[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32019 (R 1886) Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Eindtekst

Nummer: 2010D20038, datum: 2010-04-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z14262:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

15 april 2010



Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van
de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius
en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao,
van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet
politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN RIJKSWET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van Nederland
en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint
Maarten binnen het Koninkrijk willen samenwerken door de inrichting, de
organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge
samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba te regelen bij of krachtens een rijkswet
op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk
der Nederlanden, dat de Minister van Justitie van Curaçao en de
Minister van Justitie van Sint Maarten verantwoordelijk zijn voor de
politie van hun land en daarover verantwoording afleggen in de Staten
van hun land en dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse
Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten instemmen
met de inhoud van deze regeling;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en
met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut
voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1  ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

	1. In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	a. ambtsinstructie: ambtsinstructie als bedoeld in artikel 14;

	b. gezaghebber: gezaghebber van Bonaire, van Sint Eustatius of van
Saba;

	c. directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie: directeur
van de gemeenschappelijke voorziening politie als bedoeld in artikel 21,
eerste lid;

	d. korpsbeheerder: degene die op grond van artikel 47 wat betreft het
beheer het bevoegd gezag uitoefent over het politiekorps;

	e. gemeenschappelijke voorziening politie: gemeenschappelijke
voorziening politie als bedoeld in artikel 20, eerste lid;

	f. korpschef: korpschef als bedoeld in artikel 6;

	g. landen: Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het Bonaire,
Sint Eustatius en Saba betreft;

	h. Onze Minister: Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze
Minister van Justitie van Sint Maarten of Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie van Nederland.

	i. Onze Ministers: Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze
Minister van Justitie van Sint Maarten, Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie van Nederland
gezamenlijk;

	j. politiegegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of
identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening
van de politietaak overeenkomstig de wetgeving van de landen wordt
verwerkt;

	k. politietaak: taken, bedoeld in artikel 5;

	l. procureur-generaal: procureur-generaal als bedoeld in artikel 2,
tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	m. Statuut: Statuut voor het Koninkrijk;

	n. taken ten dienste van de justitie:

	1º. de uitvoering van wettelijke voorschriften waarmee Onze Minister
van Justitie van Nederland is belast;

	2º. de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, het
vervoer van rechtens van hun vrijheid beroofde personen, en de dienst
bij de gerechten.

	2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde mede verstaan: het waken
voor de veiligheid van personen.

Artikel 2

	Deze rijkswet is van toepassing op de politie van Curaçao, de politie
van Sint Maarten en de politie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 3

	Ambtenaren van politie in de zin van deze rijkswet en de daarop
berustende bepalingen zijn:

	a. ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

	b. ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische,
administratieve en ander taken ten dienste van de politie;

	c. vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak.

HOOFDSTUK 2  TAAK EN SAMENSTELLING

Artikel 4

	Curaçao en Sint Maarten hebben elk een politiekorps. Er is een
politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba gezamenlijk.

Artikel 5

	Het politiekorps heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd
gezag en in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels te
zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het
verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Artikel 6

	Aan het hoofd van het politiekorps staat een korpschef, belast met de
dagelijkse leiding van het korps.

Artikel 7

	1. Elk van de landen draagt zorg voor een kwalitatief volwaardig en
professioneel politiekorps.

	2. Elk van de landen stelt bij of krachtens landsverordening of bij of
krachtens wet regels over de inrichting en organisatie van het
politiekorps met het oog op een zo effectief en efficiënt mogelijke
uitvoering van de politietaak. In ieder geval wordt voorzien in de
volgende taakgebieden:

	a. recherche ten behoeve van de opsporing van misdrijven met
voorzieningen op het gebied van tactisch, technisch, financieel en
digitaal onderzoek, informatie en analyse;

	b. observatie;

	c. aanhouding van vuurwapengevaarlijke verdachten;

	d. voorziening voor het optreden ter handhaving van de openbare orde en
hulpverlening.

	3. De in het tweede lid bedoelde taakgebieden kunnen samen met de
politiekorpsen van de andere landen worden gewaarborgd.

Artikel 8

	1. Gegeven de taakgebieden in artikel 7, tweede lid, zorgt het
politiekorps voor het verrichten van onderzoeken:

	a. naar grensoverschrijdende criminaliteit bedoeld in artikel 33,
tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	b. naar misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het
georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op
de rechtsorde maken;

	c. ter uitvoering van interregionale en internationale verzoeken tot
rechtshulp met betrekking tot strafbare feiten bedoeld onder a en b.

	2. De onderzoeken omvatten mede het verzamelen, registreren, bewerken,
beheren, analyseren en verstrekken van operationele informatie en
bestuursinformatie ten behoeve van de korpsen.

