[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32282, bijgewerkt t/m nr. 12 (Derde NvW d.d. 21 juni 2010)

Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2010D17379, datum: 2010-06-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z00548:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 12 (Derde NvW d.d. 21 juni 2010)



32 282	Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat met de eilandgebieden
Bonaire, Sint Eustatius en Saba is overeengekomen dat zij een
staatsrechtelijke positie krijgen binnen het Nederlandse staatsbestel en
het in verband hiermee wenselijk is de Nederlands-Antilliaanse
Landsverordening toelating en uitzetting, die ingevolge de Invoeringswet
BES als wet van toepassing blijft in de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, aan te passen;

	Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet toelating en uitzetting BES wordt als volgt gewijzigd:

A

	1. In deze wet wordt “landsbesluit, houdende algemene maatregelen,”
telkens vervangen door: algemene maatregel van bestuur.

	2. In deze wet wordt “de Nederlandse Antillen” telkens vervangen
door: de openbare lichamen.

	3. In deze wet wordt “landsverordening” telkens vervangen door:
wet.

	4. In deze wet wordt “de Minister van Justitie” telkens vervangen
door: Onze Minister.

	5. In deze wet vervallen telkens de woorden “of namens”.

	6. In deze wet wordt “personen” telkens vervangen door:
vreemdelingen.

	7. In deze wet wordt “de betrokkene” telkens vervangen door: de
vreemdeling.

	8. In deze wet wordt “betrokkene” telkens vervangen door: de
vreemdeling.

B

	1. In deze wet vervallen de paragraafaanduidingen “Verwijdering”,
“Slotbepalingen” en “Overgangsbepalingen”.

	2. In deze wet worden de paragraafaanduidingen, vermeld in kolom A van
de onderstaande tabel, vervangen door de daarmee corresponderende
hoofdstukaanduidingen, vermeld in kolom B.

Kolom A	Kolom B

Algemene bepalingen	Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Toelating van rechtswege	Hoofdstuk 4 Toelating van rechtswege

Toelating tot tijdelijk verblijf of verblijf bij vergunning verleend
Hoofdstuk 5 Toelating bij vergunning verleend

Gevolg van de beëindiging der toelating ten aanzien van de echtgenoot
en minderjarige kinderen	Hoofdstuk 6 Gevolg verlies afhankelijke
toelating van de echtgenoot en minderjarige kinderen

Intrekking van de vergunning tot toelating	Hoofdstuk 7 Intrekking van de
vergunning tot toelating

Uitzetting	Hoofdstuk 8 Vrijheidsbeperkende en vrijheidontnemende
maatregelen

Processuele bepalingen	Hoofdstuk 10 Processuele bepalingen

Toezicht	Hoofdstuk 12 Aanwijzing en bevoegdheden van ambtenaren

Strafbepalingen	Hoofdstuk 15 Algemene, straf- en slotbepalingen



C

	Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

	b. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

	c. ambtenaren belast met de grensbewaking dan wel het toezicht op
personen: ambtenaren, bedoeld in artikel 22a;

	d. annulering van een visum: intrekking van een visum met terugwerkende
kracht tot en met het tijdstip van de verlening;

	e. machtiging tot voorlopig verblijf: visum voor de toegang tot de
openbare lichamen voor verblijf van meer dan drie maanden;

	f. referent: een Nederlander of een in de openbare lichamen toegelaten
en gevestigde vreemdeling dan wel het bevoegd gezag van een in de
openbare lichamen kantoorhoudende rechtspersoon, die een aanvraag heeft
ingediend omtrent een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van
een vreemdeling;

	g. terugkeervisum: visum voor de toegang tot de openbare lichamen van
een visumplichtige persoon die de openbare lichamen tijdelijk zal
verlaten;

	h. visum: voor de toegang tot de openbare lichamen voor verblijf van
niet langer dan drie maanden door Onze Minister van Buitenlandse Zaken
afgegeven visum, alsmede een onder e of g bedoeld visum;

	i. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van
het op 28 juli 1951 te GenÚve tot stand gekomen Verdrag betreffende
de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het op 31 januari 1967
te New York tot stand gekomen Protocol betreffende de status van
vluchtelingen (Trb. 1967, 76) en op wie de bepalingen ervan van
toepassing zijn;

	j. vreemdeling: ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit.

Ca

	In artikel I wordt na artikel 1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

	1. Deze wet is, met uitzondering van hoofdstuk 2, van overeenkomstige
toepassing op:

	a. Nederlanders, geboren buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	b. Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba de
Nederlandse nationaliteit verkregen hebben.

	2. In afwijking van het eerste lid, is deze wet niet van
overeenkomstige toepassing op Nederlanders die op dan wel in Aruba,
Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren
of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, indien en voor zover
deze wet niet op beide ouders dan wel, wanneer deze Nederlander alleen
een moeder heeft, de moeder van toepassing is.

	3. In afwijking van het eerste lid, is deze wet evenmin van
overeenkomstige toepassing op Nederlanders, die:

	a. direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken
periode van tenminste een jaar hun woonplaats als bedoeld in artikel 10,
eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse
Antillen hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en
die geboren zijn op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het
Europese deel van Nederland, dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of
het Europese deel van Nederland de Nederlandse nationaliteit verkregen
hebben;

	b. kinderen zijn van de onder a bedoelde Nederlanders en direct
voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode
van tenminste een jaar hun woonplaats hebben gehad op de eilanden
Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

D

	Na artikel 2 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2 NATIONALE VISA

§1 Algemene bepalingen

Artikel 2a

	1. Onze Minister kan aan het hoofd van de desbetreffende Nederlandse
diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwijzingen geven over de
uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels inzake
de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf door de ambtenaren
werkzaam op die vertegenwoordiging door tussenkomst van en voor zover
het de buitenlandse betrekkingen kan raken in overeenstemming met Onze
Minister van Buitenlandse Zaken.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2b

	1. De aanvrager is, in door Onze Minister te bepalen gevallen en
volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd ter zake
van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een
machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op grond van de
Rijkswet op de consulaire tarieven reeds een vergoeding is verschuldigd.

Artikel 2c

	1. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt verleend onder
beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf wordt
toegestaan. Aan de machtiging kunnen voorschriften worden verbonden.

	2. Onze Minister kan het terugkeervisum met het oog op de bescherming
van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking
heeft onder beperkingen verlenen en daaraan voorschriften verbinden.

	3. Onze Minister kan alsnog voorschriften aan een reeds verleende
machtiging tot voorlopig verblijf of reeds verleend terugkeervisum
verbinden, voorschriften die daaraan zijn verbonden wijzigen, alsnog
beperkingen daaraan verbinden, beperkingen wijzigen, de geldigheidsduur
inkorten dan wel de machtiging tot voorlopig verblijf of het
terugkeervisum intrekken:

	a. op verzoek van de vreemdeling;

	b. indien uit naderhand gebleken feiten en omstandigheden komt vast te
staan dat verlening ervan onjuist was;

	c. indien feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich
verzetten tegen de handhaving of ongewijzigde handhaving van het
verleende; of

	d. indien de vreemdeling de op hem rustende verplichtingen krachtens
deze wet niet naleeft.

	4. Indien de vreemdeling nog geen toegang heeft verkregen kan Onze
Minister de machtiging tot voorlopig verblijf annuleren op de gronden,
vermeld in het derde lid.

Artikel 2d

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een
aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig
verblijf dan wel een terugkeervisum, daaronder begrepen de wijze waarop
beschikkingen, kennisgevingen, mededelingen of berichten ingevolge dit
hoofdstuk aan de vreemdeling of andere belanghebbenden worden
bekendgemaakt.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
in welke gevallen aan de verplichtingen die krachtens dit hoofdstuk op
de betrokkene rusten kan worden voldaan door diens wettelijk
vertegenwoordiger.

