[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32207 Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Veiligheidswet BES)

Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Veiligheidswet BES)

Eindtekst

Nummer: 2010D24322, datum: 2010-05-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z21018:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

18 mei 2010



Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en
Saba (Veiligheidswet BES)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om regels
te stellen met betrekking tot de politie alsmede de brandweerzorg, de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing en over de voorbereiding daarop
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	algemeen commandant: degene die op grond van artikel 27, vijfde lid,
belast is met de dagelijkse leiding over het brandweerkorps;

	ambtenaar van politie: ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3
van de rijkswet;

	brandweerkorps: brandweerkorps als bedoeld in artikel 27, eerste lid;

	buitengewoon agent van politie: buitengewoon agent van politie als
bedoeld in artikel 10 van de rijkswet;

	crisis: een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is
aangetast of dreigt te worden aangetast;

	crisisbeheersing: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met
inbegrip van de voorbereiding daarvan, dat het eilandsbestuur in een
crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing
in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die de overheid treft
op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende
bevoegdheid ter zake van een crisis;

	geneeskundige hulpverlening: geneeskundige hulpverlening in het kader
van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door daartoe aangesteld
personeel, als onderdeel van een gecoördineerde inzet van diensten en
organisaties van verschillende disciplines, door tussenkomst van een
meldkamer;

	hoofdofficier van justitie: de hoofdofficier van justitie, bedoeld in
artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet openbare ministeries van
Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	korpsbeheerder brandweer: degene bij wie op grond van artikel 27,
vierde lid, het beheer van het brandweerkorps berust;

	korpsbeheerder politie: degene bij wie op grond van artikel 47, derde
lid, van de rijkswet het beheer van het politiekorps berust;

	korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 6 van de rijkswet;

	lokaal commandant: degene die op grond van artikel 27, zesde lid, onder
het gezag van de algemeen commandant belast is met de dagelijkse leiding
over een vestiging van het brandweerkorps;

	Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

	Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie;

	openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

	politiekorps: het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
bedoeld in artikel 4 van de rijkswet;

	politietaak: de taken, bedoeld in artikel 5 van de rijkswet;

	procureur-generaal: de procureur-generaal, bedoeld in artikel 2,
tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	ramp: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en
de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen
in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een
gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende
disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke
gevolgen te beperken;

	rampenbestrijding: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met
inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het eilandsbestuur treft met
het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de
gevolgen van een ramp;

	Rijksvertegenwoordiger: Rijksvertegenwoordiger voor de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als bedoeld in artikel 187,
eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba;

	Rijkswet: de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	taken ten dienste van de justitie: de taken, bedoeld in artikel 1,
onder n, van de rijkswet.

HOOFDSTUK 2 POLITIE

§ 1 Aanvullende regels over de taak en samenstelling

Artikel 2

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze
Ministers worden nadere regels gesteld over de inrichting en organisatie
van het politiekorps, waarbij in ieder geval wordt voorzien in de
taakgebieden, genoemd in artikel 7, tweede lid, onder a tot en met d,
van de rijkswet, alsmede in een meldkamerfunctie ten behoeve van de
politietaak.

Artikel 3

	Zij die op grond van artikel 185 van het Wetboek van Strafvordering BES
en de buitengewone agenten van politie die tot opsporing van strafbare
feiten bevoegd zijn, werken samen met de politie.

Artikel 4

	Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Ministers
worden regels gesteld over de taken die kunnen worden uitgevoerd door
ambtenaren als bedoeld in artikel 3, onder c, van de rijkswet.

Artikel 5

	1. Aan de Koninklijke marechaussee zijn, onverminderd het bepaalde bij
of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:

	a. het waken voor de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis,
in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen;

	b. de uitvoering van de politietaak ten behoeve van de Nederlandse en
andere strijdkrachten en ten aanzien van tot die strijdkrachten
behorende personen;

	c. de uitvoering van de politietaak op de door Onze Ministers en Onze
Minister van Defensie aangewezen luchthavens op Bonaire, Sint Eustatius
en Saba alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart;

	d. de verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie
krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de
politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;

	e. de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze
Minister van Defensie en op verboden plaatsen die krachtens de Wet
bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn
aangewezen;

	f. de uitvoering van de bij of krachtens de Wet toelating en uitzetting
BES opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe
door Onze Minister van Justitie aangewezen doorlaatposten en het, voor
zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en
nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de
aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde;

	g. de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en
identiteitsdocumenten;

	h. het in opdracht van Onze Ministers van Justitie en van Defensie ten
behoeve van De Nederlandse Bank N.V. verrichten van
beveiligingswerkzaamheden;

	i. de uitvoering van de politietaak in Sint Eustatius en Saba
onverminderd de politietaken van het politiekorps.

	2. Onder personen die behoren tot de andere strijdkrachten, bedoeld in
het eerste lid, onder b, worden mede begrepen personen, aangewezen bij
algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van
Defensie.

	3. Onze Minister van Justitie kan de commandant van de Koninklijke
marechaussee de nodige algemene en bijzondere aanwijzingen geven, voor
zover het betreft:

	a. de uitoefening van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder a en
h;

	b. het waken voor de veiligheid van door Onze Minister van Justitie
aangewezen personen als bedoeld in het eerste lid, onder b;

	c. de uitoefening van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder c, ten
behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de
beveiliging van de burgerluchtvaart.

	4. De politietaak, bedoeld in het eerste lid, onder i, wordt uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van de korpschef. Hij bepaalt, na overleg met
de commandant van de Koninklijke marechaussee, de inzet van de
militairen van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 6

	1. Behoeft de gezaghebber bij de handhaving van de openbare orde
bijstand van een onderdeel van de krijgsmacht, dan richt hij een verzoek
daartoe aan de Rijksvertegenwoordiger. De Rijksvertegenwoordiger richt
zich met het verzoek tot Onze Minister van Defensie.

	2. Onze Minister van Defensie verleent, na overleg met Onze Minister
en, indien het mede betrekking heeft op de strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie, met Onze
Minister van Justitie, bijstand door de Koninklijke marechaussee, tenzij
dringende reden zich daartegen verzetten.

	3. In bijzondere gevallen verleent Onze Minister van Defensie, na
overleg met Onze Minister en, indien het mede betrekking heeft op de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten
dienste van de justitie, met Onze Minister van Justitie, bijstand door
andere onderdelen van de krijgsmacht.

	4. De gezaghebber bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van
Defensie, de wijze waarop de bijstand wordt verleend.

Artikel 7

	1. Behoeft de procureur-generaal voor de strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van
de justitie bijstand van een onderdeel van de krijgsmacht, dan richt hij
door tussenkomst van de Rijksvertegenwoordiger een verzoek daartoe aan
Onze Minister van Defensie.

	2. Onze Minister van Defensie verleent, na overleg met Onze Minister
van Justitie en, indien het mede betrekking heeft op de handhaving van
de openbare orde, met Onze Minister, bijstand door de Koninklijke
marechaussee, tenzij dringende reden zich daartegen verzetten.

	3. In bijzondere gevallen verleent Onze Minister van Defensie, na
overleg met Onze Minister van Justitie en, indien het mede betrekking
heeft op de handhaving van de openbare orde, met Onze Minister, bijstand
door andere onderdelen van de krijgsmacht.

	4. De procureur-generaal bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister
van Defensie, op welke wijze bijstand wordt verleend.

	5. Behoeft de procureur-generaal bijstand door een bijstandseenheid als
bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Politiewet 1993, dan richt hij
door tussenkomst van de Rijksvertegenwoordiger een verzoek daartoe aan
Onze Minister van Justitie. Artikel 60, tweede lid, van de Politiewet
1993 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

	1. Voor zover de Koninklijke marechaussee optreedt ter handhaving van
de openbare orde staat zij onder gezag van de gezaghebber. Voor zover de
Koninklijke marechaussee optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde dan wel taken verricht ten dienste van de justitie, staat zij
onder gezag van de procureur-generaal, tenzij in enige wet anders is
bepaald. Het hoofd van het onderdeel van de Koninklijke marechaussee
neemt deel aan het overleg, bedoeld in artikel 19 van de rijkswet.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de militair van
enige ander onderdeel van de krijgsmacht, indien hij bijstand verleent
aan de politie.

Artikel 9

	1. In bijzondere gevallen kan door het politiekorps bijstand worden
verleend aan de Koninklijke marechaussee met inachtneming van het tweede
en derde lid.

	2. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van het politiekorps
voor de handhaving van de openbare orde, dan richt Onze Minister van
Defensie op aanvraag van de gezaghebber een verzoek daartoe door
tussenkomst van de Rijksvertegenwoordiger aan Onze Minister. Onze
Minister treft de nodige voorzieningen en stelt Onze Ministers van
Defensie en van Justitie hiervan in kennis.

