[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32389 NR Wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet (Wet revitalisering generiek toezicht)

Wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht)

Nader rapport

Nummer: 2010D23441, datum: 2010-05-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z08610:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 oktober
2009, nr. 09.002906, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Provinciewet, de
Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van
het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek
toezicht) rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd
24 februari 2010, nr. W04.09.0438/I, bied ik U hierbij aan.

1. Inleiding

Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot het maken van enige
inhoudelijke opmerkingen. De Raad adviseert met deze opmerkingen
rekening te houden alvorens het voorstel van wet te zenden aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal. In het navolgende zal op het advies van de
Raad nader worden ingegaan.

2. Bestuursgeschillen

I Bestuursgeschillen in algemene zin

De Raad geeft aan de gelegenheid van dit advies te hebben willen
gebruiken voor het geven van een algemene beschouwing over de
beslechting van zuivere bestuursgeschillen anders dan door de rechter
(Kroonberoep). In de tweede periodieke beschouwing van de Raad over
interbestuurlijke verhoudingen van mei 2009 stelde de Raad reeds voor de
wijze van beslechting van geschillen tussen overheden nader te
doordenken en verklaarde zich bereid aan die gedachtevorming een
bijdrage te leveren. 

De regering vindt deze suggestie de moeite van het overwegen waard. De
door de Raad aangehaalde literatuur wekt weliswaar de indruk dat
zogenoemde ā€˜zuivere bestuursgeschillenā€™ slechts zelden aan de
rechter worden voorgelegd, maar dat betekent nog niet dat er geen
behoefte kan bestaan aan een adequate alternatieve geschillenprocedure.
Als door het bieden van een alternatief voor de rechter zou kunnen
worden bewerkstelligd dat bestuursgeschillen sneller tot een
bevredigende oplossing worden gebracht, lijkt de regering dat de moeite
waard. Overigens zijn daarvoor ook andere opties denkbaar dan het weer
invoeren van het Kroonberoep, dat toch een wat hybride figuur blijft. Te
denken valt bijvoorbeeld ook aan mediation, arbitrage of bindend advies.


De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaf
in reactie op de tweede periodieke beschouwing over interbestuurlijke
verhoudingen aan met de Raad te gaan praten over zijn opvattingen, onder
meer op basis van de uitkomsten van een evaluatief onderzoek naar
Hoofdstuk 7 van de Grondwet, uitgevoerd door de Rijksuniversiteit
Groningen en de Radboud Universiteit Nijmegen in samenwerking met het
Centrum voor Parlementaire Geschiedenis. Dit evaluatieonderzoek is
momenteel in afrondende fase. Zodra het onderzoek is afgerond, zal de
regering aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek en de door de
Raad van State in het advies gegeven algemene beschouwing haar
opvattingen over de beslechting van geschillen tussen overheden naar
voren brengen. 

De regering constateert dat de reikwijdte van de aanbeveling van de Raad
breder is dan het terrein dat in dit wetsvoorstel wordt bestreken.
Vanwege deze constatering alsmede de huidige demissionaire status van
het kabinet wordt het niet opportuun geacht om in dit nader rapport op
deze opvattingen vooruit te lopen. 

II Geschillen in het kader van interbestuurlijk toezicht

a. De Raad onderschrijft het standpunt van de regering dat de Kroon,
gelet op artikel 132, vierde lid van de Grondwet, niet kan worden
gebonden aan het oordeel van het provinciebestuur dat een besluit van
het gemeentebestuur voor vernietiging in aanmerking komt en dat
rechtelijke toetsing niet passend is in het geval de Kroon in afwijking
van het oordeel van het provinciebestuur weigert een besluit van het
gemeentebestuur te vernietigen. Voor aanpassing van het voorstel op dit
punt bestaat dan ook geen aanleiding. 

b. Het standpunt van de Raad dat besluiten tot indeplaatsstelling,
anders dan besluiten tot vernietiging, zuivere bestuursgeschillen zijn,
wordt onderschreven. Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt naar
aanleiding van de beschouwing van de Raad over het Kroonberoep, wordt
thans geen Kroonberoep of andere vorm van administratief beroep tegen
deze besluiten opengesteld. Wel zijn de artikelen 121g van de
Provinciewet en 124i van de Gemeentewet overeenkomstig het advies
aangepast, in die zin dat beroep in Ć©Ć©n instantie exclusief wordt
opengesteld voor het indeplaatsgestelde bestuursorgaan. De artikelen 121
van de Provinciewet en 124 en 124a van de Gemeentewet worden, eveneens
overeenkomstig het advies, opgenomen op de bijlage bij de Algemene wet
bestuursrecht (zie artikel 1.6 van het voorstel van wet). 