	3. De onderzoeken worden verricht door een onderdeel van het korps,
waarin ambtenaren van politie van het korps en ambtenaren van politie
die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke
voorziening politie op leidinggevend en uitvoerend niveau in een
evenredige samenstelling op basis van gelijkwaardigheid nauw met elkaar
samenwerken.

	4. De onderzoeken worden door de korpschef, de procureur-generaal en de
directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie voor wat betreft
inzet van personeel, middelen en materieel en de kwaliteit daarvan,
periodiek geëvalueerd op voortgang en resultaat.

Artikel 9

	1. De procureur-generaal beschikt in elk van de landen over een
recherche die hij kan belasten met onderzoeken naar feiten of
gedragingen die de integriteit van de overheid van de landen kunnen
aantasten en zijn begaan door natuurlijke personen of rechtspersonen
belast met een publieke taak, of betrokken bij de uitvoering daarvan.

	2. Het hoofd van de recherche van Curaçao en Sint Maarten wordt
benoemd bij landsbesluit op voordracht van de procureur-generaal.

	3. Op Bonaire, Sint Eustatius en Saba verricht de rijksrecherche de
recherchewerkzaamheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10

	1. Onze Minister kan buitengewone agenten van politie aanstellen,
bevorderen, schorsen en ontslaan.

	2. De buitengewoon agent van politie beschikt over de bevoegdheden,
bedoeld in artikel 13 voor zover dat in zijn aanstellingsbesluit is
bepaald. De ambtsinstructie is van toepassing.

	3. Het tweede lid is niet van toepassing op degenen die op grond van de
Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba bevoegd zijn om
in de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden ter uitvoering van de
taken van de Kustwacht, geweld te gebruiken.

	4. De landen stellen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur regels over de aanstelling, bevordering, schorsing en het
ontslag als buitengewone agenten van politie alsmede over de eisen van
bekwaamheid, geschiktheid en betrouwbaarheid waaraan zij moeten voldoen.
Zij nemen daarbij de onderlinge regeling, bedoeld in artikel 41, eerste
lid, in acht.

	5. De landen kunnen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur de taken regelen van buitengewone agenten van politie.

Artikel 11

	1. Bij wet kunnen daarin aangewezen politietaken voor Bonaire, Sint
Eustatius en Saba worden opgedragen aan de Koninklijke marechaussee
volgens nader bij wet te stellen regels.

	2. De Koninklijke marechaussee kan bijstand verlenen aan de politie van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba volgens nader bij wet te stellen regels.

	3. In bijzondere gevallen kan bijstand worden verleend aan de politie
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba door andere onderdelen van de
krijgsmacht volgens nader bij wet te stellen regels.

	4. De militair van de Koninklijke marechaussee die optreedt in de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening en de militair van enig ander
onderdeel van de krijgsmacht die op grond van deze rijkswet bijstand
verleent aan de politie, beschikken over de bevoegdheden, bedoeld in
artikel 13. De ambtsinstructie is van toepassing.

HOOFDSTUK 3  BEVOEGDHEDEN VAN DE POLITIE

Artikel 12

	1. De ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak in een van de landen zijn bevoegd hun taak uit te oefenen in
elk van de landen.

	2. De ambtenaren van politie werkzaam voor een politiekorps onthouden
zich van optreden buiten hun gebied van aanstelling tenzij het bevoegde
gezag hiertoe opdracht of toestemming geeft.

Artikel 13

	1. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn taak
geweld te gebruiken tegen personen en goederen of vrijheidsbeperkende
beperkende middelen te gebruiken tegen personen, wanneer het daarmee
beoogde doel dit, mede gelet op de hieraan verbonden gevaren,
rechtvaardigt en dat doel niet op andere wijze kan worden bereikt. Aan
het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

	2. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat voor het
verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is.

	3. Voor zover de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede
lid, het binnentreden van een woning betreft, zijn de artikelen 155 tot
en met 163 van het Wetboek van Strafvordering van het desbetreffende
land van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien de
naleving van de verplichtingen in die artikelen naar redelijke
verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid
van personen of goederen dan wel feitelijk onmogelijk is, deze
verplichtingen slechts gelden voor zover de naleving daarvan in die
omstandigheden kan worden gevergd.

	4. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen
bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij
een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of
omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven
of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek
noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

	5. De officier van justitie voor wie aangehouden of rechtens van hun
vrijheid beroofde verdachten of veroordeelden worden geleid, is bevoegd
te bepalen dat deze aan hun lichaam zullen worden onderzocht, indien uit
feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor
hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit
onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

	6. De uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met
het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en
gematigd te zijn.

	7. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een bij
landsverordening of wet aangewezen identiteitsbewijs, voor zover dat
redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak.