	3. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van het politiekorps
voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel voor het
verrichten van taken ten dienste van de justitie, dan richt Onze
Minister van Defensie op aanvraag van de hoofdofficier van justitie een
verzoek daartoe aan de procureur-generaal. De procureur-generaal brengt
de aanvraag ter kennis van Onze Minister, die de nodige voorzieningen
treft en Onze Ministers van Defensie en van Justitie daarvan in kennis
stelt.

§ 2 Aanvullende bevoegdheden politie

Artikel 10

	1. Onze Ministers gezamenlijk kunnen objecten en diensten aanwijzen
waarvan bewaking en beveiliging door de politie noodzakelijk is in het
belang van de veiligheid van de Staat of de betrekkingen van Nederland
met andere mogendheden, dan wel met het oog op zwaarwegende belangen van
de samenleving.

	2. De gezaghebber draagt zorg voor de uitvoering van een besluit als
bedoeld in het eerste lid voor zover dat geschiedt ter handhaving van de
openbare orde.

	3. De procureur-generaal draagt zorg voor de uitvoering van een besluit
als bedoeld in het eerste lid voor zover dat geschiedt ter
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

Artikel 11

	1. De ambtenaren die door Onze Minister van Justitie zijn aangewezen
voor het vervoer van rechtens van hun vrijheid beroofde personen, kunnen
de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13, eerste en vierde lid, van de
rijkswet, uitoefenen dan wel de maatregelen treffen die worden genoemd
in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 14, derde lid,
van de rijkswet, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de
voorkoming van het zich onttrekken van de te vervoeren persoon aan het
op hem uitgeoefende toezicht. De eerste volzin is van toepassing voor
zover de rechtens van hun vrijheid beroofde personen zijn ondergebracht
bij de politie of de Koninklijke marechaussee.

	2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 14, derde lid,
van de rijkswet, is van overeenkomstige toepassing op personen die ten
behoeve van de hulpverlening aan hen zijn ondergebracht bij de politie
of de Koninklijke marechaussee.

§ 3 Aanvullende regels over gezag

Artikel 12

	De Rijksvertegenwoordiger geeft, indien een ordeverstoring van
boveneilandelijke betekenis dan wel ernstige vrees voor het ontstaan
daarvan zulks noodzakelijk maakt, de gezaghebber, zoveel mogelijk na
overleg met hem, de nodige aanwijzingen met betrekking tot het door hem
ter handhaving van de openbare orde te voeren beleid. De aanwijzingen
worden zo enigszins mogelijk schriftelijk gegeven.

Artikel 13

	1. Ten behoeve van de toepassing van de artikelen 10, tweede lid, en 12
verstrekken de gezaghebbers, de Rijksvertegenwoordiger en Onze Minister
elkaar de gewenste inlichtingen.

	2. Onze Minister kan regels geven ter uitvoering van het eerste lid.

§ 4 Politiegegevens

Artikel 14

	1. Het politiekorps registreert gegevens voor door Onze Ministers te
bepalen doeleinden en door hen te bepalen categorieën dan wel in door
hen aan te wijzen wettelijk geregelde registers en verstrekt deze
gegevens aan door hen aan te wijzen personen en instanties, onverminderd
het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens.

	2. Onze Ministers kunnen bepalen dat in door hen aan te wijzen
registers geen andere dan de in het eerste lid bedoelde gegevens worden
geregistreerd en dat door hen aan te wijzen categorieën van gegevens in
geen andere dan door hen aan te wijzen registers worden geregistreerd.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Ministers
worden met inachtneming van de onderlinge regeling, bedoeld in
artikel 39, tweede lid, van de rijkswet, regels gesteld over de wijze
waarop gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verwerkt en op welke
wijze bestandsvergelijking met die gegevens plaatsvindt.

§ 5 Aanvullende regels kwaliteitszorg en rechtspositie

Artikel 15

	Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de kleding
van de politie.

Artikel 16

	1. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over de
behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie.

	2. In de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in:

	a. de instelling van een commissie, bestaande uit onafhankelijke leden,
die op de wijze in de regeling te bepalen is belast met de behandeling
van en advisering over in de regeling aangewezen categorieën van
klachten, waarbij zo nodig aandacht wordt geschonken aan de in onderdeel
c genoemde aspecten;

	b. de registratie van de mondeling en schriftelijk ingediende klachten
en, indien beschikbaar, de daarop genomen beslissingen, alsmede

	c. een jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en
beslissingen, waarin wordt aangegeven in hoeverre klachten wijzen op
structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en waarin,
zo nodig, aandacht wordt geschonken aan de middelen om deze
tekortkomingen op te heffen.

	3. Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing
op de behandeling van klachten als bedoeld in het tweede lid, onder a.
Indien een commissie over de klacht zal adviseren, deelt de korpschef
dit, in afwijking van artikel 9:15, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, zo spoedig mogelijk aan de indiener van de klacht mede.

Artikel 17

	1. Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld ten
aanzien van de behandeling van klachten over gedragingen van
buitengewone agenten van politie.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Defensie worden nadere regels
gesteld ten aanzien van klachten over gedragingen van militairen van de
Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de
krijgsmacht bij de uitvoering van hun in deze wet omschreven taken.

	3. Artikel 16, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

	1. De korpsbeheerder politie draagt zorg voor de behandeling van een
klacht die is ingediend over een gedraging van de ambtenaar van politie,
aangesteld bij het politiekorps.

	2. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,
draagt zorg voor de behandeling van een klacht die is ingediend over een
gedraging van een buitengewoon agent van politie.

	3. Onze Minister van Defensie draagt zorg voor de behandeling van een
klacht die is ingediend over een gedraging van een militair van de
Koninklijke marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de
krijgsmacht bij de uitvoering van zijn in deze wet omschreven taken.

Artikel 19

	1. Een klacht over een gedraging van een ambtenaar van politie, een
buitengewoon agent van politie of van een militair van de Koninklijke
marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de
uitvoering van zijn in deze wet omschreven taken, wordt ingediend bij de
korpsbeheerder politie.

	2. Een klacht over een gedraging van een buitengewoon agent van politie
kan ook worden ingediend bij Onze Minister van Justitie.

	3. Een klacht over een gedraging van een militair van de Koninklijke
marechaussee dan wel enig ander onderdeel van de krijgsmacht bij de
uitvoering van zijn in deze wet omschreven taken, kan ook worden
ingediend bij Onze Minister van Defensie.

	4. De korpsbeheerder politie draagt zorg voor een onverwijlde
doorzending van een klacht als bedoeld in het tweede en derde lid aan
Onze Minister van Justitie respectievelijk Onze Minister van Defensie.

	5. Na ontvangst van de klacht wordt een afschrift ervan gezonden aan de
gezaghebber van het openbaar lichaam waar de gedraging waarover wordt
geklaagd, heeft plaatsgevonden, alsmede aan de hoofdofficier van
justitie. De gezaghebber en de hoofdofficier van justitie worden in de
gelegenheid gesteld over de klacht advies uit te brengen.

Artikel 20

	In afwijking van artikel 9:11, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht wordt de klacht afgehandeld binnen tien weken of, indien
een commissie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder a, is belast
met de behandeling van en advisering over de klacht, binnen veertien
weken na de ontvangst van de klacht.

Artikel 21

	1. Onze Minister is belast met het aanstellen, bevorderen, schorsen en
ontslaan van ambtenaren van politie, met dien verstande dat plaatsing
van ambtenaren van politie die uitsluitend of in hoofdzaak belast zijn
met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel het
verrichten van taken ten dienste van de justitie, niet geschiedt dan na
overleg met de procureur-generaal. Indien de taakvervulling van een
zodanige ambtenaar van politie dit naar het oordeel van de
procureur-generaal noodzakelijk maakt, draagt de korpsbeheerder politie
voor vervanging zorg.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van
Onze Minister worden voor de politie regels gesteld over:

	a. de rechtspositie van de ambtenaren van politie;

	b. de keuring en de controle op de lichamelijke en geestelijke
geschiktheid van ambtenaren van politie.

Artikel 22

	1. Het lid van de leiding van het politiekorps dat in het bijzonder
verantwoordelijk is voor de recherchefunctie, wordt benoemd, geschorst
en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie, gehoord de
procureur-generaal.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister
wordt bepaald welke andere ambtenaren van politie die deel uitmaken van
de leiding van het politiekorps, worden benoemd, geschorst en ontslagen
bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie, gehoord de
procureur-generaal.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister
kan worden bepaald welke andere ambtenaren van politie dan die bedoeld
in het eerste en tweede lid, worden benoemd, geschorst en ontslagen bij
koninklijk besluit.

Artikel 23

	1. De korpschef stelt na overleg met de hoofdofficier van justitie en
de gezaghebbers, in overeenstemming met de procureur-generaal en met
inachtneming van artikel 24, vierde lid, ten minste eenmaal in de vier
jaar het ontwerp van het beheersplan voor het politiekorps op.
Voorafgaand aan het opstellen van het ontwerp van het beheersplan worden
de eilandsraden gehoord over de lokale prioriteiten.

