Nader rapport inzake vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)
Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)
Nader rapport
Nummer: 2010D24933, datum: 2010-06-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
- Mede ondertekenaar: A. Klink, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2010Z09144:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Medeindiener: A. Klink, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2010-06-24 14:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-06-30 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-10-28 14:00: Wet forensische zorg (32398) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2012-02-02 14:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-04-02 11:00: Wet forensische zorg (32398) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-05-31 13:30: Procedures (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-11-21 10:15: Wet forensische zorg (32398) (voortzetting, te beginnen met beantwoording in 1e termijn) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-12-18 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector straf- en sanctierecht Ā Schedeldoekshaven 100 2511 EXĀ Ā Den Haag Postbus 20301 2500 EHĀ Ā Den Haag www.justitie.nl Ā Contactpersoon C.H. Bangma Ā TĀ Ā 070 370 76 26 c.h.bangma@minjus.nl Ā Registratienummer 5651769/10/6 Ā DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _aankoningin Aan de Koningin DOCPROPERTY _datum Datum DOCPROPERTY datum 27 mei 2010 DOCPROPERTY _onderwerp Onderwerp DOCPROPERTY onderwerp Nader rapport inzake voorstel van wet tot vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 juni 2009, nr.Ā 09.001714, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 december 2009, nr. W03.09.0217/II, bied ik U hierbij aan. A ALGEMEEN De Raad van State vraagt om in de toelichting overtuigend te motiveren op welke wijze met dit voorstel dat de organisatie en de financiering van de forensische zorg regelt, ook de gestelde inhoudelijke doelen worden gerealiseerd. Graag voldoe ik aan dit verzoek van de Raad. Het algemene deel van de toelichting is hierop aangepast. In hoofdstuk 2 worden de doelstellingen van het wetsvoorstel uitgebreid besproken. B TAKEN EN BEVOEGDHEDEN MINISTER VAN JUSTITIE De Raad is van oordeel dat de voorgestelde overgang van bevoegdheden naar de Minister van Justitie aanvaardbaar is als een verantwoord evenwicht tussen de drie pijlers van de tbs gewaarborgd blijft en de verbetering van de kwaliteit van de zorg conform de doelstellingen van het voorstel niet in het gedrang komt. Volgens de Raad bestaat het risico dat de nadruk bij de tbs te veel op straffen en beveiligen komt te liggen. Met genoegen licht ik mijn keuze voor dit systeem nader toe. Ik heb hierover een aanvulling opgenomen in hoofdstuk 2 van de toelichting. De Raad meent dat voor de intramurale zorg een inkoopmodel, gericht op open inschrijving en (prijs)concurrentie geen weg is. De Raad twijfelt aan het toetreden van nieuwe aanbieders tot de forensische markt en adviseert in ieder geval voor de intramurale zorg af te zien van het voorgestelde, op marktwerking gerichte, model. In tegenstelling tot de Raad van State ben ik van oordeel dat er, net als bij de ambulante forensische zorg, bij de intramurale forensische zorg wel degelijk marktwerking mogelijk, en zelfs wenselijk is. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat zorgaanbieders toetreden tot andere segmenten van de forensische zorg. Een zorgaanbieder die enkel reguliere GGz-zorg aanbiedt, kan zijn zorgaanbod uitbreiden met intramurale verslavingszorg. De met het inkoopmodel opgedane ervaringen van de afgelopen jaren bevestigen deze mogelijkheid. Er zijn meer GGz-aanbieders toegetreden tot de forensische zorg, zowel bij de ambulante als de intramurale zorg. Sinds 2008 koopt Justitie forensische zorg via het inkoopmodel in. In 2008 is bij 64 zorginstellingen forensische zorg ingekocht. In 2009 zijn er 80 contractspartijen en in 2010 zijn er met 88 instellingen contracten gesloten. De bereidheid van zorginstellingen om contracten met Justitie af te sluiten is groot gebleken. Doordat Justitie zelf zorg inkoopt is