Artikel 14

	1. De landen treffen onderling een regeling houdende een
ambtsinstructie voor de politie, die regels bevat ter uitvoering van de
artikelen 12 en 13.

	2. Elk van de landen stelt bij landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, of bij algemene maatregel van bestuur regels vast ter
uitvoering van de artikelen 12 en 13, waarbij in ieder geval de
regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt opgenomen.

	3. Elk van de landen stelt bij of krachtens landsbesluit, houdende
algemene maatregelen, of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
regels waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen met het oog
op hun insluiting kunnen worden onderworpen, voor zover dit noodzakelijk
is in het belang van hun veiligheid of de veiligheid van anderen.

Artikel 15

	Alle ambtenaren die zijn belast met een politietaak verlenen elkaar de
nodige hulp en betrachten voortdurend een eendrachtige samenwerking.

HOOFDSTUK 4  GEZAG EN TOEZICHT

Artikel 16

	1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van justitie, staat zij
onder het gezag van de procureur-generaal.

	2. De procureur-generaal kan ambtenaren van politie algemene en
bijzondere aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste
lid bedoelde taken.

Artikel 17

	1. Indien de politie optreedt ter handhaving van de openbare orde en
ter uitvoering van de hulpverleningstaak staat zij in Curaçao en Sint
Maarten onder het gezag van Onze Minister van Justitie van Curaçao
respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten en op
Bonaire, Sint Eustatius respectievelijk Saba onder het gezag van de
gezaghebber.

	2. Onze Minister, bedoeld in het eerste lid, respectievelijk de
gezaghebber kan ambtenaren van politie algemene en bijzondere
aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid bedoelde
taken.

Artikel 18

	De korpschef ziet er op toe dat de ambtenaren van politie die onder
zijn leiding werkzaam zijn zich gedragen naar en dat zij gevolg geven
aan de vorderingen en aanwijzingen van de daartoe bevoegde autoriteiten
en ambtenaren.

Artikel 19

	Onze Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Onze Minister
van Justitie van Sint Maarten overlegt respectievelijk de gezaghebbers
van Bonaire, van Sint Eustatius en Saba gezamenlijk overleggen ten
minste een keer per twee maanden met de korpschef, de hoofdofficier van
justitie en de procureur-generaal over de taakuitvoering door de
politie.

HOOFDSTUK 5  SAMENWERKING TUSSEN DE POLITIE VAN DE LANDEN

§ 1. De gemeenschappelijke voorziening politie

Artikel 20

	1. Er is een gemeenschappelijke voorziening politie van Curaçao, Sint
Maarten en Nederland.

	2. Door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie worden
ambtenaren van politie, materieel en middelen beschikbaar gesteld aan de
korpsen voor de uitvoering van in ieder geval de onderzoeken, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, onder a tot en met c, overeenkomstig de daartoe
in het jaarplan, bedoeld in artikel 32, gemaakte afspraken.

	3. In onderling overleg tussen Onze Ministers kunnen andere
politietaken dan bedoeld in het tweede lid worden verricht door
ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de
gemeenschappelijke voorziening politie.

	4. De ambtenaren die op grond van het derde lid beschikbaar zijn
gesteld aan een politiekorps worden in de desbetreffende onderdelen van
dat korps te werk gesteld.

Artikel 21

	1. Aan het hoofd van de gemeenschappelijke voorziening politie staat de
directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.

	2. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie voert het
dagelijks beheer van de gemeenschappelijke voorziening politie. Hij is
in het bijzonder belast met het bewaken van de doelgerichte inzet door
de korpsen van de ambtenaren van politie, het materieel en de middelen
die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke
voorziening overeenkomstig de in het jaarplan van de gemeenschappelijke
voorziening politie neergelegde afspraken.

Artikel 22

	De ambtenaar van politie die door de gemeenschappelijke voorziening
politie wordt beschikbaar gesteld aan een politiekorps voert zijn
werkzaamheden in dat korps uit onder leiding van de korpschef.

Artikel 23

	1. De korpschef rapporteert viermaandelijks aan Onze Minister en de
procureur-generaal over de inzet en resultaten van ambtenaren van
politie die door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie
aan het korps beschikbaar zijn gesteld. Afschrift van de rapportage
wordt gezonden aan de directeur van de gemeenschappelijke voorziening
politie.

	2. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie
rapporteert viermaandelijks aan Onze Ministers en aan de
procureur-generaal over de inzet en resultaten van de ambtenaren van
politie die aan het korps beschikbaar zijn gesteld door middel van de
gemeenschappelijke voorziening politie. Afschrift van de rapportage
wordt gezonden aan de korpschef.

