[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32128 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010)

Eindtekst

Nummer: 2010D10506, datum: 2009-11-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z16513:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

19 november 2009



Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Belastingplan 2010)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2010
wenselijk is fiscale maatregelen te treffen in het kader van het
inkomensbeleid en mede ter bevordering van ondernemerschap, vergroening
en vereenvoudiging;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 1.7a wordt na het eerste lid, onder vernummering van het
tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

	2. Niet als loon uit tegenwoordige arbeid wordt aangemerkt het bedrag
waarover met toepassing van artikel 19g, tweede lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964 wordt beschikt door een werknemer die bij het begin
van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.

	B. In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I	II	III	IV

   - 	 €  18 218 	 - 	2,30%

 €  18 218	 €  32 738 	 €       419	10,80%

 €  32 738 	 €  54 367 	 €    1 987 	42%

 €  54 367 	   - 	 €  11 071	52%



	C. In artikel 2.10a wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I	II	III	IV

   - 	 €  18 218 	 - 	2,30%

 €  18 218	 €  32 738 	 €       419	10,80%

 €  32 738 	 €  54 367 	 €    1 987 	42%

 €  54 367 	   - 	 €  11 071	52%



	D. Artikel 3.13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel g wordt aan het slot “en” vervangen door een
puntkomma.

	2. In onderdeel h wordt aan het slot de punt vervangen door: , en.

	3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	i. voordelen die worden genoten op grond van door Onze Minister in
overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bij
ministeriële regeling aan te wijzen mobiliteitsprojecten die worden
gehouden in het kader van het project Anders betalen voor mobiliteit.

	E. Aan artikel 3.20, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
In afwijking van de eerste volzin wordt de onttrekking, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2015 op jaarbasis verlaagd met
25% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram per
kilometer is.

	F. Artikel 3.22, vierde lid, onderdelen a en b, komt te luiden:

	a. de winst behaald met de exploitatie van een schip bestemd voor:

	1(. het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer
over zee;

	2(. het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de
exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee;

	3(. de exploratie van de zeebodem;

	4(. het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem, of

	5(. het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden op zee aan schepen
als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet of aan
installaties ten behoeve van de exploratie of exploitatie van
natuurlijke rijkdommen op zee;

	b. de winst behaald met de exploitatie van een schip bestemd voor:

	1(. baggerwerkzaamheden op zee waarvan de jaarlijkse bedrijfstijd
grotendeels uit zeevervoer bestaat, of

	2(. het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden op zee aan schepen
als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, niet zijnde een
schip waarvan het geheel van werkzaamheden en activiteiten grotendeels
bestaat uit het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik
maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee, en.

	G. Nadat artikel 3.23 is gewijzigd ingevolge artikel I, onderdeel D,
van het Belastingplan 2009, wordt in het eerste lid de vierde volzin
vervangen door:

	De volgens de vorige volzinnen vastgestelde winst wordt met betrekking
tot schepen bestemd voor:

	1(. de exploratie van de zeebodem: vermeerderd met de winst die is
behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van zaken dan wel personen
over zee ten behoeve van de exploratie van de zeebodem;

	2(. het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem: vermeerderd
met de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van
zaken dan wel personen over zee ten behoeve van het leggen van kabels
dan wel pijpen op de zeebodem;

	3(. het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden op zee aan schepen
als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet of aan
installaties ten behoeve van de exploratie of exploitatie van
natuurlijke rijkdommen op zee: vermeerderd met de winst die is behaald
met werkzaamheden andere dan vervoer van zaken dan wel personen over zee
ten behoeve van takel- en hefwerkzaamheden op zee;

	4(. baggerwerkzaamheden op zee: vermeerderd met de winst die is behaald
met werkzaamheden andere dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee;

	5(. het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden op zee aan schepen
als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet: vermeerderd met
de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan sleep- en
hulpverleningswerkzaamheden op zee.

	H. Artikel 3.41 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “een in het tweede lid aangewezen
percentage van het investeringsbedrag ten laste gebracht van de winst
over dat jaar (kleinschaligheidsinvesteringaftrek)” vervangen door:
een op de voet van het tweede lid berekende
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek ten laste gebracht van de winst over
dat jaar.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

meer dan 	maar niet meer dan 	bedraagt de
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek 

 – 	€ 2 200 	0 

 € 2 200 	€ 54 000 	28% van het investeringsbedrag 

 € 54 000 	€ 100 000 	€ 15 120 

€ 100 000 	€ 300 000 	€ 15 120 verminderd met 7,56% van het
gedeelte van het investeringsbedrag dat de € 100 000 te boven gaat

€ 300 000	-	0



	I. Artikel 3.45, tweede lid, komt te luiden:

	2. Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek:

	a. behoren tot de bedrijfsmiddelen mede niet bedrijfsmiddelen die zijn
bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te
worden gesteld aan derden, en

	b. is het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing met betrekking
tot auto’s die voldoen aan de eisen omtrent CO2-uitstoot, bedoeld in
artikel 3.20, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk derde lid,
onderdeel a, of tweede volzin.

	J. In artikel 3.47, derde lid, onderdeel b, wordt “tweede en derde
lid” vervangen door: tweede lid, onderdeel a, en derde lid.

	K. Artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. kunnen de in artikel 3.41, tweede lid, derde kolom, vermelde
percentages en bedragen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en
de in artikel 3.42, derde lid, en artikel 3.42a, derde lid, vermelde
percentages voor de energie-investeringsaftrek, onderscheidenlijk
milieu-investeringsaftrek worden vervangen door andere.

	L. Artikel 3.76 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na het vierde lid worden, onder vernummering van het vijfde lid tot
tiende lid, vijf leden ingevoegd, luidende:

	5. In afwijking in zoverre van het tweede en vierde lid bedraagt het
bedrag van de zelfstandigenaftrek niet meer dan het bedrag van de winst.
De eerste volzin is niet van toepassing op een ondernemer die in
aanmerking komt voor de verhoging van de zelfstandigenaftrek, bedoeld in
het derde lid. Indien toepassing van de eerste volzin tot een verlaging
van het bedrag van de zelfstandigenaftrek leidt, wordt het bedrag
waarmee de zelfstandigenaftrek is verlaagd aangemerkt als niet
gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Indien de zelfstandigenaftrek
ingevolge de eerste volzin op nihil wordt gesteld, wordt er voor de
toepassing van het derde lid van uit gegaan dat de zelfstandigenaftrek
in dat kalenderjaar toepassing heeft gevonden.

	6. De inspecteur stelt het bedrag van de niet gerealiseerde
zelfstandigenaftrek vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit
bedrag wordt afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Artikel 3.151,
vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing

	7. De niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt in de volgende negen
kalenderjaren verrekend door in die jaren een verhoging van de
zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen. Deze verhoging bedraagt
maximaal het bedrag waarmee de winst de zelfstandigenaftrek van dat jaar
overtreft. Verrekening van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vindt
plaats in de volgorde waarin deze niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek
is ontstaan.

	8. Het verrekenen van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek in een
volgend kalenderjaar vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking
van de inspecteur. In de beschikking wordt tevens vastgesteld welk
bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt verrekend. De
inspecteur geeft de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de
aanslag over het jaar waarmee de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek
wordt verrekend. Het bedrag van de verrekende niet gerealiseerde
zelfstandigenaftrek wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

	9. Rechtsmiddelen tegen de beschikking, bedoeld in het achtste lid,
kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van het zevende
lid.