§2. Machtiging tot voorlopig verblijf

Artikel 2e

	1. Indien Onze Minister besluit tot verlening van een machtiging tot
voorlopig verblijf stelt hij de aanvrager daarvan schriftelijk in
kennis. Een machtiging tot voorlopig verblijf kan tot uiterlijk drie
maanden na de dagtekening van die kennisgeving worden afgegeven. In
geval de machtiging tot voorlopig verblijf niet kan worden afgegeven in
het land van herkomst of bestendig verblijf, op grond dat de Nederlandse
vertegenwoordiging is gesloten of zich daar niet of niet langer bevindt,
kan Onze Minister de termijn, bedoeld in de tweede volzin, eenmaal met
ten hoogste drie maanden verlengen.

	2. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf
bedraagt ten hoogste drie maanden vanaf de datum van afgifte, met dien
verstande dat een machtiging tot voorlopig verblijf slechts een maal kan
worden benut voor het verkrijgen van toegang tot een openbaar lichaam.
De geldigheid van de machtiging tot voorlopig verblijf vervalt in elk
geval met ingang van het tijdstip waarop de houder een aanvraag tot het
verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft gedaan. De
geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan niet
worden verlengd.

	3. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan de
geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de
vreemdeling niet overschrijden, met dien verstande dat het document voor
grensoverschrijding na verloop van de machtiging tot voorlopig verblijf
nog ten minste drie maanden geldig moet zijn. Onze Minister kan in
bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in de eerste
volzin.

	4. Onze Minister brengt de machtiging tot voorlopig verblijf aan in het
document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan
worden aangebracht.

Artikel 2f

	1. De aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf geschiedt:

	a. bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in
het land van herkomst of van bestendig verblijf dan wel, bij gebreke
daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is
gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, Curaçao
of Sint Maarten, door de vreemdeling in persoon;

	b. bij Onze Minister door een referent.

	2. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt bij de vertegenwoordiging
dan wel het Kabinet, bedoeld in het eerste lid, aan de vreemdeling in
persoon afgegeven.

	3. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van
Buitenlandse Zaken vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van de
verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 2g

	1. De vreemdeling dan wel de referent verstrekt Onze Minister de door
hem voor de beoordeling van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig
verblijf verlangde gegevens en bescheiden desgevraagd in persoon.

	2. Met het oog op de beoordeling van het vereiste ten aanzien van het
beschikken over  voldoende middelen van bestaan, gesteld bij of
krachtens deze wet, kan Onze Minister van de vreemdeling
zekerheidsstelling voor de daarmee gemoeide kosten verlangen tot een
door Onze Minister te bepalen bedrag. Deze zekerheidsstelling kan mede
omvatten het beschikken over een toereikende ziektekostenverzekering ter
dekking van ziektekosten.

Artikel 2h

	Onze Minister beslist binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag
om verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden.

§3. Terugkeervisum

Artikel 2i

	1. Een terugkeervisum kan worden geweigerd indien:

	a. de vreemdeling niet door overlegging van documenten aannemelijk
heeft gemaakt dat sprake is van een dringende reden die geen uitstel van
vertrek mogelijk maakt;

	b. de vreemdeling niet zelfstandig beschikt over een geldig document
voor grensoverschrijding;

	c. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in een openbaar lichaam
aan maatregelen van toezicht op grond van deze wet heeft onttrokken;

	d. uit een oogpunt van toezicht op grond van deze wet, opsporing of
vervolging van strafbare feiten, tenuitvoerlegging van een vonnis of om
andere gewichtige redenen bezwaar bestaat tegen vertrek van de
vreemdeling uit de openbare lichamen;

	e. het naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt dat binnen de
geldigheidsduur van het terugkeervisum een beslissing kan worden
verwacht op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van de
geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of
onbepaalde tijd of wijziging daarvan, of op een bezwaarschrift of
beroepschrift daaromtrent, terwijl bij of krachtens deze wet of een
rechterlijke beslissing de uitzetting van de vreemdeling achterwege
dient te blijven totdat op die aanvraag, dat bezwaar of beroep is
beslist;

	f. de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op diens aanvraag
om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel in afwachting is
van de beslissing op een bezwaarschrift of beroepschrift tegen een
dergelijke beslissing en is ingereisd zonder de benodigde machtiging tot
voorlopig verblijf;

	g. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de
nationale veiligheid dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan of verdacht
wordt van terrorisme, oorlogsmisdaden, of andere misdaden tegen de
menselijkheid.

	2. Een terugkeervisum wordt geweigerd ten behoeve van de terugkeer uit
het land van herkomst van de vreemdeling die houder is van een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming
als bedoeld in artikel 12a.

	3. Een terugkeervisum wordt geweigerd ten behoeve van de terugkeer uit
het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag verband
houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a heeft gedaan en die
in afwachting is van een beslissing omtrent die aanvraag.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste, tweede
en derde lid.

Artikel 2j

	1. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan de geldigheidsduur van
de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
niet overschrijden en bedraagt ten hoogste een jaar. Het terugkeervisum
kan worden verleend voor een of meer reizen.

	2. Indien de vreemdeling verblijf houdt in afwachting van de beslissing
omtrent een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedraagt de
geldigheidsduur van een terugkeervisum ten hoogste drie maanden en is
het geldig voor Ă©Ă©n reis.

	3. Onze Minister kan vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van het
eerste en tweede lid.

	4. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan niet worden verlengd.

Artikel 2k

	1. Een terugkeervisum wordt door de vreemdeling in persoon aangevraagd.
Onze Minister brengt het terugkeervisum aan in het document voor
grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden
aangebracht.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een
aanvraag tot verlening van een terugkeervisum.

Artikel 2l

	Onze Minister beslist binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag
om verlening van een terugkeervisum. Onze Minister kan deze termijn
verlengen met ten hoogste twee weken.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG

Artikel 2m

	1. Een ieder begeeft zich bij grensoverschrijding langs een
grensdoorlaatpost binnen de tijd dat deze is opengesteld en vervoegt
zich aldaar bij een ambtenaar belast met de grensbewaking.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de plaatsen
aangewezen, waar, al dan niet tijdelijke, grensdoorlaatposten zijn
gevestigd en worden de tijden vastgesteld gedurende welke de
grensdoorlaatposten zijn opengesteld.

Artikel 2n

	1. Degene aan wie de toegang is geweigerd, dient de openbare lichamen
onmiddellijk te verlaten met inachtneming van daartoe gegeven
aanwijzingen van de ambtenaar belast met de grensbewaking.

	2. Indien de persoon, bedoeld in het eerste lid, de openbare lichamen
is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik
bij een vervoersonderneming, dient hij de openbare lichamen onmiddellijk
te verlaten met dat vervoer of een hem door een ambtenaar belast met de
grensbewaking aangewezen vervoermiddel.

	3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet
indien de persoon, bedoeld in het eerste lid, een vreemdeling is die een
aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
onder een beperking verband houdend met bescherming als bedoeld in
artikel 12a heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.

Artikel 2o

	1. De vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd kan worden verplicht
zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking
aangewezen ruimte of plaats.

	2. Een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, kan worden
beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het voor de beveiligde ruimte of plaats,
bedoeld in het tweede lid, geldende regime, waaronder begrepen de nodige
beheersmaatregelen.

	4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van
bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij
treedt in werking op een tijdstip dat, nadat vier weken na de
overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld,
tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten
minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers
de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt
geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo
spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt
ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal
besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van
bestuur ingetrokken.

Artikel 2p

	Indien de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd op grond van enig
wettelijk voorschrift dan wel een voor Nederland bindend besluit van een
volkenrechtelijke organisatie zijn vrijheid is ontnomen, blijft de
toegang geweigerd.

