[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32021 Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie)

Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie)

Eindtekst

Nummer: 2010D24332, datum: 2010-05-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z14264:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

20 mei 2010



Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de
rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en
enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de
modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de
regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke
ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is naar
aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke
organisatie en mede in functie en perspectief van een herziening van de
gerechtelijke kaart diverse wijzigingen aan te brengen in de wetgeving
op het terrein van de rechterlijke organisatie en de rechterlijke
indeling en dat het voorts wenselijk is de Wet op de rechterlijke
organisatie aan te vullen met een regeling van het klachtrecht inzake
gedragingen van rechterlijke ambtenaren;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet op de rechterlijke organisatie wordt gewijzigd als volgt:

A

	In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	h. zittingscapaciteit: beschikbare zittingsruimte, beschikbare
capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast of
beschikbare capaciteit aan gerechtsambtenaren benodigd voor de
behandeling van zaken.

B

	Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

	1. In de hoofdplaats is de griffie alle werkdagen gedurende ten minste
zes uren per dag geopend.

	2. Het bestuur bepaalt in het bestuursreglement op welke dagen en uren
de griffie in een nevenlocatie is geopend.

C 

	Na artikel 13 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 1A    KLACHTBEHANDELING DOOR DE HOGE RAAD

Artikel 13a 

	1. Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijk
ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie
jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een rechterlijke
beslissing betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk
verzoeken een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van
een onderzoek naar de gedraging.

	2. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat de naam en het adres
van de verzoeker en een zo duidelijk mogelijke beschrijving van de
bedoelde gedraging en de daartegen gerezen klacht.

Artikel 13b

	1. De procureur-generaal is niet verplicht aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien:

	a. het verzoekschrift niet voldoet aan artikel 13a, tweede lid;

	b. de verzoeker overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de
gedraging kan of had kunnen indienen;

	c. overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging is
ingediend, deze klacht is behandeld en de verzoeker redelijkerwijs
onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in artikel 13a;

	d. reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lange tijd
na het ontstaan van de klacht is ingediend;

	e. een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende,
in behandeling is of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe
omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend geworden en
zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden – is afgedaan;

	f. voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij
een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan
geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een
uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen
rechtsmiddel openstaat;

	g. door de procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o
juncto artikel 46d, tweede lid, 46f, 46l of 46m van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren is of zal worden ingesteld.

	2. De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar
op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken
gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad in de
gelegenheid hem mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken.
Hij kan ook anderen daartoe in de gelegenheid stellen.

	3. De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar
op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken
gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad op de
hoogte van de uitkomst van het vooronderzoek. Zo nodig vermeldt de
procureur-generaal daarbij of naar zijn oordeel met betrekking tot de
klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat.

	4. Indien de procureur-generaal op grond van het eerste lid, onderdeel
b, geen toepassing geeft aan het verzoek, zendt hij het verzoekschrift
door aan het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Hoge Raad.

 

Artikel 13c

	Onverminderd artikel 13a, eerste lid, kan de procureur-generaal ook
ambtshalve bij de Hoge Raad een vordering instellen tot het doen van een
onderzoek naar de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak
belast zich in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Artikel
13b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13d

	Een vordering bij de Hoge Raad als bedoeld in artikel 13a of 13c wordt
behandeld door een bij het reglement van orde daartoe aangewezen kamer,
die zitting houdt met drie leden.

Artikel 13e

	1. De Hoge Raad kan het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens
gedraging het onderzoek betrekking heeft, de verzoeker en anderen
verzoeken hem schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken. 

	2. Het onderzoek geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan, hetzij
ambtshalve hetzij op verzoek van de procureur-generaal, het betrokken
gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking
heeft of de verzoeker, getuigen horen.

	3. De Hoge Raad stelt het betrokken gerechtsbestuur en degene op wiens
gedraging het onderzoek betrekking heeft, in de gelegenheid omtrent een
aanhangige vordering zijn zienswijze schriftelijk of mondeling te doen
blijken. 