	M. Artikel 3.79a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste en het derde lid vervallen.

	2. De aanduiding “2.” voor het tweede lid vervalt. Voorts wordt
“bedraagt 10,5%” vervangen door: bedraagt 12%.

	N. Artikel 3.111, tweede lid, komt te luiden:

	2. Een woning wordt voor de periode dat deze in het kalenderjaar leeg
staat mede aangemerkt als eigen woning indien de woning de
belastingplichtige in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande
twee jaren als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter
beschikking heeft gestaan en hij aannemelijk maakt dat de woning bestemd
is voor verkoop. Indien een in de eerste volzin bedoelde woning vanaf
enig moment in de daar bedoelde periode inkomen uit sparen en beleggen
genereert en vervolgens vanaf enig moment weer belastbare inkomsten uit
eigen woning, wordt een en ander voor de toepassing van artikel 3.119a
niet aangemerkt als een vervreemding, onderscheidenlijk als een
verwerving. Voorts vindt artikel 2.14, derde lid, onderdelen b en c, met
betrekking tot deze woning gedurende de in de eerste volzin bedoelde
periode geen toepassing en wordt de woning ook gedurende deze periode
voor de toepassing van de artikelen 3.116 en 3.116a aangemerkt als eigen
woning.

	O. In artikel 5.3, derde lid, wordt, onder verlettering van de
onderdelen a en b tot b en c, na de aanhef een onderdeel ingevoegd,
luidende:

	a. verplichtingen die kunnen leiden tot uitgaven die ingevolge
hoofdstuk 6 geheel of voor een deel worden aangemerkt als een
persoonsgebonden aftrekpost als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid,
onderdelen a of h, niet in aanmerking worden genomen;.

	P. Artikel 5.3 wordt voorts als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “of uit de Invorderingswet
1990” vervangen door: , uit de Invorderingswet 1990 of daarmee
overeenkomende buitenlandse wetgeving.

	2. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

	In afwijking van de tweede volzin worden bezittingen die voortvloeien
uit de erfbelasting wel in aanmerking genomen alsmede de daarmee verband
houdende bezittingen voortvloeiende uit de heffingsrente, bedoeld in
hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, of de
invorderingsrente, bedoeld in hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990.
De derde volzin is van overeenkomstige toepassing op bezittingen die
voortvloeien uit een met de erfbelasting overeenkomende buitenlandse
erfbelasting, alsmede op de daarmee verband houdende bezittingen
voortvloeiende uit een renteregeling die is opgenomen in een wetgeving
die overeenkomt met de Algemene wet inzake rijksbelastingen of de
Invorderingswet 1990.

	3. In het derde lid, onderdeel b, wordt “, en” vervangen door een
puntkomma.

	4. In het derde lid worden na onderdeel b, onder verlettering van
onderdeel c tot e, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

	c. in afwijking van onderdeel b verplichtingen die voortvloeien uit de
erfbelasting wel in aanmerking worden genomen alsmede de daarmee verband
houdende verplichtingen voortvloeiende uit de heffingsrente, bedoeld in
hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,  of de
invorderingsrente, bedoeld in hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990;

	d. onderdeel c van overeenkomstige toepassing is op verplichtingen die
voortvloeien uit een met de erfbelasting overeenkomende buitenlandse
erfbelasting alsmede de daarmee verband houdende verplichtingen
voortvloeiende uit een renteregeling die is opgenomen in een wetgeving
die overeenkomt  met de Algemene wet inzake rijksbelastingen of de
Invorderingswet 1990.

	5. In het derde lid, onderdeel e (nieuw), wordt “overige
verplichtingen” vervangen door “verplichtingen, niet zijnde
verplichtingen als bedoeld in de onderdelen a en b, en het zesde lid,”
en wordt “Het in de eerste volzin, aanhef en onderdeel b” vervangen
door: Het in de eerste volzin, aanhef en onderdeel e.

	6. In het vierde lid wordt “derde lid, eerste volzin, aanhef en
onderdeel b” steeds vervangen door: derde lid, eerste volzin, aanhef
en onderdeel e.

	7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. In afwijking van het derde lid, aanhef en onderdeel c, wordt niet in
aanmerking genomen de verplichting die voortvloeit uit de Successiewet
1956 met betrekking tot de toepassing van artikel 7 van de
Natuurschoonwet 1928 voor zover er geen sprake is van terstond
invorderbare belasting als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de
Natuurschoonwet 1928.

	Q. Artikel 5.10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid (nieuw) wordt na onderdeel a, onder verlettering
van de onderdelen b en c tot c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

	b. het tegoed van een bij een kredietinstelling als bedoeld in artikel
3.116a, tweede lid, onderdeel e, aangehouden geblokkeerde rekening,
waarbij het tegoed uitsluitend wordt gedeblokkeerd bij overlijden van de
bij opening van die geblokkeerde rekening vast te stellen persoon,
zijnde de rekeninghouder, zijn partner of een bloed- of aanverwant, mits
het tegoed van de in die zin aan het overlijden van de desbetreffende
persoon gekoppelde rekeningen in totaal niet meer bedraagt dan
€ 6703;.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Het eerste lid, onderdelen a en b, is niet van toepassing indien de
som van de waarde van aan het overlijden van een persoon gekoppelde
rechten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tegoed van de
aan het overlijden van die persoon gekoppelde rekeningen, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel b, in totaal meer bedraagt dan € 6703.

	R. Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met
€ 10.

	S. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het in het tweede lid, tweede volzin, onderdeel b, laatstgenoemde
bedrag wordt verlaagd met € 75.

	2. De in het derde lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen
worden verlaagd met € 75.

	T. In artikel 8.14a, tweede lid, wordt het eerstgenoemde bedrag
verlaagd met € 10 en het laatstgenoemde bedrag verhoogd met € 60.

	U. Het in artikel 8.15, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met
€ 25.

	V. Het in artikel 8.17, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met
€ 10.

	W. In artikel 9.2, vierde lid, wordt “een voorziening ingevolge een
levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g Wet op de loonbelasting
1964” vervangen door: een stamrechtspaarrekening of
stamrechtbeleggingsrecht als bedoeld in artikel 11a van de Wet op de
loonbelasting 1964 of een voorziening ingevolge een levensloopregeling
als bedoeld in artikel 19g van die wet.

	X. Het in artikel 10.7, derde lid, onderdeel a, en zesde lid, onderdeel
a, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 50.

ARTIKEL II

	Artikel 3.111, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 komt met
ingang van 

1 januari 2012 te luiden:

	2. Een woning wordt mede aangemerkt als eigen woning indien de woning
de belastingplichtige in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande
twee jaren als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter
beschikking heeft gestaan en sindsdien leeg staat en hij aannemelijk
maakt dat de woning bestemd is voor verkoop.

ARTIKEL III

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

	1. Met aanspraken op periodieke uitkeringen die dienen ter vervanging
van gederfd of te derven loon als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel g, worden gelijkgesteld de bedragen die ter vervanging van
gederfd of te derven loon door de inhoudingsplichtige zijn overgemaakt
naar een door de werknemer bij een kredietinstelling als omschreven in
het tweede lid aangehouden geblokkeerde rekening
(stamrechtspaarrekening) of die ter vervanging van gederfd of te derven
loon door de inhoudingsplichtige ten behoeve van de werknemer zijn
overgemaakt naar een beheerder van een beleggingsinstelling als
omschreven in dat lid, ter verkrijging van een of meer geblokkeerde
rechten van deelneming in die instelling (stamrechtbeleggingsrecht),
waarbij:

	a. de met de overgemaakte bedragen behaalde rendementen worden
bijgeboekt op de stamrechtspaarrekening, onderscheidenlijk worden
aangewend ter verkrijging van stamrechtbeleggingsrechten, en

	b. het tegoed van de stamrechtspaarrekening, onderscheidenlijk de
waarde van het stamrechtbeleggingsrecht, uitsluitend kan worden
aangewend ter verkrijging van een aanspraak op periodieke uitkeringen
als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, dan wel
overeenkomstig de in het derde en vierde lid opgenomen voorwaarden
uitsluitend kan worden uitgekeerd in termijnen.