Het tweede lid van de artikelen 121g van de Provinciewet en 124i van de
Gemeentewet, waarin artikel 6:2 van de Algemeen wet bestuursrecht,
betreffende bezwaar en beroep tegen de weigering een besluit nemen of
het niet tijdig nemen van een besluit, werd uitgezonderd, is eveneens
geschrapt. Artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht geeft alleen
recht op bezwaar en beroep tegen de weigering een besluit te nemen als
tegen dat besluit bezwaar en beroep open staan. Nu hiervan bij de
artikelen 121g van de Provinciewet en 124i van de Gemeentewet geen
sprake is, hoeft artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet meer
uitgezonderd te worden.

3. Besluit tot indeplaatsstelling

De Raad adviseert om de resultaatsverplichtingen geen object van
interbestuurlijk toezicht te laten zijn. De Raad meent dat voor het tot
stand brengen van resultaten, beslissingen en feitelijke handelingen
nodig zijn en deze zijn al object van interbestuurlijk toezicht. De Raad
miskent hierbij dat bij resultaatsverplichtingen niet altijd vast staat
welke beslissingen en welke feitelijke handelingen tot het gevorderde
resultaat leiden. In beginsel dient de door de wetgever gegeven
beleidsvrijheid ter zake te worden gerespecteerd. Indien echter
duidelijk is dat wegens het stil zitten van een bestuursorgaan een
wettelijk voorgeschreven resultaat niet meer tijdig kan worden bereikt,
is sprake van taakverwaarlozing door dat bestuursorgaan, zonder dat op
het uitblijven van wettelijk gevorderde beslissingen of feitelijke
handelingen kan worden gewezen. In een dergelijk geval is het gewenst
dat indeplaatsstelling mogelijk is voordat de termijn is verstreken
waarbinnen het wettelijk gevorderde resultaat moet zijn gerealiseerd.
Immers, de wettelijke termijn voor een resultaatsverplichting is
gestoeld op de tijd die nodig is het resultaat te verwezenlijken. Als
pas van taakverwaarlozing sprake is op het tijdstip dat het resultaat
had moeten zijn gerealiseerd, kan met de indeplaatsstelling pas dan een
aanvang worden gemaakt en zal met de uitvoering ervan nog een geruime
tijd zijn gemoeid. Daarmee zou indeplaatsstelling geen adequaat
instrument zijn in gevallen van een wettelijke resultaatsverplichting
die niet wordt nagekomen. Op grond hiervan acht de regering het gewenst
dat in de plaats kan worden gesteld bij het niet tijdig uitvoeren van
een resultaatsverplichting. Daartoe dienen resultaatsverplichtingen
object van interbestuurlijk toezicht te zijn.

4. Indeplaatsstelling: dubbel toezicht?

De Raad adviseert de bevoegdheid van artikel 124a van de Gemeentewet, op
grond waarvan de verantwoordelijke minister in overeenstemming met de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij
taakverwaarlozing door het gemeentebestuur in de plaats kan treden als
het provinciebestuur dat nalaat, nader te clausuleren. 

Zoals de Raad aangeeft is de bevoegdheid van artikel 124a pas aan de
orde na falend horizontaal toezicht (door de gemeenteraad) Ć©n falend
verticaal toezicht (door het provinciebestuur). Alleen al daarom zal
artikel 124a nauwelijks toepassing vinden. Recht doende aan de positie
van het horizontale toezicht is aan artikel 124a toegevoegd dat een
verzoek van de verantwoordelijke minister aan gedeputeerde staten of de
commissaris van de Koning in afschrift wordt gezonden aan de raad en aan
provinciale staten. De raad kan dan het college van burgemeester en
wethouders of de burgemeester aansporen de wettelijke taak alsnog uit te
voeren. Provinciale staten kunnen gedeputeerde staten of de commissaris
van de Koning aanspreken op de wijze waarop het toezicht wordt
uitgeoefend. 