er een meer gedifferentieerd zorgaanbod ontstaan. Dit vergemakkelijkt de doorplaatsing van justitiabelen en komt de aansluiting tussen de forensische en curatieve zorg ten goede. Onlangs heeft de Nederlandse Zorgautoriteit te kennen gegeven een advies te willen uitbrengen over het nieuwe stelsel van forensische zorg. De NZa zal daarbij ingaan op de marktwerking in het nieuwe stelsel van forensische zorg. Mogelijke adviezen voor verbetering zullen door mij worden onderzocht. Omtrent de door de Raad gesignaleerde onduidelijkheden omtrent de procedure met betrekking tot het indicatieadvies en ābesluit, merk ik het volgende op. In lijn met hetgeen in de vijfde voortgangsrapportage Plan van Aanpak tbs/Vernieuwing Forensische Zorg (Kamerstukken II, 2009/10, 29452, 122) aan de Tweede Kamer is gemeld, wordt dit jaar de indicatiestellingsprocedure heroverwogen. In overleg met de betrokken instanties, waaronder de Raad voor de Rechtspraak, wordt bezien op welke wijze de indicatiestelling vormgegeven gaat worden. Het streven naar een eenduidige en inzichtelijke procedure vormt de basis voor de nieuwe vormgeving. Momenteel wordt in het bijzonder Ć©Ć©n mogelijkheid onderzocht. De contouren hiervan zijn in het wetsvoorstel opgenomen. Deze procedure voorziet in een indicatie die wordt afgegeven door Ć©Ć©n van de instanties die in het huidige stelsel de indicatiestelling verricht. Deze indicatie is beschikbaar op het moment dat de rechter vonnis velt of bij de beslissing van de officier van justitie, rechter-commissaris, advocaat-generaal of de minister van Justitie. De indicatie wordt vervolgens samen met het vonnis van de rechter betrokken bij de plaatsing van de justitiabele in een passende zorginstelling. Deze variant wordt op haar merites beoordeeld en daarna vindt besluitvorming plaats. Indien nodig, zal op basis hiervan het wetsvoorstel worden aangepast door middel van een nota van wijziging. In tegenstelling tot de Raad van State zie ik een toegevoegde waarde in het vereiste van een machtiging van de minister bij het verstrijken van de strafrechtelijke titel. Dit vereiste is opgenomen in artikel 3.4 en is geĆ«nt op het bestaande artikel 4, tweede en derde lid, en artikel 72 van de Bvt. Artikel 72 is omgevormd tot een generieke bepaling ten behoeve van de beĆ«indiging van het verblijf van personen die in een instelling zijn opgenomen. Door middel van het afgeven van de machtiging wordt door de minister vastgesteld dat de strafrechtelijke titel daadwerkelijk is verstreken en er geen grondslag (meer) bestaat om de vrijheid van de betrokkene te benemen of te beperken. Een dergelijke vaststelling biedt ook de mogelijkheid om te bezien of andere vormen van (gedwongen) zorg nodig zijn. In de situatie dat verdere behandeling noodzakelijk is, wordt bepaald dat in plaatsing elders moet zijn voorzien. Een rauwelijkse terugkeer in de samenleving kan hiermee worden voorkĆ³men. Het vereiste van de machtiging kan er niet toe leiden dat de betrokkene langer wordt vastgehouden, dan op grond van de strafrechtelijke titel noodzakelijk is. De machtiging kent namelijk een administratief karakter. Indien wordt vastgesteld dat er geen strafrechtelijke titel (meer) bestaat, zal de betrokkene niet langer worden vastgehouden. Om die reden zie ik geen toegevoegde waarde in een beroepsmogelijkheid bij de rechter tegen het onthouden van de machtiging. De vaststelling van de aan- of afwezigheid van een strafrechtelijke titel is namelijk zeer feitelijk van aard. Indien er grond is voor verdere behandeling (bijvoorbeeld op grond van de Wet bopz), zal daartoe altijd een nieuwe titel in het leven worden geroepen, waartegen rechtsmiddelen openstaan. De Raad stelt dat patiĆ«nten die op last van de strafrechter zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, kunnen worden ontslagen door de geneesheer-directeur, indien de Minister van Justitie hiermee instemt. De Raad adviseert om tegen het onthouden van deze instemming eveneens beroep open te stellen bij de rechter. In reactie hierop meld ik dat de Minister van Justitie geen bemoeienis heeft ten aanzien personen van die op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zijn geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. Vanaf het moment van plaatsing geldt het regime van de Wet bopz. De Minister van Justitie kan een vrijlating niet beletten. Als de patiĆ«nt de kliniek wil verlaten en de geneesheer-directeur dit weigert, kan de patiĆ«nt, op grond van de bepalingen uit hoofdstuk IV van de Wet bopz, naar de rechter. De Raad onderschrijft het belang van voldoende bevoegdheden van de Minister van Justitie ten opzichte van de tbs-instellingen, maar vindt dat met het nu voorgestelde benoemingsrecht intern en extern toezicht onvoldoende van elkaar worden onderscheiden. Naar aanleiding hiervan wijs ik er op dat de betrokken persoon lid is van de Raad van toezicht en deelneemt aan de beraadslagingen en besluitvorming van dit orgaan. De omstandigheid dat de betrokkene is benoemd door de Minister van Justitie en ruggespraak houdt over het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden, doet hier niet aan af. De gebruikelijke regels van beraadslaging en besluitvorming worden hiermee niet doorkruist. Ik zie dan ook niet hoe dit tot onduidelijkheden zou kunnen leiden. Verder maakt de Raad opmerkingen over de mogelijkheid van de Minister om rechtstreeks aanwijzingen te geven aan het hoofd van de instelling. Hiermee zou de Raad van toezicht worden gepasseerd. In dit verband wijs ik op de passages die zijn opgenomen in hoofdstuk 14 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. In dit hoofdstuk bespreek ik de opmerkingen die zijn gemaakt in de adviezen naar aanleiding van de consultatieversie van het wetsvoorstel, dat de bevoegdheden van de Minister niet in alle opzichten aansluiten bij de organisatiestructuur van de instellingen. In artikel 3.3, lid 5, en de toelichting hierop, heb ik onderscheid gemaakt tussen aanwijzingen aan de Raad van toezicht en aanwijzingen aan het hoofd van de instelling. Aanwijzingen die betrekking hebben op het beleid van de tbs-instelling dienen te worden gegeven aan de Raad van toezicht. Aanwijzingen die betrekking hebben op individuele gevallen moeten worden gegeven aan het hoofd van de instelling. Op deze wijze wordt aangesloten bij de verantwoordelijkheden binnen de inrichtingen en wordt de Raad van toezicht niet gepasseerd. C ORGANISATIE De Raad van State ziet beperkte mogelijkheden voor de Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPCās) om op korte termijn een volwaardig alternatief te bieden voor de instellingen voor forensische zorg. Zolang daar geen verandering in is gekomen, zal verzekerd moeten zijn dat de patiĆ«nt slechts in uiterste nood in een PPC wordt geplaatst, aldus de Raad. In verband hiermee wijs ik allereerst op de motie Van de Beeten. Aan deze motie lag de vaststelling ten grondslag dat er sprake is van schaarste aan zorgvoorzieningen voor gedetineerden met complexe problematiek. Deze schaarste is aanleiding geweest voor een forse uitbreiding van het aantal zorgplaatsen tot een totaal van 1020 klinische zorgplaatsen voor gedetineerden. Van deze plaatsen is circa de helft ingekocht in de geestelijke gezondheidszorg. De overige 350 plaatsen zijn in het gevangeniswezen gecreĆ«erd. De 500 bestaande zorgplaatsen in het gevangeniswezen zijn op vijf locaties geconcentreerd, dit zijn zogenaamde PPCās. Van de 700 resterende plaatsen is circa de helft ingekocht in de geestelijke gezondheidszorg. De overige 350 plaatsen zijn ook op bovengenoemde vijf locaties in het gevangeniswezen gecreĆ«erd. Als klinische psychiatrische zorg noodzakelijk is, wordt de gedetineerde overgeplaatst naar een PPC of naar een GGz-instelling. Hierbij wordt als uitgangspunt āGGz, tenzijā gehanteerd. Indien de GGz de gevraagde zorg niet kan leveren, of wanneer plaatsing in de GGz vanuit maatschappelijke veiligheid niet wenselijk is of als gedetineerde niet willen meewerken aan een plaatsing in de geestelijke gezondheidszorg (en een rechterlijke machtiging een te zwaar instrument is), wordt de gedetineerde in een PPC geplaatst. De PPCās ontwikkelen zich volgens een groeimodel. In dit groeimodel wordt de behandeling steeds verder geoptimaliseerd. De behandeling is gericht op stabilisatie, motivatie en de verbetering van de psychische toestand. De geleverde verantwoorde zorg moet aan veld- en beroepsnormen voldoen en is gewaarborgd door een werkend kwaliteitssysteem. Daarbij zijn de Kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst en de Penitentiaire beginselenwet van toepassing. Hierbij worden eisen gesteld aan het leefklimaat, voldoende opgeleid personeel, werken met behandelplannen, dossiervoering, het dagprogramma en ketensamenwerking. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de kwaliteit van zorg binnen de PPCās. Met de Inspectie is afgesproken dat zij in 2010 de PPCās bezoeken voor een eerste inspectie. Op deze wijze wordt beoogd om, conform het groeimodel, het zorgniveau binnen de PPCās te waarborgen en verder te verhogen. De Raad vraagt om verduidelijking ten aanzien van de categorie āoverige instellingenā. Het gaat om de private instellingen die niet zijn aangewezen als tbs-instelling. Ik voldoe graag aan het verzoek om deze verduidelijking aan te brengen. Ik deze verduidelijking aangebracht door in artikel 3.5 op te nemen dat nadere regels worden gesteld aan de categorie van instellingen welke niet zijn aangewezen als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden. D INDICATIESTELLING EN PLAATSING De Raad van State adviseert om in te gaan op het risico dat instellingen, door de acceptatieplicht voor zorgaanbieders zoals opgenomen in het wetsvoorstel, niet goed in staat zullen zijn om zich te specialiseren en het risico dat het moeilijker kan worden om afspraken te maken met GGz-instellingen over het verlenen van forensische zorg, als deze instellingen in staat moeten zijn alle vormen van forensische zorg te verlenen. De contracten met de instellingen bij wie zorg ingekocht wordt bevatten het zorgaanbod en het beveiligingsniveau. De acceptatieplicht, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, houdt in dat instellingen alle justitiabelen met de zorgvraag en beveiligingsniveau dat daarop aansluit, moeten opnemen. Instellingen hoeven dus niet in staat te zijn alle vormen van forensische zorg te verlenen. Daarom zal deze acceptatieplicht niet leiden tot een gebrek aan mogelijkheden tot specialisatie. Door middel van gerichte zorginkoop ontstaat een gedifferentieerd zorgaanbod dat aansluit bij de zorgvraag. De Raad adviseert om te verduidelijken dat de officier van justitie door dit wetsvoorstel geen bevoegdheid krijgt dwangopname op te leggen als aanwijzing bij de strafbeschikking. Dit geeft mij aanleiding om te wijzen op het karakter van de strafbeschikking. Deze geldt voor lichte veel voorkomende strafbare feiten, waarbij het openbaar ministerie voorheen zelf een schikkingsvoorstel (transactie) kon aanbieden. Een dwangopname als voorwaarde bij een dergelijke beschikking is disproportioneel. Om die reden heeft een verbod in de wet om een dergelijke voorwaarde in een strafbeschikking op te nemen geen toegevoegde waarde en kan dan ook worden gezien als een overbodige wetsbepaling. De Raad adviseert om over te gaan tot vereenvoudiging van de rechtsbescherming. Ten aanzien van dit advies en het advies van de Raad om de rechtsbescherming anders te regelen ten aanzien van indicatiebesluiten, verwijs ik naar de paragraaf in onderdeel B van dit nader rapport, waarin de indicatiestellingsprocedure wordt besproken. E VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS De Raad adviseert om bij elke gegevensverwerking aan te geven om welke gegevens het gaat, of die gegevens bijzondere persoonsgegevens (medisch, strafrechtelijk of allebei) zijn, op welke wettelijke grondslag de verstrekking is gebaseerd en of die grondslag voldoet aan de daarvoor geldende waarborgen. De bepalingen inzake de gegevensverstrekking die thans in het wetsvoorstel zijn opgenomen, houden nauw verband met de procedure voor de indicatiestelling. Zoals hiervoor aangegeven zal deze procedure worden herijkt. Thans wordt hierover overleg gevoerd met diverse instanties. In de aangekondigde nota van wijziging zal de procedure voor de indicatiestelling worden aangepast, waarbij tevens vorenstaande opmerking van de Raad van State worden verwerkt. De Raad maakt een opmerking die betrekking heeft op artikel 4.3, derde lid. Hierin