	Met betrekking tot de door een inhoudingsplichtige overgemaakte
bedragen in vorenbedoelde zin, is artikel 11, eerste lid, onderdeel g,
onder 20, niet van toepassing.

	2. Een kredietinstelling of beheerder als bedoeld in het eerste lid is:

	a. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel
toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, mits deze
onderneming de verplichting ingevolge de stamrechtspaarrekening voor de
heffing van de vennootschapsbelasting rekent tot het binnenlandse
ondernemingsvermogen;

	b. een financiële onderneming aan wie een vergunning is verleend
ingevolge de Wet op het financieel toezicht om in Nederland het bedrijf
van beleggingsinstelling uit te oefenen, en die is gevestigd in
Nederland;

	c. een onderneming of instelling die bevoegd als kredietinstelling of
als beheerder van een beleggingsinstelling optreedt, anders dan bedoeld
in onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b, die door Onze Minister,
onder door hem bij algemene maatregel van bestuur te stellen
voorwaarden, is aangewezen en die zich tegenover Onze Minister heeft
verplicht:

	10. te voldoen aan voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van
inlichtingen over de uitvoering van de regeling, en

	20. zekerheid te stellen voor de invordering van de belasting die is
verschuldigd door de toepassing van artikel 19b, achtste lid, dan wel de
belastingplichtige zich heeft verplicht deze zekerheid te stellen.

	3. Voor zover het tegoed van de stamrechtspaarrekening
onderscheidenlijk de waarde van het stamrechtbeleggingsrecht, niet is
aangewend ter verkrijging van een aanspraak op periodieke uitkeringen
als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, dient het tegoed van
de rekening, onderscheidenlijk de waarde van het recht in termijnen met
een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar te worden uitgekeerd,
waarbij de omvang van de termijnen vergelijkbaar is met die bij
vorenbedoelde periodieke uitkeringen. Voorts geldt daarbij:

	a. bij in leven zijn van de werknemer of gewezen werknemer:

	10. dat de aan hem toekomende uitkeringen niet later ingaan dan in het
jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;

	20. dat de periode tussen de eerste en de laatste uitkering ten minste
het bij ministeriële regeling vastgestelde aantal jaren bedraagt;

	b. bij overlijden van de werknemer of gewezen werknemer terwijl
ingevolge onderdeel a nog geen uitkeringen hebben plaatsgevonden:

	10. dat de uitkeringen direct ingaan en worden uitgekeerd aan een of
meer in de overeenkomst betreffende de stamrechtspaarrekening,
onderscheidenlijk het stamrechtbeleggingsrecht, genoemde personen als
bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 10;

	20. dat de periode tussen de eerste en de laatste uitkering ten minste
het bij ministeriële regeling vastgestelde aantal jaren bedraagt, doch,
ingeval de uitkeringen toekomen aan zijn kinderen of pleegkinderen die
ten tijde van het ontvangen van de eerste uitkering jonger zijn dan
30 jaar, het aantal jaren nimmer meer bedraagt dan het aantal jaren dat
de gerechtigde jonger is dan 30 jaar.

	4. Indien ingevolge het derde lid, onderdelen a en b, termijnen zijn
ingegaan en de genieter van de uitkeringen overlijdt voor ontvangst van
de laatste uitkering, gaat het recht op de nog niet uitgekeerde
termijnen over op de in de overeenkomst betreffende de
stamrechtspaarrekening, onderscheidenlijk het stamrechtbeleggingsrecht,
genoemde personen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder
10.

	5. Indien de gerechtigde tot de uitkeringen overlijdt en het recht op
de uitkeringen niet kan overgaan op personen als bedoeld in artikel 11,
eerste lid, onderdeel g, onder 10, wordt op het onmiddellijk aan het
overlijden voorafgaande tijdstip het tegoed van de
stamrechtspaarrekening, onderscheidenlijk de waarde van het
stamrechtbeleggingsrecht, aangemerkt als loon uit een vroegere
dienstbetrekking van die gerechtigde tot de uitkeringen.

	B. Aan artikel 13bis, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
In afwijking van de eerste volzin wordt het voordeel, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2015 op kalenderjaarbasis
verlaagd met 25% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram
per kilometer is.

	C. In artikel 19b, achtste lid, wordt “aanspraken op periodieke
uitkeringen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g” vervangen
door: aanspraken op periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 11,
eerste lid, onderdeel g, en stamrechtspaarrekeningen en
stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld in artikel 11a.

	D. In artikel 20a wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

I	II	III	IV

   - 	 €  18 218 	 - 	2,30%

 €  18 218	 €  32 738 	 €       419	10,80%

 €  32 738 	 €  54 367 	 €    1 987 	42%

 €  54 367 	   - 	 €  11 071	52%



	E. In artikel 20b wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

I	II	III	IV

   - 	 €  18 218 	 - 	2,30%

 €  18 218	 €  32 738 	 €       419	10,80%

 €  32 738 	 €  54 367 	 €    1 987 	42%

 €  54 367 	   - 	 €  11 071	52%



	F. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met
€ 10.

	G. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het in het tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt
verlaagd met € 75.

	2. De in het derde lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen
worden verlaagd met € 75.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Niet als loon uit tegenwoordige arbeid wordt aangemerkt het bedrag
waarover met toepassing van artikel 19g, tweede lid, wordt beschikt door
een werknemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van
61 jaar heeft bereikt.

	H. Het in artikel 22b, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met
€ 10.

	Ha. Artikel 28b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “€ 1134” vervangen door: € 1230.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het in het eerste lid genoemde bedrag.

	Hb. Artikel 28c wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “€ 1134” vervangen door: € 1230.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het in het eerste lid genoemde bedrag.

	I. Artikel 32bb wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het zesde lid wordt na “bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel g,” ingevoegd: waaronder begrepen de stamrechtspaarrekening
en het stamrechtbeleggingsrecht, bedoeld in artikel 11a,.

	2. In het achtste lid wordt na “artikel 11, eerste lid, onderdeel
g,” ingevoegd: dan wel artikel 11a,.

	J. Artikel 39b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “€ 1 134” vervangen door: € 1230.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het in het tweede lid genoemde bedrag.

ARTIKEL IV

[Vervallen]

ARTIKEL V

	De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met
zevende lid tot vijfde tot en met achtste lid, een lid ingevoegd,
luidende:

	4. De afdrachtvermindering onderwijs voor de in artikel 14, eerste lid,
onderdeel i, bedoelde werknemer bedraagt € 500 per werknemer.

	2. Na het achtste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

	9. Het in het vierde lid opgenomen bedrag wordt in aanmerking genomen
in het loontijdvak waarin de werknemer, bedoeld in artikel 14, eerste
lid, onderdeel i, aanvangt met het volgen van de in dat onderdeel
bedoelde opleiding of in het daaropvolgende loontijdvak.

	B. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	i. de werknemer die aanvangt met een opleiding:

	1°. die relevant is voor de huidige functie of toekomstige functie van
de werknemer bij de inhoudingsplichtige;

	2°. die gericht is op het op een hoger opleidingsniveau brengen van de
werknemer dan het opleidingsniveau waarover de werknemer bij aanvang van
de opleiding beschikt;

	3°. waarvan de inhoudingsplichtige ten minste 50 percent van de kosten
voor zijn rekening neemt, en

	4°. waarvoor niet reeds op grond van de onderdelen a tot en met g een
afdrachtvermindering van toepassing is.