Met het voorgestelde artikel 124a is niet de invoering van dubbel
toezicht beoogd, hetgeen ook blijkt uit de memorie van toelichting.
Artikel 124a is niet bedoeld als een vorm van systematisch toezicht op
de wijze waarop het provinciebestuur toezicht houdt op het
gemeentebestuur, maar als een uiterste middel voor het uitzonderlijke
geval waarin het horizontale en verticale toezicht niet is toegepast en
het niet uitvoeren van een medebewindstaak tot gevolgen leidt die door
de verantwoordelijke minister niet kunnen worden aanvaard. Te denken
valt aan strijd met Europeesrechtelijke verplichtingen, ernstige schade
aan de belangen van burgers of ernstige doorkruising van rijksbeleid.

Het criterium voor toepassing van het voorgestelde artikel 124a van de
Gemeentewet is ontleend aan het Bestuursakkoord Rijk ā€“ provincies.
Eventueel ingrijpen van de verantwoordelijke minister dient volgens het
Bestuursakkoord op grond van het algemeen belang gewenst te zijn. Het
Bestuursakkoord geeft daarbij aan, zoals in de memorie van toelichting
is herhaald, dat dit ingrijpen tot zeer uitzonderlijke gevallen moet
worden beperkt. Deze beperking is niet in de tekst van artikel 124a
opgenomen, omdat die beperking geen aanknopingspunten biedt voor
toepassing in een concreet geval, maar alleen zegt dat van de
bevoegdheid tot ingrijpen zeer terughoudend gebruik moet worden gemaakt.


Aan de Raad kan worden toegegeven dat het criterium ā€œalgemeen
belangā€ te ruim is. Immers, het algemeen belang ligt ten grondslag aan
de wettelijke opdracht tot uitvoering van een medebewindstaak en daarmee
is ieder geval van taakverwaarlozing in strijd met het algemeen belang.
De regering onderschrijft het uitgangspunt dat niet ieder geval van
taakverwaarlozing door het gemeentebestuur aanleiding kan zijn voor
toepassing van artikel 124a. 

De suggestie van de Raad om de bevoegdheid van artikel 124a te beperken
tot uitzonderlijke en concreet geformuleerde situaties, is lastig op te
volgen, zeker als de beperking uitputtend moet zijn.  Een opsomming van
beleidsterreinen acht de regering niet doelmatig, omdat niet op voorhand
is te zeggen op welke beleidsterreinen aanleiding kan ontstaan voor
toepassing van artikel 124a. Bovendien hoeft niet ieder stilzitten door
het provinciebestuur op een bepaald beleidsterrein zwaar genoeg te zijn
voor toepassing van artikel 124a. Aanscherping dient daarom te
geschieden door inperking van het begrip ā€œalgemeen belangā€ uit het
Bestuursakkoord, waarmee het betreffende geval zich moet onderscheiden
van andere gevallen van taakverwaarlozing door het gemeentebestuur.
Voorgesteld wordt aan het advies van de Raad tegemoet te komen door als
criterium in artikel 124a op te nemen: een zwaarwegend algemeen belang.

Het zwaarwegend algemeen belang vormt geen zelfstandige grond voor de
minister om het provinciebestuur te verzoeken over te gaan tot
indeplaatsstelling. Er moet eerst sprake zijn van taakverwaarlozing door
het gemeentebestuur, waarbij daarnaast het horizontale Ć©n het verticale
toezicht tekort schiet. Als aan die voorwaarden is voldaan, kan de
betreffende minister slechts van het voorgestelde artikel 124a gebruik
maken als sprake is van een zwaarwegend algemeen belang.