Artikel 2q

	1. De vervoerder door wiens tussenkomst een persoon aan een grens of
binnen het grondgebied van de openbare lichamen wordt gebracht, neemt de
nodige maatregelen en houdt het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan
worden gevorderd om te voorkomen dat door de persoon niet wordt voldaan
aan artikel 2r, eerste lid, onder a en b dan wel een voor Nederland
bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

	2. De vervoerder kan worden verplicht om een afschrift te nemen van het
op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding
en dit ter hand te stellen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking.

	3. De vervoerder, bedoeld in het eerste lid, kan ten behoeve van de
grensbewaking en het tegengaan van illegale immigratie worden verplicht
passagiersgegevens te verzamelen en te verstrekken aan de ambtenaren
belast met de grensbewaking.

	4. De vervoerder, bedoeld in het eerste lid, vervoert op aanwijzing van
de ambtenaar belast met grensbewaking degene aan wie de toegang is
geweigerd terug naar de plaats, het land of de derde staat van waar zij
die persoon heeft vervoerd.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot het met het derde lid.

	6. Het eerste tot en met het derde lid zijn ook van toepassing op
iedere vervoerder die zich buiten de openbare lichamen schuldig maakt
aan schending van de in die leden bedoelde verplichtingen.

Artikel 2r

	1. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang aan een
vreemdeling die:

	a. niet in het bezit is van een geldig document voor
grensoverschrijding;

	b. indien hij visumplichtig is, geen houder is van een voor toegang
benodigd visum voor kort verblijf, terugkeervisum of machtiging tot
voorlopig verblijf, tenzij de vreemdeling houder is van een geldige
verblijfstitel;

	c. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet
aannemelijk kan maken;

	d. niet kan aantonen dat hij beschikt over voldoende middelen van
bestaan voor zowel de duur van het voorgenomen verblijf als voor de
terugreis naar de plaats of het land van herkomst of voor de doorreis
naar een plaats of derde land waar de toegang is gewaarborgd, dan wel
niet in staat is deze middelen rechtmatig te verwerven; of

	e. een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de
volksgezondheid of de internationale betrekkingen.

	2. De ambtenaar belast met de grensbewaking kan de toegang tot de
openbare lichamen weigeren aan een vreemdeling die eerder de maximale
duur van het toegestane verblijf in de openbare lichamen heeft
overschreden.

	3. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang aan de
vreemdeling die is gesignaleerd ter fine van weigering van de toegang,
tenzij Onze Minister de toegang noodzakelijk acht op grond van klemmende
redenen van humanitaire aard, in het belang van het land of de
internationale betrekkingen.

	4. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert niet dan ingevolge
een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang aan een
vreemdeling die te kennen geeft dat hij bescherming nodig heeft.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 2s

	1. De ambtenaar belast met de grensbewaking onderwerpt een ieder bij
grensoverschrijding aan een minimale controle ter vaststelling van de
identiteit en nationaliteit op basis van het document voor
grensoverschrijding.

	2. De minimale controle behelst een onderzoek van het document voor
grensoverschrijding en op niet-systematische basis een onderzoek naar
signaleringen ter fine van opsporing en een onderzoek naar signaleringen
ter fine van weigering van toegang en verblijf.

Artikel 2t

	1. De ambtenaar belast met de grensbewaking onderwerpt vreemdelingen
bij grensoverschrijding aan een grondige controle.

	2. De grondige controle behelst bij inreis de verificatie of is voldaan
aan de voorwaarden voor toegang, gesteld bij of krachtens artikel 2r.

	3. Bij de grondige controle kan bij uitreis worden onderzocht:

	a. of de toegang van de vreemdeling tot de plaats, het land of de staat
van bestemming redelijkerwijs is gewaarborgd;

	b. of de vreemdeling de maximale duur van het toegestane verblijf in de
openbare lichamen heeft overschreden, in welk geval dat wordt
gesignaleerd;

	c. of de vreemdeling is gesignaleerd ter fine van opsporing of
weigering van toegang en verblijf.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe
een signalering ter fine van weigering van de toegang wordt
geregistreerd en onder welke voorwaarden de bevoegde autoriteiten,
inbegrepen de bevoegde autoriteiten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten,
daarvan kennis kunnen nemen.

Artikel 2u

	1. Indien buitengewone of onvoorzienbare gebeurtenissen een zodanige
verkeersdrukte veroorzaken dat ondanks volledige benutting van alle
personele, facilitaire en organisatorische voorzieningen aan de
grensdoorlaatpost onredelijk lange wachttijden ontstaan, kan de
grenscontrole met instemming van Onze Minister tijdelijk worden
versoepeld.

	2. Bij de toepassing van het eerste lid kan niet worden afgeweken van
artikel 2v.

Artikel 2v

	1. De documenten voor grensoverschrijding van vreemdelingen worden bij
grensoverschrijding afgestempeld.

	2. In afwijking van het eerste lid wordt geen stempel aangebracht:

	a. in de documenten voor grensoverschrijding van staatshoofden of
hoogwaardigheidsbekleders wier aankomst vooraf langs diplomatieke weg
officieel is aangekondigd;

	b. in de “crew member licences” of “crew member certificates”
van piloten respectievelijk bemanningsleden van vliegtuigen;

	c. in de documenten voor grensoverschrijding van zeelieden die slechts
gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van de
openbare lichamen verblijven;

	d. in de documenten voor grensoverschrijding van bemanningsleden en
passagiers van cruiseschepen die uit hoofde van de door deze wet
gestelde regels niet aan grenscontroles zijn onderworpen.

	3. In afwijking van het eerste lid kan op verzoek van de vreemdeling
van afstempeling worden afgezien, indien afstempeling voor deze
vreemdeling tot ernstige moeilijkheden zou kunnen leiden. In dat geval
wordt de in- of uitreis op een inlegblad geregistreerd met vermelding
van de naam en het nummer van het document voor grensoverschrijding.

Artikel 2w

	Bij afwezigheid van een inreisstempel in het document voor
grensoverschrijding wordt aangenomen dat de houder daarvan niet of niet
langer voldoet aan de voorwaarden inzake de maximale verblijfsduur,
tenzij de houder het tegendeel aannemelijk maakt. In dat geval vermeldt
de ambtenaar belast met de grensbewaking dan wel het toezicht op
vreemdelingen overeenkomstig regels te stellen bij algemene maatregel
van bestuur in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling
op welke datum en welke plaats hij de openbare lichamen is ingereisd.

E

	Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

	1. Van rechtswege hebben toelating tot verblijf in de openbare
lichamen:

	a. vreemdelingen van overheidswege uitgezonden, zolang zij in
overheidsdienst zijn;

	b. vreemdelingen, die in dienst zijn geweest van een openbaar lichaam
en uit dien hoofde pensioen of uitkering bij wijze van pensioen
genieten, alsmede de niet hertrouwde weduwen van zodanige vreemdelingen;

	c. in de openbare lichamen als zodanig toegelaten beroepsconsuls,
beroepsconsulaire ambtenaren en ander consulair personeel;

	d. militairen, gedurende de tijd dat zij in de openbare lichamen zijn
gestationeerd; 

	e. opvarenden van tot de zee- of luchtmacht van enige mogendheid
behorende schepen of luchtvaartuigen, gedurende de tijd, dat de openbare
lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteit worden aangedaan;

	f. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en minderjarige
kinderen van de onder a, b, c en d genoemde vreemdelingen;

	g. vreemdelingen, in een openbaar lichaam geboren, mits zij de leeftijd
van zestien jaar hebben bereikt, en sedert hun geboorte onafgebroken in
de openbare lichamen zijn toegelaten geweest.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de categorie van rechtswege
toegelatenen tot de openbare lichamen, bedoeld in het eerste lid, worden
uitgebreid.

	3. Op een daartoe strekkende aanvraag wordt aan de vreemdelingen,
bedoeld in het eerste lid, door  Onze Minister een verklaring verstrekt
waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in de
openbare lichamen hebben.

	4. Aan de toelating tot verblijf van rechtswege kunnen ten aanzien van
de echtgenoot van een toegelatene door Onze Minister voorwaarden worden
verbonden met betrekking tot het uitoefenen van een bepaald beroep of
bedrijf.