	2. Het vijfde lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. de werkgever niet over een verklaring beschikt waarin het UWV
WERKbedrijf verklaart dat de werknemer vóór aanvang van de scholing,
bedoeld in onderdeel e:

	1°. een werkloze is, of

	2°. een voormalig werkloze is en uitsluitend als gevolg van deelname
aan een re-integratietraject van een gemeente in het kader van de Wet
werk en bijstand of van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
in het kader van de Werkloosheidswet, niet langer een werkloze is.

	3. Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	9. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens met
betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel i, bedoelde
afdrachtvermindering in de loonadministratie moeten worden vastgelegd.
Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent vastlegging van het
bestaande opleidingsniveau van de werknemer en de relevantie van de
opleiding voor de functie. Daarnaast kunnen nadere voorwaarden worden
gesteld aan de opleiding, zoals de minimumopleidingsduur, de instelling
waaraan de opleiding wordt gevolgd, de vaststelling van het
opleidingsniveau en erkenning van het diploma.

	C. In artikel 23, derde lid, wordt “€ 150 000” vervangen door:
€ 220 000.

ARTIKEL VI

	De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt met ingang van 1 januari 2011 als volgt
gewijzigd:

	A. In artikel 5 vervallen het vierde lid en het negende lid, onder
vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot vierde tot en met
zevende lid.

	B. In artikel 14, eerste lid, vervalt onderdeel i, onder vervanging van
de puntkomma aan het slot van onderdeel h door een punt, en vervalt het
negende lid.

	C. In artikel 23, derde lid, wordt “€ 220 000” vervangen door:
€ 110 000.

ARTIKEL VII

	De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 8, eerste lid, wordt “3.13, eerste lid, onderdelen a, g
en h” vervangen door: 3.13, eerste lid, onderdelen a, g, h en i.

	B. Het opschrift van afdeling 2.3 komt te luiden: Innovatiebox.

	C. Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt “en het maximum als
geduid in het zesde lid” en wordt “10/H” vervangen door “5/H”.
Voorts wordt na de tweede volzin een volzin toegevoegd, luidende: De
eerste volzin vindt slechts toepassing voor zover het saldo van de
voordelen positief is.

	2. In het vijfde lid, tweede volzin, wordt “bedoeld in het zevende
lid” vervangen door “bedoeld in het zesde lid”. Voorts komt de
laatste volzin te luiden: Onder voortbrengingskosten wordt mede begrepen
een negatief saldo als bedoeld in het eerste lid, laatste volzin.

	3. Het zesde lid en het achtste lid vervallen, onder vernummering van
het zevende, negende en tiende lid tot zesde, zevende en achtste lid.

	4. In het zevende lid (nieuw) wordt in de eerste volzin “het in het
zevende lid of in het achtste lid bedoelde saldo te laag,
onderscheidenlijk te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur een aldaar
bedoelde beschikking” vervangen door “het in het zesde lid bedoelde
saldo te laag is vastgesteld, kan de inspecteur de aldaar bedoelde
beschikking”. Voorts wordt in de laatste volzin “een in het zevende
lid of in het achtste lid” vervangen door: een in dat lid.

	5. In het achtste lid (nieuw) wordt in de tweede volzin “Daarbij
kunnen tevens regels worden gesteld” vervangen door: Daarbij kunnen
tevens regels worden gesteld voor de bepaling van de voordelen uit
hoofde van een immaterieel activum als bedoeld in het eerste lid en.

	D. Aan artikel 20 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	10. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, wordt
de in het tweede lid genoemde termijn voor de achterwaartse
verliesverrekening vervangen door drie jaar en de termijn voor de
voorwaartse verliesverrekening door zes jaar.

	11. Indien een verlies met toepassing van het tiende lid wordt
verrekend met de belastbare winsten, onderscheidenlijk de Nederlandse
inkomens, van aan het voorafgaande jaar voorafgaande jaren, wordt met
elk van die jaren ten hoogste een bedrag van € 10 000 000 verrekend.

	E. Artikel 20a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het negende lid, aanhef, wordt “de belastbare winst,
onderscheidenlijk het binnenlands inkomen uit het voorafgaande jaar”
vervangen door: de belastbare winsten, onderscheidenlijk binnenlandse
inkomens uit voorafgaande jaren.

	2. In het negende lid, onderdeel b, tweede volzin, wordt “het jaar
voorafgaande aan het jaar waarin die wijziging heeft plaatsgevonden”
vervangen door: het oudste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin die
wijziging heeft plaatsgevonden en valt binnen de voor de
belastingplichtige geldende termijn voor de achterwaartse
verliesverrekening, bedoeld in artikel 20.

	F. Artikel 25, vierde lid, komt te luiden:

	4. De dividendbelasting die op grond van artikel 9.2, vierde lid, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt
genomen, wordt als voorheffing aangewezen:

	a. van de kredietinstelling, bedoeld in artikel 11a of artikel 19g van
de Wet op de loonbelasting 1964, indien die instelling een bedrag ter
grootte van die dividendbelasting overmaakt naar de geblokkeerde
rekening van degene bij wie die dividendbelasting niet als voorheffing
in aanmerking wordt genomen;

	b. van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 11a
of artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964, indien die beheerder
een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter
verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die
instelling ten behoeve van degene bij wie die dividendbelasting niet als
voorheffing in aanmerking wordt genomen.

ARTIKEL VIII

	Met betrekking tot immateriële activa die na 31 december 2007, maar
voor 1 januari 2010 tot de bedrijfsmiddelen van de belastingplichtige
zijn gaan behoren en waarvoor aan hem een S&O-verklaring is afgegeven
als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen, blijft artikel 12b van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 zoals dat luidde op 31 december 2009 van
toepassing, met dien verstande dat de vanaf 1 januari 2010 behaalde
voordelen uit hoofde van die activa slechts voor 5/H gedeelte in
aanmerking worden genomen.

ARTIKEL IX

	Artikel 20, tiende en elfde lid, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 vervalt met ingang van 1 januari 2011.

ARTIKEL X

	In artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt
na “geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling als bedoeld
in” ingevoegd: artikel 11a, tweede lid, of.

ARTIKEL XI

	De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Aan het slot van artikel 32, vijfde lid, wordt een volzin
toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing
op het tegoed van een stamrechtspaarrekening en op de waarde van een
stamrechtbeleggingsrecht, bedoeld in artikel 11a van de Wet op de
loonbelasting 1964, die overeenkomen met aanspraken als bedoeld in de
eerste volzin.

	B. Artikel 67, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de eerste volzin, wordt “de verschuldigde erfbelasting”
vervangen door: de verschuldigde erfbelasting en de evenredig met deze
gehele of gedeeltelijke kwijtschelding samenhangende heffingsrente.

	2. In de tweede volzin, wordt “maar niet meer dan de verschuldigde
belasting” vervangen door: maar niet meer dan de verschuldigde
belasting en de in rekening gebrachte heffingsrente.

ARTIKEL XII

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de
volgende tabellen.

Bij een CO2-uitstoot van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting voor een personenauto die wordt aangedreven anders dan door
een motor met compressieontsteking, het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot
dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

-	110	  0 	0

110 gram/km	180	0	€ 34

180 gram/km	270	€ 2 380	€ 126

270 gram/km	-	€ 13 720 	€ 288



Bij een CO2-uitstoot van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met
een compressieontsteking het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd
met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag
te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom
I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

-	95	0 	0

95 gram/km	155	0	€ 34

155 gram/km	232	€ 2 040	€ 126

232 gram/km	-	€ 11 742 	€ 288



	Voor de toepassing van de tabel wordt onder een personenauto die wordt
aangedreven door een motor met compressie-ontsteking mede begrepen een
personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas als brandstofsoort is
gemeten.

	Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt verhoogd met
27,4 percent van de netto catalogusprijs en:

		a. verminderd met € 1 288;

		b. ingeval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas
als brandstof is gemeten, verminderd met € 1 788; of

		c. in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor
met een compressieontsteking vermeerderd met € 1 076. In afwijking van
de vorige volzinnen wordt onder personenauto niet verstaan een
bijzondere personenauto als bedoeld in het twaalfde lid.

	2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “in geval van een
personenauto of een bestelauto” vervangen door: ingeval van een
bestelauto of bijzondere personenauto.

	B. Artikel 9a, eerste lid, komt te luiden:

	1. Voor een personenauto, niet zijnde een bijzondere personenauto, met
een CO2-uitstoot van niet meer dan 120 gram/km wordt het bedrag aan
belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, verlaagd met € 750.

	C. Artikel 9c wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. In afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, bedraagt de
belasting tot 1 januari 2018 nihil voor een motorrijtuig met een
CO2-uitstoot van 0 gram per kilometer.

	2. In het tweede lid wordt “compressie-ontsteking” vervangen door:
compressie-ontsteking dan wel een personenauto waarvan de CO2-uitstoot
met aardgas als brandstofsoort is gemeten.

	D. Artikel 13a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het zesde lid wordt “€ 453” vervangen door: € 492.

	2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot
achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

	7. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het
zesde lid.

	E. Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het elfde lid wordt “€ 453” vervangen door: € 492.

	2. Na het elfde lid wordt, onder vernummering van het twaalfde lid tot
dertiende lid, een lid ingevoegd, luidende:

	12. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het
elfde lid.

ARTIKEL XIII

	Het Belastingplan 2009 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel XV wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel A, eerste lid, wordt in artikel 9, eerste lid, in kolom
III van de eerste tabel “€ 17 680” vervangen door
“€ 19 210”. Voorts wordt in kolom III van de tweede tabel
“€ 15 132” vervangen door: € 16 441. Voorts wordt de
voorlaatste zin van artikel 9, eerste lid, vervangen door:

		Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt verhoogd met
19,0 percent van de netto catalogusprijs en:

		a. verminderd met € 824;

		b. ingeval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas
als brandstof is gemeten, verminderd met € 1 324; of

		c. in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor
met een compressieontsteking vermeerderd met € 1 526.

	2. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	Aa. In artikel 9a, eerste lid, wordt “€ 750” vervangen door: €
500.

	3. Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

	C. Na artikel 9b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9ba

	1. Voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met
compressieontsteking wordt het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel
9, eerste lid, verminderd met € 1 500, indien de personenauto voldoet
aan de grenswaarden genoemd in tabel 2 van bijlage I van Verordening
(EG) nr. 715/2007 van het Europees parlement en de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van
motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen en
bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en
onderhoudsinformatie (PBEG L 171).

	2. Een wijziging van de verordening nr. 715/2007/EG gaat voor de
toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan de
betrokken wijziging van de verordening uitvoering moet zijn gegeven,
tenzij bij ministeriële regeling, die in de Staatscourant wordt
bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

	3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter
uitvoering van dit artikel.

	D. In artikel 10, eerste lid, wordt “na toepassing van artikel 9a,
artikel 9b en artikel 9c, derde lid” vervangen door: na toepassing van
artikel 9a, artikel 9b, artikel 9ba en artikel 9c, derde lid.

	B. Artikel XVI wordt als volgt gewijzigd:

		1. In onderdeel A, onder 1, wordt de voorlaatste zin van artikel 9,
eerste lid, vervangen door:

		Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt verhoogd met
11,1 percent van de netto catalogusprijs en:

		a. verminderd met € 450,

		b. ingeval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas
als brandstof is gemeten, verminderd met € 950; of

		c. in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor
met een compressieontsteking vermeerderd met € 1 900.

	

		2. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: 

		Aa. In artikel 9ba, eerste lid, wordt “€ 1500” vervangen door:
€ 1000.

	C. Artikel XVII wordt als volgt gewijzigd:

		1. In onderdeel A, onder 1, komt de voorlaatste zin van artikel 9,
eerste lid, te luiden:

		Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt verminderd met
€ 500 in geval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met
aardgas als brandstof is gemeten, of, in geval van een personenauto die
wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking met een
CO2-uitstoot van meer dan 95 gram/km, verhoogd met € 2 400.

	2. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	Aa. In artikel 9ba, eerste lid, wordt “€ 1 000” vervangen door:
€ 500.

ARTIKEL XIV

	Artikel 9ba van de Wet op de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen 1992 vervalt met ingang van 1 januari 2014.

ARTIKEL XV

	1. Artikel 16a, eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992 is van overeenkomstige
toepassing op de verlagingen van het belastingbedrag in de artikelen 9a
en 9ba van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen
1992 ingevolge de artikelen XII, onderdeel B en XIII, onderdeel A, onder
3.

	2. De artikelen XII, onderdeel B en XIII, onderdeel A, onder 3, vinden
geen toepassing ten aanzien van personenauto’s die vóór 1 januari
2010 respectievelijk 1 januari 2011 voor het eerst in gebruik zijn
genomen.

ARTIKEL XVI

	De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Voor een personenauto bedraagt de belasting:

bij een eigen massa in kilogrammen van 	over een tijdvak van drie
maanden	vermeerderd met	per 100 kg eigen massa boven

500 of minder	€ 15,73



600	€ 21,32



700	€ 27,09



800	€ 35,36



900 tot en met 3200	€ 47,03	€ 12,65	   900 kg

3300 en meer	€ 347,21	€  8,79	3 300 kg



	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De belasting voor een personenauto die is bestemd om te worden
aangedreven door een kracht die niet uitsluitend wordt ontleend aan
benzine wordt verhoogd met een brandstoftoeslag. De brandstoftoeslag
bedraagt bij aandrijving door een kracht die:

	a. wordt ontleend aan dieselolie:

	€ 59,94 bij een eigen massa van 500 kg of minder;

	€ 70,96 bij een eigen massa van 600 kg;

	€ 81,96 bij een eigen massa van 700 kg;

	€ 93,16 bij een eigen massa van 800 kg;

	€ 109,04 bij een eigen massa van 900 kg of meer, vermeerderd met
€ 11,82 per 100 kg eigen massa boven 900 kg;

	b. niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine of dieselolie:

	€ 70,34 bij een eigen massa van 500 kg of minder;

	€ 84,30 bij een eigen massa van 600 kg;

	€ 98,28 bij een eigen massa van 700 kg;

	€ 112,25 bij een eigen massa van 800 kg;

	€ 122,60 bij een eigen massa van 900 kg of meer, vermeerderd met €
13 per 100 kg eigen massa boven 900 kg.

	Voor de toepassing van dit lid wordt aandrijving door een kracht die
wordt ontleend aan een elektromotor als bedoeld in artikel 22, derde
lid, buiten beschouwing gelaten.

	3. In het vierde lid wordt het bedrag “€ 12,52” telkens vervangen
door € 13,57.

	B. Artikel 23b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, wordt “een kwart van de ingevolge dat artikel
verschuldigde belasting” vervangen door: nihil.

	2. In het tweede lid wordt “Wet op belastingen” vervangen door: Wet
op de belasting.

	C. Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

	Voor een motorrijwiel bedraagt de belasting over een tijdvak van drie
maanden € 17,65.

