[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32037 Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen

Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen

Eindtekst

Nummer: 2010D10498, datum: 2009-11-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z15225:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

5 november 2009



Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de
overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen
van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank
en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene
Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in
verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige
pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de
Sociale verzekeringsbank de uitvoering van de aanvullende algemene
bijstand op grond van de Wet werk en bijstand voor personen van 65 jaar
of ouder in de vorm van de verstrekking van een aanvullende
inkomensvoorziening ouderen overneemt van de gemeenten en het wenselijk
is de Algemene Ouderdomswet op een aantal andere onderdelen aan te
passen mede in verband met onvolledige opbouw van tijdvakken van
verzekering voor de AOW en dat het voorts wenselijk is dat binnen de
sociale zekerheid voormalige pleeg- en stiefkinderen worden
gelijkgesteld met eigen kinderen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN BIJSTAND

	De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.

	8. Onder voormalig pleegkind wordt verstaan een pleegkind waarvoor de
ongehuwde een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op
de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene
Kinderbijslagwet.

B

	Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: 

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst. 

	2.  In het eerste lid, onderdeel d, wordt “de artikelen 9 en 9a,”
vervangen door: de artikelen 9, 9a, 25, eerste lid, 26 en 30, tweede
lid,.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid,
onderdelen a en b, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde. 

C

	Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing indien
het verlenen van bijstand op grond van artikel 47a, eerste lid, tot de
taak van de Sociale verzekeringsbank behoort.

Ca

	Aan artikel 25, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze
kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden
met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking
te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten
van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de
Wet studiefinanciering 2000.

Cb

	Aan artikel 26 wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze kosten kunnen
in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met
thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te
nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van
levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet
studiefinanciering 2000.

Cc

	In artikel 30, tweede lid, onderdeel a, wordt na “ten laste komende
kinderen” ingevoegd: of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in
artikel 25, eerste lid,.

D

	Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “vierde” vervangen door: vijfde .

	2. In het tweede lid, wordt “een persoon die in een inrichting
verblijft, een persoon van 65 jaar of ouder, of een persoon zonder
adres” vervangen door: een persoon jonger dan 65 jaar die in een
inrichting verblijft of een persoon jonger dan 65 jaar zonder adres.

E

	In hoofdstuk 5 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 5.4 Uitvoering Sociale verzekeringsbank

Artikel 47a Taak Sociale verzekeringsbank

	1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene
bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:

	a. alleenstaanden en alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder;

	b. gehuwden, van wie beide echtgenoten 65 jaar of ouder zijn dan wel
van wie Ă©Ă©n echtgenoot 65 jaar of ouder is;

	hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te
geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke
kosten van het bestaan te voorzien.

	2. De artikelen 1 tot en met 6, de hoofdstukken 2 en 3, de paragrafen
5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing
op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale
verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.

Artikel 47b Invulling toepassing artikelen voor Sociale verzekeringsbank

	Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen
9, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel b, 16, eerste lid, 17,
31, tweede lid, onderdeel m, 33, vierde lid, 40, tweede tot en met zesde
lid, 43, eerste en derde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en
vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste en tweede lid, 54, 55, 57, 58,
eerste, derde en vierde lid, 60, tweede tot en met vijfde lid, 62b,
vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 81, eerste en tweede
lid, voor ”het college” telkens gelezen: de Sociale
verzekeringsbank.

Artikel 47c Toepassing afstemming door Sociale verzekeringsbank

	1. De Sociale verzekeringsbank stemt de algemene bijstand als
aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de daaraan verbonden
verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de
belanghebbende.

	2. De Sociale verzekeringsbank verlaagt de algemene bijstand ter zake
van het niet of onvoldoende nakomen van de uit deze wet voortvloeiende
verplichtingen, waaronder begrepen het zich jegens de Sociale
verzekeringsbank zeer ernstig misdragen dan wel indien de belanghebbende
naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank tekortschietend besef
van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van
een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid
ontbreekt.

	3. Indien het college een gegrond vermoeden heeft dat een
belanghebbende niet voldoet aan de verplichting tot arbeidsinschakeling
dan wel niet of onvoldoende gebruik maakt van re-integratievoorzieningen
of inburgeringsvoorzieningen, stelt het de Sociale verzekeringsbank
daarvan in kennis.

	4. De Sociale verzekeringsbank heroverweegt een besluit als bedoeld in
het eerste lid binnen een door haar te bepalen termijn die ten hoogste
drie maanden bedraagt.

	5. Bij de toepassing van het eerste en derde lid wordt onder
belanghebbende mede verstaan het gezin.

	6. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een melding
als bedoeld in het derde lid toepassing heeft gegeven aan dit artikel
stelt de Sociale verzekeringsbank het college daarvan terstond in
kennis.

Artikel 47d Specifieke bepalingen voor uitvoering door de Sociale
verzekeringsbank

	1. De artikelen 40, eerste lid, en 62c zijn niet van toepassing bij de
uitvoering van deze wet door de Sociale verzekeringsbank.

	2. De aanvraag voor algemene bijstand als aanvullende
inkomensvoorziening ouderen van een persoon als bedoeld in artikel 47a,
eerste lid, wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.

	3. Voor de toepassing van artikel 44, tweede lid, heeft de
belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn
geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij
de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 47e Gegevensverstrekkingen aan en door de Sociale
verzekeringsbank

	De artikelen 64 en 67 zijn van overeenkomstige toepassing voor het
kosteloos verstrekken van opgaven en inlichtingen aan de Sociale
verzekeringsbank die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak
van de Sociale verzekeringsbank op grond van dit hoofdstuk en voor het
verstrekken van gegevens door de Sociale verzekeringsbank uit de
administratie voor de uitvoering van deze taak.

F

	In artikel 63, eerste lid, wordt na “uitvoering van deze wet”
toegevoegd: door het college.

G

	In artikel 64, eerste lid, aanhef, wordt na “uitvoering van deze
wet” toegevoegd: door het college.

H

	Na artikel 78h worden zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 78i Overgang besluiten in verband met uitvoering Sociale
verzekeringsbank

	1. Een besluit van het college tot verlening van algemene bijstand aan
een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, dat is genomen
vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4, geldt met ingang
van die datum als genomen door de Sociale verzekeringsbank op grond van
paragraaf 5.4.

	2. De toepassing van paragraaf 6.5 in relatie tot besluiten als bedoeld
in het eerste lid gaat na de datum van inwerkingtreding van paragraaf
5.4 over op de Sociale verzekeringsbank.

	3. Een tot het college gericht verzoek door een persoon als bedoeld in
artikel 47a, eerste lid, om een besluit te nemen, waarop op de datum van
inwerkingtreding van paragraaf 5.4 nog niet is beslist, geldt met ingang
van die datum als te zijn gericht tot de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 78j Overgangsrecht vorderingen in verband met uitvoering Sociale
verzekeringsbank

	1. Het college dat vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf
5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid,
een vordering heeft in verband met terugvordering of verhaal van kosten
van bijstand anders dan in verband met het recht op algemene bijstand,
waarop artikel 78i van toepassing is, blijft, indien die vordering nog
niet geheel is voldaan, bevoegd die vordering te innen.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een
vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 verstrekte
geldlening of borgtocht op grond van artikel 48, 50 en 78c aan een
persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid.

Artikel 78k Overgang krediethypotheek in verband met uitvoering Sociale
verzekeringsbank

	1. Rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een door het college
vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 verstrekte
geldlening of borgtocht op grond van artikel 48, 50 en 78c aan een
persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, die na die datum wordt
voortgezet, gaan over op de Sociale verzekeringsbank.

	2.Vermogensbestanddelen die voortvloeien uit een geldlening als bedoeld
in het eerste lid gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van
paragraaf 5.4 over op de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor
een akte of betekening nodig is.

	3. Met betrekking tot de ingevolge het tweede lid overgaande
vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld,
zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door
de bewaarders van die registers. De daartoe benodigde opgaven worden
door de zorg van Onze Minister aan de bewaarders van de desbetreffende
registers gedaan.

	4. Terzake van de in het tweede lid bedoelde overgang van
vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting
achterwege.