	5. Eveneens hebben van rechtswege toelating tot verblijf Nederlanders,
bedoeld in artikel 1a, die meerderjarig zijn en beschikken over:

	a. een verklaring van goed gedrag, gedurende de laatste vijf jaren,
afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst
in de openbare lichamen of een schriftelijke verklaring waaruit zulks
genoegzaam blijkt, en

	b. huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun
levensonderhoud te voorzien, overeenkomstig bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te stellen regels.

	6. Van rechtswege toelating tot verblijf hebben ook de minderjarige
Nederlandse kinderen van de Nederlanders, bedoeld in het vijfde lid,
indien een van die ouders het ouderlijk gezag heeft.

F

	Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De periode, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder g, wordt niet
onderbroken door een verblijf buiten de openbare lichamen voor
studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling, tenzij de
vreemdeling blijk geeft zijn toelating tot de openbare lichamen te
willen opgeven.;

	2. In het derde lid wordt “in het buitenland” vervangen door:
buiten de openbare lichamen.

	3. In het derde lid wordt “letter i” vervangen door: onder g.

G

	Artikel 5, onderdeel b, wordt gewijzigd als volgt:

	1. “in het buitenland” wordt telkens vervangen door “buiten de
openbare lichamen”, en “onderdeel i” wordt vervangen door “onder
g”.

	2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot door een punt
vervallen de onderdelen c en d.

H

	Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over het verblijf zonder verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
voor verblijf niet langer dan zes maanden.

I

	Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Vreemdelingen die in de openbare lichamen verblijven en die niet bij
of krachtens artikel 3 of 5a zijn toegelaten tot verblijf, behoeven een
verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten
hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen regels worden gesteld over de geldigheidsduur van de
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de verlenging van de
geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

	3. Het derde en vierde lid vervallen.

J

	Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

	1. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt
verleend door Onze Minister. Onze Minister kan aan de vreemdeling, die
toelating van rechtswege of bij vergunning verleend heeft, een document
of schriftelijke verklaring verschaffen, waaruit die toelating blijkt.
Onze Minister kan modellen vaststellen voor de documenten en de
schriftelijke verklaring.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld omtrent:

	a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;

	b. de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken.

	3. De vreemdeling is, in door Onze Minister te bepalen gevallen en
volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd ter zake
van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de
geldigheidsduur of wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde of
onbepaalde tijd. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de
vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit de verblijfspositie
blijkt leges verschuldigd is, inbegrepen een verklaring als bedoeld in
artikel 3, derde lid. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag
niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.

	4. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt
verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond
dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang
van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

	5. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft
aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan
met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de
verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt.

	6. Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging dan wel de gegevens
waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft
ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd worden verlengd met ingang van de dag na die waarop
de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is
gevraagd afloopt.

	7. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder
beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf wordt
toegestaan. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kunnen
voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en
voorschriften.

	8. De beperkingen en voorschriften, bedoeld in het zevende lid, kunnen
op aanvraag van de vreemdeling worden gewijzigd met inachtneming van de
procedure, voorgeschreven voor de verlening van de verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd.

	9. Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet onder
beperkingen verleend. Aan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
worden geen voorschriften verbonden.

K

	Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

	1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een
nieuwe aanvraag wordt gedaan is de vreemdeling gehouden nieuw gebleken
feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

	2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
worden vermeld, kan Onze Minister de aanvraag afwijzen onder verwijzing
naar zijn eerdere afwijzende beschikking zonder de vreemdeling in de
gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen.

L

	Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

	1. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan door
Onze Minister worden geweigerd:;

	2. Onder verlettering van de onderdelen a en b van het eerste lid tot b
en c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	a. indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot
voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd;.

	3. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De redenen tot weigering worden in de beslissing vermeld.

	4. Het derde lid komt te luiden:

	3. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige
machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:

	a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van Ă©Ă©n der door Onze
Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken bij
ministeriële regeling aan te wijzen landen;

	b. de vreemdeling voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand,
niet verantwoord is om te reizen;

	c. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van
mensenhandel;

	d. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het
bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend
met bescherming als bedoeld in artikel 12a;

	e. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging
van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

	f. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen categorie.

	5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. De voordracht voor een krachtens het derde lid, onder f, vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het
ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de
gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de
bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze
Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp
aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

M

	In artikel 10 wordt “vergunning tot tijdelijk verblijf of tot
verblijf” vervangen door: verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

N

	Artikel 11, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt.

	1. Onderdeel f komt te luiden:

	f. vreemdelingen die gehuwd zijn met een Nederlander, mits niet van
tafel en bed gescheiden;.

	2. Onderdeel i komt te luiden:

	i. vreemdelingen die van rechtswege toelating tot verblijf hebben in de
openbare lichamen;.

	3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	j. de vreemdeling die een aanvraag heeft gedaan tot het verlenen van
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om redenen verband houdend
met bescherming als bedoeld in artikel 12a.

O

	Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

	De toelating bij vergunning verleend eindigt:

	a. door verloop van de tijd waarvoor de verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd is afgegeven;

	b. door vertrek uit de openbare lichamen, indien het betreft een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

	c. door het verlaten van de woonplaats in een openbaar lichaam met het
doel de woonplaats buiten de openbare lichamen te vestigen, indien het
betreft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

	d. door een ononderbroken verblijf buiten de openbare lichamen
gedurende langer dan een jaar, behoudens in geval van overmacht en
behoudens het geval, bedoeld in artikel 4;

	e. door het verkrijgen van een toelating van rechtswege;

	f. door intrekking van de verblijfsvergunning;

	g. door uitzetting.

P

	Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

	1. Onze Minister kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
verlenen om redenen verband houdend met bescherming aan de vreemdeling
die:

	a. verdragsvluchteling is;

	b. aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico
loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of
vernederende behandelingen of bestraffingen;

	c. als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort
tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a of b, die dezelfde
nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze
vreemdeling de openbare lichamen is ingereisd;

	d. als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de
vreemdeling, bedoeld onder a of b, dat hij om die reden behoort tot het
gezin van deze vreemdeling, die dezelfde nationaliteit heeft als deze
vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling de openbare lichamen is
ingereisd.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de toepassing van het eerste lid.

Q

	Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

	Ingeval de toelating van rechtswege toegekend of krachtens vergunning
verleend eindigt, houdt tevens op de afhankelijke toelating van de
gezinsleden.

R

	Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het tweede lid alsmede de aanduiding “1.” voor het eerste lid
vervallen.

	2. In de aanhef wordt “vergunning tot tijdelijk verblijf of tot
verblijf” vervangen door: verblijfsvergunning voor bepaalde of
onbepaalde tijd.

	3. Onderdeel a vervalt.

	4. De onderdelen b tot en met f worden verletterd tot a tot en met e.

	5. Onderdeel e komt te luiden:

	e. indien de vreemdeling niet voldoet aan Ă©Ă©n of meer van de aan zijn
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verbonden beperkingen of
voorschriften.

S

	Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

	1. Overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels
kan, indien het belang van de openbare orde of de veiligheid zulks
vordert, door Onze Minister de vrijheid van beweging worden beperkt van
de vreemdeling die geen geldige verblijfsvergunning voor bepaalde of
onbepaalde tijd bezit en geen toelating van rechtswege heeft.

	2. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien en wordt
beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft de openbare lichamen te
willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

T

	Na artikel 15 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

	1. Onze Minister kan de vreemdeling wiens aanvraag tot het verlenen van
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met
bescherming als bedoeld in artikel 12a is afgewezen, de aanwijzing geven
zich op te houden in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats en
aldaar de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit in acht te nemen, ook
indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen nog niet
onherroepelijk is dan wel de werking van de beschikking is opschort.