	D. In artikel 36 wordt “op de voet van artikel 23a, artikel 23b of
artikel 30” vervangen door: op de voet van artikel 23a of artikel 30.

	E. Artikel 37d wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid (nieuw) wordt “€ 453” vervangen door: €
492.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het
eerste lid.

ARTIKEL XVII

	Artikel XX van het Belastingplan 2009 vindt geen toepassing voor het
jaar 2010.

ARTIKEL XVIII

	Artikel 81a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 vindt geen
toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2010 op de bedragen
genoemd in de artikelen 23 en 25 van die wet.

ARTIKEL XIX

	Artikel 13 van de Wet belasting zware motorrijtuigen wordt als volgt
gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “€ 4537” vervangen door: € 4 920.

	2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede lid tot
derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

	2. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het
eerste lid.

Artikel XIXA

		In de Wet op de accijns wordt na artikel 71d een artikel ingevoegd,
luidende:

Artikel 71e

		1. Op verzoek wordt teruggaaf van accijns verleend voor duurzaam
geproduceerde E85 dat is belast naar het laatstgenoemde tarief, bedoeld
in artikel 27, eerste lid, onderdeel a. 

		2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder duurzaam
geproduceerde E85 verstaan de vloeistof bestaande uit een combinatie van
uitsluitend bio-ethanol (ethanol uit biomassa) en ongelode lichte olie
waarbij de bio-ethanol tenminste zeventig percent en ten hoogste
vijfentachtig percent uitmaakt van deze vloeistof mits de bio-ethanol in
deze vloeistof aantoonbaar, door middel van een certificaat van een
onafhankelijk geaccrediteerde certificeringinstelling, voldoet aan de
eisen van duurzaamheid zoals vastgelegd in NTA 8080 of daaraan
gelijkwaardig.

		3. De teruggaaf bedraagt 27 percent van het in het eerste lid bedoelde
accijnstarief. 

		4. De teruggaaf wordt verleend aan degene die de accijns ter zake van
de uitslag of de invoer van E85 verschuldigd is geworden. 

		5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorwaarden en beperkingen
worden gesteld ter uitvoering van de teruggaaf.

ARTIKEL XX

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 22, eerste lid, wordt na onderdeel c een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	ca. oude stortplaats: een stortplaats die staat vermeld op de lijst,
bedoeld in artikel 8.53 van de Wet milieubeheer.

	B. Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “€ 89,71” vervangen door: € 107,49.

	2. In de aanhef van het tweede lid wordt “€ 14,81” vervangen
door: € 16,79.

	3. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

		b. afvalstoffen die afkomstig zijn van de afgraving van een oude
stortplaats indien met betrekking tot die stortplaats door de inspecteur
een vergunning is afgegeven voor de toepassing van dit tarief;.

	4. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde en vierde
lid tot zesde en zevende lid, drie leden ingevoegd, luidende:

	3. De inspecteur verleent de vergunning, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b, op schriftelijk verzoek indien bij de vergunningaanvraag
een herontwikkelingsplan wordt overgelegd dat voldoet aan bij algemene
maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.

	4. Bij de vergunningverlening kan de inspecteur voorwaarden stellen met
betrekking tot het tijdpad en de administratie van de herontwikkeling.

	5. De inspecteur kan de vergunning, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken indien:

	a. blijkt dat de herontwikkeling niet wordt uitgevoerd in
overeenstemming met het herontwikkelingsplan;

	b. de vergunninghouder heeft gehandeld in strijd met de aan de
vergunning verbonden voorwaarden of met de bepalingen van deze wet of
daarop gebaseerde regelingen;

	c. misbruik van de vergunning is gemaakt of een poging daartoe is
gedaan; of

	d. de vergunninghouder daarom verzoekt.

	5. In het zesde lid (nieuw) wordt “kunnen voorwaarden worden
gesteld” vervangen door: kunnen voorwaarden en beperkingen worden
gesteld.

	C. Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28a

	1. Bij regeling van Onze Minister kan artikel 28, tweede lid, onderdeel
b, buiten toepassing worden gesteld of per kalenderjaar of gedeelte
daarvan worden beperkt, na overleg met Onze Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

	2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid mag slechts strekken tot
het voorkomen of beperken van een overschrijding van het voor de
regeling voor het afgraven van oude stortplaatsen in de begroting
opgenomen bedrag.

	3. Het buiten toepassing stellen, bedoeld in het eerste lid, heeft geen
werking voor afvalstoffen afkomstig van een oude stortplaats waarvoor
een vergunning als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, is
verleend die reeds voor dit buiten toepassing stellen is afgegeven.

	D. In artikel 91, eerste lid, wordt na “27, tweede lid” ingevoegd:
, 28, derde lid.

ARTIKEL XXI

	Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt bij het
begin van het kalenderjaar 2010 geen toepassing op de bedragen, genoemd
in artikel 28, eerste lid, en tweede lid, aanhef, van die wet.

ARTIKEL XXII

	De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “€ 4537” vervangen door: € 4920.

	2. In het tweede lid wordt “het verloop van vijf jaren” vervangen
door: na verloop van vijf jaren.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het
eerste lid.

	B. Tabel I wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a, post 30, wordt na “boeken” ingevoegd: , met
inbegrip van alle andere dan papieren fysieke dragers waarop de inhoud
van een boek is aangebracht; digitale educatieve informatie die is
aangebracht op fysieke dragers en die kennelijk uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend is bestemd voor informatieoverdracht in het onderwijs;.

	2. In onderdeel b komt post 2 te luiden:

	2. de verhuur van de in de post a 30 bedoelde goederen;.

	3. In onderdeel b, post 8, wordt “ouder dan 15 jaar” vervangen
door: na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming.

	4. In onderdeel b, post 9, wordt na “daaronder begrepen,”
ingevoegd: taxivervoer van personen over de weg anders dan per auto,.

	5. Onderdeel b, post 19 komt te luiden:

	19. het aanbrengen van op energiebesparing gericht isolatiemateriaal,
met uitzondering van het aanbrengen van glas, aan vloeren, muren en
daken van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste
ingebruikneming, met uitzondering van materialen die een beduidend deel
vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten.

	6. In onderdeel b, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
post 19 door een puntkomma, een post toegevoegd, luidende:

	20. het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen.

ARTIKEL XXIII

	De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 15, eerste lid, onderdeel p, vervalt.

	B. Artikel 55 vervalt.

ARTIKEL XXIV

	In de Algemene douanewet wordt na artikel 9:6 een artikel ingevoegd,
luidende:

Artikel 9:6a

	De in de artikelen 9:1, eerste lid, 9:2, eerste en tweede lid, 9:3,
eerste lid, 9:4, eerste lid, en 9:5, genoemde bedragen worden elke vijf
jaar, met ingang van 1 januari 2015, bij ministeriële regeling
gewijzigd. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001
zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als
tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de
laatste vijf kalenderjaren.

Artikel XXIVA

	1. De accijns op sigaretten wordt met ingang van 1 maart 2010 zodanig
verhoogd dat de totale accijns voor de meest gevraagde prijsklasse
sigaretten € 4,70 per 1000 stuks hoger zal liggen dan het
accijnsbedrag voor deze prijsklasse op 28 februari 2010. Indien met
ingang van 1 maart 2010 het aldus berekende accijnsbedrag lager is dan
het bedrag dat overeenkomt met 57 percent van de kleinhandelsprijs van
de meest gevraagde prijsklasse sigaretten, berekend per 1000 stuks,
geldt het laatstbedoelde bedrag.