Artikel 24

	1. Een geschil tussen de korpschef en de directeur van de
gemeenschappelijk voorziening politie over de inzet van ambtenaren van
politie die beschikbaar zijn gesteld door middel van de
gemeenschappelijke voorziening politie aan het politiekorps wordt
voorgelegd aan de procureur-generaal.

	2. De procureur-generaal tracht het geschil te beslechten. Als dat niet
lukt legt de procureur-generaal het geschil ter beslissing voor aan Onze
Ministers.

Artikel 25

	De procureur-generaal kan voor de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde of voor het verrichten van taken ten dienste van justitie in
bijzondere gevallen medewerking vorderen van de gemeenschappelijke
voorziening politie, zo nodig in afwijking van het jaarplan van de
gemeenschappelijke voorziening politie.

Artikel 26

	Bij onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38 van het Statuut kan
worden bepaald dat door middel van de gemeenschappelijke voorziening
politie ondersteunende en specialistische diensten aan de politiekorpsen
van de landen ter beschikking worden gesteld.

Artikel 27

	De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie

	a. bewaakt en bevordert de kwaliteit en integriteit van ambtenaren van
politie die beschikbaar zijn gesteld door middel van de
gemeenschappelijke voorziening politie en draagt zorg voor hun opleiding
en training met inachtneming van de op grond van artikel 41 gestelde
regels;

	b. draagt zorg voor de uitrusting met inachtneming van de op grond van
artikel 42 gestelde regels.

Artikel 28

	Op de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren die
beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke
voorziening politie zijn de regels, bedoeld in artikel 43, van het land
van het korps waaraan ze beschikbaar worden gesteld van toepassing, met
dien verstande dat:

	a. een klacht wordt ingediend bij de korpschef van het korps waarin
betrokkene werkzaam is of bij de directeur van de gemeenschappelijke
voorziening politie.

	b. de korpschef en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening
politie elkaar onverwijld op de hoogte stellen van een ingediende
klacht.

	c. de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie in de
gelegenheid wordt gesteld om over de klacht advies uit te brengen aan
degene die bevoegd is op de klacht te beslissen en een afschrift
ontvangt van de beslissing op de klacht.

Artikel 29

	1. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie wordt
benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen bij besluit van Onze
Ministers, gehoord de procureur-generaal en de korpschefs.

	2. Op de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie is de
wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken
van het land waarvan hij ingezetene is, van toepassing. Onze Ministers
kunnen beslissen dat de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties
en veiligheidsonderzoeken van een van de andere landen van toepassing
is, indien het desbetreffende land geen wettelijke regeling als hiervoor
bedoeld heeft.

	3. Onze Ministers dragen zorg voor openbaarmaking van de vacature voor
de functie van directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.

	4. Het aanstellingsbesluit van de directeur van de gemeenschappelijke
voorziening politie bepaalt het land van zijn aanstelling. Op hem zijn
de rechtspositieregels van ambtenaren van politie van het land van
aanstelling van toepassing.

	5. De overige ambtenaren van politie werkzaam via de gemeenschappelijke
voorziening politie, worden beschikbaar gesteld door de landen
overeenkomstig de daartoe in de raad van ministers van het Koninkrijk
gemaakte afspraken. Op hen zijn de rechtspositieregels voor ambtenaren
van politie van het land dat hen beschikbaar stelt van toepassing.

	6. Onze Ministers maken afspraken over de uitzend- en
detacheringsvoorwaarden van ambtenaren van politie die beschikbaar
worden gesteld aan de gemeenschappelijke voorziening politie.

Artikel 30

	1. De procureur-generaal, de hoofdofficieren van justitie, de
korpschefs van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie
voeren ten minste een keer per twee maanden overleg over de bestrijding
van de grensoverschrijdende criminaliteit en van de misdrijven, die
gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin
ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken.

	2. Ten minste een keer per jaar nemen Onze Ministers deel aan dit
overleg.

§ 2. Het beheer van de gemeenschappelijke voorziening politie

Artikel 31

	Onze Ministers oefenen wat het beheer betreft, het bevoegde gezag uit
over de gemeenschappelijke voorziening politie en kunnen terzake de
nodige aanwijzingen geven aan de directeur van de gemeenschappelijke
voorziening politie.

Artikel 32

	1. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie stelt
voor 15 maart van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar een
ontwerpjaarplan met een daarbij behorende ontwerpbegroting op na overleg
met de korpschefs en de hoofdofficieren van justitie en in
overeenstemming met de procureur-generaal. De ontwerpbegroting gaat
vergezeld van een meerjarenraming voor ten minste vier op het
begrotingsjaar volgende jaren. Hij zendt de ontwerpbegroting en het
ontwerpjaarplan toe aan Onze Ministers.

