[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32396 NR Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met de versterking van de positie van personeel dat is belast met het geven van onderwijs

Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met de versterking van de positie van personeel dat is belast met het geven van onderwijs

Nader rapport

Nummer: 2010D24255, datum: 2010-05-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z08929:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 oktober
2009, nr. 09.002882, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 18 januari 2010, nr. W05.09.0401/I, bied ik U
hierbij aan.

Hierna ga ik in op de opmerkingen van de Raad van State en ik houd
daarbij de nummering aan van het advies.

1a. In de toelichting is expliciet aangegeven dat uit artikel 23 van de
Grondwet volgt dat de vrijheid ten aanzien van inrichting en vormgeving
van het onderwijs bij het bevoegd gezag berust en daarom ook deel
uitmaakt van de kaders die de vrijheid van de leraar begrenzen. 

1b.  In de toelichting is ingegaan op de betekenis van de bevindingen
van de commissie Dijsselbloem. Het wetsvoorstel sluit ons inziens goed
aan bij de opvatting van de commissie nu het wetsvoorstel heel
nadrukkelijk de leraren in positie brengt om met het bevoegd gezag
afspraken te maken over de wijze waarop het collectief van leraren (in
gezamenlijkheid) in de school invulling kan geven aan hun
professionaliteit. Die professionaliteit komt tot uitdrukking in wat
door de commissie Dijsselbloem wordt aangeduid als "het hoe" van het
onderwijs.

2. De tekst van de verschillende artikelen is aangepast naar aanleiding
van de opmerkingen van de Raad. 

De suggestie van de Raad om het tweede lid van onder meer artikel 29a
WPO te laten vervallen is echter niet overgenomen. Het wetsvoorstel
beoogt de zeggenschap van de leraren te versterken. Met de betreffende
bepaling wordt tot uitdrukking gebracht dat de leraar in de eerste
plaats lid is van een team. De leraar wordt daarmee gepositioneerd als
lid van een collectief, een onderwijsgemeenschap, niet als "koning in
zijn klaslokaal". Het wordt daarnaast onwerkbaar geacht om de bepalingen
ten aanzien van de zeggenschap van de leraren op individueel niveau vorm
en inhoud te geven. 

De opmerking van de Raad over de totstandkoming van de afspraken over de
zeggenschap van de leraren in de instelling is voor ons aanleiding
geweest de tekst van de artikelen te heroverwegen.  We hebben er nu voor
gekozen om een instemmingsrecht te geven aan het personeelsdeel van de
medezeggenschapsraad respectievelijk aan de ondernemingsraad op de
regeling voor het werkoverleg. Hiermee wordt dan tevens voorzien in een
geschillenprocedure als er geen instemming zou worden bereikt.

Omdat het mbo thans reeds het begrip professioneel statuut kent als een
regeling voor al het personeel en als onderdeel van de cao en ook in
andere sectoren wordt gewerkt aan zulke sectorale afspraken, is voor het
onderhavige document op instellingsniveau gekozen voor de benaming
"regeling voor het werkoverleg". Dit sluit aan bij de terminologie die
sociale partners in het mbo in hun sectorale professioneel statuut
hebben gebruikt voor de specifieke invulling van het professioneel
statuut op de instelling.  

 

3a. De toelichting is aangevuld in de door de Raad voorgestelde zin.

3b. Om scholen en instellingen ruimte te geven om aan te sluiten bij de
wijze waarop het onderwijs in de school is georganiseerd, zijn geen
bepalingen opgenomen over het niveau waarop de zeggenschap wordt
georganiseerd. Het ligt voor de hand om de zeggenschap van de leraren op
het niveau te leggen waarop dat betekenisvol kan worden ingevuld, te
weten het niveau van het lerarenteam. Er hoeft dan ook geen verschil te
zijn tussen kleine of grote scholen. 

3c. Op grond van het sectorale professioneel statuut dat voor het mbo is
afgesproken kan worden geconcludeerd dat de afspraken daarin alle ruimte
bieden om een eigen invulling op schoolniveau te kiezen. Het statuut
omvat onder andere de opdracht om in een regeling voor het werkoverleg
op de instelling afspraken te maken over de wijze waarop de
betrokkenheid van het personeel bij het beleid wordt geregeld. Het
wetsvoorstel legt - in lijn met artikel 23 van de Grondwet - de
verplichting op aan het bevoegd gezag en de leraren om afspraken te
maken over de zeggenschap van de leraren. Dit past derhalve binnen de
afspraken die thans reeds voor de mbo-sector zijn gemaakt. Ook een 
eventueel sectoraal professioneel statuut in andere sectoren zal met dit
wetsvoorstel in overeenstemming moeten zijn. De toelichting is in lijn
met het voorgaande aangevuld. 

4. Naar aanleiding van het advies van de Raad om in de toelichting te
verduidelijken dat de organisatie en bevoegdheidsverdeling binnen de
universiteiten (waarop dit wetsvoorstel geen betrekking heeft) anders is
geregeld dan op de hogescholen is de toelichting op dit punt aangepast. 

Ik moge U, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het
hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, 

Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

 PAGE    

	W2680.K-2	  PAGE  2 

	MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Nr.	205663 (2680)



	(Hoofd) Afdeling



DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN





Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op
het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het
voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de
versterking van de positie van personeel dat is belast met het geven van
onderwijs

Den Haag, 21 mei 2010



AAN DE KONINGIN



OCW 10938