32363 NR Aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven
Aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een dergelijke uitkering, aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere aanpassingen
Nader rapport
Nummer: 2010D18329, datum: 2010-04-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2010Z06569:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2010-04-15 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-04-22 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-05-19 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-07-01 14:00: Aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een dergelijke uitkering, aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere aanpassingen (32363) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-09-15 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2011-03-24 10:45: Aanpassing Wet schadefonds geweldsmisdrijven (32363) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2011-03-29 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Datum 31 maart 2010 Onderwerp Nader rapport betreffende het voorstel van wet houdende aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven met het oog op uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een dergelijke uitkering en enkele andere aanpassingen Blijkens mededeling van de Directeur van uw Kabinet van 20 oktober 2009, kenmerk 09.002921, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Het advies van de Raad van State, gedateerd 10 december 2009, no. W.03.09.0413/II, doe ik u hierbij toekomen. Met genoegen heb ik ervan kennis genomen dat de Raad de strekking van het wetsvoorstel onderschrijft. De Raad merkt echter op dat het wetsvoorstel op een onderdeel heroverweging behoeft; hij maakt voorts kanttekeningen bij de bepaling inzake het behoud van het vorderingsrecht van de benadeelde naast de subrogatie door het schadefonds, de bepaling omtrent bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte respectievelijk veroordeelde, en het overgangsrecht. Graag ga ik in het navolgende op de gemaakte opmerkingen en kanttekeningen in. Bestuursrecht of civiel recht. De Raad merkt terecht op dat uit de wetsgeschiedenis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna de Wet SGM) blijkt dat deze is bedoeld om in bepaalde, schrijnende gevallen uitkeringen te doen aan betrokkenen bij een geweldsmisdrijf. Deze uitkeringen hebben uitdrukkelijk het karakter van een tegemoetkoming in de kosten die als gevolg van het strafbaar feit voor rekening van die betrokkene zijn gekomen. Niet bedoeld is om een zelfstandige aanspraak op schadevergoeding door de overheid te scheppen. De procedure volgens welke over het toewijzen van de uitkering en de hoogte van de toe te kennen vergoeding werd beslist is volgens geldend recht civielrechtelijk van aard, terwijl het gaat om een strafbaar feit dat veelal tot een strafzaak heeft geleid, althans waarin een proces-verbaal terzake van een strafbaar feit is opgemaakt. De eerste beoordeling van het verzoek vindt plaats door de Commissie schadefonds geweldsmisdrijven (hierna het fonds) en tegen de beslissing tot afwijzing van een uitkering of tegen toekenning van een onredelijk lage uitkering kan de betrokkene in een verzoekschriftprocedure opkomen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage. De Raad acht behandeling van deze zaken door een gespecialiseerde rechter aangewezen, omdat deze een combinatie van civielrechtelijke en strafrechtelijke kennis vergt. In dit licht acht de Raad een nadere overweging van de keuze voor administratief-rechtelijke behandeling gewenst. Graag voldoe ik aan de uitnodiging van de Raad om de gemaakte keuze andermaal te overwegen en aanvullend te motiveren. Anders dan de Raad ben ik evenwel van oordeel dat verdere aansluiting bij het administratieve recht en het regime van de Awb recht doet aan de toetsing van het overheidsoptreden dat hier in feite aan de orde is. Het gaat immers om de beslissing over de toekenning van een uitkering aan een burger door een door de Minister van Justitie gesubsidieerd overheidsorgaan. Van deze uitkering staat vast dat zij niet kan gelden als een schadevergoeding, doch slechts als een tegemoetkoming aan het slachtoffer vanuit het idee dat het de overheid past solidariteit te betuigen met een slachtoffer dat onevenredig getroffen is door een ernstig geweldsmisdrijf. De grondslag van de uitkering is complementair aan de aanspraak op schadevergoeding uit onrechtmatige daad die het slachtoffer heeft op degene die hem schade heeft toegebracht, of de tenuitvoerlegging van een schadevergoedings-maatregel die door de strafrechter aan de veroordeelde is opgelegd. In het geval dat de weigering van het schadefonds tot toekenning van een uitkering door een burger wordt betwist, is de administratieve rechtsgang daarvoor de meest geschikte. Dat geldt ook indien de burger van oordeel is dat hem een onredelijk lage uitkering is toegekend. Van de aansluiting bij de Awb gaat eveneens een uniformerende werking uit op de in het onderhavige wet opgenomen procedure. Subrogatie en vorderingsrecht benadeelde De Raad plaatst kanttekeningen bij de motivering van de voorgestelde aanvulling van artikel 6, derde lid, en merkt op dat meer aangewezen lijkt de uitkering aan de benadeelde ter beschikking te stellen onder de voorwaarde dat deze van de dader te ontvangen schadevergoeding terugbetaalt tot het maximum van het uitgekeerde bedrag. Ik onderschrijf de juistheid van de gemaakte kanttekening en heb het voorstel in deze zin aangepast. Ik heb voorts aanleiding gezien om dit artikel verder aan te passen aan de in de praktijk gevolgde werkwijze van het fonds, dat reeds snel aan de ontvangst van de