	2. Bij ministeriële regeling worden met ingang van 1 maart 2010 de
tarieven van de accijns, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet op de accijns aangepast. De aanpassing geschiedt zodanig dat
voor sigaretten van de meest gevraagde prijsklasse het specifieke
gedeelte van de accijns 50% bedraagt van de som van de totale accijns en
de omzetbelasting. Daarbij dient het bedrag van de totale accijns gelijk
te blijven aan het bedrag van de totale accijns dat na de verhoging van
de accijns verschuldigd zou zijn zonder de aanpassing. De aanpassing van
het bedrag dat in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, is opgenomen als
de ten minste te betalen accijns voor 1000 stuks sigaretten, geschiedt
zodanig dat deze accijns na de aanpassing van de tarieven bedraagt het
totale bedrag van de accijns voor 1000 stuks sigaretten van de meest
gevraagde prijsklasse. Bij de aanpassing vindt afronding plaats van het
procentuele gedeelte van de accijns op honderdsten van een percent.

ARTIKEL XXV

	De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 30f wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “Met betrekking tot de
inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting” vervangen door: Met
betrekking tot de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de
erfbelasting.

	2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste
volzin is ook van toepassing met betrekking tot conserverende aanslagen
als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Successiewet 1956.

	3. In het derde lid wordt, onder verlettering van de onderdelen b tot
en met d tot onderdelen c tot en met e, een onderdeel ingevoegd,
luidende:

	b. met betrekking tot de erfbelasting:

	10. over het tijdvak dat aanvangt acht maanden na het overlijden of,
indien verkregen wordt ten gevolge van de vervulling van een voorwaarde,
de dag van de vervulling van deze voorwaarde, en eindigt op de dag van
de dagtekening van het aanslagbiljet;

	20. indien het betreft een aanslag als bedoeld in artikel 8, vijfde
lid, van de Natuurschoonwet 1928: over het tijdvak dat aanvangt op het
moment dat zich een van de gevallen, bedoeld in artikel 8, eerste lid,
van de Natuurschoonwet 1928 voordoet, en eindigt op de dag van de
dagtekening van het aanslagbiljet;.

	B. In artikel 30i, eerste lid, onderdeel a, wordt na “artikel 11,
eerste lid, onderdeel g,” ingevoegd: of de stamrechtspaarrekening of
het stamrechtbeleggingsrecht, bedoeld in artikel 11a.

	C. In artikel 67a, eerste lid, wordt “€ 1 134” vervangen door:
€ 4 920.

	D. Artikel 67b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “€ 113” vervangen door: € 123.

	2. In het tweede lid wordt “€ 1134” vervangen door: € 1 230.

	E. Artikel 67c wordt als volgt gewijzigd: 

	1. In het eerste lid wordt “€ 4 537” vervangen door: € 4 920.

	2. In het vierde lid wordt “Artikel 20, eerste lid, tweede volzin”
vervangen door: Artikel 20, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid,
tweede volzin.

	F. Na artikel 67c worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 67ca

	1. Degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij of
krachtens:

	a. de artikelen 6, derde lid, 43, 44, 47b, tweede lid, 49, tweede lid,
en 50, eerste lid;

	b. artikel 7, tweede lid, van de Wet op de kansspelbelasting;

	c. de artikelen 28, aanhef en onderdelen a, b, d, en e, 29, 35d, 35e,
aanhef en onderdelen a, b, d, en e, 35k, 35l en 35m, aanhef en
onderdelen a en c, van de Wet op de loonbelasting 1964;

	d. artikel 9, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965;

	e. artikel 35, eerste, tweede, en derde lid, van de Wet op de
omzetbelasting 1968, of

	f. artikel 54 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer,

	begaat een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke
boete van ten hoogste € 4 920 kan opleggen.

	2. De bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid bedoelde
boete vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het
kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.

Artikel 67cb

	1. De in de artikelen 67a, eerste en tweede lid, 67b, eerste en tweede
lid, 67c, eerste lid, en 67ca, eerste lid, genoemde bedragen worden elke
vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële
regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per 1
januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als
tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de
laatste vijf kalenderjaren.

	2. De gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met
betrekking tot verzuimen die zijn begaan na het begin van het
kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn gewijzigd.

Fa. In artikel 67pa, tweede lid, wordt de zinsnede “niet na twee,
onderscheidenlijk vijf jaren” vervangen door: niet na drie,
onderscheidenlijk vijf jaren.

	G. In artikel 68 vervalt het eerste lid onder vernummering van het
tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid.

	H. Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 68, tweede lid, onderdelen a, b,
d, e, f of g” vervangen door: artikel 68, eerste lid, onderdelen a, b,
d, e, f of g.

	2. In het tweede lid wordt “artikel 68, tweede lid, onderdeel c”
vervangen door: artikel 68, eerste lid, onderdeel c.

	3. In het vijfde lid wordt “Artikel 68, vierde lid” vervangen door:
Artikel 68, derde lid.

ARTIKEL XXVI

	De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2, eerste lid, onderdeel g, wordt “bedoeld in hoofdstuk
VIIIA” vervangen door: bedoeld in hoofdstuk VIIA van deze wet,
hoofdstuk VIIIA.

	B. Aan artikel 25, twintigste lid, worden twee volzinnen toegevoegd,
luidende: Voor de toepassing van het twaalfde lid, wordt de
heffingsrente gelijkgesteld met de erfbelasting waarmee deze samenhangt.
Voor de toepassing van het dertiende lid wordt de heffingsrente voor
zover deze samenhangt met de erfbelasting waarvoor op de voet van dat
lid uitstel van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die
belasting.

	C. In artikel 44b, eerste lid, wordt na “bedoeld in artikel 11,
eerste lid, onderdeel g,” ingevoegd: of de stamrechtspaarrekening of
het stamrechtbeleggingsrecht, bedoeld in artikel 11a.

	D. Na hoofdstuk VII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIIA

Bestuurlijke boeten

Artikel 63b

	1. Indien de belastingschuldige de belasting welke bij wege van aanslag
wordt geheven niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de op het
aanslagbiljet vermelde termijn of termijnen heeft betaald, vormt dit een
verzuim ter zake waarvan de ontvanger hem bij voor bezwaar vatbare
beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4920 kan
opleggen.

	2. Degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij artikel
60, tweede lid, begaat een verzuim ter zake waarvan de ontvanger hem bij
voor bezwaar vatbare beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste
€ 4920 kan opleggen.

	3. Het opleggen van de boete, bedoeld in het eerste en tweede lid,
geschiedt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 67g, tweede
lid, 67pa, eerste lid, en 67pb van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.

	4. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de
in het eerste en tweede lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

	5. Een door de ontvanger opgelegde bestuurlijke boete is invorderbaar
zes weken na de dagtekening van de beschikking waarbij deze is opgelegd,
met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de
invordering van de belastingaanslag in verband waarmee deze is opgelegd.

Artikel 63c

	1. Het in artikel 63b, eerste en tweede lid, genoemde bedrag wordt elke
vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële
regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per 1
januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als
tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de
laatste vijf kalenderjaren.

	2. De gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met
betrekking tot verzuimen die zijn begaan na het begin van het
kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn gewijzigd.

	E. In artikel 64 vervalt het eerste lid onder vernummering van het
tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

	F. Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 64, tweede lid, onderdeel a of
b” vervangen door: artikel 64, eerste lid, onderdeel a of b.

