[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32339 NR Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66)

Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66)

Nader rapport

Nummer: 2010D13458, datum: 2010-03-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z04792:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

9 maart 2010

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende de wijziging van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht ter
implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en
de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake
kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn
87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66)



Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 oktober
2009, nr. 09.002949, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 december 2009, nr.
W03.09.0419/II, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot het maken van een
aantal opmerkingen. 

1a. 

In zijn advies wijst de Raad erop dat in de toelichting bij artikel 7:58
van het Burgerlijk Wetboek (BW) is opgemerkt dat de in artikel 2 lid 2,
onderdeel h, van de richtlijn uitgezonderde overeenkomsten betreffende
effectenkrediet onder het toepassingsbereik van titel 7.2A worden
gebracht, zij het onder een aangepast regime. Voorts constateert de Raad
dat de definitie van overeenkomsten betreffende effectenkrediet in
artikel 7:57 BW op twee onderdelen afwijkt van de uitzondering van
artikel 2 lid 2, onderdeel h, van de richtlijn en dat daardoor sprake is
van verschillen in het bereik van de bepalingen. De Raad beveelt aan
hierop in de toelichting in te gaan en zo nodig de definitie aan te
passen.

	In de toelichting is nader toegelicht dat in artikel 2 lid 2 van de
richtlijn een aantal categorieën kredietovereenkomsten van het
toepassingsbereik van de richtlijn wordt uitgesloten. Artikel 2 lid 2
van de richtlijn laat de mogelijkheid open dat de lidstaten in de
nationale wet bepalen dat de bepalingen van de richtlijn toch op die
kredietovereenkomsten van toepassing zijn (overweging 10 van de
preambule). Vanuit de optiek van consumentenbescherming vinden de
Minister van Financiën en ik het ten aanzien van een aantal van deze
categorieën kredietovereenkomsten wenselijk als de consument daarbij de
in de richtlijn voorziene aanvullende bescherming wordt geboden. Dat
geldt onder meer voor de overeenkomsten die vallen onder het bereik van
artikel 2 lid 2, onderdeel h, van de richtlijn, waarbij sprake is van
een consument die met geleend geld transacties verricht met betrekking
tot financiële instrumenten. De kredietgever is ook bij die transacties
betrokken. Bij dergelijke kredietovereenkomsten spelen voor de consument
meerdere financiële risico’s. De Minister van Financiën en ik
hechten er aan dat deze kredietverlening met waarborgen wordt omkleed.
Daarom stellen wij voor de uitsluiting van artikel 2 lid 2, onderdeel h,
van de richtlijn niet over te nemen, zodat het deel van de richtlijn dat
in titel 7.2A BW is opgenomen volledig van toepassing is op deze
categorie kredietovereenkomsten. 

Onder het bereik van de uitsluiting van artikel 2 lid 2, onderdeel h,
van de richtlijn vallen ook overeenkomsten betreffende effectenkrediet.
Voor deze kredietovereenkomsten geldt eveneens dat de Minister van
Financiën en ik het wenselijk achten als belangrijke
beschermingsaspecten uit de richtlijn ook hiervoor zouden gelden.
Tegelijkertijd dient echter rekening te worden gehouden met de
specifieke kenmerken van dit financiële product waardoor volledige
toepassing van de in de richtlijn opgenomen regeling niet mogelijk is.
Tegen deze achtergrond hebben wij in de artikelen 7:59 lid 2, 60 lid 2,
61 lid 7, 64, 66 lid 7 en 67 lid 4 BW voor overeenkomsten betreffende
effectenkrediet een aangepaste regeling getroffen. De richtlijn staat
hieraan niet in de weg. 

De opmerkingen van de Raad van State hebben aanleiding gegeven om
artikel 7:57, onderdeel o, BW en de toelichting daarop aan te passen.
Verduidelijkt is dat in het kader van titel 7.2A BW onder overeenkomsten
betreffende effectenkrediet alleen kredietovereenkomsten worden verstaan
waarbij aan de consument tegen onderpand van een effectenportefeuille
een doorlopende kredietfaciliteit wordt verleend die hij kan gebruiken
bij de financiering van transacties met betrekking tot financiële
instrumenten waarbij de kredietgever betrokken is. Ook is artikel 7:57
lid 1 BW aangevuld met definitiebepalingen voor de begrippen
«effectenportefeuille», «dekkingspercentage» en «spreidingseis».
Deze bepalingen zijn relevant bij de toepassing van de regeling inzake
overeenkomsten betreffende effectenkrediet.

1b. 

