32194, bijgewerkt t/m nr.7 (NvW d.d. 14 april 2010)
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming)
Bijgewerkte tekst
Nummer: 2010D18791, datum: 2010-04-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2009Z20256:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-11-03 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-11-10 14:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-11-18 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-12-10 14:00: Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming) (32194) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-02-17 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-10 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-31 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-04-15 15:45: Wijz. Wetboek van Strafrecht; verruiming mogelijkheden voordeelontneming (32 194) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-04-20 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Bijgewerkt t/m nr. 7 (nota van wijziging d.d. 14 april 2010) 32 194 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan te vullen met een wettelijk bewijsvermoeden met betrekking tot de herkomst van vermogen, alsmede dat het wenselijk is de mogelijkheden tot het leggen van conservatoir beslag te vergroten en te voorzien in bevoegdheden ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, wordt na “door middel van” ingevoegd: of uit de baten van. B Artikel 36e wordt als volgt gewijzigd. 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. 2. Het derde lid komt te luiden: 3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat: a. uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of; b. voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt. 3. Onder vernummering van het vierde tot en met het achtste lid tot het vijfde lid tot en met het negende lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 4. De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de veroordeelde afwijken van de in het derde lid genoemde periode van zes jaren en een kortere periode in aanmerking nemen. ARTIKEL II Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 94a, derde lid, komt te luiden: 3. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. B Aan artikel 126a wordt een lid toegevoegd, luidende: 5. Degene tot wie een vordering als bedoeld in het eerste lid is gericht, neemt in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem terzake van de vordering bekend is. C In artikel 126f, vierde lid, vervalt “slechts” en wordt “511e, derde lid” vervangen door: 511e, tweede lid. D Na artikel 126f wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 126fa 1. Behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 126f, vierde lid, kan op vordering van de officier van justitie een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld of heropend, indien een einduitspraak op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is gedaan. 2. De officier van justitie sluit het onderzoek zodra de uitspraak in kracht van gewijsde gaat. E Aan artikel 511d, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de schriftelijke voorbereiding. F Artikel 511e wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden: b. de uitspraak in geen geval later mag plaatsvinden dan zes weken na de dag waarop het onderzoek is gesloten. 2. Onder vernummering van het derde tot het tweede lid, vervalt het tweede lid. G In artikel 511g, tweede lid, onderdeel c, wordt “511e, derde lid” vervangen door: 511e, tweede lid. H Aan artikel 575, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Verhaal kan mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, derde en vierde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest in beslag zijn genomen. I Na artikel 577b worden zeven artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 577ba 1. Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 561, tweede lid, bedoelde termijn kan krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, een onderzoek worden ingesteld naar het vermogen van de veroordeelde. 2. Het onderzoek is gericht op de vaststelling van de omvang van het vermogen van de veroordeelde waarop verhaal kan worden genomen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. 3. De vordering is met redenen omkleed en vermeldt de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, het bedrag dat de veroordeelde ter voldoening daarvan reeds heeft betaald en of er een vordering als bedoeld in artikel 577b, tweede lid, is gedaan. 4. De rechter-commissaris verleent de machtiging, bedoeld in het eerste lid, indien: a. de hoogte van de resterende betalingsverplichting van aanzienlijk belang is, en; b. er aanwijzingen bestaan dat aan de veroordeelde voorwerpen toebehoren waarop krachtens artikel 577b verhaal kan worden genomen. 5. De machtiging geldt voor ten hoogste zes maanden en kan op vordering van de officier van justitie telkens met een zelfde duur worden verlengd, totdat de maximale duur van twee jaren is bereikt. 6. De rechter-commissaris waakt tegen nodeloze vertraging van het onderzoek. De officier van justitie verschaft eigener beweging of op verzoek van de rechter-commissaris de benodigde inlichtingen. 7. Indien de officier van justitie oordeelt dat het onderzoek is voltooid of dat er voor de voortzetting daarvan geen grond bestaat, sluit hij het onderzoek bij schriftelijk gedagtekende beschikking. Een afschrift van de beschikking wordt aan de veroordeelde tegen wie het onderzoek was gericht betekend. De officier van justitie stelt de rechter-commissaris van het eindigen van het onderzoek op de hoogte. 8. Het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde eindigt voorts: a. indien de geldigheidsduur van een ingevolge het eerste lid verleende machtiging is verstreken; b. indien de veroordeelde alsnog aan diens betalingsverplichting heeft voldaan. Artikel 577bb 1. Ten behoeve van het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde is de opsporingsambtenaar bevoegd, bij bevel daartoe van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek: a. van eenieder te vorderen op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, die toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht; b. van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, te vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens, in de zin van artikel 126nc, tweede lid, van een persoon te verstrekken; c. aan iedere aanbieder van een communicatiedienst een vordering te doen gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruik van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la; d. een persoon stelselmatig te volgen of stelselmatig de aanwezigheid of het gedrag van een persoon waar te nemen; e. zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning, te betreden dan wel een technisch hulpmiddel aan te wenden teneinde die plaats op te nemen, aldaar sporen veilig te stellen of aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsing van een goed vast te kunnen stellen; 2. Op de vordering bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is artikel 126a, tweede, derde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing. 3. Op de vordering bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is artikel 126nc, derde tot en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing. 4. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder d, een technisch hulpmiddel kan worden aangewend, voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Een technisch hulpmiddel wordt niet op een persoon bevestigd, tenzij met diens toestemming. 5. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder d, een besloten plaats, niet zijnde een woning, kan worden betreden zonder toestemming van de rechthebbende. 6. Op het bevel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, is artikel 126g, vierde lid, van overeenkomstige toepassing. 7. De opsporingsambtenaar kan in afwachting van de komst van de deurwaarder de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om voor verhaal vatbare voorwerpen veilig te stellen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken. Artikel 577bc 1. Een bevel van de officier van justitie als bedoeld in artikel 577bb alsmede een wijziging, aanvulling verlenging of intrekking daarvan, wordt schriftelijk gegeven. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat onverwijld op schrift is gesteld. 2. Een bevel kan worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of ingetrokken. 3. Het bevel vermeldt: a. de naam van de veroordeelde; b. de geldigheidsduur van het bevel; c. voor zover nodig, de wijze waarop aan het bevel toepassing wordt gegeven. 4. Indien een besloten plaats wordt betreden, vermeldt het bevel voorts: a. de plaats waarop het bevel betrekking heeft; b. bij toepassing van artikel 577bb, eerste lid, onderdeel e, voorts het tijdstip waarop of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven. 5. De opsporingsambtenaar maakt van de uitvoering van het bevel proces-verbaal op. Het proces-verbaal vermeldt: a. de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid; b. de wijze waarop aan het bevel uitvoering is gegeven; c. de gegevens die naar aanleiding van een bevel of op een vordering zijn verstrekt; d. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat aan de voorwaarden genoemd in artikel 577bb is voldaan. 6. Indien een bevel mondeling is gegeven en een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking van een bevel, als bedoeld in het tweede lid, niet op schrift is gesteld, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal. Artikel 577bd 1. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken. 2. Artikel 126nd, tweede tot en met vierde lid en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. 3. De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld: a. de gegevens bedoeld in artikel 126nd, derde lid; b. de naar aanleiding van de vordering verstrekte gegevens; c. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd. 4. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat een vordering als bedoeld in het eerste lid, betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing. 5. Indien een vordering betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, wordt de vordering beëindigd zodra de verwerking niet meer in het belang van het onderzoek is. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken. 6. De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert bepalen dat degene tot wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie behoeft hiervoor voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. 7. De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit vordert bij of terstond na de toepassing van het eerste of het vierde lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken dan wel deze kennis ter beschikking te stellen. Dit bevel wordt niet gegeven aan de veroordeelde. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 577be 1. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker in de zin van artikel 126la. 2. Artikel 126n, eerste lid, tweede volzin, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 3. De officier van justitie doet van de vordering, bedoeld in het eerste lid, proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld: a. de naam van de veroordeelde; b. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd; c. de gegevens die worden gevorderd; d. indien de vordering betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, de periode waarover de vordering zich uitstrekt. 4. Artikel 126n, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 577bf 1. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, in de zin van artikel 126la, wordt opgenomen. 2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De artikelen 126m, derde en vierde lid, en 126ma zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Het bevel wordt gegeven voor een duur van ten hoogste vier weken. Naast de gegevens bedoeld in artikel 577bc, derde lid, vermeldt het bevel: a. zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd, en: b. voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker, en: c. de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen. 4. De officier van justitie kan, indien de in het eerste lid bedoelde communicatie wordt opgenomen, indien het belang van het onderzoek dit vordert, tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de communicatie, de vordering richten medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door hetzij deze kennis ter beschikking te stellen, hetzij de versleuteling ongedaan te maken. De vordering wordt niet gericht tot de veroordeelde. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 5. De vordering, bedoeld in het vierde lid, kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. 6. Artikel 577bc, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 577bg 1. Indien het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde is geëindigd, zijn de artikelen 126bb en 126dd van overeenkomstige toepassing. 2. Zodra twee maanden zijn verstreken nadat het onderzoek is geëindigd en aan de betrokkenen mededeling, bedoeld in artikel 126bb is gedaan, draagt de officier van justitie ervoor zorg dat processen-verbaal en voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend en die zijn verkregen met toepassing van de in de artikelen 577ba tot en met 577bf genoemde bevoegdheden, worden vernietigd. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. ARTIKEL III In artikel 31a, tweede lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen vervalt de laatste volzin. ARTIKEL IV In artikel 82, derde lid, van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof vervalt de zin: “In dat geval is de rechtbank niet gebonden aan beperkingen ingevolge artikel 33a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht.” ARTIKEL V Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Justitie, PAGE PAGE 8