5. Bijlage behorend bij artikel 124b van de Gemeentewet

Ten aanzien van de bijlage bij artikel 124b van de Gemeentewet maakt de
Raad twee opmerkingen.

a. Op de bijlage is onder het kopje Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een aantal wetten opgenomen,
waarvan het interbestuurlijk toezicht op de gemeenten thans wordt
uitgeoefend door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer dan wel de VROM-Inspectie. Door opname op de lijst wordt
het interbestuurlijk toezicht inzake bedoelde wetten na inwerkingtreding
van het voorstel van wet overeenkomstig de Gemeentewet uitgeoefend door
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
De opname op de bijlage vervalt uiterlijk met ingang van 1 januari 2012,
waarna het interbestuurlijk toezicht inzake bedoelde wetten wordt
uitgeoefend door gedeputeerde staten. Aan de Raad kan worden toegegeven
dat deze wetten niet voldoen aan de in de kabinetsreactie opgenomen
criteria voor doorbreking van het nabijheidbeginsel. Zoals in de
toelichting bij artikel 1.2, onderdelen H en I, in de memorie van
toelichting reeds is aangegeven, wordt met opname in de bijlage echter
ook niet beoogd het nabijheidbeginsel te doorbreken. Tijdelijke opname
in de bijlage bij artikel 124b is de meest praktische uitwerking van het
in de bijlage bij de kabinetsreactie opgenomen besluit om de overdracht
van het interbestuurlijk toezicht aan de provincies afhankelijk te maken
van de kwaliteitsverbetering van de uitvoering door de gemeenten. De
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
heeft met het IPO nadere afspraken gemaakt die zijn neergelegd in de
nadere kabinetsreactie over de handhavingsstructuur en het eindbeeld
Mans/Wabo/Oosting , waarbij het tijdstip voor de overdracht is gesteld
op 1 januari 2012 of zoveel eerder als mogelijk is. Ter uitvoering van
die afspraak is in het voorstel van wet opgenomen dat de wetten onder
het kopje Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer met ingang van 1 januari 2012 vervallen, tenzij bij
koninklijk besluit een eerder tijdstip wordt bepaald.

Nu de opname van de bedoelde wetten in de bijlage bij artikel 124b
slechts een tijdelijk karakter heeft waarmee niet wordt beoogd het
nabijheidbeginsel te doorbreken, bestaat geen aanleiding om bedoelde
wetten reeds nu van de bijlage bij artikel 124b te schrappen.

b. Het voorstel van wet handhaaft de aanwijzingen in de artikelen 4.2 en
4.4 van de Wet ruimtelijke ordening (zie paragraaf 6.3 van de memorie
van toelichting). Deze artikelen zijn niet aangemerkt als
interbestuurlijk toezicht, overigens in navolging van de Commissie
Oosting. Anders dan de Raad meent, gaan deze aanwijzingen vooraf aan de
vraag of sprake is van taakverwaarlozing. Dat, zoals de Raad opmerkt,
een besluit tot indeplaatsstelling eveneens is vormgegeven als een
aanwijzing, maakt dat niet anders. De aanwijzingen in de artikelen 4.2
en 4.4 van de Wet ruimtelijke ordening worden niet gegeven wegens het in
strijd met de wet niet of niet naar behoren vaststellen van een
bestemmingsplan, maar geven gedeputeerde staten en de minister een
instrument om de inhoud van een bestemmingsplan te kunnen beĆÆnvloeden.
Pas als een gemeenteraad de aanwijzing op grond van artikel 4.2 of
artikel 4.4 van de Wet ruimtelijke ordening niet opvolgt, is sprake van
taakverwaarlozing en komt de indeplaatsstelling op grond van artikel 124
van de Gemeentewet in beeld. De door de Raad veronderstelde samenloop
doet zich niet voor. Door opname van de Wet ruimtelijke ordening in de
bijlage bij artikel 124b van de Gemeentewet, is het tot uiterlijk 1
januari 2012 de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer die dan in de plaats stelt, en daarna gedeputeerde staten.

6. Indeplaatsstelling: rechtsbescherming

Onverminderd hetgeen de Raad in zijn advies heeft opgemerkt over
bestuursgeschillen, maakt de Raad drie opmerkingen in verband met de
rechtsbescherming.

a. In navolging van het advies van de Raad is in de artikelen 121,
eerste lid, van de Provinciewet en 124, eerste lid, van de Gemeentewet
tot uitdrukking gebracht dat besluiten tot indeplaatsstelling worden
uitgevoerd namens het taakverwaarlozend bestuursorgaan. 

b. De suggestie van de Raad om aan te vullen, is opgevolgd. Daarbij is
verduidelijkt dat de artikelen 121d, derde lid, van de Provinciewet en
124f, derde lid, van de Gemeentewet niet alleen zien op het
taakverwaarlozend bestuursorgaan, maar ook op de andere bestuursorganen
van de provincie of de gemeente.