	2. De korpschef zendt het ontwerp van het beheersplan ter vaststelling
aan de korpsbeheerder politie. De korpschef zendt de stukken ter
kennisneming aan de eilandsraden, de Rijksvertegenwoordiger, de
procureur-generaal en de hoofdofficier van justitie.

	3. Indien de in het eerste lid vereiste overeenstemming niet kan worden
bereikt, legt de korpschef de verschillen in zienswijze schriftelijk
vast. Onze Minister beslist daarop, in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie, gehoord de procureur-generaal. De korpschef brengt de
stukken in overeenstemming met de beslissing van Onze Minister.

	4. De korpsbeheerder politie stelt, in overeenstemming met Onze
Minister van Justitie, het beheersplan vast.

	5. Zodra het beheersplan is vastgesteld, zendt de korpschef dit aan de
eilandsraden, de Rijksvertegenwoordiger, de procureur-generaal en de
hoofdofficier van justitie.

	6. De korpsbeheerder politie nodigt de hoofdofficier van justitie en de
gezaghebbers uit deel te nemen aan het overleg over het beheer van de
politie, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, van de rijkswet.

Artikel 24

	1. Onze Ministers stellen ten minste eenmaal in de vier jaar de
hoofdlijnen vast met betrekking tot het te voeren beleid ten aanzien van
de taakuitvoering van de politie en het te voeren beheer van de politie
voor de eerstkomende vier jaar.

	2. Zodra de hoofdlijnen, bedoeld in het eerste lid, zijn vastgesteld,
doen Onze Ministers hiervan mededeling door overlegging ervan aan de
Staten-Generaal en door toezending ervan aan de korpsbeheerder politie,
de procureur-generaal, de hoofdofficier van justitie en de korpschef.

	3. Op basis en binnen het kader van de hoofdlijnen, bedoeld in het
eerste lid, stellen Onze Ministers ten minste eenmaal in de vier jaar
doelstellingen vast ter verwezenlijking van voornoemde hoofdlijnen. Voor
zover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft dan
wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie, wint Onze
Minister van Justitie voorafgaand het advies in van de
procureur-generaal.

	4. In het beheersplan, bedoeld in artikel 23, wordt aangegeven op welke
wijze wordt beoogd de doelstellingen te verwezenlijken.

	5. De resultaten die in het voorafgaande jaar zijn behaald met de
verwezenlijking van de doelstellingen, maken deel uit van het jaarplan,
bedoeld in artikel 48 van de rijkswet.

	6. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie, kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het
derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 25

	Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie, wordt overeenkomstig artikel 49 van de rijkswet de
minimale sterkte van de politie voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vastgesteld.

Artikel 26

	De korpsbeheerder politie hanteert voor het politiekorps een
kwaliteitszorgsysteem.

HOOFDSTUK 3 BRANDWEERKORPS VOOR BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Artikel 27

	1. Er is een brandweerkorps voor de openbare lichamen. Het
brandweerkorps heeft vestigingen in elk van de openbare lichamen.

	2. Het brandweerkorps heeft in elk van de openbare lichamen in ieder
geval tot taak:

	a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van
brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al
hetgeen daarmee verband houdt;

	b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij
ongevallen anders dan bij brand;

	c. het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van
ontsmetting;

	d. het adviseren van het bevoegd gezag op het gebied van
brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en
bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

	3. Het brandweerkorps voert tevens taken uit bij rampen en crises in
het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing.

	4. Het beheer over het brandweerkorps berust bij Onze Minister.

	5. Aan het hoofd van het brandweerkorps staat een algemeen commandant,
die belast is met de dagelijkse leiding van het korps.

	6. Aan het hoofd van elke vestiging staat een lokaal commandant die
belast is met de dagelijkse leiding van die vestiging. De lokaal
commandant staat onder het gezag van de algemeen commandant.

	7. De korpsbeheerder brandweer stelt in een instructie nadere regels
met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de algemeen commandant
en de lokaal commandanten.

	8. Door de korpsbeheerder brandweer wordt een meldkamer ten behoeve van
de brandweertaak ingesteld en in stand gehouden.

	9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de inrichting en organisatie van het brandweerkorps.

Artikel 28

	1. Het brandweerkorps verricht in elk van de openbare lichamen de
taken, bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a tot en met d, tevens
op de luchthaven.

	2. Het brandweerkorps brengt de kosten voor de brandweer op en rond de
luchthaven in rekening bij de exploitant van het luchthaventerrein.

	3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de
berekening van de kosten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 29

	1. De algemeen commandant stelt na overleg met de lokaal commandanten
ten minste eenmaal in de vier jaar het ontwerp-beheersplan en jaarlijks
het ontwerp-jaarplan met een daarbij behorende begroting op. Voorafgaand
aan het opstellen van de plannen worden de bestuurscolleges gehoord.

	2. De algemeen commandant zendt de stukken ter vaststelling toe aan de
korpsbeheerder brandweer. De algemeen commandant zendt de stukken voorts
ter kennisneming toe aan de bestuurscolleges en de
Rijksvertegenwoordiger.

	3. Zodra de stukken, bedoeld in het tweede lid, zijn vastgesteld, zendt
de algemeen commandant deze toe aan de bestuurscolleges en
Rijksvertegenwoordiger.

Artikel 30

	1. De algemeen commandant overlegt ten minste vier maal per jaar met
elk van de bestuurscolleges en de lokaal commandant.

	2. Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt in elk geval plaats
over:

	a. het ontwerp-jaarplan en de daarbij behorende begroting en het
ontwerp-beheersplan;

	b. de uitvoering van het beheersplan en de verwezenlijking van de
doelstellingen, bedoeld in artikel 41.

Artikel 31

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld betreffende de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en
standaardisatie van het brandweer- en reddingsmaterieel dat met het oog
op gebruik in de openbare lichamen wordt vervaardigd, ingevoerd of in de
handel gebracht.

	2. Voor keuringen die krachtens een algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in het eerste lid worden verricht, kunnen overeenkomstig daarbij
te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze
vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke
lichamen.

Artikel 32

	De korpsbeheerder brandweer hanteert voor het brandweerkorps een
kwaliteitszorgsysteem.

Artikel 33

	1. Onze Minister is belast met het aanstellen, bevorderen, schorsen en
ontslaan van het personeel van het brandweerkorps.

	2. Het personeel van het brandweerkorps bestaat uit:

	a. ambtenaren, aangesteld om bij wijze van beroep werkzaamheden bij het
brandweerkorps te verrichten;

	b. vrijwillige ambtenaren, aangesteld om werkzaamheden bij het
brandweerkorps te verrichten.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
personeel van het brandweerkorps regels worden gesteld over:

	a. de functies en rangen;

	b. de eisen van aanstelling en bevordering;

	c. de eisen met betrekking tot de keuring en de controle op
lichamelijke en geestelijke geschiktheid;

	d. de kleding en de uitrusting.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor het
personeel, bedoeld in het eerste lid, regels gesteld over opleiden,
examineren, bijscholen en oefenen.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt gesteld welke
brandweeropleidingen worden afgesloten met een Caribisch rijksexamen.
Onze Minister geeft het diploma af.

Artikel 34

	1. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten
aanzien van de behandeling van klachten over gedragingen van het
personeel van het brandweerkorps.

	2. Artikel 16, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

	3. De korpsbeheerder brandweer draagt zorg voor de behandeling van een
klacht die is ingediend over een gedraging van een personeelslid van het
brandweerkorps. Artikel 20 is van toepassing.

Artikel 35

	Het Nederlands instituut fysieke veiligheid, bedoeld in artikel 66 van
de Wet veiligheidsregio’s, oefent de taken, bedoeld in artikel 66,
tweede lid, a tot en met c, van die wet, en kan de werkzaamheden,
bedoeld in artikel 66, derde lid, van die wet, mede uitoefenen in de
openbare lichamen, met dien verstande dat in artikel 66, tweede lid,
onder a, van die wet voor “een rijksexamen als bedoeld in artikel 18,
vierde lid,” wordt gelezen: een Caribisch rijksexamen als bedoeld in
artikel 33, vijfde lid, van de Veiligheidswet BES. Artikelen 66, vierde
lid, en 70 van de Wet veiligheidsregio’s zijn van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 36

	Het Nederlands bureau brandweerexamens, bedoeld in artikel 72, eerste
lid, van de Wet veiligheidsregio’s oefent de taken en werkzaamheden,
bedoeld in artikel 72, tweede lid, van die wet, en kan de werkzaamheden,
bedoeld in 73, eerste lid, van die wet, mede uitoefenen in de openbare
lichamen, met dien verstande dat in artikel 72, tweede lid, onder a,
van die wet voor “een rijksexamen als bedoeld in artikel 18, vierde
lid” wordt gelezen: een Caribisch rijksexamen als bedoeld in
artikel 33, vijfde lid, van de Veiligheidswet BES. Artikelen 73, tweede
lid, en 74, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s zijn van
overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4 BRANDWEERZORG, RAMPENBESTRIJDING EN CRISISBEHEERSING

§ 1 Eilandsbestuur

Artikel 37

	1. Het bestuurscollege is belast met de organisatie van:

	a. de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;

	b. de geneeskundige hulpverlening.