is geregeld dat een zorgaanbieder die de kosten van forensische zorg wil declareren, aan de minister de persoonsgegevens van de forensische patiĆ«nt moet verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet, waaronder medische gegevens. De Raad merkt op dat de specifieke verplichting om die gegevens te verstrekken ter controle van declaraties, kan vervallen, aangezien dit reeds in het vijfde lid van artikel 4.3 is geregeld. De Raad merkt dit terecht op. Artikel 4.3, derde lid, is hierop aangepast. De Raad adviseert verder om de formulering ānoodzakelijk voor de uitvoering van deze wetā aan te scherpen, zodanig dat precies duidelijk is om welke gegevens het gaat. In dit verband wijs ik op artikel 4.4. In dit artikel heb ik een voorschrift opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over welke gegevens de verplichting tot gegevensverstrekking als bedoeld in artikel 4.3 zich uitstrekt en op welke wijze deze gegevens worden verwerkt. Door middel van de vaststelling van de algemene maatregel van bestuur wordt de door de Raad aangehaalde formulering nader aangescherpt. Deze constructie biedt ook de mogelijkheid om voortdurend acht te slaan op de vraag of de in het Besluit forensische zorg opgenomen gegevens actueel zijn. Aanpassing aan nieuwe situaties en actualisatie van de waarborgen voor gegevensverstrekking kan daardoor effectiever en doeltreffender plaatsvinden. De Raad stelt voor om ook als het gaat om zorg in forensisch kader, niet af te wijken van de regel dat het beroepsgeheim soms zwaarder moet wegen. Ik deel deze opvatting van de Raad. Om die reden kunnen de bepalingen waarin dit beroepsgeheim wordt doorbroken, vervallen. Hierdoor zijn de reguliere regels aangaande het beroepsgeheim van een arts als bedoeld in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg van toepassing. Ik sluit echter niet uit dat in het kader van de nieuw te ontwikkelen indicatiestellingsprocedure een verplichting zal worden opgenomen voor een arts als bedoeld in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg om gegevens te verstrekken, waarbij het medisch beroepsgeheim zal worden doorbroken. Een dergelijke keuze zal slechts worden gemaakt indien dat strikt noodzakelijk is. De Raad adviseert om een passage op te nemen in de toelichting waarin wordt ingegaan op de rechten van de patiĆ«nt zoals geregeld in hoofdstuk 6 en 7 van de Wbp, titel 7 van het Burgerlijk Wetboek (geneeskundige behandelingsovereenkomst) en hoofdstuk X van de Penitentiaire beginselenwet. In reactie heb ik hoofdstuk 9 van de toelichting aangevuld en verduidelijkt. F WETSSYTEMATIEK De Raad adviseert om nader te bezien of de Bvt en het wetsvoorstel ā nu of op termijn ā kunnen worden ondergebracht in Ć©Ć©n nieuwe wet die de organisatie en de rechtspositie van de gehele forensische zorg regelt. In het onderhavige wetsvoorstel wordt uitgegaan van de bestaande rechtsposities, op grond van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de huidige Wet bopz. Het voorgaande brengt mee dat de Wet forensische zorg het karakter zal krijgen van een organisatiewet voor de gehele forensische zorg (inclusief tbs) en de Bvt van toepassing blijft, voor zover het de rechtspositie van de tbs-gestelde betreft en de Penitentiaire beginselenwet van toepassing blijft, voor zover het de rechtspositie van de gedetineerde betreft. Gelet op het doel van de motie Van de Beeten onderschrijf ik het door de Raad genoemde belang van verbetering en harmonisering van de rechtsposities. Om die reden heb ik er voor zorggedragen dat de overgang van de forensische zorg naar de zorg op grond van de Wet bopz, of de opvolger daarvan, zo vloeiend mogelijk is geregeld, ter verbetering van de door- en uitstroom. Als gezegd, wordt uitgegaan van de bestaande rechtsposities. In een tweede tranche zullen voorstellen worden gedaan ter verbetering van de rechtsposities. Indien ik hiertoe nu reeds voorstellen zou hebben gedaan, zou dit het huidige wetstraject ernstig hebben belemmerd. De veranderingen en wijzigingen die de aan deze wetswijziging ten grondslag liggende stelselwijziging meebrengen, zijn nu reeds van een dermate massieve omvang dat de door de Raad gewenste