Conform het advies van de Raad van State is de toelichting bij artikel
7:58 lid 2, onderdeel a, BW aldus uitgebreid dat daarin beter tot
uitdrukking is gebracht dat van het toepassingsbereik van titel 7.2A BW
zijn uitgezonderd kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een
hypotheek of door een andere vergelijkbare zekerheid op een
registergoed, dan wel een recht op een registergoed tegen voor
hypothecaire financiering door de betrokken kredietgever gebruikelijke
voorwaarden. De uitzondering heeft hiermee een iets beperkter bereik dan
de uitzondering die is opgenomen in artikel 2 lid 2, onderdeel a, van de
richtlijn. Een soortgelijke regeling geldt nu al op basis van artikel 4,
eerste lid, onderdeel f, van de Wet op het consumentenkrediet. In de
praktijk is gebleken dat deze regeling goed werkt en de consument
voldoende bescherming biedt. Er is dan ook geen reden om dit te
veranderen.

2.

Overeenkomstig het advies van de Raad is artikel 7:72 lid 2 BW, dat
uitvoering geeft aan artikel 22 lid 2 en 3 van de richtlijn, in lijn
gebracht met de tekst van de richtlijn door de woorden “tenzij in de
wet anders is bepaald” te schrappen.

3a.

De Raad adviseert in de toelichting duidelijk te maken hoe de
geschillencommissies zullen worden aangespoord om samen te werken om ook
grensoverschrijdende geschillen over kredietovereenkomsten op te lossen.


Naar aanleiding hiervan is in paragraaf 3 van de memorie van toelichting
een passage opgenomen waarin is toegelicht dat de grensoverschrijdende
samenwerking tussen buitengerechtelijke geschilleninstanties is
gewaarborgd doordat deze instanties zijn aangesloten bij FIN-NET, het
Europese samenwerkingsnetwerk voor buitengerechtelijke
geschillenbeslechting met betrekking tot financiële diensten. Daarnaast
is ook kort uiteengezet op welke wijze de samenwerkingsprocedure binnen
FIN-NET eraan bijdraagt dat beslechting van grensoverschrijdende
geschillen over kredietovereenkomsten wordt vergemakkelijkt.

3b.

De Raad beveelt aan in de toelichting nader in te gaan op de onderdelen
van het wetsvoorstel waarbij ervoor gekozen is een regeling te treffen
die verder gaat dan de richtlijn vereist. 

	In paragraaf 2 van de memorie van toelichting is aangegeven dat de
richtlijn beoogt een volledige harmonisatie tot stand te brengen op het
terrein waarop zij van toepassing is, maar dat dit niet wegneemt dat de
lidstaten ten aanzien van een aantal onderdelen van de richtlijn een
zekere ruimte wordt gelaten om een hoger beschermingsniveau te handhaven
of om bepaalde bepalingen van de richtlijn niet toe te passen. Het
betreft hier een uitdrukkelijk in de richtlijn toegestane beleidsruimte.
Indien daarvan gebruik wordt gemaakt, is geen sprake van een
“nationale kop”. Een nationale kop is namelijk alleen aan de orde
wanneer bij de implementatie van een richtlijn een beleidsmatige
toevoeging of uitbreiding is opgenomen, die niet direct voortvloeit uit
de richtlijn.  

In navolging van het advies van de Raad van State is in de
artikelsgewijze toelichting meer tot uitdrukking gebracht in welke
gevallen ervoor is gekozen om van deze beleidsruimte gebruik te maken.
Zo is in de toelichting bij artikel 7:58 BW – mede naar aanleiding de
eerder genoemde opmerkingen van de Raad – nader ingegaan op de redenen
waarom bepaalde kredietovereenkomsten die in artikel 2 lid 2 van de
richtlijn zijn uitgesloten, wel onder het toepassingsbereik van titel
7.2A BW zijn gebracht. Ook is bijvoorbeeld toegelicht waarom bij de
implementatie van artikel 16 van de richtlijn in artikel 7:68 BW gebruik
is gemaakt van de daarbij geboden beleidskeuze. Het betreft hier de
bevoegdheid van de lidstaten – ingevolge artikel 16 lid 4 van de
richtlijn – om kredietgevers onder bepaalde voorwaarden toe te staan
de consument bij vervroegde aflossing een hogere vergoeding in rekening
te brengen voor de daarmee rechtstreeks verbandhoudende kosten, dan de
in artikel 16 lid 2 van de richtlijn bepaalde vergoeding. 

4.

Met de redactionele kanttekeningen van de Raad is rekening gehouden.
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het voorstel van wet en
de toelichting bij het wetsvoorstel op een aantal punten te
verduidelijken en te actualiseren.

Ik moge U, mede namens de Minister van Financiën, verzoeken het hierbij
gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van
toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie, 

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

sector privaatrecht

Datum

9 maart 2010

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  2  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

sector privaatrecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

mr A.M. Wolffram-van Doorn 

wetgevingsjurist

T	070 370 68 27

F	070 370 7910

Ons kenmerk

5643180/10/6

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  1 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  " " "     



Aan de Koningin