	2. Aan het ontwerpjaarplan liggen de jaarplannen van de openbare
ministeries van de landen, de jaarplannen van de politiekorpsen en het
beleidsprogramma voor de bestrijding van grensoverschrijdende
criminaliteit, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Rijkswet
openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba ten grondslag. Daarbij wordt rekening gehouden met de
analyse van het criminaliteitsbeeld van de landen dat tweejaarlijks
wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van de procureur-generaal.

	3. Het jaarplan bevat in ieder geval:

	a. een overzicht van de vervolging- en opsporingsactiviteiten van de
landen waarvoor ambtenaren van politie, materieel en middelen via de
gemeenschappelijke voorziening worden ingezet;

	b. de daartoe noodzakelijke capaciteit en de aard van de capaciteit van
de gemeenschappelijke voorziening;

	c. de inzet van ambtenaren van politie, middelen en materieel via de
gemeenschappelijke voorziening in de onderscheiden politiekorpsen van de
landen;

	d. een overzicht van de met de onder c bedoelde inzet  te behalen
resultaten;

	e. een opleidings- en trainingsplan voor de ambtenaren van politie die
beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke
voorziening politie.

	4. Onze Ministers voeren jaarlijks voor 15 april overleg over het
ontwerpjaarplan en de ontwerpbegroting. Indien de in het eerste lid
bedoelde overeenstemming niet kan worden bereikt, legt de directeur van
de  gemeenschappelijke voorziening politie de verschillen in zienswijze
schriftelijk vast. Onze Ministers beslissen daarop gehoord de
procureur-generaal.

	5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland, draagt er
voor zorg dat de ontwerpbegroting na onderlinge overeenstemming daarover
van Onze Ministers ter vaststelling wordt ingediend bij de raad van
ministers van het Koninkrijk. Bij de ontwerpbegroting wordt het
ontwerpjaarplan gevoegd.

Artikel 33

	1. De raad van ministers van het Koninkrijk stelt de begroting van de
gemeenschappelijke voorziening politie vast.

	2. Onze Ministers stellen het jaarplan van de gemeenschappelijke
voorziening politie vast met inachtneming van de in het eerste lid
bedoelde begroting.

	3. De landen dragen gezamenlijk ieder ten laste van de eigen begroting
de financiële middelen bij ten behoeve van de gemeenschappelijke
voorziening politie overeenkomstig de besluitvorming in de raad van
ministers van het Koninkrijk.

Artikel 34

	1. De procureur-generaal ziet toe op de uitvoering van het jaarplan van
de gemeenschappelijke voorziening politie, voor zover dat betrekking
heeft op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

	2. Onze Ministers zien toe op de uitvoering van de overige delen van
het jaarplan en op het in acht nemen van de begroting.

Artikel 35

	1. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie dient
jaarlijks voor 1 april bij Onze Ministers een jaarverslag in over de
gemeenschappelijke voorziening politie. Het jaarverslag bevat een
verantwoording over de activiteiten, de doelstellingen en de
prestatieafspraken zoals neergelegd in het jaarplan. Het jaarverslag
bevat tevens de jaarrekening met bijbehorende begroting en overige
financiële gegevens van het daaraan voorafgaande jaar.

	2. Het jaarverslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de
getrouwheid afgegeven door een door de directeur van de
gemeenschappelijke voorziening politie in overeenstemming met Onze
Ministers aangewezen accountant.

	3. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de directeur van de
gemeenschappelijke voorziening politie dat aan Onze Minister van
Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten en
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties desgevraagd
inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

	4. Over het toezicht op de gemeenschappelijke voorziening politie
treden de Algemene Rekenkamers van de landen met elkaar in overleg.

§ 3. Samenwerking tussen de korpsen en bijstand

Artikel 36

	1. De korpschefs van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba voeren regelmatig overleg.

	2. Ten minste vier keer per jaar neemt de directeur van de
gemeenschappelijke voorziening politie op uitnodiging van de korpschefs
deel aan dit overleg.

Artikel 37

	1. Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie
van Sint Maarten, Onze Minister van Justitie van Nederland en Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voeren regelmatig
overleg over de politie.

	2. Onze Ministers maken na overleg met de korpschefs afspraken over
samenwerking tussen de korpsen.

Artikel 38

	1. Indien een politiekorps bijstand behoeft voor de handhaving van de
openbare orde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, richt
Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van
Sint Maarten respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties op aanvraag van de gezaghebber, na overleg met de
korpschef, een verzoek daartoe aan het bevoegd gezag van het
politiekorps van een van de andere landen, dat daarop beslist.

	2. Indien een politiekorps bijstand behoeft voor de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde of voor het verrichten van taken ten
dienste van de justitie, richt de hoofdofficier van justitie na overleg
met de korpschef, een verzoek daartoe aan de procureur-generaal.