	2. Het bestuurscollege is belast met de brandweerzorg en bedient zich
daarbij van het brandweerkorps.

	3. Tot de brandweerzorg behoort:

	a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van
brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al
hetgeen daarmee verband houdt;

	b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij
ongevallen anders dan bij brand.

	4. Het bestuurscollege kan, in overeenstemming met de korpsbeheerder
brandweer, een vestiging van het brandweerkorps belasten met andere
taken dan bedoeld in artikel 27, tweede en derde lid. Deze taak wordt
uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuurscollege.

Artikel 38

	De gezaghebber kan degene die verantwoordelijk is voor het vervoer van
zieken en gewonden, aanwijzingen geven indien dat naar zijn oordeel
noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare orde.

§ 2 Eilandelijke brandweerzorg

Artikel 39

	1. De eilandsraad stelt voor het openbaar lichaam in een
brandbeveiligingsverordening regels over het voorkomen, beperken en
bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en
beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.
Voorafgaand aan het vaststellen van de brandbeveiligingsverordening
wordt de algemeen commandant van het brandweerkorps gehoord.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op
uniformiteit regels worden gesteld over de inhoud van de
brandbeveiligingsverordening.

Artikel 40

	1. Het bestuurscollege kan een inrichting die in geval van een brand of
ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid
aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.

	2. In afwijking van het eerste lid vindt de aanwijzing plaats door Onze
Minister indien het een inrichting betreft die is gelegen op of deel
uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is, voor
zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het
belang van de veiligheid van de Staat is geboden. Voordat een aanwijzing
plaatsvindt, hoort Onze Minister het hoofd of de bestuurder van de
inrichting.

	3. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er
zorg voor dat in een inrichting kan worden beschikt over een
bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen
inzake personeel en materieel.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke
categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen en op welke wijze tot
de aanwijzing kan worden besloten, en kan worden bepaald aan welke eisen
het personeel en het materiaal moeten voldoen.

	5. Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld in het
derde lid verstrekt aan het bestuurscollege onderscheidenlijk Onze
Minister:

	a. de nodige inlichtingen ten behoeve van de uitoefening van de in dit
artikel bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing;

	b. vóór 1 februari van ieder jaar een overzicht van de werkelijke
sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar.

	6. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er
zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden dat
noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins
binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond
van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die
bestrijding is belast.

§ 3 Voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing

Artikel 41

	1. Onze Minister kan doelstellingen vaststellen ten aanzien van de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing.

	2. Onze Minister zendt het besluit waarbij hij de doelstellingen heeft
vastgesteld toe aan de bestuurscolleges alsmede aan de Staten-Generaal.

	3. Onze Minister voert, mede met het oog op eventueel vast te stellen
doelstellingen als bedoeld in het eerste lid periodiek overleg met de
gezaghebbers.

Artikel 42

	1. Het bestuurscollege stelt, na overleg met de algemeen commandant,
ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, waarin het
beleid is vastgelegd ten aanzien van de brandweerzorg, de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing.

	2. Het beleidsplan omvat in ieder geval:

	a. een beschrijving van de beoogde operationele prestaties van de
diensten en organisaties van het openbaar lichaam, van het
brandweerkorps en van de politie in het kader van de rampenbestrijding
en de crisisbeheersing;

	b. een uitwerking van door Onze Minister vastgestelde doelstellingen
als bedoeld in artikel 41, eerste lid;

	c. een informatieparagraaf waarin een beschrijving wordt gegeven van de
informatievoorziening binnen en tussen de onder a bedoelde diensten en
organisaties;

	d. een oefenbeleidsplan;

	e. een beschrijving van de niet-wettelijke adviesfunctie van de
eilandelijke rampencoördinator, bedoeld in artikel 48, derde lid;

	f. een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk
voor de brandweer om te voldoen aan de gestelde opkomsttijden.

	3. Het beleidsplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde
omstandigheden daartoe aanleiding geven.

	4. Het beleidsplan is afgestemd met het beheersplan van het
politiekorps, bedoeld in artikel 23, en het beheersplan van het
brandweerkorps, als bedoeld in artikel 29, en zo mogelijk afgestemd met
een vergelijkbaar plan van omringende eilanden.

	5. Het bestuurscollege zendt het beleidsplan en de wijzigingen daarop
binnen een maand na vaststelling ter toetsing toe aan de
Rijksvertegenwoordiger en ter kennisneming aan Onze Minister, de
algemeen commandant, en de bestuurscolleges van de andere openbare
lichamen.

	6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de inhoud van het beleidsplan.

Artikel 43

	1. Het beleidsplan, bedoeld in artikel 42, is mede gebaseerd op een
door het bestuurscollege vastgesteld risicoprofiel.

	2. Het risicoprofiel bestaat uit:

	a. een overzicht van de risicovolle situaties binnen het openbaar
lichaam die tot een brand, ramp of crisis kunnen leiden;

	b. een overzicht van de soorten branden, rampen en crises die zich in
het openbaar lichaam kunnen voordoen; en

	c. een analyse waarin de weging en inschatting van de gevolgen van de
soorten branden, rampen en crises zijn opgenomen.

	3. Het bestuurscollege nodigt voor de vaststelling van het
risicoprofiel in ieder geval de lokaal commandant, de hoofdofficier van
justitie en de door Onze andere Ministers daartoe aangewezen
functionarissen uit hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.

	4. De bestuurscolleges gezamenlijk nodigen ten minste eenmaal per jaar
de bij mogelijke rampen en crises in de openbare lichamen betrokken
partijen uit voor een gezamenlijk overleg over de risico’s in de
openbare lichamen. Een betrokken partij kan een verzoek richten aan de
bestuurscolleges tot het houden van een gezamenlijk overleg.

Artikel 44

	1. Het bestuurscollege stelt na overleg met de algemeen commandant ten
minste eenmaal per vier jaar een rampen- en crisisplan vast. Het plan
omvat in ieder geval een beschrijving van de organisatie, de
verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden in het kader van de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing alsmede de afspraken die zijn
gemaakt met andere bij mogelijke rampen en crisis betrokken partijen.

	2. Ten aanzien van de organisatie, verantwoordelijkheden, taken en
bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing bevat het plan in ieder geval:

	a. een overzicht van degene die bij de bestrijding van rampen en crisis
kunnen worden betrokken alsmede de afspraken over de personele en
materiële inzet;

	b. een schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde
inzet bij de bestrijding van rampen en crisis;

	c. een plan met betrekking tot de wijze waarop de informatie, bedoeld
in de artikelen 50, eerste en tweede lid, 52 en 54, eerste en tweede
lid, wordt verschaft, alsmede een plan met betrekking tot de
waarschuwing van de bevolking;

	d. een plan met betrekking tot de opvang, de verzorging en de nazorg
van slachtoffers.

	3. Het rampen- en crisisplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien
gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

	4. Het plan is zo mogelijk afgestemd met een vergelijkbaar plan van
omringende eilanden.

	5. Het bestuurscollege zendt het rampen- en crisisplan en wijzigingen
daarop binnen een maand na vaststelling ter toetsing toe aan de
Rijksvertegenwoordiger en ter kennisneming aan Onze Minister, de
algemeen commandant en de hoofdofficier van justitie alsmede de
bestuurscolleges van de andere openbare lichamen en het bevoegd gezag
dat in Aruba, Curaçao en Sint Maarten belast is met het vaststellen van
een vergelijkbaar plan.

	6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de inhoud van het rampen- en crisisplan.

Artikel 45

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën inrichtingen,
categorieën rampen en luchtvaartterreinen worden aangewezen waarvoor de
gezaghebber een rampbestrijdingsplan vaststelt.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het
eerste lid, worden nadere regels gesteld omtrent:

	a. de inhoud van het plan;

	b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en
van belangrijke wijzigingen van dat plan;

	c. het periodiek beproeven en actualiseren van het plan;

	d. de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het vierde lid.

	3. De gezaghebber zendt het rampbestrijdingsplan en de wijzigingen
daarop binnen een maand na vaststelling ter toetsing toe aan de
Rijksvertegenwoordiger en ter kennisneming aan Onze Minister, de
algemeen commandant en de hoofdofficier van justitie, alsmede de
gezaghebbers van de andere openbare lichamen en het bevoegd gezag dat in
Aruba, Curaçao en Sint Maarten belast is met het vaststellen van een
vergelijkbaar plan.