	2. Op aanvraag van de vreemdeling kan een andere ruimte of plaats
worden aangewezen.

	3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege
indien de vrijheid van beweging van de vreemdeling is beperkt in verband
met het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd en de vreemdeling zich daadwerkelijk beschikbaar heeft
gehouden en de beschikking tot afwijzing meer dan acht weken na de
indiening van de aanvraag is gegeven.

	4. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien de
beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen is vernietigd of zodra het
vertrek van de vreemdeling uit de ruimte of plaats nodig is om de
openbare lichamen te verlaten.

	5. De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt opgeschort gedurende de
termijn waarin de vreemdeling de beperking van zijn bewegingsvrijheid
niet in acht heeft genomen.

Artikel 15b

	1. Indien zulks voor de uitzetting noodzakelijk is, kan Onze Minister
in het geval, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, de vreemdeling een
ruimte of plaats aanwijzen, die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

	2. De artikelen 15a, tweede tot en met vijfde lid, en 15c, derde lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15c

	1. Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid
zulks vordert, kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in
bewaring worden gesteld de vreemdeling die:

	a. geen toelating van rechtswege en geen verblijfsvergunning voor
bepaalde of onbepaalde tijd heeft;

	b. het op grond van een besluit van Onze Minister of een rechterlijke
beslissing is toegestaan de beslissing omtrent een verblijfsvergunning
voor bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare lichamen af te wachten.

	2. Indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke
bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden
zullen zijn, wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring
van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling toelating van
rechtswege heeft gehad of een verblijfsvergunning voor bepaalde of
onbepaalde tijd heeft gehad.

	3. Bewaring van een vreemdeling blijft achterwege indien en wordt
beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft de openbare lichamen te
willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

	4. Bewaring krachtens het eerste lid, onder b, of het tweede lid, duurt
in geen geval langer dan vier weken.

Artikel 15d

	Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent
de toepassing van dit hoofdstuk. Daarbij kan worden voorzien in de
mogelijkheid van verhaal van kosten van bewaring op de vreemdeling zelf
en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem
uitoefenen.

U

	Boven artikel 16 worden de volgende opschriften geplaatst:

HOOFDSTUK 9 VERTREK, UITZETTING EN ONGEWENSTVERKLARING

§1 Vertrek

V

	Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

	1. De vreemdeling die niet of niet langer van rechtswege is toegelaten
of een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft en aan
wie het niet of niet langer is toegestaan de beslissing omtrent een
verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare
lichamen af te wachten, verlaat de openbare lichamen binnen een in
artikel 16a bepaalde termijn.

	2. Indien de werking van de beschikking, waarbij de aanvraag is
afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken, is opgeschort, kan
van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereiding van
het vertrek uit de openbare lichamen.

W

	Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

	1. Nadat de toelating van rechtswege of bij vergunning verleend is
geëindigd dan wel het de vreemdeling niet langer is toegestaan de
beslissing omtrent een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen
van een verblijfsvergunning in de openbare lichamen af te wachten,
verlaat de vreemdeling de openbare lichamen uit eigen beweging binnen
vier weken.

	2. In afwijking van het eerste lid verlaat de vreemdeling, indien de
beroepstermijn ongebruikt verstrijkt en tijdens die termijn de werking
van de beschikking, waarbij de aanvraag is afgewezen of de
verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel niet is verlengd, is
opgeschort, de openbare lichamen onmiddellijk.

	3. In afwijking van het eerste lid verlaat de vreemdeling:

	a. wiens toelating krachtens artikel 5a is geëindigd; of

	b. die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in de openbare
lichamen geen toelating heeft gehad,

	de openbare lichamen onmiddellijk.

	4. Onze Minister kan, in afwijking van het eerste lid, de
vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken:

	a. in het belang van de uitzetting; of

	b. in het belang van de openbare orde of nationale veiligheid.

X

	Na artikel 16a worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:

§2 Uitzetting

Artikel 16b

	1. Onze Minister kan de vreemdeling uitzetten:

	a. die geen toelating van rechtswege heeft;

	b. die geen verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft;

	c. aan wie het niet is toegestaan de beslissing omtrent een aanvraag
tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor
bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare lichamen af te wachten, en

	d. die niet binnen een bij deze wet gestelde termijn de openbare
lichamen uit eigen beweging heeft verlaten.

	2. Indien de werking van de beschikking waarbij de aanvraag is
afgewezen of waarbij de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde
tijd is ingetrokken is opgeschort, kan van de vreemdeling medewerking
worden gevorderd aan de voorbereiding van de uitzetting.

	3. Uitzetting blijft achterwege zolang het, gelet op de
gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn
gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.

Artikel 16c

	Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de
toepassing van de paragrafen 1 en 2 van dit hoofdstuk. Daarbij kan
worden voorzien in de mogelijkheid van verhaal van de kosten van
uitzetting op de vreemdeling zelf en, indien hij minderjarig is, op
degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen.

§3 Ongewenstverklaring

Artikel 16d

	1. De vreemdeling kan door Onze Minister ongewenst worden verklaard:

	a. indien hij geen toelating van rechtswege of bij vergunning verleend
heeft en hij bij herhaling een bij deze wet strafbaar gesteld feit heeft
begaan;

	b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is
veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie
jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld
in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is
opgelegd;

	c. indien hij geen toelating van rechtswege of bij vergunning verleend
heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale
veiligheid;

	d. ingevolge een verdrag; of

	e. in het belang van de internationale betrekkingen.

	2. Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling
ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt van de
beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant.

	3. De ongewenst verklaarde vreemdeling kan geen toelating van
rechtswege of bij vergunning verleend hebben in de openbare lichamen.
Hij kan evenmin toestemming hebben om de beslissing omtrent een
verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare
lichamen af te wachten.

Artikel 16e

	1. Onze Minister kan op aanvraag van de vreemdeling besluiten tot
opheffing van de ongewenstverklaring.

	2. De ongewenstverklaring wordt opgeheven indien de vreemdeling tien
jaren onafgebroken buiten de openbare lichamen verblijf heeft gehad en
zich in die periode geen van de gronden, bedoeld in artikel 16d, eerste
lid, hebben voorgedaan.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld omtrent de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel
16d.

Y

	Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. de beschikking op een aanvraag om een verblijfsvergunning voor
bepaalde of onbepaalde tijd, alsmede van de beperkingen en
voorschriften, verbonden aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

	2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. de beschikking, houdende wijziging van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd of van de daaraan verbonden beperkingen of voorschriften;.

	3. In het eerste lid, onderdeel f, wordt “beslissing” vervangen
door: beschikking.

	4. In het eerste lid, onderdeel f, wordt “een verzoek” vervangen
door: een aanvraag.

	5. In het eerste lid, onderdeel d, wordt “het bevel” vervangen
door: de beschikking.

	6. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

	e. de beschikking tot inbewaringstelling;.

	7. In het eerste lid, onderdeel f, wordt “vijfde lid” vervangen
door: derde lid.

	8. In het derde lid wordt “verhoor of behoorlijke oproeping van de
vreemdeling” vervangen door: de vreemdeling ter zake te hebben gehoord
dan wel opgeroepen om daarover te worden gehoord.

Z

	Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

	In afwijking van de artikelen 16, eerste lid, en 56, eerste lid, van de
Wet administratieve rechtspraak BES bedraagt de termijn voor het
indienen van een beroep- of bezwaarschrift vier weken.

AA

	Boven artikel 20 wordt een opschrift geplaatst, luidende:

HOOFDSTUK 11 UITVOERINGSMAATREGELEN

BB

	Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In de aanhef wordt na het woord “Bij” ingevoegd: of krachtens.

	2. In onderdeel a wordt “vermelde vergunning” vervangen door:
vermelde verblijfsvergunningen.

CC

	Artikel 21, eerste lid, komt te luiden:

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien
van vreemdelingen die krachtens de bepalingen van deze wet
verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd hebben verkregen,
regelen worden gesteld met betrekking tot hun vertrek uit de openbare
lichamen.