	3. Het verzoek om bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde wordt gedaan door Onze Minister van Justitie van het
desbetreffende land aan Onze Minister van Justitie van een van de andere
landen. Onze Minister van Justitie van het land waartoe het verzoek zich
richt beslist op dat verzoek na overleg met de procureur-generaal,
gehoord de korpschef.

	4. Een verzoek om bijstand wordt slechts geweigerd na overleg met
degene die het verzoek heeft gedaan, indien:

	a. de gevraagde capaciteit niet beschikbaar is;

	b. de gevraagde bijstand niet binnen de gevraagde termijn kan worden
geleverd of

	c. in redelijkheid de bijstand niet kan worden verleend.

	5. Van een weigering een verzoek om bijstand in te willigen wordt
degene die om bijstand verzocht onverwijld schriftelijk en gemotiveerd
in kennis gesteld.

	6. De bijstand wordt beëindigd

	a. op het daartoe afgesproken tijdstip,

	b. zodra de reden waarom bijstand werd verzocht vervalt of

	c. indien voortzetting van de bijstand in strijd is met het belang van
het land dat de bijstand verleent.

	7. Beëindiging van de bijstand op grond van het zesde lid, onder b en
c, vindt pas plaats na overleg met degene die om bijstand verzocht.

	8. Onze Ministers maken afspraken over de vergoeding van de kosten van
onderlinge bijstand.

Artikel 39

	1. Politiegegevens worden indien dat noodzakelijk is voor een goede
uitoefening van de politietaken en met inachtneming van de daarvoor
geldende voorschriften uitgewisseld tussen de politie van Curaçao, van
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

	2. De landen treffen met het oog op de uitwisselbaarheid van
politiegegevens een onderlinge regeling over de wijze waarop
politiegegevens worden verwerkt, daaronder begrepen de schrijfwijze en
de classificatie van gegevens en de wijze van vermelding van de herkomst
van gegevens. Elk van de landen treft regels met het oog op de
uitwisseling van politiegegevens met inachtneming van de onderlinge
regeling.

	3. De politiekorpsen registreren gegevens voor door Onze Ministers te
bepalen doeleinden en door hen te bepalen categorieën.

	4. Politiegegevens worden indien dat noodzakelijk is voor een goede
uitoefening van de politietaken en met inachtneming van de daarvoor
geldende voorschriften uitgewisseld tussen de politie van het Europese
deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao.

	5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de politie van
Sint Maarten.

Artikel 40

	De landen voorzien gezamenlijk in politieonderwijs.

HOOFDSTUK 6  KWALITEITSZORG EN RECHTSPOSITIE

Artikel 41

	1. De landen treffen onderling een regeling die kwaliteitscriteria en
opleidings- en trainingsvereisten voor ambtenaren van politie bevat.
Deze kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten worden in
elk van de landen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, respectievelijk algemene maatregel van bestuur.

	2. Elk van de landen kan bij of krachtens landsbesluit, houdende
algemene maatregelen respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur aanvullende kwaliteitscriteria en opleidings- en
trainingsvereisten stellen voor de ambtenaren van politie van het
politiekorps.

Artikel 42

	1. De landen treffen onderling een regeling houdende regels voor de
uitrusting van ambtenaren van politie. Deze regels worden in elk van de
landen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of
algemene maatregel van bestuur.

	2. Elk van de landen kan bij of krachtens landsbesluit, houdende
algemene maatregelen, of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
aanvullende regels over de uitrusting van ambtenaren van politie van het
politiekorps stellen.

Artikel 43

	Bij of krachtens landsverordening of bij of krachtens wet stellen de
landen regels voor de behandeling van klachten over gedragingen van
ambtenaren van politie van het politiekorps en van buitengewone agenten
van politie.

Artikel 44

	1. De korpschefs van het politiekorps van Curaçao en van het
politiekorps van Sint Maarten worden benoemd, geschorst en ontslagen bij
landbesluit op voordracht van Onze Minister van Justitie van Curaçao
respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten, gehoord de
procureur-generaal.

	2. De korpschef van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba wordt benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie
van Nederland, gehoord de procureur-generaal.

	3. De functie van korpschef wordt aangemerkt als een vertrouwensfunctie
als bedoeld in de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en
veiligheidsonderzoeken van het land van aanstelling.

Artikel 45

	1. Bij landsverordening of wet wijzen de landen het gezag aan dat
bevoegd is tot aanstelling, bevordering, schorsing en ontslag van
ambtenaren van politie.

	2. Het tot aanstelling bevoegd gezag van ambtenaren van politie:

	a. voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van
goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het
bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik
van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;

	b. zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt
van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in
functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door
het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

	c. draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed
ambtelijk handelen.