Artikel 13f

	1. De Hoge Raad beoordeelt of degene op wiens gedraging het onderzoek
betrekking heeft, zich in de onderzochte aangelegenheid al dan niet
behoorlijk heeft gedragen. De Hoge Raad kan tevens beoordelen of het
betrokken gerechtsbestuur zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen.

	2. De Hoge Raad neemt een schriftelijke en met redenen omklede
beslissing.

	3. Een afschrift van de beslissing wordt gezonden aan de verzoeker, aan
de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek betrekking
had, en aan het betrokken gerechtsbestuur dan wel, indien het onderzoek
betrekking had op een gedraging van een bij de Hoge Raad werkzame
rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, de president van de Hoge
Raad.

Artikel 13g

	1. De procureur-generaal bij en de president van de Hoge Raad stellen
jaarlijks een verslag op van de overeenkomstig de artikelen 13a tot en
met 13f verrichte werkzaamheden.

	2. De procureur-generaal draagt er zorg voor dat het verslag openbaar
wordt gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Artikel 10 van de
Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

D

	Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het zesde lid, eerste volzin, vervalt: van drie personen.

	2. Het zevende lid komt te luiden:

	7. Ten minste de helft van het aantal leden van het bestuur, waaronder
in ieder geval de voorzitter, kan niet tevens lid van het bestuur van
een ander gerecht zijn. Wel kan de voorzitter voor de duur van ten
hoogste een jaar worden belast met de waarneming van het voorzitterschap
van een ander gerecht.

	3. In het achtste lid wordt de punt aan het slot van onderdeel h
vervangen door een puntkomma en wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:

	i. lid van de Raad.

E

	In artikel 19, eerste lid, wordt “nevenvestigings- en
nevenzittingsplaatsen” vervangen door: nevenlocaties.

F

	Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:

	1. Het bestuur van de rechtbank onderscheidenlijk het gerechtshof stelt
binnen het gerecht ten hoogste vijf onderscheidenlijk vier
organisatorische eenheden in onder de benaming sectoren.

G

	Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

	1. De Raad kan besturen van gerechten opdragen om een of meer van de
taken, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdelen a en c tot en met
f, gezamenlijk uit te voeren. 

	2. Indien tot samenwerking overeenkomstig het eerste lid is besloten,
stellen de betrokken besturen met betrekking tot die samenwerking nadere
regels vast bij gemeenschappelijk reglement. Artikel 19, tweede tot en
met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

H

	Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het vierde lid wordt “aanhangig is” vervangen door
“openstaat of heeft opengestaan” en wordt na “beroep openstaat”
toegevoegd: of heeft opengestaan.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	7. Ten aanzien van de bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren,
buitengriffiers, gerechtsauditeurs en rechterlijke ambtenaren in
opleiding zijn titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede
artikel 1a, vierde lid, en hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de
overeenkomstige toepassing hiervan als bestuursorgaan wordt aangemerkt
het bestuur van het gerecht waar de betrokken gerechtsambtenaar,
buitengriffier, gerechtsauditeur of rechterlijk ambtenaar in opleiding
werkzaam is.

I

	Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen binnen het arrondissement
nevenlocaties worden aangewezen. De Raad kan, na overleg met het bestuur
van de rechtbank en gehoord het College van procureurs-generaal, binnen
het arrondissement andere nevenlocaties aanwijzen, al dan niet voor een
bepaalde periode.

	2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met
achtste lid tot vierde tot en met zevende lid.

	3. In het vierde en vijfde lid (nieuw) wordt “nevenvestigings- en
nevenzittingsplaatsen” vervangen door: nevenlocaties.

	4. Het zesde lid komt te luiden:

	6. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de
griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, tenzij het bestuur in
het bestuursreglement anders heeft bepaald.

	5. In het zevende lid (nieuw) wordt na “de veiligheid van personen”
ingevoegd: of andere zwaarwegende omstandigheden.

J

	Na artikel 46 wordt in paragraaf 1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 46a

	1. Bij tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het
arrondissement kan de Raad tijdelijk een andere rechtbank binnen het
ressort aanwijzen waarnaar de rechtbank zaken die behoren tot een in de
aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling en beslissing kan
verwijzen. 