c. Naar aanleiding van het advies van de Raad is geconstateerd dat in de
voorgestelde artikelen 121a, eerste lid, Provinciewet en 124d, eerste
lid, Gemeentewet niet is geregeld dat het indeplaatsstellend
bestuursorgaan beslist op een bezwaarschrift dat is ingediend tegen een
besluit dat is genomen ter uitvoering van een besluit tot
indeplaatsstelling. Evenmin is geregeld dat een dergelijk besluit door
het indeplaatsstellend bestuursorgaan bij de rechter wordt verdedigd. De
artikelen 121d van de Provinciewet en 124f van de Gemeentewet en de
toelichting bij deze artikelen zijn op deze punten aangevuld.

7. Informatievoorziening

Ook in de huidige situatie van interbestuurlijk toezicht is sprake van
systematische interbestuurlijke toezichtinformatie. De doelstelling is
dat deze reeds bestaande informatiestromen met het afschaffen van het
specifieke toezicht zullen afnemen. Nieuw te maken kosten voor
informatievoorziening, en eventuele compensatie daarvan, zijn voor nu
daarmee niet aan de orde. Momenteel wordt een nulmeting uitgevoerd naar
de huidige interbestuurlijke toezichtlasten. De veronderstelling Ć©n
doelstelling is dat het toekomstige interbestuurlijke toezicht minder
administratieve lasten voor decentrale overheden met zich brengt. De
nulmeting wordt uitgevoerd om in de toekomst te kunnen vaststellen of de
herziening van het interbestuurlijk toezicht daadwerkelijk tot minder
lasten heeft geleid. 

In de memorie toelichting bij onderhavig voorstel van wet is in
paragraaf 12 over de informatievoorziening de nulmeting nog eens
expliciet benoemd.

8. Vernietiging algemeen verbindend voorschrift of besluit van algemene
strekking

De Raad is blijkens zijn advies van oordeel dat de bevoegdheid om bij
vernietiging van een algemeen verbindend voorschrift of een ander
besluit van algemene strekking te kunnen bepalen dat de vernietiging
zich uitstrekt tot op het vernietigde besluit gebaseerde besluiten,
onder omstandigheden in strijd kan komen met de rechtszekerheid en
daarom beperkt zou moeten worden tot subsidieverordeningen die in strijd
komen met EU-regels voor staatssteun. 

Het advies van de Raad wordt op dit punt niet gevolgd. Zoals de Raad in
zijn advies aangeeft, gaat het om een discretionaire bevoegdheid. Indien
de rechtszekerheid in de weg staat aan vernietiging van op een
vernietigde verordening gebaseerde besluiten, zal de Kroon
vanzelfsprekend afzien van toepassing van die bevoegdheid. Een mogelijke
strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in een concreet geval
rechtvaardigt daarom niet het volledig schrappen van de bevoegdheid
(behoudens een geval waarin op voorhand vaststaat dat strijd met het
rechtszekerheidsbeginsel onvoldoende grond vormt om niet te
vernietigen). 

9. Financiƫle gevolgen wetsvoorstel voor provincies en gemeenten

Gegeven de doelstelling ā€“ minder en beter toezicht ā€“ zal de
herziening van het interbestuurlijk toezicht ā€“ behoudens de overdracht
van de taken op het domein van het Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ā€“ niet leiden tot meer lasten en
kosten voor provincies en gemeenten. De taken van de gemeenten wijzigen
niet door onderhavig voorstel van wet en de taken van de provincies
alleen met betrekking tot het toezicht op de gemeenten op het domein van
het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer. Op grond hiervan bestaat ā€“ behoudens voor de genoemde
overdracht ā€“ geen aanleiding om te komen tot een compensatie in het
kader van artikel 2 van de Financiƫle-verhoudingswet.