	3. De gedragscode bevat in ieder geval regels over:

	a. financiële belangen;

	b. het aannemen van giften en geschenken;

	c. het doen van beloftes en toezeggingen;

	d. nevenfuncties;

	e. de omgang met vertrouwelijke informatie;

	f. functiegerelateerde uitgaven en declaraties;

	g. gebruik van publieke voorzieningen.

Artikel 46

	1. De landen treffen onderling een regeling houdende een limitatieve
opsomming van de hoofdrangen voor de politie. Deze hoofdrangen worden in
elk van de landen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, respectievelijk algemene maatregel van bestuur.

	2. Elk van de landen kan bij of krachtens landsbesluit, houdende
algemene maatregelen, of algemene maatregel van bestuur subrangen voor
ambtenaren van politie van het politiekorps vaststellen.

HOOFDSTUK 7  HET BEHEER VAN DE POLITIE

Artikel 47

	1. Onze Minister van Justitie van Curaçao oefent wat het beheer
betreft, het bevoegde gezag uit over het politiekorps van Curaçao en
kan terzake de nodige aanwijzingen geven aan de korpschef van dit
politiekorps.

	2. Onze Minister van Justitie van Sint Maarten oefent wat het beheer
betreft, het bevoegde gezag uit over het politiekorps van Sint Maarten
en kan terzake de nodige aanwijzingen geven aan de korpschef van dit
politiekorps.

	3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties oefent
wat het beheer betreft, het bevoegde gezag uit over het politiekorps van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba en kan terzake de nodige aanwijzingen
geven aan de korpschef van dit politiekorps.

Artikel 48

	1. De korpschef stelt jaarlijks in overeenstemming met de
procureur-generaal en met inachtneming van de aanwijzingen van de
korpsbeheerder een ontwerpjaarplan voor het politiekorps op met een
daarbij behorende ontwerpbegroting.

	2. Aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid aan de korpschef van het
politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba die verband houden met
de strafrechtelijke rechtshandhaving van de rechtsorde of de vervulling
van taken ten dienste van de justitie worden gegeven in overeenstemming
met Onze Minister van Justitie van Nederland.

	3. De korpschefs van Curaçao en van Sint Maarten zenden het
ontwerpjaarplan en de ontwerpbegroting ter vaststelling toe aan Onze
Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Onze Minister van
Justitie van Sint Maarten. Indien de in het eerste lid vereiste
overeenstemming niet kan worden bereikt, legt de korpschef de
verschillen in zienswijze schriftelijk vast. Onze Minister van Justitie
van Curaçao respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten
beslist daarop gehoord de procureur-generaal.

	4. De korpschef van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zendt de
ontwerpbegroting ter vaststelling toe aan Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en het ontwerpjaarplan aan Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van
Justitie van Nederland. De tweede volzin van het derde lid is van
overeenkomstige toepassing.

	5. De korpsbeheerder overlegt regelmatig met de procureur-generaal en
de korpschef over het beheer van de politie.

Artikel 49

	Onze Minister stelt de minimale sterkte van de politie van zijn land
vast overeenkomstig de bij algemene maatregel van rijksbestuur in de zin
van artikel 38, tweede lid, van het Statuut vastgestelde methode.

Artikel 50

	1. De korpsbeheerder draagt zorg voor de kwaliteit van de
taakuitoefening, de resultaten en het beheer van het politiekorps.

	2. De korpsbeheerder draagt zorg voor regelmatige evaluatie van de
kwaliteit. Hij maakt daarbij in ieder geval gebruik van systematische
zelfevaluaties en onafhankelijke visitaties.

	3. De landen treffen onderling een regeling houdende regels voor de
kwaliteitszorg en de evaluatie daarvan.

Artikel 51

	1. Bij of krachtens landsverordening kunnen nadere regels worden
gesteld over het financieel beheer, de financiële verantwoording en
verslaglegging van het politiekorps van Curaçao respectievelijk het
politiekorps van Sint Maarten.

	2. Bij of krachtens wet kunnen nadere regels worden gesteld over het
financieel beheer, de financiële verantwoording en verslaglegging van
het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

HOOFDSTUK 8.  SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

	Indien de samenwerking, vastgelegd bij of krachtens deze rijkswet, niet
of onvoldoende tot stand komt, kan vanwege het Koninkrijk, gehoord de
betrokken landen, bij algemene maatregel van rijksbestuur een
voorziening worden getroffen overeenkomstig artikel 51 van het Statuut.

Artikel 53

	Elk van de landen draagt ervoor zorg dat de landsbesluiten, houdende
algemene maatregelen en de algemene maatregelen van bestuur die het land
treft op grond van artikel 10, vierde lid, artikel 14, eerste en tweede
lid, artikel 41, eerste lid, artikel 42, eerste lid, artikel en 46,
eerste lid, in werking treden op het tijdstip van inwerkingtreding van
de artikelen I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de
opheffing van de Nederlandse Antillen.

