[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32 372 Nader rapport Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Nader rapport

Nummer: 2010D21090, datum: 2010-05-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z07323:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


								‘s-Gravenhage, 15 april 2010

Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende 

wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en 

biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het
gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen  



	

No. 111805   FILLIN "Vul het Tracénummer in 1999/...." \* SAMENVGOPMAAK
  

Directie Juridische Zaken

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 november
2009, nr. 09.003315, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 januari 2010, nr. W11.09.0486/IV
bied ik U hierbij aan. 

De Raad van State maakt een aantal opmerkingen van
implementatie-technische aard, alsmede een aantal redactionele
kanttekeningen. De opmerkingen worden  hierna besproken in volgorde van
het advies. 

 1.	Grondslag voor het vooraf moeten betalen van een vergoeding

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in de memorie
van toelichting nader ingegaan op het tariefsysteem waarbij voorafgaand
aan de behandeling van een aanvraag door een bestuursorgaan betaling van
een vergoeding wordt verlangd. Hoewel Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van
het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op
de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de
Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU, L 309) naar de
letter genomen deze mogelijkheid niet biedt, is er Europeesrechtelijk
gezien ook niets op tegen. Voorwaarden daarbij zijn wel dat het
tariefsysteem is gerelateerd aan de daadwerkelijk gemaakte kosten en
niet in strijd komt met het EG Verdragsbeginsel van non-discriminatie.
In voormelde zin is de toelichting aangepast. 

2.	Overgangsrecht 

In artikel I, onderdeel RR, (het voorgestelde artikel 130a) zijn in
aansluiting op de verordening nationale overgangsbepalingen opgenomen.
De Raad vraagt zich af of de bepaling van artikel 130a, eerste lid, niet
te beperkt is geformuleerd. Naar aanleiding van het advies van de Raad
is zekerheidshalve het eerste lid aangevuld, waardoor de gehele Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de daarop berustende
bepalingen, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van de
onderhavige wijzigingswet, van toepassing blijven voor zover nodig in
verband met de in artikel 80, eerste lid, van de verordening bedoelde
gevallen. 

3.	Aanvullend verbod

Het advies van de Raad is opgevolgd, zodat thans in artikel I, onderdeel
H, (artikel 20, derde lid) van het wetsvoorstel als zelfstandig verbod
is opgenomen dat een niet in Nederland toegelaten
gewasbeschermingsmiddel of toevoegingstof niet voorhanden of op voorraad
mag worden gehouden.

4.	Vrijstelling vakbekwaamheidseisen

Naar aanleiding van het advies van de Raad is in de toelichting bij
artikel I, onderdeel V, (wijziging van artikel 76) van het wetsvoorstel
opgenomen dat in ieder geval geen vrijstelling kan worden verleend van
de verplichting over een geldig bewijs van vakbekwaamheid te beschikken
bij de aankoop van gewasbeschermingsmiddelen die voor professioneel
gebruik zijn toegelaten.  

5.	Wijzigingen in de handhaving

a.	Minder strafrechtelijke handhaving

De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden kent een duaal
sanctiestelsel. In de meeste gevallen zal bestuursrechtelijk op een
overtreding worden gereageerd, namelijk door middel van een last onder
dwangsom, een last tot bestuursdwang of een bestuurlijke boete. Artikel
94 van de wet bepaalt echter ook dat indien de ernst van de overtreding
en de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven een
overtreding strafrechtelijk kan worden afgedaan. Nu de ernst mede zal
afhangen van de omstandigheden van het geval en deze niet eenvoudig zijn
te voorzien, bepaalt de wet voor de meeste overtredingen dat zij zowel
vatbaar zijn voor een bestuurlijke boete als voor vervolging op basis
van de Wet op de economische delicten. Deze duale sanctiemogelijkheid
dient ook te gelden voor de door de Raad genoemde artikelen. Zij worden
daarom alsnog in artikel II, het voorstel tot wijziging van de Wet op de
economische delicten, opgenomen.

  

b.	Medebetrokkenheid andere ministers

De Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn samen
verantwoordelijk voor de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De
eerstgenoemde minister is primair verantwoordelijk voor het
gewasbeschermingsmiddelenbeleid en de laatstgenoemde minister is primair
verantwoordelijk voor het biocidenbeleid. De Ministers van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en van Verkeer en Waterstaat zijn medebetrokken als het gaat om een
onderwerp dat hun beleidsverantwoordelijkheid raakt. 

Echter, met het oog op het vereenvoudigen van de uitvoering van de wet
is ervoor gekozen de artikelen 86 en 90 te wijzigen, zodat de Ministers
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat niet meer formeel betrokken
zijn bij het nemen van besluiten of beschikkingen in het kader van de
uitvoering en de handhaving van de wet. De belangrijkste reden daarvoor
is het bevorderen van een effectieve en daadkrachtige handhaving en het
voorkomen van ingewikkelde mandaatconstructies. 

Dezelfde argumentatie ligt ten grondslag aan de wijzigingen in de
definities in artikel 1 van de wet, waarbij is bepaald dat Onze Minister
voor wat betreft de toepassing van de artikelen 86 en 90 van de wet de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is als het gaat om
gewasbeschermingsmiddelen en de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als het gaat om biociden. De
memorie van toelichting is in deze zin aangevuld, zoals door de Raad
geadviseerd.