Artikel 78l Overgangsrecht bezwaar en beroep in verband met uitvoering
Sociale verzekeringsbank

	1.Het college dat vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten
aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een
besluit in verband met de verlening van algemene bijstand heeft genomen
waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden
ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

	2. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit
ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid,
genomen vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 of gericht tegen
een besluit als bedoeld in het eerste lid, blijft het college partij en
voor het college staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.

	3. Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Sociale
verzekeringsbank in een bestuursrechtelijk geding tussen het college en
een persoon, bedoeld in artikel 47a, eerste lid, in de plaats van het
college treden, zonder dat daarvoor een betekening nodig is en met
overneming van procureurstelling onderscheidenlijk aanwijzing van een
gemachtigde, indien de Sociale verzekeringsbank vóór de
inwerkingtreding van paragraaf 5.4 mandaat is verleend door het college
ten aanzien van besluiten over de verlening van algemene bijstand aan
personen als bedoeld in artikel 47a, eerste lid.

Artikel 78m Overgangsrecht gelijkstelling voormalige pleeg- en
stiefkinderen aan eigen kinderen

	De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van
toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op
grond van artikel 11 recht bestaat op bijstand voor gehuwden, omdat de
ongehuwde bijstandsgerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met
een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind
is aangemerkt als gehuwd, voor zolang dit recht op bijstand bestaat,
tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere
bijstandsuitkering.

Artikel 78o Overgangsrecht verrekening in verband met uitvoering Sociale
verzekeringsbank 

	Indien het college vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf
5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid,
een vordering heeft waarop artikel 78j van toepassing is en die persoon
een uitkering op grond van die paragraaf ontvangt, betaalt de Sociale
verzekeringsbank, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de
belanghebbende, op verzoek van het college ter verrekening van die
vordering aan dat college.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET

	De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 1 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

B

	In artikel 38 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde
lid, een lid ingevoegd, luidende:

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt degene wiens verplichte
verzekering voor het bereiken van de 15-jarige leeftijd is beëindigd,
geacht niet verplicht verzekerd te zijn geweest gedurende de periode
voorafgaand aan het bereiken van de 15-jarige leeftijd.

C

	In artikel 39, eerste lid, wordt “vijf jaar” vervangen door: tien
jaar.

D

	In Hoofdstuk VIII wordt in paragraaf 3 na artikel 63 een artikel
toegevoegd, luidende:

Artikel 63a

	Artikel 1, achtste en negende lid, is niet van toepassing, indien voor
de inwerkingtreding van deze artikelleden, op grond van artikel 8 recht
bestaat op toeslag, omdat de ongehuwde pensioengerechtigde wegens een
gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als gehuwd, voor zolang
dit recht op toeslag bestaat, tenzij toepassing van de genoemde
artikelleden leidt tot een hoger ouderdomspensioen.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK
EN INKOMEN

	In hoofdstuk 8 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen komt artikel 51 te luiden:

Artikel 51 Financiering uitvoering Wet werk en bijstand door de Sociale
verzekeringsbank

	1. Onze minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan
de Sociale verzekeringsbank een uitkering voor de kosten van de door
haar toegekende algemene bijstand in de vorm van een aanvullende
inkomensvoorziening ouderen, bedoeld in artikel 47a, eerste lid, van de
Wet werk en bijstand en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, 
premies voor de volksverzekeringen en de vergoedingen, bedoeld in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, van inkomensafhankelijke
bijdragen.

	2. De Sociale verzekeringsbank beheert en administreert de uitkering
afzonderlijk.

	3. Dit hoofdstuk is van toepassing voor begroting, beheer en
verantwoording door de Sociale verzekeringsbank van de uitvoering van
paragraaf 5.4 van de Wet werk en bijstand.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld voor de berekening van het bedrag van de uitkering en de
daarvoor noodzakelijke gegevens.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN ALGEMENE NABESTAANDENWET

	Aan artikel 3 van de Algemene nabestaandenwet wordt een lid toegevoegd,
luidende:

	8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de nabestaande een pleegvergoeding
ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag
ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE TOESLAGENWET

	De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 1 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