Artikel 54

	1. Voor Nederland, voor zover het Bonaire, Sint Eustatius en Saba
betreft, wordt de voordracht van de algemene maatregel van bestuur,
bedoeld in:

	a. de artikelen 41, eerste en tweede lid, 42, eerste en tweede lid, en
46, eerste en tweede lid, gedaan door Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties;

	b. de artikelen 3, tweede lid, en 10, vijfde lid, gedaan door Onze
Minister van Justitie van Nederland en Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties;

	c. de artikelen 14, eerste en tweede lid, en 39, tweede lid, gedaan
door Onze Minister van Justitie van Nederland en Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze
Minister van Defensie voor zover het de Koninklijke marechaussee
betreft;

	d. artikel 10, vierde lid, gedaan door Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie van Nederland.

	2. Voor zover de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 41,
eerste en tweede lid, mede betrekking heeft op specifieke vaardigheid of
kennis in verband met de werkzaamheden ten behoeve van de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste
van de justitie, vindt de voordracht plaats door Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie
van Nederland.

Artikel 55

	Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze
rijkswet aan de vertegenwoordigende lichamen van Sint Maarten en
Curaçao en de Staten-Generaal een evaluatieverslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze rijkswet in de praktijk.
Voorafgaande aan de evaluatie zullen de landen gezamenlijk de criteria,
de thema’s alsmede de samenstelling van de evaluatiecommissie
vaststellen.

Artikel 56

	1. Deze rijkswet kan in onderling overleg worden gewijzigd bij rijkswet
op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut.

	2. Naar aanleiding van de evaluatie, bedoeld in artikel 55, kan deze
rijkswet in onderlinge overeenstemming worden beëindigd.

Artikel 57

	Totdat het vierde respectievelijk vijfde lid van artikel 39 in werking
is getreden worden politiegegevens met inachtneming van de daarvoor
geldende voorschriften uitgewisseld tussen de politie van het Europese
deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao respectievelijk de
politie van Sint Maarten op grond van een daartoe tussen de landen
getroffen onderlinge regeling.

Artikel 57a

	1. In de landen is het protocol inzake gespecialiseerde
recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk van 30
november 2001 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

	a. in plaats van de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten,
de teamchef en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening
politie deel uitmaken van de adviesgroep; 

	b. Nederland, Curaçao en Sint Maarten er zorg voor dragen dat de
personele inzet van elk van de landen ten behoeve van het
recherchesamenwerkingsteam evenredig is. 

	2. De door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
aangewezen ambtenaren die deel uitmaken van het
recherchesamenwerkingsteam beschikken in elk van de landen over de
bevoegdheden, bedoeld in artikel 13. De ambtsinstructie is van
toepassing.

	3. Het recherchesamenwerkingsteam heeft uitsluitend tot taak zorg te
dragen voor het verrichten van de onderzoeken, bedoeld in artikel 8,
eerste lid. De ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, zijn in elk van de
landen bevoegd tot de opsporing van strafbare feiten, met inachtneming
van de wettelijke voorschriften van de landen. 

	4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid kunnen de landen in
onderling overleg wijzigingen in het protocol aanbrengen.

	5. Vier jaar na de inwerkingtreding van deze rijkswet en daarna na twee
jaar beoordelen Onze Ministers of de korpsen van de landen voldoende in
staat zijn invulling te geven aan artikel 8, derde lid, aan de hand van
daartoe door Onze Ministers vastgestelde objectieve criteria. 

	6. Indien na toepassing van het vijfde lid naar het oordeel van Onze
Ministers de landen nog niet voldoende in staat zijn invulling te geven
aan artikel 8, derde lid, wordt een voorziening getroffen als bedoeld in
artikel 52.

	7. De artikelen 8, derde en vierde lid, artikel 20, tweede lid, en
artikel 30 blijven buiten toepassing.

Artikel 58

	1. Deze rijkswet treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen
I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing
van de Nederlandse Antillen in werking treedt, met uitzondering van
artikel 39, vierde en vijfde lid.

	2. Bij koninklijk besluit wordt het tijdstip vastgesteld waarop artikel
39, vierde lid, respectievelijk artikel 39, vijfde lid, in werking
treedt. Dit tijdstip is gelegen op het moment dat de bescherming van
persoonsgegevens in Curaçao en Sint Maarten afdoende is geregeld.

	3. Artikel 57a vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip. De voordracht voor het koninklijk besluit wordt niet eerder
gedaan dan acht weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten is
overgelegd.

Artikel 59

	Deze rijkswet wordt aangehaald als: Rijkswet politie van Curaçao, van
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

	

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad en in het Publicatieblad
van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat alle
ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan
de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   13