Redactionele kanttekeningen 

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen en verwerkt
in het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting. 

7. Overige wijzigingen die niet verband houden met het advies van de
Raad van State

Ik heb tot slot de volgende wijzigingen aangebracht in het wetsvoorstel,
waarbij enkele onderdelen zijn herletterd:

In het in artikel I, onderdeel J, het voorgestelde artikel 28, eerste
lid, slotzin, is de zinsnede toegevoegd “of een aanvraag eerst in
behandeling wordt genomen”. Dit om zeker te stellen dat voorafgaand
aan de behandeling van de aanvraag een vergoeding voor de uit te voeren
werkzaamheden kan worden gevraagd. 

In verband met de verlenging van het werkprogramma van de Commissie van
de Europese Unie voor opname van de zogenaamde bestaande stoffen in
bijlage I, IA of IB van richtlijn 98/8/EG kan het nodig zijn om de
beschermingsduur van gegevens ingediend in verband met de toelating van
biociden te verlengen. Om die reden wordt in artikel I, onderdeel Q,
(het voorgestelde artikel 47, vijfde lid) een grondslag opgenomen voor
het kunnen verlengen van de termijn van gegevensbescherming bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur. Deze bepaling strekt tot
implementatie van richtlijn 2009/107/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 16 september 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG
betreffende het op de markt brengen van biociden in verband met de
verlenging van bepaalde termijnen (PbEU, L 262).

In artikel I, onderdeel R, (het voorgestelde artikel 65) is een omissie
hersteld door het woord “onvoorzien” toe te voegen, zoals artikel 15
van de biocidenrichtlijn 98/8/EG bepaalt.

In artikel I, onderdeel IJ, (het voorgestelde artikel 80, eerste lid) is
de term “luchtvaartuigen” toegevoegd in de opsomming na vaartuigen,
enz.. Een verbod op de luchtvaarttoepassing van een
gewasbeschermingsmiddel is al geregeld in artikel 29, eerste lid, van
het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze bepaling is
alleen nog niet in werking getreden. Als gevolg van artikel 9 van
richtlijn 2009/128/EG dient dit verbod uiterlijk op 14 december 2011 in
werking te treden. Het is bij nader inzien niet meer nodig dit verbod in
de wet zelf op te nemen zoals aanvankelijk voorgesteld.  

In artikel I, onderdeel IJ, (artikel 80, tweede lid, van het
wetsvoorstel) is alsnog een grondslag opgenomen om bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur regels te kunnen stellen over de op grond
van artikel 8 van de Richtlijn 2009/128/EG verplichte keuring van in
gebruik zijnde apparatuur voor de toepassing van
gewasbeschermingsmiddelen. Voor nieuwe machines waarmee
gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, geldt dat deze met ingang
van 15 december 2011 zullen moeten voldoen aan de eisen van Richtlijn
2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009
tot wijziging van de Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines
voor de toepassing van pesticiden (PbEU, L 310). Nu Richtlijn 2006/42/EG
is geĂŻmplementeerd in het Warenwetbesluit machines, ligt het voor de
hand ook de wijziging van deze richtlijn in dat besluit te incorporeren.
Voor in gebruik zijnde apparatuur voor de toepassing van
gewasbeschermingsmiddelen in de zin van artikel 1 van het wetsvoorstel
zal een periodieke keuringsplicht worden ingevoerd in de nationale
wetgeving. Nu het reguleren van in gebruik zijnde apparatuur samenhangt
met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, ligt het in de rede dat
die verplichtingen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en
biociden zullen worden gereguleerd en niet door middel van het
Warenwetbesluit machines.

In artikel I, onderdeel IJ, is bij nader inzien de wettelijke grondslag
in het oorspronkelijk voorgestelde artikel 80, derde lid, en artikel 81a
om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter
implementatie van artikel 11 respectievelijk 13 van de richtlijn
duurzaam gebruik (2009/128/EG) niet nodig, omdat de artikelen 6.2 en 6.6
van de Waterwet, de artikelen 10 en 18 van de Wet bodembescherming en de
artikelen 8.1, 8.40, 10.2, tweede lid, 10.30, derde lid, en 10.32 van de
Wet milieubeheer reeds voldoende mogelijkheden bieden om de richtlijn te
implementeren. Voor de implementatie van artikel 12 van de richtlijn
duurzaam gebruik is artikel 80, derde lid, (het oorspronkelijk vierde
lid) van belang, naast de bepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998,
Waterwet en Wet Milieubeheer.

In artikel I, onderdeel Z, (het voorgestelde artikel 81a) is alsnog
bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing is op de voorbereiding
en wijziging van het nationale actieplan als bedoeld in artikel 4 van de
richtlijn duurzaam gebruik (richtlijn 2009/128/EG).  

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om door middel van artikel I,
onderdelen EE en LL,  verwijzingen naar EG bepalingen in de artikelen
117 en 124 te actualiseren.  

De toelichting is op diverse punten verduidelijkt.

 

  FILLIN "Vul het onderwerp in" \* SAMENVGOPMAAK   Ik moge U in
overeenstemming met mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde
voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te zenden.

DE MINISTER VAN LANDBOUW NATUUR EN

VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg

	

 PAGE   2 

 

A A N 

DE  K O N I N G I N 

-----------------------------