De decentralisatie van het interbestuurlijk toezicht op gemeenten van
het Rijk naar de provincies krijgt met onderhavig wetsvoorstel voor de
provincies materieel uitsluitend invulling op het domein van het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer en het IPO hebben een gezamenlijk traject opgezet met
personele inzet van beide kanten, ten behoeve van de voorbereiding op de
decentralisatie van het interbestuurlijk toezicht uiterlijk per 1
januari 2012. In het gezamenlijke traject VROM-IPO wordt de omvang van
de personele en financiƫle inzet verder uitgewerkt, met het oog op de
overdracht van de VROM-Inspectie naar de provincies van het
interbestuurlijk toezicht. 

Op dit moment is onduidelijk in hoeverre deze financiƫle gevolgen voor
provincies opwegen tegen de besparingen door de vermindering van het
interbestuurlijk toezicht. De verwachting is dat in het laatste kwartaal
van 2010 een gefundeerd eindbeeld zal zijn ontstaan van de financiƫle
gevolgen die gemoeid zijn met de decentralisatie van het
interbestuurlijk toezicht van de VROM-Inspectie naar de provincies.
Alsdan zal bekeken worden in hoeverre aanleiding bestaat om te komen tot
een compensatie in het kader van artikel 2 van de
Financiƫle-verhoudingswet. De memorie van toelichting is aan deze
procesinformatie aangepast.

10. Evaluatie

De regering heeft bewust geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel
opgenomen, maar heeft volstaan met een beschrijving van de opzet van de
evaluatie in de memorie van toelichting. Deze memorie van toelichting is
naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad aangevuld.

In de memorie van toelichting, zoals deze aan de Raad voor advies is
voorgelegd, is reeds aangegeven dat de methode en de looptijd van de
evaluatie van de werking van de wet en daarmee van het herziene stelsel
van interbestuurlijk toezicht in overleg met de toezichthouders wordt
vastgesteld. EĆ©n en ander hangt samen met de voorbereiding op de nieuwe
toezichtstaken door de provincies en de voorbereiding van de
rijkstoezichthouders op de nieuwe rol en positie in verband met de
afschaffing van specifiek toezicht en de herziening van het generieke
toezicht. Deze cultuurtrajecten maken onderdeel uit van het totale
interbestuurlijke programma inzake de herziening van het
interbestuurlijk toezicht.

Het ligt in de rede om vanaf de inwerkingtreding van het herziene
toezichtstelsel periodiek (mogelijk jaarlijks of tweejaarlijks)
gedurende vijf jaar te toetsen of te meten wat de werking van het
herziene toezichtstelsel teweegbrengt. Uiteindelijk zouden deze
tussenevaluaties moeten leiden tot een eindevaluatie omstreeks vijf jaar
na inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet. De periodieke
tussenevaluaties bieden de mogelijkheid om de werking van het herziene
stelsel ten aanzien van de inzet van de toezichtinstrumenten te
analyseren. De verandering in cultuur en werkwijzen met betrekking tot
het houden van toezicht en de beperking van de informatiebehoeften in
het kader van het interbestuurlijk toezicht zouden tussentijds, waar
nodig, een extra impuls kunnen worden gegeven. De eindevaluatie zou
eventueel, afhankelijk van de uitkomsten, kunnen leiden tot wijzigingen
in de wettelijke regeling. Het voornemen is dus om de evaluatie
periodiek vorm te geven, maar ook een duidelijke beperkte doorlooptijd
te markeren voor de totale evaluatie.

11. Overgangsrecht

Het advies van de Raad op dit punt is opgevolgd door in paragraaf 16 van
de memorie van toelichting in te gaan op de noodzaak van overgangsrecht.
De conclusie van de toegevoegde passage is dat in het voorstel van wet
geen overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen hoeven te worden,
behoudens in verband met de overgang van de bevoegdheden van de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan
gedeputeerde staten per 1 januari 2012. Deze voorziening is opgenomen in
een nieuw artikel 292 van de Gemeentewet.

12. Overige wijzigingen van het voorstel van wet en de memorie van
toelichting

De in de bijlage bij het advies gevoede redactionele kanttekeningen zijn
verwerkt, met uitzondering van de laatste. Deze kanttekening gaat uit
van de veronderstelling dat artikel IX van het voorstel van wet, zoals
dat aan de Raad van State was voorgelegd, uitgaat van een verkeerde
nummering van de toevoeging aan onderdeel C van de bijlage bij de
Algemene wet bestuursrecht in de Invoeringswet Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Invoeringswet Wabo). Echter, de wijziging van onderdeel
C van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht in de Invoeringswet
Wabo beoogt enerzijds artikel 100b van de Woningwet uit die bijlage te
schrappen en anderzijds enige artikelen ut de Wabo aan de bijlage toe te
voegen. De in onderhavig voorstel van wet overgenomen nummering uit de
Invoeringswet Wabo is derhalve juist. Overigens is artikel IX thans
opgenomen in een nieuw artikel 1.6, waarin tevens de door de Raad
voorgestelde artikelen uit de Gemeentewet en de Provinciewet aan de
bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht worden toegevoegd.