rechtspositionele wijzigingen in dit stadium onuitvoerbaar zijn. Dit doet overigens niet af aan de wenselijkheid van deze wijzigingen, die spoedig na afronding van het huidige wetstraject zullen worden voorbereid. De Raad adviseert verder om de bepaling waarin de omschrijving van de forensische zorg kan worden verruimd en de bepaling waarbij de categorie van personen aan wie zorg kan worden verleend kan worden verruimd, te schrappen. Ik neem dit advies niet over. Als ik dit zou doen, zou dat ernstig afbreuk doen aan het kaderscheppende karakter van dit wetsvoorstel. De stelselwijziging in de forensische zorg bevindt zich thans in een opbouwfase. Over dit proces van opbouw wordt de Tweede Kamer periodiek geĆÆnformeerd. Dit brengt mee, dat vanaf de situatie waarbij dit wetsvoorstel is aanvaard, in werking is getreden en is geĆÆmplementeerd, het denkbaar en wenselijk kan zijn om ook andere vormen van zorg onder de werking van het wetsvoorstel te brengen. Gedacht kan worden aan de forensische jeugdzorg. Het ontbreken van de genoemde bepaling zal meebrengen dat hiervoor een nieuwe wetswijziging moet worden geconcipieerd. Ook andere goed functionerende kaderscheppende wetten kennen een dergelijke modaliteit, zoals bijvoorbeeld de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. G OVERIGE OPMERKINGEN De Raad adviseert om de regeling voor observatie in zijn geheel uit te schrijven in het wetsvoorstel. De observatie heeft betrekking op de procedure voor de indicatiestelling. Ik verwijs naar hetgeen ik hierover in onderdeel B van dit nader rapport heb opgenomen. Hetzelfde geldt voor mijn reactie op het advies om de spoedprocedure voor het indicatieadvies in overeenstemming te brengen met de toelichting, te voorzien van termijnen en bezwaar en beroep open te stellen. De Raad maakt verder een opmerking over het vervallen van artikel 3 van de Bvt. De Raad veronderstelt dat het wegvallen van artikel 3 niet bedoeld is. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om er op te wijzen dat dit artikel gaat over het scheiden van bepaalde categorieĆ«n van inrichtingen en de wijze waarop verpleegden binnen de instellingen verblijven. Dergelijke zaken zullen worden opgenomen in het Besluit forensische zorg. Het voorgestelde artikel 3.5 geeft de grondslag voor het stellen van nadere regels over het beheer van de instellingen en de wijze waarop forensische patiĆ«nten worden behandeld. De Raad adviseert om de toelichting overzichtelijker te maken, door passages die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben bij elkaar te plaatsen en inconsistenties op te heffen. Ik onderschrijf het belang dat de Raad hecht aan overzichtelijke en toegankelijke wetsvoorstellen volledig. Elk onderdeel van het stelsel van forensische zorg is daarom gerangschikt in een apart hoofdstuk en daar waar lagere regelgeving nodig is, wordt dit steeds benoemd in het laatste artikel van het betreffende hoofdstuk. De toelichting kent dezelfde opbouw als het wetsvoorstel. Omdat de onderdelen van het stelsel van forensische zorg onderling met elkaar verbonden zijn, komen bepaalde onderwerpen, bij de bespreking ervan in de toelichting, enkele malen terug. Door dit te doen, wordt juist de overzichtelijkheid vergroot, aangezien de diverse verbindingen helder worden. Daar waar de Raad enkele vermeende inconsistenties noemt, heb ik verduidelijkingen aangebracht in de toelichting. De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen. De Minister van Justitie, DOCPROPERTY ondertekening DOCPROPERTY rubriceringvolg DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 DOCPROPERTY _van van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 7 DOCPROPERTY rubricering if NUMPAGES 7 = "1" "" " DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE 1 DOCPROPERTY _van van NUMPAGES 7 " Pagina 1 van 7 DOCPROPERTY directoraatvolg Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken DOCPROPERTY directoraatnaamvolg Directie Wetgeving DOCPROPERTY onderdeelvolg Sector straf- en sanctierecht DOCPROPERTY directieregel Ā DOCPROPERTY _datum Datum DOCPROPERTY datum 27 mei 2010 DOCPROPERTY _onskenmerk DOCPROPERTY onskenmerk DOCPROPERTY rubricering