	4. De gezaghebber, gehoord de algemeen commandant, kan op grond van de
ingevolge artikel 51, eerste lid, verschafte informatie besluiten dat
voor een krachtens het eerste lid aangewezen inrichting geen
rampbestrijdingsplan behoeft te worden vastgesteld. De gezaghebber meldt
dit aan de Rijksvertegenwoordiger en verschaft hem daartoe de nodige
informatie.

Artikel 46

	1. Indien het bevoegde bestuursorgaan verzuimt een rampen- en
crisisplan, een rampbestrijdingsplan of beleidsplan vast te stellen,
nodigt de Rijksvertegenwoordiger dat bestuursorgaan uit om het plan
binnen drie maanden vast te stellen.

	2. Indien de Rijksvertegenwoordiger van oordeel is dat het rampen- en
crisisplan, het rampbestrijdingsplan of het beleidsplan niet aan de
wettelijke eisen voldoet, nodigt hij het tot vaststellen bevoegde
bestuursorgaan binnen drie maanden nadat het plan is ontvangen uit het
plan binnen door hem vast te stellen termijn te wijzigen.

	3. Indien de Rijksvertegenwoordiger van oordeel is dat het rampen- en
crisisplan, het rampbestrijdingsplan of beleidsplan niet meer actueel
is, nodigt hij het tot vaststellen bevoegde bestuursorgaan uit het plan
binnen een door hem vast te stellen termijn te wijzigen.

	4. Indien het bestuursorgaan geen gevolg geeft aan een uitnodiging op
grond van het eerste, tweede of derde lid, stelt de
Rijksvertegenwoordiger het plan onderscheidenlijk de wijziging daarvan
binnen zes maanden op kosten van het openbaar lichaam vast.

	5. Alvorens de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde
lid, toe te passen, treedt de Rijksvertegenwoordiger in overleg met het
tot vaststellen bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 47

	1. De Rijksvertegenwoordiger stelt na overleg met de gezaghebbers ten
minste eenmaal in de vier jaar een coördinatieplan vast, waarin in
ieder geval is opgenomen:

	a. een schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde
inzet van diensten en organisaties bij de bestrijding van een ramp of
een crisis van boveneilandelijke betekenis;

	b. de afstemming van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing met
andere landen;

	c. gegevens over het verzoeken en verlenen van bijstand, als bedoeld in
artikel 58.

	2. Het plan, bedoeld in het eerste lid wordt tussentijds
geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding
geven.

	3. Het plan worden uiterlijk een maand na vaststelling ter kennisneming
aan de korpsbeheerder brandweer, aan de gezaghebbers alsmede aan de
procureur-generaal gezonden.

Artikel 48

	1. In elk van de openbare lichamen vervult de eilandsecretaris de
functie van eilandelijk rampencoördinator.

	2. De eilandelijk rampencoördinator is in elk geval belast met:

	a. de coördinatie van de maatregelen en voorzieningen die het openbaar
lichaam treft met het oog op een ramp of crisis;

	b. het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van rampen en
crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen alsmede in de
gevallen die in het beleidsplan zijn bepaald.

	3. Het bestuurscollege kan de eilandelijk rampencoördinator belasten
met andere taken die verband houden met de taak, bedoeld in het tweede
lid.

Artikel 49

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over:

	a. de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;

	b. de organisatie van de geneeskundige hulpverlening;

	c. de bevolkingszorg in het kader van de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing;

	d. de organisatie van de brandweerzorg.

Artikel 50

	1. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat Onze Minister, de
Rijksvertegenwoordiger, de algemeen commandant en de hoofdofficier van
justitie informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die het
openbaar lichaam kunnen treffen, en over de maatregelen die zijn
getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan.

	2. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat de bevolking informatie
wordt verschaft over de rampen en de crises die het openbaar lichaam
kunnen treffen, over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en
bestrijding of beheersing daarvan en over de daarbij te volgen
gedragslijn.

	3. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat de bij de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing in het openbaar lichaam
betrokken personen informatie wordt verschaft over de rampen en crises
die het openbaar lichaam kunnen treffen, de risico’s die hun inzet kan
hebben voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband
daarmee zijn of zullen worden getroffen.

	4. Het bestuurscollege stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het
eerste tot en met derde lid, af met de informatievoorziening door of
onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken
Ministers.

Artikel 51

	1. Eenieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens
verschaft het bestuurscollege de informatie die nodig is voor een
adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere
voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.

	2. Het bestuurscollege kan bevelen dat een inrichting die behoort tot
een krachtens artikel 45, eerste lid, aangewezen categorie niet in
werking gesteld of gehouden wordt, indien degene die de inrichting in
werking zal hebben of heeft, niet aan de in het eerste lid bedoelde
verplichting tot informatieverschaffing voldoet.

	3. Degene die een inrichting drijft die behoort tot een krachtens
artikel 45, eerste lid, aangewezen categorie, is verplicht:

	a. aan het bestuurscollege een actueel bijgehouden document te
verschaffen waarin het door hem gevoerde beleid ter voorkoming van zware
ongevallen, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de
risico’s, is vastgelegd;

	b. een voor eenieder te raadplegen lijst van in de inrichting aanwezige
gevaarlijke stoffen bij te houden.

	4. Indien voor gegevens als bedoeld in het eerste lid of een deel
daarvan geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat
geboden is, verstrekt degene die daarover beschikt op aanwijzing van
Onze betrokken Minister deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor
geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.

	5. Indien degene die beschikt over gegevens als bedoeld in het eerste
lid van mening is dat deze gegevens of een deel daarvan niet kunnen
worden verstrekt omdat geheimhouding daarvan door het belang van de
veiligheid van de Staat is geboden, verstrekt hij deze gegevens tezamen
met de gegevens waarvoor naar zijn mening geheimhouding niet is geboden,
aan Onze betrokken Minister.

	6. Onze betrokken Minister verstrekt de informatie op basis van de
gegevens, bedoeld in het vierde en vijfde lid, aan het bestuurscollege
nadat hij deze in overleg met Onze Minister zodanig heeft bewerkt, dat
de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin niet voorkomen of
daaruit niet kunnen worden afgeleid.

Artikel 52

	1. Het bestuurscollege maakt de gegevens openbaar die het krachtens
artikel 51 heeft ontvangen ten behoeve van de vaststelling van
rampbestrijdingsplannen voor de krachtens artikel 45 aangewezen
categorieën inrichtingen en luchtvaartterreinen.

	2. In afwijking van artikel 11, tweede lid, van de Wet openbaarheid van
bestuur BES blijft het verstrekken van informatie op basis van de
gegevens, bedoeld in het eerste lid, achterwege voor zover het belang
daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

	a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

	b. het voorkomen van sabotage.

	3. Indien een verzoek tot het verstrekken van informatie over de
overige gegevens die zijn ontvangen krachtens artikel 51, eerste lid,
of over de gegevens die zijn ontvangen krachtens artikel 56, eerste en
tweede lid, betrekking heeft op inrichtingen, aangewezen op grond van
artikel 45 van deze wet, kan verstrekking op grond van artikel 11,
tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur
slechts achterwege blijven voor zover die gegevens een vertrouwelijk
karakter hebben.

	4. Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid
van bestuur BES is op het op verzoek verstrekken van informatie over
gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing.

	5. Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid
van bestuur BES is op het op verzoek verstrekken van informatie over
gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor
zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid
van het voorkomen van sabotage.

§ 4 Taken en bevoegdheden bij de bestrijding van rampen en crises

Artikel 53

	1. De gezaghebber heeft het opperbevel in geval van een ramp of van
ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding
van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel.

	2. De gezaghebber roept een eilandelijk beleidsteam bijeen, dat bestaat
uit de gezaghebber alsmede leidinggevenden van de politie, de brandweer,
de geneeskundige hulpverlening en de bevolkingszorg.

	3. De gezaghebber wijst een eilandelijk operationeel leider aan, die is
belast met de leiding van een eilandelijk operationeel team, dat bestaat
uit leidinggevenden van de betrokken diensten. De eilandelijk
operationeel leider neemt deel aan de vergaderingen van het eilandelijk
beleidsteam.

	4. De gezaghebber nodigt voorts de functionarissen wier aanwezigheid in
verband met de omstandigheden van belang zijn, uit deel te nemen aan de
vergaderingen van het eilandelijk beleidsteam of het eilandelijk
operationeel team.

Artikel 54

	1. De gezaghebber draagt er zorg voor dat de bevolking, de
hoofdofficier van justitie, de algemeen commandant, de
Rijksvertegenwoordiger en Onze Minister informatie wordt verschaft over
de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp die het openbaar
lichaam bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen
gedragslijn.