De nummering van de artikelen in onderhavig voorstel van wet is
aangepast, omdat de inhoud van de eerder aangekondigde aanpassingswet
bij nota van wijziging zal worden toegevoegd aan onderhavig voorstel van
wet. De memorie van toelichting is aan de nieuwe nummering aangepast. In
verband hiermee zijn in de memorie van toelichting de passages aangepast
waarin sprake was van een aparte aanpassingswet. De nota van wijziging
is inmiddels voor advies naar de Raad van State gezonden. In
verschillende wetten hebben bijzondere bepalingen over interbestuurlijk
toezicht mede betrekking op het toezicht op het bestuur van
waterschappen. Het schrappen van deze bepalingen gaat voor de
waterschappen niet gepaard met het revitaliseren van het generieke
instrumentarium. Mede in verband daarmee was in het voor advies
voorgelegde voorstel van wet een wijziging opgenomen in artikel 17.15
van de Wet milieubeheer en artikel 3.13 van de Waterwet. De wijziging
van artikel 17.15 van de Wet milieubeheer wordt in overeenstemming
gebracht met de wijze waarop de voorziening in de Waterwet is
vormgegeven. Tevens wordt aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
een nieuw artikel 5.2a toegevoegd. 

Aan paragraaf 4 van de memorie van toelichting is een passage
toegevoegd, waarin wordt gemotiveerd waarom in onderhavig voorstel van
wet niet is voorzien in een aanpassing van het voorstel van Wet openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.  Voorts is van de gelegenheid
gebruik gemaakt om enige redactionele verbeteringen en verduidelijkingen
aan te brengen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten

 Kamerstukken II 2008/09, 29 383, nr. 130, p. 11.

 Commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen, Van
specifiek naar generiek ā€“ Doorlichting en beoordeling van
interbestuurlijke toezichtarrangementen, 2007, Bijlage bij Kamerstukken
II 2007/08, 31 200 VII, nr. 8, p. 80, voetnoot 67.

 Kamerstukken I, 2009/10, 31 954, A.

  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  7 mei 2010 

  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2010-0000306370 











  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  8 







  DOCPROPERTY  Directie  \* MERGEFORMAT  Constitutionele Zaken en
Wetgeving 

  DOCPROPERTY  Onderdeel  \* MERGEFORMAT  Wetgeving Veligheid en
Openbaar Bestuur 

  DOCPROPERTY  Bezoekadres  \* MERGEFORMAT  Herengracht 17

2511 EG  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Postadres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  InternetAdres  \* MERGEFORMAT  www.minbzk.nl 

  DOCPROPERTY  Contactpersoon_kop  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  CPNaam  \* MERGEFORMAT  mr. M.L.M. van der Loop  

  DOCPROPERTY  T_kop  \* MERGEFORMAT  T    DOCPROPERTY  CPTel  \*
MERGEFORMAT  070 426 8523 

  DOCPROPERTY  CPEmail  \* MERGEFORMAT  marte.loop@minbzk.nl 



  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2010-0000306370 

  DOCPROPERTY  UwKenmerk_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Bijlagen_kop  \* MERGEFORMAT  Bijlagen 

  DOCPROPERTY  AantalBijl  \* MERGEFORMAT  5 





  DOCPROPERTY  Retouradres_kop  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  Retouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011 2500 EA  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Koningin 



  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 	  DOCPROPERTY  Datum 
\* MERGEFORMAT  7 mei 2010 

  DOCPROPERTY  Onderwerp_kop  \* MERGEFORMAT  Betreft 			  DOCPROPERTY 
Onderwerp  \* MERGEFORMAT  Nader rapport voorstel van wet revitalisering
generiek toezicht 





  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  8