I

	Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “burgemeester en wethouders” telkens
vervangen door “het bevoegd gezag”, wordt “hun” vervangen door
“hem”, wordt “omtrent bouwen” telkens vervangen door “omtrent
het bouwen van een bouwwerk” en vervalt telkens “of tweede”.

	2. In het derde lid wordt in de aanhef “burgemeester en wethouders”
vervangen door “het bevoegd gezag” en vervalt in de onderdelen b en
c “van burgemeester en wethouders”.

J

	Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “bouwvergunning als bedoeld in artikel
40” vervangen door “omgevingsvergunning”, wordt na “verboden”
ingevoegd “een bouwwerk”, wordt “artikel 8, tweede lid, onderdeel
a, en vijfde lid” vervangen door “artikel 8, tweede en vijfde lid”
en wordt “artikel 43” vervangen door “artikel 2.1, derde lid, van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht”.

	2. In het derde lid wordt “bouwvergunning als bedoeld in artikel
40” vervangen door “omgevingsvergunning” en vervalt “,
standplaats”.

K

	Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De bouwverordening bevat voorschriften omtrent het tegengaan van het
bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem.

	2. In het derde lid, aanhef, vervalt: onderdeel a,.

	3. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met
uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een
bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning
is vereist, en.

	4. In het vierde lid, aanhef, vervalt: onderdeel a,.

	5. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt na “waaraan” ingevoegd:
een bouwwerk.

	6. In het zesde lid, derde volzin, wordt “de artikelen 12b, derde
lid, en 46, negende lid” vervangen door: artikel 12b, derde lid.

Q

	Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

	Het bevoegd gezag kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is,
degene die als eigenaar van een gebouw of een bouwwerk, niet zijnde een
gebouw, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen
van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door hem te bepalen
termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw
of dat bouwwerk nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het
niveau dat overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b,
tweede lid, zonder dat dit hoger komt te liggen dan het niveau dat
overeenkomt met de voorschriften, bedoeld in artikel 1b, eerste lid.

Artikel 9.16

	Indien artikel I, onder J, van het bij koninklijke boodschap van 9
januari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de
Kernenergiewet (beperking geldingsduur vergunningen, beĂŻnvloeden keuze
van opwerking, financiële zekerheidstelling en vereenvoudiging van het
bevoegd gezag) (30 429), nadat dat voorstel van wet tot wet is verheven,
in werking is getreden of in werking treedt voor het tijdstip waarop
artikel 9.3, onderdeel G, van deze wet, in werking treedt, komt
onderdeel G van artikel 9.3 te luiden:

G

	Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In het vierde lid wordt “artikelen 8.12 tot en met 8.16 van de Wet
milieubeheer” vervangen door: bij of krachtens artikel 2.22, tweede en
derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde regels
over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder e, van die wet, alsmede artikel 4.1 van die wet.

	2. In het zesde lid wordt “8.42 van de Wet milieubeheer” vervangen
door: 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 9.17 

	Indien artikel I, onder H, van het bij koninklijke boodschap van 10
juli 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet
milieubeheer en diverse aanverwante wetten (Verdere invulling van
hoofdstuk 9) (31 501), nadat dat voorstel van wet tot wet is verheven,
in werking is getreden of in werking treedt voor het tijdstip waarop
artikel 9.10, onderdeel GG, van deze wet in werking treedt, komt
onderdeel GG van artikel 9.10 te luiden:

GG

	Artikel 15.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Onderdeel a vervalt.

	

	2. De onderdelen b tot en met e worden geletterd a tot en met d.

Artikel 9.18

	Indien het bij koninklijke boodschap van 17 maart 2009 ingediende
voorstel van wet tot uitbreiding en wijziging van de Wet milieubeheer in
verband met de uitvoering van de verordening (EG) nr. 1272/2008 van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008
betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en
mengsels en tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en
1999/45/EEG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 alsmede
daarmee samenhangende wijzigingen van andere wetten (Uitvoeringswet
EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en
mengsels) (31 894) tot wet is verheven en in werking is getreden of in
werking treedt voor het tijdstip waarop artikel 9.10 van deze wet in
werking treedt, wordt artikel 9.10 als volgt gewijzigd:

A

	Onderdeel WW komt te luiden:

WW

	Artikel 18.1a komt te luiden:

Artikel 18.1a

	1. De artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de artikelen 5.18 tot en met
5.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van toepassing
met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze
wet.

	2. Artikel 18.18 van deze wet en de artikelen 5.3 tot en met 5.16 en de
artikelen 5.18 tot en met 5.26 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de
handhaving van het bepaalde bij of krachtens:

	a. de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;

	b. de EG-verordening PRTR;

	c. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van
chemische stoffen;

	d. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen
en mengsels.

	3. In afwijking van het eerste lid is artikel 5.15, aanhef en onder b,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing voor
zover het betreft de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk 16
bepaalde.

	4. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang krachtens
artikel 5.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht behoort het
in Nederland door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan beheren van
afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij
of krachtens de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel
10.7 bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.

B

Onderdeel YY komt te luiden:

YY

	Artikel 18.2 komt te luiden:

Artikel 18.2

	1. Het bestuursorgaan dat ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a,
het orgaan is waaraan de melding wordt gericht, dan wel in andere
gevallen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting
geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, hebben tot taak:

	a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de
voorschriften die voor degene die de inrichting drijft, gelden op grond
van:

	1Âș. het bepaalde bij of krachtens deze wet en de in artikel 13.1,
tweede lid, genoemde wetten, voor zover dat bij of krachtens die wetten
is bepaald;

	2Âș. de EG-verordening PRTR;

	3Âș. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van
chemische stoffen;

	4Âș. De EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen
en mengsels;

	b. gegevens die met het oog op de uitoefening van de taak als bedoeld
onder a van belang zijn te verzamelen en te registreren;

	c. klachten die betrekking hebben op de naleving van het met betrekking
tot de inrichting bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde, te
behandelen.

	2. Artikel 5.2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een
beschikking als bedoeld in dat lid die met betrekking tot een inrichting
is gegeven door het krachtens het eerste lid bevoegde bestuursorgaan.

HOOFDSTUK 10	SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1

	1. Indien ingevolge enig wettelijk voorschrift:

	a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen
van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet
worden gevoerd;

	b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven;

	c. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sedert haar

vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken;

	d. door of namens een van de Kamers van de Staten-Generaal of een
aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de
inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, of

	e. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden
gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, geldt dat voorschrift niet ten
aanzien van het Invoeringsbesluit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
of de Invoeringsregeling Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

	2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op het horen van
de Raad van State.

Artikel 10.2

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10.3

	Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschap,

 PAGE    

 PAGE   94