	2. In de aanwijzing bepaalt de Raad voor welke periode de aanwijzing
geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden
verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.

	3. De aanwijzing vindt niet plaats dan nadat de Raad daarover de
besturen van de betrokken rechtbanken heeft gehoord. Indien de
aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet
plaats dan nadat de Raad daarover het College van procureurs-generaal
heeft gehoord.

	4. De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

	5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een
verlenging van de aanwijzing.

K

	Het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 2, komt te luiden:

§ 2. Vorming en bezetting van kamers

L

	Artikel 47 komt te luiden:

Artikel 47

	1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kantonzaken
enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

	2. Degene die zitting heeft in een kamer als bedoeld in het eerste lid
draagt de titel van kantonrechter dan wel kantonrechter-plaatsvervanger.

M

	Artikel 48 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als
bedoeld in artikel 1019j van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
meervoudige kamers onder de benaming van pachtkamers. Het bestuur
bepaalt de bezetting van deze kamers.

	2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot
tweede lid.

	3. In het tweede lid (nieuw) wordt “13” vervangen door: 13 tot en
met 13g.

N

	In artikel 48a, eerste lid, eerste volzin, wordt “artikel 48, derde
lid” vervangen door: artikel 48, tweede lid.

O

	In artikel 49 vervalt: binnen de sector kanton.

P

	Het opschrift “§ 3. Vorming en bezetting van kamers” vervalt.

Q

	In artikel 51, eerste lid, vervalt: als bedoeld in artikel 47, eerste
lid.

R

	In de artikelen 54, derde lid, tweede volzin, en 55, tweede lid, derde
volzin, wordt “13” vervangen door: 13 tot en met 13g.

S

	Artikel 55a wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt “kamers onder de benaming
van kamers voor het kwekersrecht” vervangen door: , enkelvoudige en
meervoudige kamers onder de benaming van kamers voor het kwekersrecht.

	2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

	a. In de eerste volzin wordt “Een kamer voor het kwekersrecht”
vervangen door: Een meervoudige kamer.

	b. In de tweede volzin wordt “13” vervangen door: 13 tot en met
13g.

Sa

	In artikel 56 wordt “artikel 27, tweede lid, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen” vervangen door: artikel 8:2, tweede en derde
lid, van de Algemene douanewet.

T

	Artikel 59 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen binnen het ressort
nevenlocaties worden aangewezen. De Raad kan, na overleg met het bestuur
van het gerechtshof en gehoord het College van procureurs-generaal,
binnen het ressort andere nevenlocaties aanwijzen, al dan niet voor een
bepaalde periode.

	2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met
achtste lid tot vierde tot en met zevende lid.

	3. In het vierde en vijfde lid wordt “nevenzittingsplaatsen”
vervangen door: nevenlocaties.

. 	4. Het zesde lid komt te luiden:

	6. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de
griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, tenzij het bestuur in
het bestuursreglement anders heeft bepaald.

	5. In het zevende lid (nieuw) wordt na “de veiligheid van personen”
ingevoegd: of andere zwaarwegende omstandigheden.

U

	Na artikel 62 worden in paragraaf 1 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 62a

	1. Bij tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het
ressort kan de Raad tijdelijk een ander gerechtshof aanwijzen waarnaar
het gerechtshof zaken die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen
categorie ter behandeling en beslissing kan verwijzen. 

	2. In de aanwijzing bepaalt de Raad voor welke periode de aanwijzing
geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden
verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.

	3. De aanwijzing vindt niet plaats dan nadat de Raad daarover de
besturen van de betrokken gerechtshoven heeft gehoord. Indien de
aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet
plaats dan nadat de Raad daarover het College van procureurs-generaal
heeft gehoord.

	4. De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

	5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een
verlenging van de aanwijzing.

Artikel 62b

	Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit daartoe
noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten
hoogste twee jaar een ander dan het overeenkomstig artikel 60 bevoegde
gerechtshof worden aangewezen als het bevoegde gerechtshof voor zaken
die behoren tot een bij die maatregel aangewezen categorie. 

V

	Artikel 66 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “13” vervangen door: 13
tot en met 13g.