	2. De gezaghebber draagt er zorg voor dat aan de personen die in zijn
openbaar lichaam zijn betrokken bij de rampenbestrijding informatie
wordt verschaft over die ramp, de risico’s die hun inzet daarbij heeft
voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee
zijn of zullen worden getroffen.

	3. De gezaghebber stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het
eerste en tweede lid, af met de informatievoorziening door of onder
verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.

Artikel 55

	1. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp
of crisis in de openbare lichamen kunnen worden getroffen, ter zake
worden geĂŻnformeerd, voor zover dit niet reeds op grond van andere
voorschriften geschiedt.

	2. Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp
of crisis in de openbare lichamen worden bedreigd of getroffen, de
informatie over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van die ramp of
crisis wordt verschaft, voor zover dit niet op grond van andere
voorschriften geschiedt.

Artikel 56

	1. In geval van een ramp stelt eenieder die daarvan kennis draagt, de
gezaghebber zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte.

	2. In geval van een ramp verschaft eenieder die over relevante
veiligheidstechnische gegevens beschikt, de gezaghebber de informatie
die nodig is voor een adequate uitvoering van diens taken, bedoeld in
artikel 54, eerste en tweede lid. Dit geldt niet voor zover deze
informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan
worden verkregen, dan wel indien de gegevens op grond van artikel 51,
vierde of vijfde lid, reeds zijn verstrekt aan Onze betrokken Minister.

Artikel 57

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in de artikelen 50,
eerste, tweede en derde lid, 51, eerste en derde lid, 52, eerste lid,
54, eerste en tweede lid, 55, eerste en tweede lid, en 56, tweede lid.

Artikel 58

	1. Behoeft de gezaghebber in geval van een brand, ramp of crisis of van
ernstige vrees voor het ontstaan daarvan bijstand, anders dan voor de
handhaving van de openbare orde, dan richt hij een verzoek daartoe aan
de Rijksvertegenwoordiger.

	2. De Rijksvertegenwoordiger richt zich met een verzoek om bijstand tot
de gezaghebbers van de andere openbare lichamen of tot Onze betrokken
Minister dan wel, indien bijstand van een onderdeel van de krijgsmacht
gewenst is, tot Onze Minister van Defensie, die de nodige voorzieningen
treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.

Artikel 59

	De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een ramp of een crisis van
boveneilandelijke  betekenis of van ernstige vrees voor het ontstaan
daarvan de gezaghebber, zo mogelijk na overleg met hem, aanwijzingen
geven over het inzake de rampenbestrijding of de crisisbeheersing te
voeren beleid. Hij kan alsdan ten aanzien van een openbaar lichaam een
functionaris aanwijzen die in de operationele leiding van de
rampenbestrijding of de crisisbeheersing voorziet. Hij kan zich doen
bijstaan door een door hem samengestelde rampenstaf.

Artikel 60

	De gezaghebbers, de Rijksvertegenwoordiger en Onze Minister verstrekken
elkaar de nodige inlichtingen ten behoeve van hun rol bij de toepassing
van artikel 59.

Artikel 61

	1. Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de
bevoegdheid is gegeven bij een ramp regels te stellen of maatregelen te
treffen, maakt hij van deze bevoegdheid geen gebruik dan na overleg met
Onze Minister, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.

	2. Indien bij of krachtens de wet een van Onze andere Ministers de
bevoegdheid is gegeven bij een crisis regels te stellen of maatregelen
te treffen, informeert hij terstond Onze Minister indien hij van deze
bevoegdheid gebruik maakt.

§ 5 Buitengewone omstandigheden

Artikel 62

	1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de
Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, kunnen indien buitengewone
omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op
voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 63 en 64 in werking
worden gesteld.

	2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt
onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het
voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde
bepalingen.

	3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan
worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze
Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in
werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

	4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld,
buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel
toelaten.

	5. Een besluit als bedoeld in het eerste, derde en vierde lid wordt op
de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond
na de bekendmaking.

	6. Een besluit als bedoeld in het eerste, derde en vierde lid wordt in
ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 63

	1. De Rijksvertegenwoordiger kan de gezaghebber in een concreet geval
de nodige aanwijzingen geven inzake de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing.

	2. Onze Minister kan de Rijksvertegenwoordiger opdragen aan de
gezaghebber in een concreet geval de nodige aanwijzingen te geven inzake
de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.

Artikel 64

	Onze Minister kan, indien het algemeen belang zulks dringend eist,
bevoegdheden van de gezaghebber en de Rijksvertegenwoordiger op grond
van deze wet geheel of gedeeltelijk aan zich trekken dan wel een andere
autoriteit daarmee geheel of ten dele belasten.

HOOFDSTUK 5 SAMENWERKING

Artikel 65

	1. De bestuurscolleges, de korpsbeheerder politie en de korpsbeheerder
brandweer, sluiten een convenant met het oog op de samenwerking bij de
handhaving van de openbare orde en bij branden, rampen en crises. Het
convenant wordt gesloten met Onze Minister van Defensie indien het
betrekking heeft op onderdelen van de krijgsmacht.

	2. Het convenant heeft in ieder geval betrekking op de
meldkamerfunctie, op de informatievoorziening en
informatie-uitwisseling, het multidisciplinair oefenen en de
operationele prestaties van het brandweerkorps en de politie en, indien
van toepassing, de onderdelen van de krijgsmacht bij rampen en crises.

	3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het
convenant. Deze regeling wordt in overeenstemming met Onze Minister van
Defensie gegeven indien het voorschriften bevat die mede de onderdelen
van de krijgsmacht betreffen, en door Onze Minister en Onze Minister van
Justitie gezamenlijk indien het voorschriften bevat ten behoeve van de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van
taken ten dienste van de justitie.

Artikel 66

	1. Het convenant, bedoeld in artikel 65, heeft betrekking op een
gemeenschappelijke meldkamer ten behoeve van de politietaak, de
brandweerzorg, de geneeskundige hulpverlening en het ambulancevervoer.

	2. Het convenant bevat met betrekking tot de meldkamerfunctie in ieder
geval afspraken over de samenwerking in de meldkamer.

Artikel 67

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze
Minister kunnen met het oog op de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing ten aanzien van de brandweer, de politie, de
geneeskundige hulpverlening en de meldkamer regels worden gesteld over:

	a. prestaties waaraan de taakuitvoering ten minste voldoet;

	b. onderlinge samenwerking.

Artikel 68

	1. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de
samenwerking tussen de bestuurscolleges, het politiekorps en het
brandweerkorps alsmede de Koninklijke marechaussee indien het betreft de
uitoefening van de politietaak, bedoeld in artikel 5 van de rijkswet.

	2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in overeenstemming met
Onze Minister van Defensie gegeven indien zij voorschriften bevat die
mede de Koninklijke marechaussee betreffen, en door Onze Ministers
gezamenlijk indien zij voorschriften bevat ten behoeve van de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van
taken ten dienste van de justitie.

Artikel 69

	1. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de
informatie- en communicatievoorzieningen van en het gebruik daarvan door
de politie, het brandweerkorps en de diensten van de openbare lichamen
die zijn betrokken bij de in artikel 27, tweede lid, onder a en b, en
artikel 37, eerste en tweede lid, genoemde taken, alsmede over de
informatiebeveiliging. Voor zover deze regels van belang zijn voor de
uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 5, kunnen zij, in
overeenstemming met Onze Minister van Defensie, mede worden gegeven ten
aanzien van de Koninklijke marechaussee.

	2. Bij regeling van Onze Minister kunnen aan het politiekorps, het
brandweerkorps en de openbare lichamen frequenties worden toewijzen voor
de overdracht van gegevens door middel van daartoe aangewezen
informatie- en communicatievoorzieningen.

HOOFDSTUK 6 FINANCIEN

Artikel 70

	1. In de kosten die voor een openbaar lichaam voortvloeien uit de
uitoefening van zijn taken ingevolge artikel 37, eerste en tweede lid,
verlenen Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, voor zover het betreft de geneeskundige hulpverlening, een
bijdrage. De bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.

	2. In de kosten die voor een openbaar lichaam voortvloeien uit de
daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die
bestrijding, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de uitvoering van het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 7 TOEZICHT

Artikel 71

	1. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid is belast met:

	a. het toetsen van de wijze waarop het brandweerkorps of een
bestuursorgaan van het openbaar lichaam of een samenwerkingslichaam als
bedoeld in artikel 125 van de Wet gemeenschappelijke regelingen
uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot de brandweerzorg, de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing;

	b. het, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, periodiek toetsen van de voorbereiding op de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing door het brandweerkorps en de
bestuursorganen, bedoeld onder a;

	c. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ramp of
crisis, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2
van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, een onderzoek instelt.

	2. De inspectie is met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden
van de Raad voor de rechtshandhaving, bedoeld in artikel 18, tweede lid,
van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving, belast met het toezicht
op de effectiviteit, de kwaliteit van de taakuitvoering en het beheer
van de politie en de opleiding van de politie.