aanvrage beoordeelt of het redelijk is de definitieve uitkomst van eventuele andere verhaalsprocedures af te wachten en veelal voordien reeds besluit tot toekenning van een uitkering. Aan de geldende bepaling van artikel 6, eerste lid, wordt niet strikt de hand gehouden in de zin dat het schadefonds slachtoffers verplicht eerst de civiele weg te bewandelen, voordat een aanvraag in behandeling wordt genomen. Het fonds pleegt bij de toekenning van de uitkering aan de benadeelde mee te delen dat hij verplicht is mededeling te doen van ontvangen vergoedingen en deze aan het fonds terug te storten. Praktijk is eveneens dat het fonds nooit overgaat tot subrogatie en feitelijk verhaal op de veroordeelde. Bij de vaststelling van de toekenning van de uitkering heeft het fonds contact met het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna CJIB), dat is belast met de inning van de schadevergoedingsmaatregel die door de rechter aan de veroordeelde is opgelegd. In de huidige situatie int het CJIB het toegekende bedrag bij de veroordeelde en het CJIB maakt het bedrag vervolgens over aan het slachtoffer. Het doet daarvan ook mededeling aan het fonds dat daarmee rekening kan houden. bij de uitkering. Op grond van de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, nr. 1) bepaalt artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht dat door de Staat een voorschot wordt uitgekeerd aan de slachtoffers van een zeden- of geweldsmisdrijf, indien de veroordeelde tot een schadevergoedings-maatregel acht maanden nadat het vonnis of arrest onherroepelijk is geworden, niet of slechts ten dele aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. De wet zal naar verwachting op 1 januari 2011 in werking treden. Het is de bedoeling dat het CJIB namens de Staat het uitgekeerde voorschot op de veroordeelde verhaalt. In dit verband heb ik in het vierde lid een mogelijkheid voor verhaal van de Staat opgenomen; deze zal in de praktijk door het CJIB worden benut, waarna het geïnde bedrag in mindering kan worden gebracht op de door het fonds toe te kennen of toegekende uitkering. Bemiddeling De Raad merkt op dat de memorie van toelichting op het wetsvoorstel op twee punten aanvulling behoeft. De bepaling dat de rechter bij de strafoplegging rekening houdt met een tot stand gekomen overeenkomst tussen verdachte en slachtoffer, opgenomen in het voorgestelde artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft in het bijzonder betrekking op de totstandkoming van een schaderegeling en niet op het herstelgesprek. De vraagt rijst of de rechter bij de beslissing over de straftoemeting ook rekening mag houden met het niet tot stand komen van een schaderegeling. Aan beide opmerkingen van de Raad is gevolg gegeven door het aanvullen van de memorie van toelichting. 4. Overgangsrecht De Raad werpt de vraag op of het gekozen overgangsrecht niet onnodig restrictief is en of het past in het beleid van dit kabinet om de positie van het slachtoffer verder te versterken. Ik geef er de voorkeur aan een heldere grens te trekken ten aanzien van de gevallen waarin een uitbreiding van de aanspraak wordt gedaan. Het is juist dat met inwerkingtreding van dit wetsvoorstel - als het tot wet mocht worden verheven - voor een deel een eind komt aan bepaalde schrijnende situaties, waarin voordien niet om een uitkering kon worden verzocht, maar anderzijds zie ik geen aanleiding om terugwerkende kracht of een andere grens voor te stellen. Iedere grens die wordt getrokken zal tot gevolg hebben dat bepaalde aanvragers net niet in aanmerking zullen komen, terwijl het toekennen van terugwerkende kracht in het algemeen kan leiden tot een extra hoeveelheid aanvragen. Toepassing van de grens van artikel 7 van de Wet SGM zou aanleiding moeten geven tot een beleidswijziging van het schadefonds dat nu rekkelijkheid betracht bij het hanteren van deze grens bij degenen die onder het geldend recht een aanvraag indienen. Het eveneens rekkelijk beoordelen van termijnoverschrijding door aanvragers onder de verruimde werking van het onderhavige voorstel kan leiden tot hogere kosten, die ik in de huidige financiële situatie moeilijk kan opbrengen. Ik zie daarom geen mogelijkheid om aan de suggestie van de Raad te voldoen. Aan de redactionele opmerkingen van de Raad is voldaan. De gelegenheid is te baat genomen om enkele aanvullingen met voorzieningen ten behoeve van het slachtoffer aan het wetsvoorstel toe te voegen. In de eerste plaats is in dit wetsvoorstel een met de wijziging van artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven samenhangende aanpassing van artikel 44, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand opgenomen. Ten tweede heb ik door een wijziging van het Wetboek van Strafvordering (artikel 51g) een voorziening opgenomen om het mogelijk te maken dat bij de indiening van de vordering benadeelde partij de eiser zijn woonadres niet aan de verdachte bekend behoeft te maken. Dit sluit aan bij de in de praktijk reeds gevolgde werkwijze dat het slachtoffer voor de berichtgeving over de strafzaak tegen de verdachte domicilie kan kiezen op een ander adres dan zijn feitelijke woonadres. Ten derde is een aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven opgenomen. Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Datum 31 maart 2010 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 2 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector straf- en sanctierecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon I.M. Abels Coordinerend Raadadviseur T 070 370 66844 Ons kenmerk 5648125/10/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 1 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 " " " Aan de Koningin