	2. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt “tweede bijlage”
vervangen door: bijlage.

W

	Artikel 67 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het derde lid, derde volzin, wordt “13” vervangen door: 13
tot en met 13g.

	2. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt “tweede bijlage”
vervangen door: bijlage.

X

	In de artikelen 68, tweede lid, derde volzin, 69, tweede lid, tweede
volzin, en 70, tweede lid, tweede volzin, wordt “13” vervangen door:
13 tot en met 13g.

Y

	Aan artikel 75 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. De Hoge Raad stelt een regeling vast voor de behandeling van
klachten. Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is van
overeenkomstige toepassing.

Z

	Artikel 84 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De Raad bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. Bij
algemene maatregel van bestuur wordt het aantal leden vastgesteld.

	2. Het vierde lid wordt gewijzigd als volgt:

	a. In de eerste volzin wordt “Van de vijf leden zijn drie leden”
vervangen door: Indien de Raad bestaat uit drie of vier leden
onderscheidenlijk uit vijf leden, zijn twee leden onderscheidenlijk drie
leden.

	b. In de tweede volzin wordt “de overige twee leden” vervangen
door: de overige leden.

AA

	Artikel 87, eerste lid, komt te luiden:

	1. Indien de Raad bestaat uit drie leden, kan hij alleen beslissingen
nemen indien ten minste twee leden aanwezig zijn. Indien de Raad bestaat
uit vier of vijf leden, kan hij alleen beslissingen nemen indien ten
minste drie leden aanwezig zijn.

BB

Vervallen

CC

	Na artikel 96 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 96a

	De Raad stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.
Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

DD

	Artikel 106 komt te luiden:

Artikel 106

	1. Een beslissing van de Raad ter uitvoering van de in artikel 91
genoemde taken of een beslissing van de Raad als bedoeld in artikel 46a
of 62a, kan op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit
worden vernietigd indien de beslissing kennelijk in strijd is met het
recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke
organisatie. Een beslissing van de Raad als bedoeld in artikel 41,
tweede lid, of 59, tweede lid, kan op voordracht van Onze Minister bij
koninklijk besluit worden vernietigd indien de beslissing kennelijk in
strijd is met het recht of het belang van een goede toegankelijkheid van
de rechtspraak. 

	2. De artikelen 8:4, onderdeel a, 10:36, 10:37 en 10:38 tot en met
10:45 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing.

EE

	Aan artikel 120 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	3. De procureur-generaal bij de Hoge Raad stelt, gehoord de overige
leden van het parket bij de Hoge Raad, een regeling vast voor de
behandeling van klachten. Artikel 26, vierde tot en met zesde lid, is
van overeenkomstige toepassing.

	4. De artikelen 13a tot en met 13g zijn van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de in artikel 111 bedoelde rechterlijke ambtenaren, met
dien verstande dat:

	a. de in de artikelen 13a tot en met 13g aan de procureur-generaal
toegekende bevoegdheden en verplichtingen worden uitgeoefend door de
plaatsvervangend procureur-generaal, indien een gedraging van de
procureur-generaal in het geding is;

	b. voor de overeenkomstige toepasselijkheid van artikel 13b, eerste
lid, onderdelen b en c, onder “artikel 26 of 75” wordt verstaan:
artikel 120, derde lid,; en

	c. een afschrift van de beschikking, bedoeld in artikel 13f, derde lid,
wordt gezonden aan de verzoeker, aan de bij het parket bij de Hoge Raad
werkzame rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek
betrekking had, en aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

FF

	Na artikel 139 wordt in afdeling 2 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 139a

	Het College kan de hoofden van door het College aangewezen
arrondissementsparketten onderscheidenlijk de hoofden van de
ressortsparketten opdragen om taken op het gebied van de organisatie en
de bedrijfsvoering van die parketten gezamenlijk uit te voeren onder
verantwoordelijkheid van een daartoe aangewezen hoofdofficier
onderscheidenlijk hoofdadvocaat-generaal.

 

GG

	De eerste bijlage vervalt.

HH

	In de tweede bijlage vervalt het opschrift “Bijlage 2”.