	3. De inspectie is voorts met het oog op artikel 21, tweede lid, van de
Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving belast met het gevraagd en
ongevraagd adviseren van Onze Minister en, voor zover het betreft de
taakuitvoering door de politie in het kader van de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de
justitie, Onze Minister van Justitie.

	4. Voor zover de taak, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op
de brandweerzorg op een luchtvaartterrein, voert de Inspectie Verkeer en
Waterstaat deze uit en stemt hierbij af met de inspectie.

	5. Voor zover de taak, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op
de geneeskundige hulpverlening, voert de inspectie deze uit in
overeenstemming met de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

Artikel 72

	1. De inspectie staat onder gezag van Onze Minister, voor zover zij is
belast met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 71, eerste lid.

	2. Indien ten aanzien van de inspectie een aanwijzing is gegeven als
bedoeld in artikel 29 van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving,
staat de inspectie onder gezag van de Raad voor de rechtshandhaving.

Artikel 73

	1. Het brandweerkorps en een orgaan als bedoeld in artikel 71, eerste
lid, onder a, verstrekken de door Onze Minister aangewezen ambtenaren
desgevraagd de inlichtingen die zij redelijkerwijs nodig hebben in
verband met de uitvoering van toetsen als bedoeld in artikel 71, eerste
lid, onder a en b.

	2. Het brandweerkorps, een orgaan van het openbaar lichaam, van een
samenwerkingslichaam of van het Rijk dan wel een ieder die werkzaam is
bij een organisatie, een instelling, een inrichting die of een bedrijf
dat betrokken is bij een brand, ramp of crisis, verstrekt de door Onze
Minister aangewezen ambtenaren desgevraagd de inlichtingen die zij
redelijkerwijs nodig hebben in verband met het verrichten van een
onderzoek als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onder c.

Artikel 74

	1. De werkzaamheden die in het kader van artikel 71, eerste lid, worden
uitgevoerd, worden jaarlijks door Onze Minister vastgesteld, gehoord de
Rijksvertegenwoordiger.

	2. Over de werkzaamheden, bedoeld in artikel 71, eerste lid,
rapporteert de inspectie, gevraagd en ongevraagd, rechtstreeks aan Onze
Minister.

	3. De inspectie rapporteert tevens aan de Rijksvertegenwoordiger.

	4. Onze Minister brengt in een multidisciplinair rapport aan de
Staten-Generaal verslag uit van de bevindingen van de inspectie bij de
toetsing, bedoeld in artikel 71, eerste lid, onder b.

	5. Onze Minister zendt, onverminderd het vierde lid, de Staten-Generaal
jaarlijks een door de inspectie opgesteld verslag van de werkzaamheden
die in het kader van artikel 71, eerste lid, zijn uitgevoerd.

Artikel 75

	1. De Rijksvertegenwoordiger kan een bestuursorgaan van het openbaar
lichaam of van een samenwerkingslichaam een aanwijzing geven indien de
taakuitvoering op grond van de hoofdstukken 4 en 5 in het desbetreffende
openbaar lichaam tekortschiet.

	2. Tot het geven van een aanwijzing gaat de Rijksvertegenwoordiger niet
over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het bestuurscollege
heeft gehoord.

	3. De organen van het openbaar lichaam en een samenwerkingslichaam
geven de Rijksvertegenwoordiger alle inlichtingen die hij voor de
uitoefening van het toezicht nodig heeft.

Artikel 76

	1. Onverminderd artikel 71, eerste lid, zijn de ambtenaren die bij
besluit van het bestuurscollege zijn aangewezen, belast met toezicht op
de naleving van:

	a. het gestelde bij of krachtens artikel 40;

	b. het gestelde bij of krachtens artikel 51 ten aanzien van de
krachtens artikel 45 aangewezen inrichtingen; en

	c. de verordening, bedoeld in artikel 39.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onder b.

Artikel 77

	1. De gezaghebber, de Rijksvertegenwoordiger, de algemeen commandant en
het door hem aangewezen ter plaatste dienstdoende personeel van de
brandweer alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld
in artikel 73, eerste en tweede lid, zijn bevoegd elke plaats te
betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak
nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de
sterke arm. Zij kunnen zich bij het binnentreden doen vergezellen van
door hen aangewezen personen.

	2. De titels X en XI van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van
overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

	a. de machtiging, bedoeld in artikel 155 van het Wetboek van
Strafvordering BES, wordt verleend door de gezaghebber;

	b. het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 162 van het Wetboek van
Strafvordering BES, wordt uitgegeven door de gezaghebber; 

	c. het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden, bedoeld in
artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering BES, wordt toegezonden
aan de gezaghebber.

	3. De gezaghebber, de lokaal commandant van de brandweer en het door
hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer
alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in
artikel 73, eerste en tweede lid, zijn bevoegd alle benodigde
uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaats, bedoeld in het eerste
lid, mee te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als zij
voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten.

HOOFDSTUK 8 SANCTIES EN OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 78

	1. Overtreding van de regels van de verordening, bedoeld in artikel 39
en van het bij of krachtens de artikelen 31 en 40, tweede, vijfde en
zesde lid, bepaalde wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste een
jaar of een geldboete van de derde categorie.

	2. In geval van overtreding van artikel 40, tweede lid, kan als
bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van
de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.

	3. Het niet naleven van artikel 51, derde lid, is een strafbaar feit en
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een
geldboete van de vijfde categorie, indien het feit opzettelijk is
begaan, en gestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of een
geldboete van de vierde categorie, indien het feit niet opzettelijk is
begaan.

	4. Het niet naleven van artikel 56, tweede lid, door degene die een
inrichting die behoort tot een krachtens artikel 45, eerste lid,
aangewezen categorie drijft, is een strafbaar feit en wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde
categorie, indien het feit opzettelijk is begaan, en gestraft met een
hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde
categorie, indien het feit niet opzettelijk is begaan.

	5. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn
overtredingen.

	6. De in het derde en vierde lid strafbaar gestelde feiten zijn
misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor zover zij geen
misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.

Artikel 79

	1. Met de opsporing van de bij artikel 78 strafbaar gestelde feiten
zijn, onverminderd artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES,
belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Minister.

	2. Als opsporingsambtenaar kan slechts worden aangewezen degene die
voldoet aan de door Onze Minister te stellen regels over de eisen van
bekwaamheid.

	3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor
vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

HOOFDSTUK 9 OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN

Artikel 80

	1. Ten aanzien van de in deze wet opgenomen verplichtingen geldt dat:

	a. het beheersplan, bedoeld in de artikelen 23 en 29, uiterlijk acht
maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt
vastgesteld;

	b. de brandbeveiligingsverordening, bedoeld in artikel 39, eerste lid,
uiterlijk binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het
eerst wordt vastgesteld;

	c. het beleidsplan, bedoeld in artikel 42, uiterlijk negen maanden na
inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt vastgesteld;

	d. het risicoprofiel, bedoeld in artikel 43, tweede lid, uiterlijk zes
maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt
vastgesteld;

	e. het rampen- en crisisplan, bedoeld in artikel 44, uiterlijk twaalf
maanden na inwerkingtreding van deze wet voor het eerst wordt
vastgesteld;

	f. de rampbestrijdingsplannen, bedoeld in artikel 45, uiterlijk twaalf
maanden na inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur,
bedoeld in artikel 45, eerste lid, voor het eerst worden vastgesteld.

	2. Het krachtens wettelijk voorschrift vastgestelde rampenplan van een
eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba blijft van kracht totdat
het rampen- en crisisplan, bedoeld in artikel 44, is vastgesteld.

	3. De krachtens wettelijk voorschrift vastgestelde
rampbestrijdingsplannen van een eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of
Saba blijven van kracht totdat de rampbestrijdingsplannen, bedoeld in
artikel 45, zijn vastgesteld.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over gelijkstelling van diploma’s van ambtenaren van politie
en het personeel van de brandweer.

Artikel 81

	1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Wet openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, treedt de Staat ten aanzien
van de rechten en verplichtingen naar burgerlijk recht van de voormalige
eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover het betreft
de taken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij het
brandweerkorps, bedoeld in artikel 27, berusten, met ingang van
inwerkingtreding van deze wet voor de voormalige eilandgebieden in de
plaats.

	2. In afwijking van artikel 11, tweede lid, van de Invoeringswet
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, treedt in wettelijke
procedure en rechtsgedingen waarbij de dienst brandweer van het
voormalige eilandgebied Bonaire, de dienst luchthaven van het voormalige
eilandgebied Sint Eustatius en de dienst lucht- en zeehaven van het
voormalige eilandgebied Saba voor wat betreft taken die na
inwerkingtreding van deze wet door het brandweerkorps, bedoeld in
artikel 27, van deze wet, worden uitgevoerd, is betrokken, de Staat dan
wel Onze Minister in de plaats van het eilandgebied dan wel het
bestuurscollege.