B

	Na artikel 44b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 44c

	Artikel 1, achtste en negende lid, is niet van toepassing indien voor
de inwerkingtreding van deze artikelleden op grond van artikel 2 recht
bestaat op toeslag omdat de ongehuwde toeslaggerechtigde wegens een
gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als gehuwd, voor zolang
dit recht op toeslag bestaat, tenzij toepassing van de genoemde
artikelleden leidt tot een hogere toeslag.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING
JONGGEHANDICAPTEN

	Aan artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten worden twee leden toegevoegd, luidende:

	8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

ARTIKEL VII. WIJZIGING IN VERBAND MET DE WET WERK EN
ARBEIDSONDERSTEUNING JONGGEHANDICAPTEN

	Indien het bij koninklijke boodschap van 19 november 2008 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het
bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en
arbeidsondersteuning (Kamerstukken II 2008/09, 31 780) tot wet is
verheven en in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in
werking treedt, komt artikel VI te luiden:

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING
JONGGEHANDICAPTEN

	Aan artikel 1 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
worden twee leden toegevoegd, luidende:

	8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING
ZELFSTANDIGEN

	Aan artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen worden twee leden toegevoegd, luidende:

	8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

ARTIKEL IX. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN
GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

B

	Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid,
onder a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de gewezen zelfstandige.

C

	In hoofdstuk VII wordt na artikel 63 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 63a

	De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van
toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op
grond van artikel 5 recht bestaat op een uitkering voor de zelfstandige
en de echtgenoot, omdat de ongehuwde uitkeringsgerechtigde wegens een
gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als echtgenoot, voor
zolang dit recht op uitkering bestaat, tenzij toepassing van de genoemde
artikelleden leidt tot een hogere uitkering.

ARTIKEL X. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN
GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

B

	Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid,
onder b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de gewezen zelfstandige

C

	In hoofdstuk VII wordt na artikel 63b een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 63c

	De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van
toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op
grond van artikel 5 recht bestaat op een uitkering voor de werkloze
werknemer en de echtgenoot, omdat de ongehuwde uitkeringsgerechtigde
wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind
of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als echtgenoot,
voor zolang dit recht op uitkering bestaat, tenzij toepassing van de
genoemde artikelleden leidt tot een hogere uitkering.

ARTIKEL XI. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE WERKLOZEN

	Aan artikel 2 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen worden
twee leden toegevoegd, luidende:

	7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zesde lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

ARTIKEL XII. WIJZIGING VAN DE WET OP DE
ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING

	Aan artikel 1 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering worden
twee leden toegevoegd, luidende:

	8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

ARTIKEL XIII. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN INKOMEN KUNSTENAARS

	De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	6. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	7. Onder voormalig pleegkind wordt verstaan een pleegkind waarvoor de
ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond
van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet.

B

	Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid,
onderdelen a en b, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.

C

	Na artikel 78e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78f Overgangsrecht gelijkstelling voormalige pleeg- en
stiefkinderen aan eigen kinderen

	De artikelen 2, zesde en zevende lid, en 3, tweede lid, zijn niet van
toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op
grond van artikel 8 recht bestaat op een uitkering voor gehuwden, omdat
de ongehuwde kunstenaar wegens een gezamenlijke huishouding met een
meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is
aangemerkt als gehuwd, voor zolang dit recht op uitkering bestaat,
tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere
uitkering.

ARTIKEL XIV. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

	Aan artikel 2 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen worden
twee leden toegevoegd, luidende:

	7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

ARTIKEL XV. WIJZIGING VAN DE ZIEKTEWET

	Aan artikel 1 van de Ziektewet worden twee leden toegevoegd, luidende:

	8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid,
onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een
meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

	9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt
verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een
pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg
of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel XVa. Vernummering Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten 

	Voor de plaatsing in het Staatsblad brengt de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid de in artikel VII van deze wet voorkomende
aanhaling van het artikel van de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten in overeenstemming met de nieuwe nummering van die
wet, zoals vastgesteld op grond van artikel II van de Wet van PM tot
wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten
door werk en arbeidsondersteuning (Stb. PM).

ARTIKEL XVI. INWERKINGTREDING

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   13