ARTIKEL II

	De Wet op de rechterlijke indeling wordt gewijzigd als volgt:

A

	Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

	Het rechtsgebied van het gerechtshof te Amsterdam bestaat uit de
volgende arrondissementen:

	1. Alkmaar

	2. Amsterdam

	3. Haarlem.

B

	Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

	

	1. In onderdeel 1 wordt “Alkmaar,” vervangen door: Alkmaar
(hoofdplaats),.

	2. In onderdeel 2 wordt “Amsterdam,” vervangen door: Amsterdam
(hoofdplaats),.

	3. In onderdeel 3 wordt “Haarlem,” vervangen door: Haarlem
(hoofdplaats),.

	4. Onderdeel 4 vervalt.

C

	Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

	Het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem bestaat uit de volgende
arrondissementen:

	1. Almelo

	2. Arnhem

	3. Utrecht

	4. Zutphen

D

	Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In onderdeel 1 wordt “Almelo” vervangen door: Almelo
(hoofdplaats).

	2. In onderdeel 2 wordt “Arnhem,” vervangen door: Arnhem
(hoofdplaats),.

	3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	3. Arrondissement Utrecht:

	Abcoude, Amersfoort, Baarn, Breukelen, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De
Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Loenen, Lopik, Maarssen,
Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Utrecht
(hoofdplaats), Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden,
Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein, Zeist.

	4. In onderdeel 4 wordt “Zutphen.” vervangen door: Zutphen
(hoofdplaats).

E

	Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

	Het rechtsgebied van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage bestaat uit de
volgende arrondissementen:

	1. Dordrecht

	2. ‘s-Gravenhage

	3. Rotterdam.

F

	Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In onderdeel 1 wordt “Dordrecht,” vervangen door: Dordrecht
(hoofdplaats),.

	2. In onderdeel 2 wordt “‘s-Gravenhage,” vervangen door:
‘s-Gravenhage (hoofdplaats),.

	3. Onderdeel 3 vervalt.

	4. Onderdeel 4 wordt vernummerd tot onderdeel 3. In dat onderdeel wordt
“Rotterdam,” vervangen door: Rotterdam (hoofdplaats),.

G

	Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

	Het rechtsgebied van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch bestaat uit
de volgende arrondissementen:

	1. Breda

	2. ‘s-Hertogenbosch

	3. Maastricht

	4. Middelburg

	5. Roermond.

H

	Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In onderdeel 1 wordt “Breda,” vervangen door: Breda
(hoofdplaats),.

	2. In onderdeel 2 wordt “‘s-Hertogenbosch,” vervangen door:
‘s-Hertogenbosch (hoofdplaats),.

	3. In onderdeel 3 wordt “Maastricht,” vervangen door: Maastricht
(hoofdplaats),.

	4. Onder vernummering van onderdeel 4 tot onderdeel 5 wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:

	4. Arrondissement Middelburg:

	Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg (hoofdplaats),
Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen,
Tholen, Veere, Vlissingen.

	5. In onderdeel 5 (nieuw) wordt “Roermond,” vervangen door:
Roermond (hoofdplaats),.

I

	Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

	Het rechtsgebied van het gerechtshof te Leeuwarden bestaat uit de
volgende arrondissementen:

	1. Assen

	2. Groningen

	3. Leeuwarden

	4. Zwolle-Lelystad

J

	Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In onderdeel 1 wordt “Assen,” vervangen door: Assen
(hoofdplaats),.

	2. In onderdeel 2 wordt “Groningen,” vervangen door: Groningen
(hoofdplaats),.

	3. In onderdeel 3 wordt “Leeuwarden,” vervangen door: Leeuwarden
(hoofdplaats),.

	4. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	4. Arrondissement Zwolle-Lelystad:

	Almere, Dalfsen, Deventer, Dronten, Hardenberg, Kampen, Lelystad,
Noordoostpolder, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland,
Urk, Zeewolde, Zwartewaterland, Zwolle (hoofdplaats).

ARTIKEL III

	Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gewijzigd als volgt:

A

	In artikel 1 worden na “bepaalde” ingevoegd: en onverminderd
artikel 13a van de Wet algemene bepalingen.

