Reactie op brief van mevr. Van W. m.b.t. eerstegraads bevoegd willen worden in het vak geschiedenis
Brief regering
Nummer: 2010D16717, datum: 2010-04-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2010Z05994:
- Indiener: J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-04-20 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-04-22 10:00: Procedurevergadering commissie OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-07-01 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 5 april 2010 In het algemeen overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 28 oktober 2009, heb ik toegezegd u te zullen informeren over mijn gedachten over de brief die mevrouw van W. op 6 oktober aan uw Kamer zond. Mijn verontschuldiging dat ik u hierover nu pas informeer. Mevrouw Van W. schrijft dat zij aan de Radboud universiteit een masteropleiding oude geschiedenis heeft afgesloten en tevens in het bezit is van het getuigschrift van de hbo-opleiding tot leraar van de tweede graad in het vak geschiedenis. Mevrouw Van W. wilde eerstegraads bevoegd worden. Een eerstegraadsbevoegdheid kan worden behaald aan een daarop gerichte masteropleiding op een hogeschool en aan een universiteit. De universiteit kent daartoe twee varianten, te weten de student volgt een vakmaster van 60 studiepunten en vervolgens een lerarenmaster (de universitaire lerarenopleiding) van 60 studiepunten dan wel hij/zij volgt een geïntegreerde educatieve master van 120 studiepunten. Mevrouw Van W. was er kennelijk niet van op de hoogte dat met alleen het getuigschrift van de vakmasteropleiding dus nog geen eerstegraadsbevoegdheid is behaald. Daarom wilde zij zich vervolgens inschrijven voor wat zij noemt een kopopleiding van een half jaar – naar ik aanneem de “universitaire lerarenopleiding” met 30 studiepunten vrijstelling - om die eerstegraadsbevoegdheid te halen. Uiteindelijk heeft ze besloten die universitaire lerarenopleiding niet te volgen omdat haar, zoals zij zegt, bleek dat de opleiding identiek zou zijn aan het laatste half jaar van haar aan de hogeschool gevolgde tweedegraadsopleiding en met deze opleiding geen nieuwe kennis zou worden vergaard. Mevrouw Van W. meent dus dat de opleiding slechts een zeer geringe toegevoegde waarde heeft, maar dat het doorlopen ervan noodzakelijk is om de verlangde bevoegdheid te verwerven. Uit de brief van mevrouw Van W. leid ik af dat er sprake is van een stapeling van misverstanden: een eerstegraadsbevoegdheid kan in de masterfase van de universiteit worden behaald. Die masteropleiding bouwt voort op een universitaire vakbachelor en op de daarop aansluitende universitaire vakmaster. Wo-studenten komen in die universitaire master (master na master of geïntegreerde master) vaak voor het eerst serieus in aanraking met een voorbereiding op het leraarschap. Tweedegraadsleraren die (zoals mevrouw Van W.) aan een hogeschool zijn opgeleid, kunnen aansluitend op betreffende bacheloropleiding een lerarenmaster aan de hogeschool volgen leidend tot een eerstegraadsbevoegdheid. Anders dan de wo-bachelor is de hbo-bachelor al leraar. De inhoud van de masteropleiding in het hbo is daarop afgestemd. Het ligt voor de hand dat die tweedegraadsleraar dus al beter is voorbereid op het leraarschap dan de wo-student die zich daarin nog niet heeft verdiept. Het is dan ook niet vreemd dat er enige overlap is tussen wat mevrouw Van W. in haar hbo-opleiding heeft geleerd en wat zij in de universitaire lerarenopleiding kan leren. De Radboud universiteit stelt om die reden, net als andere universiteiten, studenten die dat willen in de gelegenheid te laten zien wat zij al kennen en kunnen. Op basis daarvan kan de examencommissie een of meer vrijstellingen verlenen. Mevrouw Van W. heeft (aanvullend op het half jaar vrijstelling dat zij al had) van die mogelijkheid naar ik aanneem geen gebruik gemaakt. Dat is jammer. Een 100% vrijstelling ligt echter niet voor de hand. De praktische voorbereiding is immers gericht op de bovenbouw van havo en vwo en op de kennis die in die bovenbouw moet worden verworven. De tweedegraadslerarenopleiding die mevrouw Van W. heeft gevolgd was daarop niet gericht. Mevrouw Van W. veronderstelt dat de wo-studenten die de master geschiedenis hebben afgerond tweedegraadsbevoegd zijn en slechts één jaar hoeven te studeren om een eerstegraadsbevoegdheid te behalen. Dat is niet juist. Wo-studenten behalen hun eerstegraadsbevoegdheid na nominaal vijf jaren opleiding t.w. een vakbachelor van 3 jaren + een vakmaster van 1 jaar + een lerarenmaster van 1 jaar. In de eerste vier jaren van de opleiding wordt een zeer stevige vakinhoudelijke basis gelegd. Alleen die studenten die in de bachelorfase een educatieve minor met goed gevolg hebben afgerond kunnen een beperkte tweedegraadsbevoegdheid verwerven, zodra het daartoe strekkend wetsvoorstel is aangenomen en gepubliceerd in het Staatsblad. Op het moment dat mevrouw Van W. haar brief zond, had nog niemand de educatieve minor kunnen afronden. De bewering van mevrouw Van W. dat door deze gang van zaken een complete opleiding (de HBO-lerarenopleiding) wordt gedegradeerd, kan ik dan ook niet onderschrijven. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart