[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde

Nader rapport

Nummer: 2010D21487, datum: 2010-05-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z07859:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

26 april 2010

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot aanpassing van de
Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in
burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de
rechtsorde





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 december
2009, nr. 09.003405, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 februari 2010, nr.
W03.09.0499/II, bied ik U hierbij aan.

1. Invoering preventief toezicht

Het systeem van goedkeuring vooraf van verordeningen biedt de
mogelijkheid om in een vroegtijdig stadium - namelijk vooraf, en niet
achteraf - te bewaken dat regelgeving van de Nederlandse orde van
advocaten (hierna: de Orde) niet in strijd komt met het recht en het
algemeen belang. Het enkele bestaan van een raad van advies biedt
daartoe op zichzelf onvoldoende waarborgen, aangezien dit orgaan van de
Orde alleen een adviserende taak heeft. Bij dit alles vormt geen
onderscheidend criterium dat er bij de advocatuur, anders dan bij het
notariaat, geen sprake is van het uitoefenen van een ambt. Voorop staat
dat de advocatuur een bijzondere positie inneemt binnen onze rechtsorde.
Het is mede een taak van de overheid om het publiek vertrouwen in deze
beroepsgroep te bewaken en om te voorzien in instrumenten die daaraan
kunnen bijdragen. Dit wordt nog eens onderstreept door het feit dat
thans ook voor andere wettelijk geregelde beroepen die geen ambt
uitoefenen is voorzien in een systeem van ministeriële goedkeuring
vooraf van bepaalde verordeningen. Ik wijs in dat verband onder meer op
de artikelen 7, 19, 27, 66a en 67 van de Wet op de Registeraccountants
en de artikelen 9, 24, 30, 45, 53a en 54 van de Wet op de
Accountants-administratieconsulenten. De memorie van toelichting is op
dit punt aangevuld.

De Raad verwijst onder meer naar de totstandkomingsgeschiedenis van de
Wet tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere
wetten (Stb. 1999, 253). Het is juist dat in het oorspronkelijk in 1997
ingediende wetsvoorstel een bepaling was opgenomen die voorzag in de
ministeriële goedkeuring vooraf van verordeningen van besturen van
bedrijfslichamen (Kamerstukken II 1997/98, 25 695, nr. 2). Deze bepaling
is bij amendement vervangen door het huidige artikel 94 van de Wet op de
bedrijfsorganisatie (Kamerstukken II 1997/98, 25 695, nr. 11). Op grond
van dat artikel behoeven deze verordeningen in beginsel de goedkeuring
vooraf van de Sociaal-Economische Raad (hierna: SER). Hierbij teken ik
aan dat voor verordeningen van bedrijfslichamen vóór 1992 een systeem
bestond van ministeriële goedkeuring vooraf. Op grond van de opvatting
dat overheidstoezicht op de zelfregulerende activiteiten niet meer moest
omvatten dan strikt noodzakelijk was, werd de taak van het goedkeuren
vooraf van verordeningen overgebracht naar de SER. De beoordeling van
verordeningen door de betrokken ministers kon via de adviserende stem
van hun vertegenwoordigers in de ontwerpfase plaatsvinden (Kamerstukken
II 1997/98, 25 695, nr. 3, pag. 11). Sinds 1992 vindt de goedkeuring
vooraf dan ook plaats door de SER.

De Raad trekt een vergelijking tussen de goedkeuring van verordeningen
van bedrijfslichamen en verordeningen van de advocatuur. Deze
vergelijking gaat naar mijn mening mank. In het geval van een
verordening van een bedrijfslichaam is er wel degelijk sprake van een
vorm van goedkeuring vooraf, namelijk de goedkeuring door de SER. Bij de
advocatuur is er geen sprake van een met de SER vergelijkbaar orgaan
waaraan de taak van goedkeuring vooraf eventueel kan worden opgedragen.
De raad van advies is uitsluitend een adviesorgaan van de Orde zelf, die
niet vergelijkbaar is met de SER. Waar de voorzitter en een deel van de
leden van de SER worden benoemd door de Kroon, wordt de benoeming van de
leden van de raad van advies overgelaten aan regeling door de Orde zelf.
De raad van advies adviseert aan organen van de Orde zelf. De SER is een
wettelijk adviesorgaan van de regering en de beide Kamers der
Staten-Generaal. Bovendien vervult de advocatuur binnen de rechtsorde
een wezenlijk andere rol dan bedrijfslichamen. Bedrijfslichamen hebben
tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de
ondernemingen, waarvoor zij zijn ingesteld, te bevorderen. Tevens is het
hun taak om het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de
daarbij betrokken personen te behartigen (artikel 71 van de Wet op de
bedrijfsorganisatie). Bij bedrijfslichamen staat derhalve
bedrijfsuitoefening centraal. Bij de advocatuur staat voorop het
behartigen van belangen van rechtszoekenden en het op die wijze
bijdragen aan het waarborgen van de rechtsbescherming van
rechtszoekenden. Deze rol is essentieel voor het goede functioneren van
de rechtsstaat en vloeit rechtstreeks voort uit het belang van een goede
rechtsbedeling. Om deze rol goed te kunnen uitoefenen, is het essentieel
dat regelgeving van de Orde de integriteit en kwaliteit van de
advocatuur bevordert en bewaakt. Dit vertrouwen is mede bepalend voor
het vertrouwen in de advocatuur en (daarmee) in de rechtsstaat.
Dergelijke overwegingen spelen geen rol bij bedrijfslichamen.

Het systeem van goedkeuring vooraf beoogt niet alleen bij te dragen aan
de legitimatie van regelgeving van de Orde, maar bevordert het
vertrouwen dat burgers hebben in de advocatuur. Burgers moeten erop
kunnen vertrouwen dat de Minister van Justitie, in zijn rol van
stelselverantwoordelijke en als medeverantwoordelijke voor de bewaking
van het vertrouwen in de rechtsstaat, de kwaliteit en integriteit van de
advocatuur bewaakt. Dit is van belang met het oog op de legitimatie van
het stelsel als zodanig. Zonder voldoende legitimatie en draagvlak
vanuit de maatschappij komen het bestaansrecht van de geprivilegieerde
positie van de beroepsgroep en de status van publiekrechtelijke
beroepsorganisatie van de Orde in het geding. De legitimatie van het
stelsel, de kwaliteit en integriteit van de advocatuur en het vertrouwen
in de advocatuur hangen derhalve onlosmakelijk met elkaar samen en zijn
cruciaal in het algemeen belang van een goede rechtsbedeling.

Mede in het licht van de politieke verantwoordelijkheid die de Minister
van Justitie draagt voor een goede werking van het rechtsbestel is het
wenselijk dat wordt voorzien in de goedkeuring vooraf van bepaalde
verordeningen van de Orde. De raad van advies heeft een belangrijke rol
te vervullen in de verbreding van de interne gedachtevorming binnen de
Orde, maar dat is een geheel andere functie en positie. Ten overvloede
merk ik op dat het systeem van goedkeuring vooraf niet verder gaat dan
noodzakelijk is om de bovengenoemde doelstellingen te bereiken. Het is
beperkt tot verordeningen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, en
tweede lid, onderdelen a en b. Verordeningen die betrekking hebben op
huishoudelijke aangelegenheden en de organisatie van de Orde, en die dus
naar hun aard interne werking hebben, behoeven geen voorafgaande
goedkeuring.

2. Resultaatgerelateerde beloning

De Raad plaatst verschillende kanttekeningen bij een wettelijk verbod op
een beloningsvorm die bestaat uit een evenredig deel van het door de
bijstand van de advocaat bereikte gevolg in een zaak. In het
kabinetsstandpunt bij het rapport van de Commissie Van Wijmen is
aangekondigd dat een wettelijke regeling zal worden bevorderd die
bepaalde vormen van resultaatgerelateerde beloning verbiedt. Het kabinet
heeft echter tevens aangegeven dat signalen over (structurele) leemtes
in de toegang tot het recht bijzondere aandacht verdienen, aangezien het
bestaan daarvan de rechtsstaat in de kern kan raken. Met het oog daarop
is aangegeven dat tegen experimenten met resultaatgerelateerde beloning
geen principiële bezwaren bestaan, onder de voorwaarde dat de
kernwaarden van de advocatuur niet in het gedrang komen. Eerder heb ik
al aangegeven een experiment met resultaatgerelateerde beloning mogelijk
te willen maken.

De Orde was gevraagd om op basis van vooraf gestelde voorwaarden een
experiment uit te werken. De Orde kwam uiteindelijk tot de conclusie
geen heil te zien in een experiment onder de gestelde voorwaarden.
Hierover heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de Tweede
Kamer geïnformeerd bij brief van 2 december 2009 (Kamerstukken II
2009/10, 32 123 VI, nr. 72). Nadien heeft over het onderwerp overleg
plaatsgevonden tussen de Minister van Justitie en de Orde. Indachtig de
eerder geuite wens om een experiment mogelijk te maken, is de Orde
gevraagd om een nieuw voorstel te doen voor een experiment met
resultaatgerelateerde beloning dat naar de verwachting van de Orde wel
kans van slagen heeft. Aangezien hiermee gebruik wordt gemaakt van de
ruimte die in het kabinetsstandpunt wordt gelaten aan een experiment,
ligt het nu niet in de rede om in de wet een verbod op
resultaatgerelateerde beloning op te nemen.

3. Beroepsbeginselen

Met het opnemen van de kernwaarden voor de advocatuur in de Advocatenwet
wordt invulling gegeven aan één van de adviezen van de Commissie Van
Wijmen. Volgens de commissie past het bij een gemoderniseerde, meer open
beroepsstructuur van deze beroepsgroep met gelimiteerde regulering om in
de Advocatenwet een toetsingskader op te nemen voor onder meer de
beroepsuitoefening, de beroepsregulering en de toelating tot het beroep.
Ongeveer gelijktijdig met de werkzaamheden van de Commissie Van Wijmen
is de Wet op het notarisambt geëvalueerd door de Commissie Hammerstein
(Kamerstukken II 2005/06, 23 706, nr. 62, bijlage). Meer recent is de
Gerechtsdeurwaarderswet geëvalueerd door de Commissie Van der Winkel
(Kamerstukken II Bijlage 2008/09, 2009D14375). De Commissie Hammerstein
heeft kennelijk geen aanleiding gezien om op basis van de evaluatie van
de Wet op het notarisambt te adviseren tot het in deze wet opnemen van
(aanvullende) kernwaarden voor het notariaat. In dat verband zij merk ik
op dat in de Wet op het notarisambt al geruime tijd enkele
beroepsbeginselen zijn opgenomen, die betrekking hebben op de
onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de deskundigheid van
notarissen. Zie in dat verband met name artikel 17 van die wet. De
Commissie Van der Winkel gaat in haar evaluatierapport onder meer in op
de beroepsbeginselen van onafhankelijkheid en integriteit van de
gerechtsdeurwaarder. De commissie heeft in dat verband de aanbeveling
gedaan om de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder wettelijk
vast te leggen en daarbij het voornoemde artikel 17 van de Wet op het
notarisambt als inspiratiebron te hanteren. In het kabinetsstandpunt bij
dit rapport is deze aanbeveling overgenomen (kamerstukken II 2009/10, 32
123 VI, nr. 64). De genoemde evaluaties noch de kabinetsstandpunten bij
deze evaluaties geven aanleiding tot het verdergaand wettelijk
vastleggen van beroepsbeginselen voor deze of andere beroepsgroepen. 

Met de redactionele kanttekeningen van de Raad van State is rekening
gehouden. Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de
memorie van toelichting enkele redactionele verbeteringen aan te brengen
en om deze te actualiseren. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde
gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector Staats- en bestuursrecht

Datum

26 april 2010

Ons kenmerk

5651957/10/6 

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  4  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector Staats- en bestuursrecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Ons kenmerk

5651957/10/6 

Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden.

Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4  " " "  Pagina 1 van 4   



> Retouradres Postbus 20301 2500 EH  Den Haag

Aan de Koningin