B

	Artikel 71 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In het eerste lid wordt “de kantonrechter” vervangen door “een
kamer voor kantonzaken” en “een kamer die niet tot de sector kanton
behoort” door: een andere kamer.

	2. in het tweede lid wordt “een kamer die niet tot de sector kanton
behoort” vervangen door “een kamer die geen kantonzaken behandelt en
beslist” en “een kamer die tot de sector kanton behoort” door: een
kamer voor kantonzaken.

C

	Artikel 93 wordt gewijzigd als volgt:

	1. In de onderdelen a en b wordt “€ 5000” vervangen door: €
25.000.

	2. In onderdeel c wordt “of een agentuur-, huur- of
huurkoopovereenkomst” vervangen door: een krediettransactie als
bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet of een agentuur-, huur-,
huurkoop- of consumentenkoopovereenkomst.

D

	Artikel 98 vervalt.

E

	In artikel 99, eerste lid, wordt na “de wet” ingevoegd: of een
krachtens artikel 108a vastgestelde algemene maatregel van bestuur.

F

	In artikel 108, tweede lid, wordt “€ 5000” vervangen door: €
25.000.

G

	Na artikel 108 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 108a

	Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een
rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor
de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig de
artikelen 99 tot en met 108 bevoegde rechtbank worden aangewezen als
bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel
aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen
daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de
rechterlijke organisatie. 

H

	In artikel 109 wordt na “de artikelen 99 tot en met 108” ingevoegd:
of een krachtens artikel 108a vastgestelde algemene maatregel van
bestuur.

I

	In artikel 110, eerste lid, wordt “€ 5000” vervangen door: €
25.000.

J

	Artikel 111, tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:

	e. de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennisneemt, onder
vermelding van het adres van het gerecht dan wel, indien de zaak moet
worden behandeld op een nevenlocatie van het gerecht, het adres van die
nevenlocatie alsmede, indien de zaak moet worden behandeld op een
nevenlocatie waar geen stukken kunnen worden ingediend, het adres waar
stukken kunnen worden ingediend;.

K

	In artikel 262, aanhef, wordt na “de wet” ingevoegd: of een
krachtens artikel 268a vastgestelde algemene maatregel van bestuur.

L

	Na artikel 268 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 268a

	Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een
rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur voor
de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig de
artikelen 262 tot en met 268 bevoegde rechtbank worden aangewezen als
bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel
aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen
daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de
rechterlijke organisatie. 

M

	In artikel 269 wordt na “de artikelen 262 tot en met 268”
ingevoegd: of een krachtens artikel 268a vastgestelde algemene maatregel
van bestuur.

N

	In artikel 1019j, aanhef, wordt “artikel 48, tweede en derde lid,”
vervangen door: artikel 48.

ARTIKEL IV

	In de artikelen 131 en 241 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt
“€ 5000” vervangen door “€ 25.000” en wordt een volzin
toegevoegd, luidende: De zaken, bedoeld in de eerste en tweede volzin,
worden niet behandeld en beslist door de kantonrechter.

ARTIKEL V

	De bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt als volgt
gewijzigd:

	1. De tabel betreffende griffierechten bij de sector kanton van de
rechtbank komt te luiden:

GRIFFIERECHTEN BIJ DE RECHTBANK VOOR KANTONZAKEN

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek	Griffierecht

voor rechtspersonen	Griffierecht voor natuurlijke personen	Griffierecht

voor onvermogenden

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

- van onbepaalde waarde of

- met een beloop van niet meer dan €  500 in hoofdsom 	€ 106	€ 71
€ 71

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een
beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500 in hoofdsom 	€
426	€ 202	€ 71



Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een
beloop van meer dan € 12.500  in hoofdsom	€ 851	€ 426	€ 71





	2. De tabel betreffende griffierechten bij de sector civiel van de
rechtbank komt te luiden:

GRIFFIERECHTEN BIJ DE RECHTBANK VOOR ANDERE ZAKEN DAN KANTONZAKEN

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek	Griffierecht

voor rechtspersonen	Griffierecht voor natuurlijke personen	Griffierecht

voor onvermogenden

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van
onbepaalde waarde	€ 560

	€ 260

	€ 71



Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een
beloop van meer dan € 25.000 en niet meer dan € 100.000 in hoofdsom 
€ 1744	€ 800	€ 71 



Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een
beloop van meer dan € 100.000 in hoofdsom 	€ 3529

	€ 1400

	€ 71





ARTIKEL VI

	Aan artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering wordt een lid
toegevoegd, luidende:

	3. Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij
een rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur
voor de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig
het eerste of tweede lid bevoegde rechtbank worden aangewezen als
bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel
aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen
daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de
rechterlijke organisatie. 

ARTIKEL VII

	Aan artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een lid
toegevoegd, luidende:

	3. Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij
een rechtbank daartoe noodzaakt, kan bij algemene maatregel van bestuur
voor de duur van ten hoogste twee jaar een andere dan de overeenkomstig
het eerste of tweede lid bevoegde rechtbank worden aangewezen als
bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een bij die maatregel
aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt verstaan hetgeen
daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de Wet op de
rechterlijke organisatie. 

ARTIKEL VIII

	Artikel 27 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gewijzigd
als volgt:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Indien een voortdurend gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij
een van de in het eerste lid genoemde rechtbanken daartoe noodzaakt, kan
bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van ten hoogste twee
jaar een andere dan de overeenkomstig het eerste lid bevoegde rechtbank
worden aangewezen als bevoegde rechtbank voor zaken die behoren tot een
bij die maatregel aangewezen categorie. Onder zittingscapaciteit wordt
verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder h, van de
Wet op de rechterlijke organisatie.

ARTIKEL IX

	Artikel XIII van de Wet organisatie en bestuur gerechten vervalt.

ARTIKEL X

	In artikel 3, aanhef, van de Beroepswet wordt “de afdelingen 1, 2 en
6” vervangen door “de afdelingen 1, 1A, 2 en 6” en wordt “de
artikelen 2, 3, 9, 11, 20 en 21” vervangen door: de artikelen 2, 3, 9,
11, 20, 21 en 23a.

ARTIKEL XI

	In artikel 4, aanhef, van de Wet bestuursrechtspraak
bedrijfsorganisatie wordt “de afdelingen 1, 2 en 6” vervangen door
“de afdelingen 1, 1A, 2 en 6” en wordt “de artikelen 2, 3, 9, 11,
20 en 21” vervangen door: de artikelen 2, 3, 9, 11, 20, 21 en 23a.

ARTIKEL XII

	Artikel 3 van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering
rechterlijke organisatie vervalt.

ARTIKEL XIII

	De Advocatenwet wordt gewijzigd als volgt:

A

	Aan artikel 46b wordt een lid toegevoegd, luidende:

	17. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en
c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke
organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
gedragingen van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de
leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten, met dien
verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van de raad
van discipline; en

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

B

	Aan artikel 54 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en
c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke
organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
gedragingen van de leden en de plaatsvervangende leden, met dien
verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van het hof
van discipline; en

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

ARTIKEL XIV

	Aan artikel 36 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt een lid toegevoegd,
luidende:

	5. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en
c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke
organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
gedragingen van de leden en de plaatsvervangende leden van de kamer voor
gerechtsdeurwaarders, met dien verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van de kamer
voor gerechtsdeurwaarders; en

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

ARTIKEL XV

	Aan artikel 95 van de Wet op het notarisambt wordt een lid toegevoegd,
luidende:

	3. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en
c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke
organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
gedragingen van deze leden, met dien verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van de kamer
van toezicht; en

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

ARTIKEL XVI

	Aan artikel 16 van de Algemene wet gelijke behandeling wordt een lid
toegevoegd, luidende:

	6. De artikelen 13a tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke
organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
gedragingen van de leden van de Commissie, met dien verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van de
Commissie; en

	b. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13b, eerste lid,
onderdelen b en c, onder “overeenkomstig artikel 26 of 75 een
klacht” wordt verstaan: een klacht.