	2. In het tweede lid wordt “artikel 64, tweede lid, onderdeel c”
vervangen door: artikel 64, eerste lid, onderdeel c.

ARTIKEL XXVII

	De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

	A. Na artikel 52 wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 52a Voorwaarden premievrijstelling arbeid in kleine banen

	1. De werkgever is geen premies op grond van dit hoofdstuk verschuldigd
over het loon van een werknemer ingeval het loon per maand niet meer
bedraagt dan het voor de werknemer geldende bedrag, opgenomen in de
derde kolom van de volgende tabel (kleinebanentabel).

Indien de werknemer de leeftijd heeft bereikt van	maar nog niet de
leeftijd van	is dit artikel van toepassing ingeval het loon per maand
niet meer bedraagt dan

	18 jaar	€ 275

18 jaar	19 jaar	€ 325

19 jaar	20 jaar	€ 375

20 jaar	21 jaar	€ 425

21 jaar	22 jaar	€ 500

22 jaar	23 jaar	€ 600



	2. Bij de bepaling of het eerste lid van toepassing is, worden
tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts
eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend niet in aanmerking genomen.


	3. Indien het loontijdvak een ander tijdvak is dan een maand wordt het
in de kleinebanentabel opgenomen bedrag door herleiding bepaald. Bij die
herleiding wordt een jaar op 260 dagen, een maand op 65/3 dag, een week
op 5 dagen en een tijdvak dat korter is dan een dag op een dag gesteld.

	4. Bij het begin van het kalenderjaar worden de bedragen van de
kleinebanentabel, opgenomen in het eerste lid, bij ministeriële
regeling vervangen door andere bedragen. Deze bedragen worden berekend
door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de
tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001. De bedragen worden afgerond op een veelvoud van
€ 25. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een dergelijke afronding
is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde
bedrag.

	B. Na artikel 122f wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 122g Beëindiging premievrijstelling arbeid in kleine banen

	Artikel 52a vervalt met ingang van 1 januari 2011, tenzij voor die
datum een voorstel van wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is
ingediend, dat een vergelijkbare regeling bevat voor arbeid in kleine
banen.

ARTIKEL XXVIII

[Vervallen]

ARTIKEL XXIX

	De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

	A. Na artikel 8.47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.47a

	Het bevoegd gezag stelt Onze Minister zo spoedig mogelijk op de hoogte
van een verklaring als bedoeld in artikel 8.47, derde lid.

	B. Na artikel 8.51 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 8.4 REGELS MET BETREKKING TOT PLAATSING VAN STORTPLAATSEN OP EEN
LIJST.

Artikel 8.52

	Naar aanleiding van de door de provincie uitgevoerde inventarisatie van
plaatsen waar afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten voor 1
september 1996 is beëindigd, delen gedeputeerde staten van de provincie
waar de desbetreffende stortplaatsen liggen, Onze Minister zo spoedig
mogelijk mede welke stortplaatsen dit betreft.

Artikel 8.53

	1. Onze Minister houdt een lijst bij van gesloten stortplaatsen als
bedoeld in artikel 8.47, en van de stortplaatsen, bedoeld in artikel
8.52.

	2. Hij draagt zorgt voor bekendmaking van deze lijst en doet een
afschrift van de lijst alsmede de aanvullingen erop toekomen aan de ter
zake van de afvalstoffenbelasting bevoegde inspecteur van de
Belastingdienst.

ARTIKEL XXX

	Artikel 222, derde lid, van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel b komt te luiden:

	b. dit tarief voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 30, eerste lid,
onderdelen b, c en f, en artikel 23a, eerste lid, van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994, wordt gedeeld door vier;.

	2. Onder verlettering van onderdeel d tot e wordt een nieuw onderdeel
ingevoegd, luidende:

	d. dit tarief voor motorrijtuigen, bedoeld in artikel 23b van de Wet op
de motorrijtuigenbelasting 1994, bedraagt nihil.

ARTIKEL XXXI

	In artikel 7, vijfde lid, tweede volzin, van de Natuurschoonwet 1928
wordt “de schenk- en erfbelasting” vervangen door: de schenk- en
erfbelasting en de regeling inzake heffingsrente.

ARTIKEL XXXII

	In artikel 73, tweede lid, van de Mijnbouwwet wordt “onderdeel c”
vervangen door: onderdeel d.

ARTIKEL XXXIII

	De wijziging ingevolge artikel I, onderdeel N, van artikel 3.111,
tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is niet van toepassing op
gevallen waarin het genereren van inkomen uit sparen en beleggen uit de
woning reeds is aangevangen vóór 1 januari 2010, tenzij de
belastingplichtige akkoord gaat met bij ministeriële regeling te
stellen voorwaarden.

ARTIKEL XXXIV

	De in artikel I, onderdeel P, opgenomen wijzigingen van artikel 5.3 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op
bezittingen en verplichtingen die voortvloeien uit de heffing van het
recht van successie op grond van de bepalingen in de Successiewet 1956
zoals deze wet luidde vóór 1 januari 2010.

ARTIKEL XXXV

	Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2007 ingediende
voorstel van wet tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van
titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet
titel 7.13 Burgerlijk Wetboek) (31 065) tot wet wordt verheven en in
werking treedt nadat artikel XXIII in werking treedt, vervalt in die wet
hoofdstuk 4 (Ministerie van Financiën), artikel 5, onderdeel D,
onderdeel 7.

ARTIKEL XXXVI

	In de wet van 1 juli 2009, houdende Fiscaal stimuleringspakket en
overige fiscale maatregelen (Stb. 280), vervalt artikel XIII, eerste
lid.

ARTIKEL XXXVII

	Indien artikel Ij van het bij koninklijke boodschap van 19 november
2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het
bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en
arbeidsondersteuning (31 780) tot wet is of wordt verheven en in werking
treedt wordt in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Wet
financiering sociale verzekeringen “Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten” vervangen door
“Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten” en wordt na
“artikel 6, vierde lid, van de Werkloosheidswet” ingevoegd “, dan
wel recht heeft op inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten”.

ARTIKEL XXXVIII

	Ingeval de samenloop van wetten die in 2009 in het Staatsblad zijn of
worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer
belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg
van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen,
artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende
wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden
gewijzigd.

ARTIKEL XXXIX

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010, met dien
verstande dat:

	a. artikel I, onderdelen B, C, H, S, T, U, V en X, eerst toepassing
vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het
begin van het kalenderjaar 2010 is toegepast;

	b. artikel III, onderdelen D, E, G en H, eerst toepassing vindt nadat
artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het
kalenderjaar 2010 is toegepast;

	c. de wijzigingen ingevolge artikel VII, onderdelen D en E, terugwerken
tot en met 1 januari 2009 en slechts toepassing vinden met betrekking
tot verliezen van jaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2009;

	d. de wijziging ingevolge artikel IX toepassing vindt met betrekking
tot verliezen van jaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2011;

	e. de wijzigingen ingevolge artikel XXV, onderdelen C, D en E, voor het
eerst toepassing vinden met betrekking tot verzuimen die zijn begaan op
of na 1 januari 2010;

	f. het in artikel XXV, onderdeel F, opgenomen artikel 67ca van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen geen toepassing vindt met
betrekking tot verzuimen begaan vóór 1 januari 2010, indien ter zake
een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een
aanvang heeft genomen;

	g. de wijziging ingevolge artikel XXVI, onderdeel D, voor het eerst
toepassing vindt met betrekking tot verzuimen die zijn begaan op of na 1
januari 2011.

	2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen F en G,
in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij
terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met 1 januari 2010.

	3. Artikel I, onderdeel O, werkt terug tot en met 30 december 2009.

	4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIXA in werking op
een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij terugwerkende
kracht kan worden verleend tot en met 1 januari 2010.

ARTIKEL XL

	Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2010.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Financiën,

 PAGE    

 PAGE   18