Artikel 82

	De Wet politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 17, derde lid, wordt ‘in een ander land’ vervangen door
‘in een land binnen het Koninkrijk of in een ander land’ en wordt
‘in Nederland’ vervangen door: in het Europese deel van Nederland.

B

	Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a (verstrekking aan politie en gezagsdragers Bonaire, Sint
Eustatius en Saba)

	1. Politiegegevens kunnen worden verstrekt aan de verantwoordelijken,
bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder b, voor zover dat noodzakelijk
is voor een goede uitoefening van de politietaak in het Europese deel
van Nederland dan wel de politietaak, bedoeld in 36b, eerste lid, onder
a.

	2. Politiegegevens kunnen worden verstrekt aan leden van het openbaar
ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover zij deze
behoeven in verband met hun gezag of zeggenschap over de politie of over
andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten
zijn belast, en voor de uitvoering van andere hen bij of krachtens de
wet opgedragen taken.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de verstrekking van politiegegevens, bedoeld in het eerste
lid, alsmede over de daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik
daarvan door ontvangstgerechtigde politieautoriteiten.

C

	Na § 5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5a. Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 36a (toepasselijkheid op Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

	Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba met inachtneming van het in deze paragraaf bepaalde.

Artikel 36b (afwijkende definitiebepalingen)

	In afwijking van artikel 1, onder b, f en k, wordt voor de toepassing
van deze wet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
uitsluitend verstaan onder:

	a. politietaak: de taken, bedoeld in artikel 5 van de Rijkswet politie
van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
van het politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de taken,
bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Veiligheidswet BES;

	b. verantwoordelijke: dit is bij:

	1Âș. het politiekorps: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

	2Âș. de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie;

	3Âș. de buitengewone agenten van politie: Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze
Minister van Justitie;

	c. ambtenaar van politie: de ambtenaar, belast met de uitvoering van de
taken, bedoeld onder a, alsmede de buitengewone agenten van politie,
bedoeld in artikel 10 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor zover zij werkzaam
zijn ter uitvoering van de politietaken.

	

Artikel 36c (omzetting bepalingen naar toepasselijkheid Bonaire, Sint
Eustatius en Saba)

	1. Voor de toepassing van:

	a. artikel 4, zesde lid, wordt in plaats van ‘De artikelen 14,
eerste, tweede, derde en vijfde lid, 49 en 50 van de Wet bescherming
persoonsgegevens’ gelezen: De artikelen 14, eerste, tweede, derde en
vijfde lid, 39 en 40 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;

	b. artikel 7, derde lid, wordt in plaats van ‘Artikel 272, tweede
lid, van het Wetboek van Strafrecht’ gelezen: Artikel 285, tweede lid,
van het Wetboek van Strafrecht BES;

	c. artikel 10, eerste lid, onder a, sub 1Âș en 3Âș wordt in plaats van
‘artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering’
gelezen: artikel 100, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering
BES;

	d. de artikelen 10, tweede lid, onder d, derde lid, onder c, vierde
lid, onder c, en 12, derde lid, onder c, wordt in plaats van
‘buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142, eerste
lid, van het Wetboek van Strafvordering’ gelezen: de buitengewone
agenten van politie, bedoeld in artikel 184, eerste lid, van het Wetboek
van Strafvordering BES;

	e. de artikelen 11, vierde lid, 14, derde lid, en 19, aanhef, wordt in
plaats van ‘Politiewet 1993 bevoegde gezag’ gelezen: Rijkswet
politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba bevoegde gezag op Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

	f. artikel 14, vierde lid, wordt in plaats van ‘artikel 15 van de
Archiefwet 1995’ gelezen: artikel 20 van de Archiefwet BES;

	g. artikel 17, derde lid, wordt in plaats van ‘het Europese deel van
Nederland’ gelezen: Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	h. de artikelen 18, tweede lid, 32, tweede lid, 33, tweede lid en 34,
vierde lid, wordt in plaats van ‘het College bescherming
persoonsgegevens’ gelezen: de Commissie van toezicht bescherming
persoonsgegevens BES, bedoeld in artikel 44 van de Wet bescherming
persoonsgegevens BES;

	i. artikel 20, eerste lid, wordt in plaats van ‘Politiewet 1993
bevoegd gezag’ gelezen: Rijkswet politie van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevoegde gezag op
Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

	j. artikel 23, eerste lid, wordt in plaats van ‘openbaar ministerie
als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c,’ gelezen: openbaar
ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	k. artikel 24, eerste en tweede lid, wordt in plaats van ‘een lid van
het College van procureurs-generaal’ gelezen: de procureur-generaal,
bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao,
van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	l. artikel 28, tweede lid, wordt in plaats van ‘Artikel 37, eerste
lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens’ gelezen: Artikel 29,
eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

	2. De artikelen 1, onder h, 17a, 35, 36 en 46 zijn niet van toepassing.

Artikel 36d (verstrekking aan gezagsdragers Bonaire, Sint Eustatius en
Saba)

	1. In afwijking van artikel 16, eerste lid, verstrekt de
verantwoordelijke politiegegevens aan:

	a. leden van het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba, voor zover zij deze behoeven in verband met hun gezag of
zeggenschap over de politie of over andere personen of instanties die
met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, en voor de uitvoering
van andere hen bij of krachtens de wet opgedragen taken;

	b. de gezaghebber, voor zover hij deze behoeft in verband met het gezag
en zeggenschap over de politie;

	c. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze
Minister van Defensie voor zover zij deze behoeven in verband met:

	1°. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van klachten als
bedoeld in artikel 18 van de Veiligheidswet BES, of

	2°. disciplinaire straffen vanwege niet nakoming van verplichtingen of
plichtsverzuim als geregeld bij of krachtens artikel 21, tweede lid, van
de Veiligheidswet BES of artikel 10, vierde lid, van de Rijkswet politie
van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
of 

	3°. schorsing of ontslag van de ambtenaar van de Koninklijke
marechaussee voor zover werkzaam ter uitvoering van de politietaken,
bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Veiligheidswet BES vanwege niet
nakoming van verplichtingen of plichtsverzuim als geregeld bij of
krachtens artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931. 

	2. Artikel 16, tweede lid, is uitsluitend van toepassing op de
verstrekking, bedoeld in het eerste lid, onder c. 

Artikel 36e (verstrekking aan Nederlandse politie, openbaar ministerie
en bijzondere opsporingsdienst)

1. Politiegegevens kunnen worden verstrekt aan de verantwoordelijken,
bedoeld in artikel 1, onder f, voor zover dat noodzakelijk is voor een
goede uitoefening van de politietaak, bedoeld in artikel 36b, eerste
lid, onder a, dan wel de politietaak in het Europese deel van Nederland.

	2. Politiegegevens kunnen worden verstrekt aan leden van het openbaar
ministerie van het Europese deel van Nederland, voor zover zij deze
behoeven in verband met hun gezag of zeggenschap over de politie of over
andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten
zijn belast, en voor de uitvoering van andere hen bij of krachtens de
wet opgedragen taken.

	3. Politiegegevens kunnen worden verstrekt aan opsporingsambtenaren die
werkzaam zijn bij een bijzondere opsporingsdienst in het Europese deel
van Nederland voor zover zij deze behoeven voor de vervulling van hun
taak.

Artikel 36f (toepasselijkheid Wet administratieve rechtspraak BES)

	1. In afwijking van artikel 29 geldt een beslissing op een verzoek als
bedoeld in artikel 25 of 28 gericht aan de verantwoordelijke, bedoeld in
artikel 36b, eerste lid, onder b, als een beschikking als bedoeld in
artikel 3 van de Wet administratieve rechtspraak BES.

	2. De artikelen 38 en 39 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES
zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. In procedures inzake beslissingen als bedoeld in het eerste lid
waarbij de verantwoordelijke of onder zijn verantwoordelijkheid werkzame
personen ingevolge artikel 37 van de Wet administratieve rechtspraak BES
worden verplicht tot het geven van inlichtingen met betrekking tot
politiegegevens die zijn te herleiden tot een informant als bedoeld in
artikel 12, zevende lid, kan Onze Minister van Justitie beslissen dat
hieraan geen uitvoering wordt gegeven. Artikel 29, vijfde lid, tweede en
derde zin, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36g (toezicht)

	1. De Commissie van toezicht bescherming persoonsgegevens BES, bedoeld
in artikel 44 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES, ziet toe op
de verwerking van politiegegevens in Bonaire, Sint Eustatius en Saba
overeenkomstig het bij en krachtens deze wet bepaalde.

	2. De artikelen 50 en 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES
zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 83

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 84

	Deze wet wordt aangehaald als: Veiligheidswet BES.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen nemen.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   29