ARTIKEL XVII

	Aan artikel 22 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990
wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 13a, 13b,
uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c
tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden van
het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers, met dien verstande
dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van het
veterinair tuchtcollege; en

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

ARTIKEL XVIII

	Aan artikel 32 van de Loodsenwet wordt een volzin toegevoegd, luidende:
De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c,
en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke
organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
gedragingen van de leden van het tuchtcollege loodsen en hun
plaatsvervangers, met dien verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van het
tuchtcollege loodsen; en

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

ARTIKEL XIX

	Aan artikel 60 van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 13a,
13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en
13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van deze leden en
plaatsvervangende leden, met dien verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van het
regionaal tuchtcollege onderscheidenlijk centrale tuchtcollege; en 

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

ARTIKEL XX

	Indien artikel I, onderdeel G, van de Wet van 13 april 2004, houdende
wijziging van de Zeevaartbemanningswet in verband met de invoering van
tuchtrechtspraak (Stb. 208) in werking treedt of is getreden, komt
artikel 55d, tweede lid, van de Zeevaartbemanningswet te luiden:

	2. De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en
c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke
organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
gedragingen van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de
leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege, met dien
verstande dat:

	a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder “het
betrokken gerechtsbestuur” wordt verstaan: de voorzitter van het
tuchtcollege; en

	b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in
artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende
belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

ARTIKEL XXI

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gerechten worden
aangewezen waarop artikel 15, zevende lid, van de Wet op de rechterlijke
organisatie niet van toepassing is.

	2. Onze Minister van Justitie kan, de Raad voor de rechtspraak en het
College van procureurs-generaal gehoord, bepalen dat een door hem te
bepalen categorie van strafzaken wordt behandeld door een andere
rechtbank of ander gerechtshof. 

	3. Dit artikel vervalt drie jaar nadat het in werking is getreden.

ARTIKEL XXII

	1. Op de behandeling van en de rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van
kantonzaken die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van een daarop
betrekking hebbend artikel of onderdeel van deze wet bij een gerecht
aanhangig waren, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van
toepassing.

	2. Een sector kanton als bedoeld in artikel 47 van de Wet op de
rechterlijke organisatie zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 1 en 2, wordt
aangemerkt als een sector als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de
Wet op de rechterlijke organisatie.

	3. Op de behandeling van en de rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van
zaken die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II
onderscheidenlijk onderdelen van dat artikel bij een gerechtshof
aanhangig waren, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van
toepassing.

	4. In de eerste bijlage bij de Wet op de rechterlijke organisatie en in
het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, zoals deze
luidden op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
I, onderdelen I en T, aangewezen nevenvestigings- en
nevenzittingsplaatsen van het gerechtshof onderscheidenlijk de rechtbank
die niet op dat tijdstip krachtens artikel 41, tweede lid, eerste
volzin, onderscheidenlijk artikel 59, tweede lid, eerste volzin, van de
Wet op de rechterlijke organisatie bij algemene maatregel van bestuur
zijn aangewezen, worden met ingang van dat tijdstip aangemerkt als
nevenlocaties die krachtens artikel 41, tweede lid, tweede volzin,
onderscheidenlijk artikel 59, tweede lid, tweede volzin, van de Wet op
de rechterlijke organisatie door de Raad voor de rechtspraak zijn
aangewezen.

	5. Artikel XIII van de Wet organisatie en bestuur gerechten en artikel
3 van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke
organisatie, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel I, onderdelen C, H, onder 2, M, onder 3, R, S, onder 2,
onder b, Y, onder 1, W, onder 1, en X, en de artikelen IX tot en met XXI
van deze wet, blijven van toepassing op klachten van diegenen die voor
dat tijdstip van inwerkingtreding een verzoek bij de procureur-generaal
bij de Hoge Raad hebben ingediend tot het instellen van een vordering
bij de Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar een gedraging dan
wel bij de Nationale ombudsman een verzoek hebben ingediend tot het
instellen van een onderzoek naar een gedraging.

ARTIKEL XXIII

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XXIV

	Deze wet wordt aangehaald als: Evaluatiewet modernisering rechterlijke
organisatie.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   22