DD

	In artikel 22, tweede lid, wordt “verwijdering” vervangen door:
uitzetting.

EE

	Boven artikel 22a wordt een opschrift geplaatst, luidende:

§1. Aanwijzing

FF

	Artikel 22a komt te luiden:

Artikel 22a

	1. Met het toezicht op de naleving en de uitvoering van de wettelijke
voorschriften met betrekking tot de grensbewaking en met betrekking tot
het toezicht op personen zijn belast:

	a. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

	b. de ambtenaren van politie;

	c. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
omtrent:

	a. de in het belang van de grensbewaking en het toezicht te treffen
voorzieningen;

	b. de verplichtingen waaraan personen zijn onderworpen met het oog op
de controle in het belang van de grensbewaking en het toezicht.

	3. De ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel a, en de ambtenaren van politie, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b, oefenen de grensbewaking uit onder leiding van de
Commandant van de Koninklijke Marechaussee en het toezicht op personen
onder leiding van de korpschef.

GG

	Na artikel 22a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22b

	1. De korpschef en de Commandant der Koninklijke marechaussee geven
Onze Minister door hem gevraagde inlichtingen over de uitvoering van
deze wet.

	2. Onze Minister kan aan de korpschef en aan de Commandant der
Koninklijke marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van deze
wet. Onze Minister kan individuele aanwijzingen geven aan de ambtenaren,
bedoeld in artikel 22a, eerste lid.

	3. Onze Minister kan aanwijzingen geven over de inrichting van de
werkprocessen en bedrijfsvoering aan:

	a. de korpschef, door tussenkomst van de beheerder van het
politiekorps;

	b. de Commandant van de Koninklijke marechaussee, door tussenkomst van
de Minister van Defensie.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over het eerste, tweede en derde lid. 

HH

	Na artikel 22b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§2. Bevoegdheden

Artikel 22c

	Op de uitoefening van de in deze paragraaf bedoelde bevoegdheden is
titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 22d

	1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast
met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd, hetzij op grond van
feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een
redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter
bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen
staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en
verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar
dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen als
bedoeld in het tweede en vijfde lid. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen de documenten worden aangewezen waarover een vreemdeling moet
beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en
verblijfsrechtelijke positie.

	2. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet
onmiddellijk kan worden vastgesteld, mag hij worden overgebracht naar
een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan
gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen
middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

	3. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk
kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen toelating
tot verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij toelating
tot verblijf heeft, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd
voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren
opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen
uur voormiddags niet wordt meegerekend.

	4. Indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden
persoon geen toelating tot verblijf heeft, kan de in het tweede en derde
lid bepaalde termijn door de Commandant van de Koninklijke marechaussee
respectievelijk door de korpschef, in het belang van het onderzoek met
ten hoogste acht en veertig uren worden verlengd.

	5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden
persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van
deze persoon te doorzoeken.

	6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gegeven
omtrent de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel.

Artikel 22e

	1. Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren
belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en
omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk
vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met
betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij
bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat
geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van
het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar
een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te
onderzoeken.

	2. Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking op grond van feiten
en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk
vermoeden hebben dat met een luchtvaartuig personen worden vervoerd met
betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij
bevoegd het luchtvaartuig te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat
geval bevoegd van de gezagvoerder van een luchtvaartuig te vorderen dat
deze zijn luchtvaartuig naar een door hen aangewezen plaats overbrengt
teneinde het luchtvaartuig te onderzoeken. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 22f

	1. De ambtenaren, belast met de grensbewaking, en de ambtenaren, belast
met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd om, ter vervulling van
hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen,
tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere
regels gesteld.

	2. Het reis- of identiteitspapier wordt aan de vreemdeling teruggegeven
indien hij te kennen geeft het openbaar lichaam te willen verlaten en
hij ook daadwerkelijk vertrekt. Ingeval van uitzetting kan het reis- en
identiteitspapier worden overgedragen aan de persoon belast met de
grensbewaking in het land waar de toelating is gewaarborgd.

Artikel 22g

	1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast
met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een woning te betreden
zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en
omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk
vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen
toelating tot verblijf heeft.

	2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd elke
plaats te betreden, daar onder begrepen een woning zonder de toestemming
van de bewoner, voor zover dat nodig is ter uitzetting van de
vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op
grond van artikel 15c.

II

	Na artikel 22g wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 13 MAATREGELEN VAN TOEZICHT

Artikel 22h

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van vreemdelingen
worden voorzien in een verplichting tot:

	a. het kennis geven van verandering van woon- of verblijfplaats binnen
de openbare lichamen en van vertrek naar een plaats buiten de openbare
lichamen;

	b. het verstrekken van gegevens welke van belang kunnen zijn voor de
toepassing van de bij of krachtens deze wet gestelde regels;

	c. het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het
oog op identificatie;

	d. het verlenen van medewerking aan een medisch onderzoek naar een
ziekte aangewezen bij of krachtens de Wet voor de volksgezondheid BES,
ter bescherming van de volksgezondheid of in het kader van de
beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde
tijd of onbepaalde tijd;

	e. aanmelding binnen een bepaalde termijn na binnenkomst in een
openbaar lichaam;

	f. periodieke aanmelding;

	g. het inleveren van het document of schriftelijke verklaring waaruit
de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd dan wel het
verblijf van rechtswege blijkt.

	2. In gevallen waarin Onze Minister zulks in het belang van de openbare
orde of de nationale veiligheid nodig oordeelt, kan hij aan een persoon
op wie deze wet van toepassing is een individuele verplichting tot
periodieke aanmelding bij de korpschef opleggen.

Artikel 22i

	1. De vreemdeling die in een openbaar lichaam verblijf houdt, houdt
zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de
aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd beschikbaar op
een door Onze Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe
door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen.

	2. Ter ondersteuning van het onderzoek of een aanvraag tot het verlenen
van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met
bescherming als bedoeld in artikel 12a kan worden ingewilligd, zijn de
ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het
toezicht op vreemdelingen bevoegd om een zodanige vreemdeling staande te
houden en aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn
bagage te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of
identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn
voor de beoordeling van zijn verzoek. Gelijke bevoegdheid bestaat indien
die vreemdeling te kennen geeft een aanvraag te willen indienen.

	3. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast
met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een zodanige vreemdeling
die zich in verband met het onderzoek op een plaats als bedoeld in het
eerste lid bevindt aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede
zijn bagage te doorzoeken met het oog op de veiligheid op die plaats.

JJ

	Na artikel 22i wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 14 BIJZONDERE RECHTSMIDDELEN

Artikel 22j

	In afwijking van artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak BES
is het instellen van beroep als bedoeld in de artikelen 22l en 22n tegen
een besluit als bedoeld in artikel 22k, niet aan enige termijn gebonden.

Artikel 22k

	1. Een aanwijzing op grond van artikel 2o, eerste lid, artikel 22i,
eerste lid, de ophouding en de verlenging van de ophouding, bedoeld in
artikel 22d, tweede, derde en vierde lid, en een ingevolge hoofdstuk 8
genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of
vrijheidsontneming, wordt voor de toepassing van artikel 3 van de Wet
administratieve rechtspraak BES gelijkgesteld met een beschikking.

	2. Hoofdstuk 4 van de Wet administratieve rechtspraak BES is niet van
toepassing.

	3. In afwijking van artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak
BES wordt door de griffier van het Gerecht geen griffierecht geheven.

Artikel 22l

	1. Uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een
besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld
in hoofdstuk 8 stelt Onze Minister het Gerecht, bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel b, van de Wet administratieve rechtspraak BES
hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft
ingesteld. Zodra het Gerecht de kennisgeving heeft ontvangen wordt de
vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot
oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt
tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

	2. Het Gerecht bepaalt onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter
terechtzitting. De zitting vindt uiterlijk op de veertiende dag na
ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. Het
Gerecht roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon of bij
raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te
worden gehoord. In afwijking van artikel 23, eerste lid, tweede volzin,
en het derde lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES bedraagt de
termijn voor het indienen van alle op het beroepschrift betrekking
hebbende stukken en een verweerschrift vier weken na de dag van
verzending van het beroepschrift aan Onze Minister en kan deze termijn
niet worden verlengd.

	3. Het Gerecht doet mondeling of schriftelijk uitspraak. De
schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het
onderzoek gedaan.

	4. Indien het Gerecht bij het beroep van oordeel is dat de toepassing
of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel
bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet
gerechtvaardigd is, verklaart hij het beroep gegrond. In dat geval
beveelt het Gerecht de opheffing van de maatregel of een wijziging van
de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

Artikel 22m

	1. In afwijking van artikel 76 van de Wet administratieve rechtspraak
BES bedraagt de termijn voor het instellen van het hoger beroep Ă©Ă©n
week.

	2. In afwijking van de artikel 77, eerste lid, van de Wet
administratieve rechtspraak BES wordt door de griffier van het Hof geen
griffierecht geheven.

Artikel 22n

	1. Indien het beroep, bedoeld in artikel 22l, ongegrond is verklaard en
de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de
vrijheidsontneming, sluit het Gerecht het vooronderzoek binnen een week
na ontvangst van het beroepschrift. In afwijking van artikel 35 van de
Wet administratieve rechtspraak BES kan het Gerecht ook zonder
toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting
achterwege blijft.

	2. Het Gerecht doet mondeling of schriftelijk uitspraak. De
schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het
onderzoek gedaan.

	3. Indien het Gerecht bij het beroep van oordeel is dat de toepassing
of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel
bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet
gerechtvaardigd is, verklaart hij het beroep gegrond. In dat geval
beveelt het Gerecht de opheffing van de maatregel of een wijziging van
de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

Artikel 22o

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten aanzien van de wijze van horen van de vreemdeling.

Artikel 22p

	1. In afwijking van artikel 43, eerste lid, van de Wet administratieve
rechtspraak BES kan de vreemdeling zich bij de gehoren ingevolge de
artikelen 22l en 22n uitsluitend door Ă©Ă©n of meer van zijn raadslieden
doen bijstaan.

	2. De raadsman wordt bij het horen in de gelegenheid gesteld de nodige
opmerkingen te maken.

	3. Artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES is
van toepassing.

Artikel 22q

	1. De vreemdeling is steeds bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.

	2. Daartoe is ook zijn wettige vertegenwoordiger of zijn bijzondere
gemachtigde bevoegd.

	3. Kan de vreemdeling zijn wil te dien aanzien niet doen blijken en
heeft hij geen wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere gemachtigde,
dan is zijn echtgenoot of de meest gerede van zijn in de openbare
lichamen verblijvende bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad
ingesloten, tot die keuze bevoegd. Het Gerecht kan ambtshalve Ă©Ă©n of
meer raadslieden toevoegen indien de in de voorgaande volzin bedoelde
personen niet in staat worden geacht de keuze binnen redelijke termijn
te maken.

	4. De ingevolge het tweede of derde lid gekozen raadsman treedt af
zodra de vreemdeling zelf een raadsman heeft gekozen.

Artikel 22r

	1. Op verzoek van de vreemdeling wordt hem een raadsman toegevoegd
zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen. Artikel 22q,
derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

	2. Bevoegd tot het verlenen van een toevoeging zijn het Gerecht in
geval van beroep en het Hof in geval van hoger beroep.

	3. Voor zover de wet niet op andere wijze in de toevoeging voorziet,
kan de instantie, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, aan de
betrokkene op diens verzoek een raadsman toevoegen.

	4. Een overeenkomstig het voorgaande lid gedaan verzoek wordt
ingewilligd in gevallen waarin aannemelijk is dat de vreemdeling niet in
staat is de kosten van een gekozen raadsman te dragen en waarin ook
overigens, naar het oordeel van de instantie, bedoeld in het voorgaande
lid, voldoende grond voor toevoeging bestaat. 

Artikel 22s

	1. Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt
zo nodig aan de vreemdeling onverwijld een andere raadsman toegevoegd.

	2. Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de betrokkene kan een
andere raadsman worden toegevoegd.

	3. Toevoeging van een andere raadsman geschiedt door de instantie,
bedoeld in artikel 22k, tweede lid.

	4. Blijkt van de verhindering of ontstentenis van de raadsman pas
tijdens het gehoor ingevolge de artikelen 22l en 22n, dan geeft het
Gerecht last tot toevoeging van een andere raadsman aan de instantie,
bedoeld in artikel 22r, derde lid.

Artikel 22t

	Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de
beloning van toegevoegde raadslieden en de vergoeding van hun onkosten.

Artikel 22u

	Indien Onze Minister dit wenselijk oordeelt kan hij de beloning en
vergoeding van een toevoeging ingevolge de artikelen 22r en 22s verhalen
op de goederen van de vreemdeling. Met betrekking tot de wijze van
verhaal en de berekening van de te verhalen bedragen worden regelen
gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 22v

	De raadsman heeft vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen
spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door
anderen kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht
en met in achtneming van ingevolge deze wet gestelde regelen met
betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich
bevindt, geldende regime.

Artikel 22w

	Met betrekking tot de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen
ingevolge de artikelen 22l tot en met 22s zijn de artikelen 642 tot en
met 647 van het Wetboek van Strafvordering BES van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 22x

	1. Indien het Gerecht de opheffing van een maatregel strekkende tot
vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de
behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt
opgeheven, kan hij aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de
Staat toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in
vermogensschade bestaat. De artikelen 178 en 181 van het Wetboek van
Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de
vreemdeling na het indienen van zijn verzoek is overleden, geschiedt de
toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen. 

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien het Hof de
opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt.

KK

	Onder vernummering van artikel 23 tot artikel 26 vervalt artikel 26
(oud) en wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23

	1. Onze Minister onderscheidenlijk de korpschef verstrekt andere
bestuursorganen de gegevens betreffende de verblijfsrechtelijke positie
van de vreemdeling welke zij behoeven ter uitvoering van hun taak.

	2. Andere bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht
desgevraagd Onze Minister onderscheidenlijk de korpschef de gegevens te
verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Deze
bestuursorganen kunnen daarbij gebruik maken van het
administratienummer, bedoeld in artikel 10 van de Wet basisadministratie
persoonsgegevens BES.

	3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevensverstrekking vindt
niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene
daardoor onevenredig wordt geschaad.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de
gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te
worden verstrekt.

	5. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden
met bestuursorganen gelijk gesteld instellingsbesturen van uit de
openbare kas bekostigde instellingen en bevoegde gezagsorganen van uit
de openbare kas bekostigde scholen en instellingen.

LL

	Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

	1. Bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet
bescherming persoonsgegevens BES kunnen worden verwerkt, voor zover deze
gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende
uitvoering van de grensbewaking, de toelating, het verblijf en de
uitzetting van vreemdelingen en het toezicht op vreemdelingen op grond
van deze wet.

	2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verwerkt door of
namens Onze Minister en de in de artikelen 22a en 22b aangewezen
ambtenaren. Zij kunnen worden verwerkt door derden, voor zover deze
betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet en daartoe
noodzakelijkerwijs de beschikking over deze gegevens moeten verkrijgen.

	3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter waarborging
van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij wordt in ieder geval geregeld:

	a. op welke wijze de verwerking, bedoeld in het eerste lid,
plaatsvindt;

	b. op welke wijze door passende technische en organisatorische
maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of
onrechtmatige verwerking;

	c. welke gegevens, aan welke personen of instanties, voor welk doel en
op welke wijze kunnen worden verstrekt;

	d. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens
slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of voor
zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop
wordt toegezien.

MM

	Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitvoering
van een verdrag, dan wel van een voor Nederland verbindend besluit van
een volkenrechtelijke organisatie, regels worden gesteld in verband met
de toelating tot verblijf van vreemdelingen, waarbij ten gunste van deze
vreemdelingen kan worden afgeweken van deze wet.

NN

	Artikel 26 (nieuw) wordt gewijzigd als volgt.

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Hij die de aan zijn toelating verbonden beperkingen of voorschriften
niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of
een geldboete van de tweede categorie.

	2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde
lid vervalt het tweede lid.

	3. In het tweede lid (nieuw) wordt “een geldboete van ten hoogste
duizend gulden” vervangen door: hechtenis van ten hoogste zes maanden
of een geldboete van de tweede categorie.

OO

	Artikel 26a vervalt.

PP

	Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet toelating en uitzetting BES.

QQ

	De artikelen 28 en 29 vervallen.

ARTIKEL II

	1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldige
verblijfstitel, verklaring van verblijf van rechtswege of een
verklaring, inhoudende dat de Landsverordening toelating en uitzetting
niet op de houder ervan van toepassing is, afgegeven door of namens de
Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, wordt op dat tijdstip
met inachtneming van het tweede tot en met het vijfde lid van rechtswege
aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde
tijd, dan wel verklaring van verblijf van rechtswege, op grond van de
Wet toelating en uitzetting BES.

	2. Een vergunning tot tijdelijk verblijf met als beperking een
woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt, onder
handhaving van de beperkingen en de geldigheidsduur, aangemerkt als een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in de Wet toelating
en uitzetting BES, met dien verstande dat de beperking met betrekking
tot de woonplaats geacht wordt te zijn opgeheven.

	3. Een vergunning tot verblijf met als beperking een woonplaats,
gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt aangemerkt als een
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in de Wet toelating
en uitzetting BES, met dien verstande dat daaraan verbonden beperkingen
en voorschriften worden geacht te zijn opgeheven.

	4. Een verklaring van verblijf van rechtswege, met als beperking een
woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt, onder
handhaving van de voorwaarden waaronder de verklaring is verstrekt en de
geldigheidsduur, aangemerkt als verklaring van verblijf van rechtswege
als bedoeld in de Wet toelating en uitzetting BES, met dien verstande
dat de daaraan verbonden voorwaarde met betrekking tot de woonplaats
wordt geacht te zijn opgeheven.

	5. Een verklaring, inhoudende dat de Landsverordening toelating en
uitzetting niet op de houder ervan van toepassing is, wordt, indien een
vreemdeling daarvan de houder is en deze op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet woonplaats heeft op Bonaire, Sint
Eustatius of Saba, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor
onbepaalde tijd, afgegeven op grond van de Wet toelating en uitzetting
BES.

ARTIKEL III

	1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling
zijnd verzoek:

	a. tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een vergunning tot
tijdelijk verblijf;

	b. tot het verlenen van een vergunning tot verblijf; of

	c. tot het verstrekken van een verklaring van verblijf van rechtswege,

	ingediend bij de gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt
aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van
een verblijfsvergunning op grond van de Wet toelating en uitzetting BES
dan wel het verstrekken van een verklaring van verblijf van rechtswege
op grond van die wet.

	2. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling
zijnd verzoek tot het verstrekken van een verklaring, inhoudend dat de
Landsverordening toelating en uitzetting niet van toepassing is,
ingediend bij de gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt
aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd op grond van de Wet toelating en uitzetting BES.

	3. In afwijking van het tweede lid wordt het verzoek, bedoeld in het
tweede lid, in geval het betrekking heeft op een Nederlander, aangemerkt
als een aanvraag om verstrekking van een verklaring dat de Wet toelating
en uitzetting BES niet van toepassing is.

	4. Op de behandeling van verzoeken als bedoeld in het eerste, tweede en
derde lid blijft het recht dat gold voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL IV

	Indien het bij koninklijke boodschap van (datum, nummer) ingediende
voorstel van rijkswet, houdende regels betreffende het personenverkeer
(Rijkswet personenverkeer), nadat het tot rijkswet is verheven, in
werking treedt, vervallen de artikelen 1a en 3, vijfde en zesde lid, van
de Wet toelating en uitzetting BES en komt hoofdstuk 3 van die wet te
luiden:

HOOFDSTUK 3 TOEGANG

Artikel 2m

	De ambtenaren belast met de grensbewaking weigeren niet dan ingevolge
een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot de openbare
lichamen aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij bescherming
nodig heeft.

Artikel 2n

	1. Indien de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd de openbare
lichamen is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in
gebruik bij een vervoersonderneming, dient hij de openbare lichamen
onmiddellijk te verlaten met dat vervoer of een hem door de ambtenaar
belast met de grensbewaking aangewezen vervoermiddel.

	2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien de
vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met bescherming
als bedoeld in artikel 12a heeft ingediend en daarop nog niet is
beslist.

Artikel 2o

	1. De vreemdeling aan wie de toegang tot de openbare lichamen is
geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de
ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.

	2. Een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, kan worden
beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het voor de beveiligde ruimte of plaats,
bedoeld in het eerste lid, geldende regime, waaronder begrepen de nodige
beheersmaatregelen.

	4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van
bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij
treedt in werking op een tijdstip dat, nadat vier weken na de
overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld,
tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten
minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers
de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt
geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo
spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt
ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal
besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van
bestuur ingetrokken.

Artikel 2p

	Indien de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd op grond van enig
wettelijk voorschrift dan wel een voor Nederland bindend besluit van een
volkenrechtelijke organisatie zijn vrijheid is ontnomen, blijft de
toegang geweigerd.

Artikel 2q

	1. De vervoerder kan worden verplicht om een afschrift te nemen van het
op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding
en dit ter hand te stellen aan de ambtenaren belast met de
grensbewaking.

	2. De vervoerder kan ten behoeve van de grensbewaking en het tegengaan
van illegale immigratie worden verplicht passagiersgegevens te
verzamelen en te verstrekken aan de ambtenaren belast met de
grensbewaking.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de toepassing van het eerste en het tweede lid.

	4. Het eerste tot en met derde lid zijn ook van toepassing op iedere
vervoerder die zich buiten de openbare lichamen schuldig maakt aan
schending van de in die leden bedoelde verplichtingen.

Artikel 2r

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels dan wel
nadere regels worden gesteld omtrent de weigering van de toegang.

ARTIKEL V

	Indien het bij koninklijke boodschap van 26 mei 2009 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe
staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als
openbaar lichaam binnen Nederland (Kamerstukken II 2008/09, 31 956, nr.
2), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking
treedt als deze wet, wordt de Kieswet als volgt gewijzigd:

	Artikel Ya 14, tweede lid, komt te luiden:

	2. Zij die geen Nederlander zijn, dienen om kiesgerechtigd te zijn op
de dag van de kandidaatstelling tevens te voldoen aan de vereisten dat:

	a. zij in Nederland zijn toegelaten op grond van artikel 3 of artikel 6
van de Wet toelating en uitzetting BES, met uitzondering van hen aan wie
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend met toepassing
van artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES, of op grond van
een overeenkomst tussen een internationale organisatie en de Staat der
Nederlanden inzake de zetel van deze organisatie in Nederland, en

	b. zij onmiddellijk voorafgaand aan de dag van de kandidaatstelling
gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren ingezetene
van Nederland waren en beschikten over een verblijfsrecht als bedoeld
onder a, dan wel een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hadden,
verleend met toepassing van artikel 12a van de Wet toelating en
uitzetting BES, dan wel rechtmatig in Nederland verbleven op grond van
artikel 8, onder a, b, c, d, e of l, van de Vreemdelingenwet 2000.

ARTIKEL VI

	Deze wet treedt in werking met ingang van de datum waarop de artikelen
I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing
van de Nederlandse Antillen in werking treden.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   1