Inbreng verslag schriftelijk overleg Informele Raad voor het Concurrentievermogen van 14 tot en met 16 juli 2010
Raad voor Concurrentievermogen
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2010D29073, datum: 2010-07-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: B. van der Ham, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.P.M. van der Velden, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2010Z09218:
- Indiener: M.J.A. van der Hoeven, minister van Economische Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- 2010-06-22 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-06-22 16:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken (2008-2010)
- 2010-07-08 12:00: Informele Raad voor het Concurrentievermogen van 14 t/m 16 juli 2010 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken (2008-2010)
- 2011-09-28 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (đ origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009-2010 21 501-30 Reactie op de brieven over verslag Raad voor het Concurrentievermogen 25 en 26 mei 2010 en geannoteerde agenda voor de Informele Raad voor het Concurrentievermogen van 14 tot en met 16 juli 2010 Nr. INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 8 juli 2010 Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte om over de brieven van de minister van Economische Zaken inzake verslag Raad voor het Concurrentievermogen 25 en 26 mei 2010 (21 501-30, nr. 232) en geannoteerde agenda voor de Informele Raad voor het Concurrentievermogen van 14 tot en met 16 juli 2010 (21 501-30, nr. 233) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. De vragen en opmerkingen zijn op 8 juli 2010 aan de minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van [datum] zijn ze (door âŠ) beantwoord. Inhoudsopgave Blz. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de D66 Reactie van de minister van Economische Zaken I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat in september een mededeling van de Europese Commissie komt over een nieuw Europees industriebeleid. De nieuwe elementen, die moeten bewerkstelligen dat vanuit de economische crisis een transitie kan worden gemaakt naar een concurrerend, innovatief en eco-efficiĂ«nt Europa, spreekt deze leden aan. Het vinden van een oplossing voor grote maatschappelijke problemen, zoals rond vergrijzing, energie- en klimaatproblematiek, dient voorop te staan. Het voortbouwen op het huidige beleid is een goed uitgangspunt, maar deze leden vragen naar de rol die sleutelgebieden in het beleid krijgen. Hoe wordt de samenwerking met andere lidstaten van de Europese Unie bevorderd op de terreinen die de sleutelgebieden bestrijken? En hoe wordt zorggedragen voor een level playing field? De kredietverstrekking verloopt nog altijd stroef en baart de leden van de PvdA-fractie zorgen. Op welke manier wordt de kredietverlening gestimuleerd, dan wel aangezwengeld? Verbreding van de reikwijdte naar diensten is voor deze leden belangrijk, omdat de dienstensector in Nederland een niet onaanzienlijk deel van de economie bestrijkt. Goede samenwerking tussen industrie en diensten komt de gehele economie ten goede. Tot slot willen de leden van de PvdA-fractie op dit onderdeel van de agenda de positie van het MKB benadrukken. Innovatie komt vooral binnen het MKB tot stand. Welke (extra) aandacht krijgt het MKB vanwege deze belangrijke rol? Binnen de Europa 2020-strategie is de onderzoek- en innovatiestrategie Ă©Ă©n van de zogenaamde âflagshipâ-initiatieven. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het streven van de Europese Commissie om het Europese onderzoek- en innovatiebeleid beter op elkaar aan te laten sluiten. Het vinden van oplossingen voor grote maatschappelijke problemen is, herhalen deze leden, uitgangspunt. Naast technologische innovatie moet ook sociale innovatie in beeld komen. Sociale innovatie kan van grote betekenis zijn voor het optimaliseren van de arbeidsproductiviteit. Welke positie wordt sociale innovatie toegedicht? Nederland (en Europa) kan zich met de Europa 2020-strategie de noodzakelijke kennis eigen maken en uitbouwen om de problemen en uitdagingen van de komende decennia te trotseren. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het standpunt van Nederland met betrekking tot het versterken van het innovatievermogen. Het verlagen van de administratieve lasten is voor deze leden speerpunt als het gaat om het creĂ«ren van de juiste randvoorwaarden. Welke inzet wordt hierop in het bijzonder gepleegd? En wat merkt het - innovatieve - MKB daar vervolgens van? De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank een stimulerende rol zouden moeten spelen bij de financiering van het MKB dat grensoverschrijdend technologisch onderzoek doet. Op welke wijze wordt ook gestimuleerd dat deze MKBâers samenwerking zoeken over de grens om kennis te delen en innovaties te bewerkstelligen? Welke regionale instrumenten kunnen (extra) worden ingezet? De leden van de PvdA-fractie stellen het op prijs dat het verlagen van de administratieve lasten onder het Kader Programma staat geagendeerd. Deze leden kunnen zich vinden in de raadsconclusies van 26 mei 2010. Hoe zijn de doelstellingen concreet geformuleerd? Welk tijdpad staat men voor ogen om de doelstellingen vervolgens te bewerkstelligen? De inzet van Nederland met betrekking tot de zogenaamde âtrust based approachâ en het uitbetalen van zogenaamde âlump sumsâ, waardoor de administratieve lasten omlaag kunnen worden de gebracht, spreekt deze leden aan. Ook het gebruik maken van boekhoudsystemen van de gebruiker moet absoluut tot topprioriteit worden verheven. Hoe komt deze inzet naar voren? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van dit schriftelijk overleg. Deze leden hebben een aantal vragen. De leden van de SP-fractie delen de mening dat de industrie van cruciaal belang is voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Deze leden vragen of er landen zijn die deze mening niet delen. Hoe kijken zij dan tegen de rol van de industrie aan? In het algemeen vragen deze leden op welke punten het kabinet verschil van inzicht verwacht als het gaat om de rol van de industrie bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en hoe het kabinet zich dan opstelt. Verder missen de leden van de SP-fractie een aantal instrumenten die een rol zouden kunnen spelen in het industriebeleid. Bijvoorbeeld belastingen en het stellen van normen. Kan het kabinet aangeven waarom die instrumenten niet genoemd worden in de brief? Ziet het kabinet een rol voor dit soort instrumenten in het industriebeleid? De leden van de SP-fractie vragen waarom niet wordt ingegaan op de invulling van het begrip âsociale innovatieâ. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat hier veel potentie ligt. Uit eerdere brieven en uitlatingen van het kabinet blijkt bovendien dat het kabinet het belang hiervan inziet. Kan het kabinet aangeven op welke wijze het kabinet in Europees verband sociale innovatie gaat stimuleren? Is het kabinet het met deze leden eens dat het zogenaamde âRijnlandse Modelâ hierbij een stimulerende rol kan spelen, omdat er in dat model een betere balans is tussen de machtsposities van verschillende stakeholders? Kan het kabinet ten slotte aangeven op welke wijze het effect van het Europese innovatiebeleid gemeten kan worden? De leden van de SP-fractie hebben er begrip voor dat het bij (fundamenteel) onderzoek moeilijk is om aan effect- of resultaatmeting te doen. Zou dit wel een mogelijkheid zijn bij (meer marktgerichte) innovatie? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de D66 De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Informele Raad voor het Concurrentievermogen. Op basis van de brief van het kabinet hebben deze leden een aantal opmerkingen en vragen. De leden van de D66-fractie ondersteunen het verzoek van het kabinet om de invloed van schaarste van grondstoffen op de concurrentiepositie van de Europese industrie nader te onderzoeken. Ten aanzien van de noodzaak van maatwerk voor bepaalde industriĂ«le sectoren vragen zij aan het kabinet wat bedoeld wordt met de zin âdat op economische gronden nader moet worden gekeken naar de randvoorwaarden in bepaalde sectorenâ? Welk afwegingskader wordt daarbij gehanteerd? Ten aanzien van de toegevoegde waarde van een Europese aanpak voor elektrische autoâs, vragen de leden van de D66-fractie aan het kabinet te onderbouwen waarom hier een duidelijke toegevoegde waarde ligt. Kan het kabinet voorbeelden geven van andere sectoren waar zij van mening is dat een dergelijke aanpak interessant zou kunnen zijn? Bestaat voor deze sectoren ook internationaal draagvlak voor het ontwikkelen van een internationale aanpak? De leden van de D66-fractie ondersteunen het belang van innovatie als motor voor economische groei en de cruciale rol van de beschikbaarheid van voldoende kapitaal om die motor te laten draaien. Daarnaast is het realiseren van het Europese Unie octrooi een belangrijke stap. Uit de geannoteerde agenda blijkt dat het kabinet de overall doelstelling van drie procent van het bruto nationaal product in Research & Development in 2020 ondersteunt. Deze Europese doelstelling moet vertaald worden in nationale hervormingsplannen. Op welke manier krijgt deze doelstelling gestalte in het Nederlandse beleid? Is het kabinet voornemens in het Nederlandse hervormingsplan de doelstelling van drie procent over te nemen? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het MKB een belangrijke rol speelt in innovatie, met name het MKB met significante groeipotentie. Het Eurostars programma richt zich op die snelle groeiers. Het programma wordt door het kabinet echter genoemd in de context van kredietverstrekking en Venture Capital, terwijl de Nederlandse participanten in Eurostars een subsidie krijgen. Is het kabinet van plan de wijze van deelname aan Eurostars te veranderen? Zo ja, kan het kabinet aangeven welke concrete wijzigingen worden voorgesteld? Ten aanzien van de aansluiting van de nationale en internationale kredietgarantieregelingen vragen deze leden in hoeverre Nederlandse partijen een partnerschap hebben gesloten met de Europese Investeringsbank voor het âRisk Sharing Finance Facilityâ instrument. Hoe verhouden innovatie en onderzoekspartnerschappen zich tot de âKnowledge and Innovation Communitiesâ waarvan de eerste serie relatief recent door het European Institute for Technology zijn gelanceerd? Ten aanzien van de vereenvoudiging van deelname aan het Kaderprogramma voor Research & Development, zouden de leden van de D66-fractie gaarne de volgende vragen stellen. Hoe verhoudt de mededeling van de Europese Commissie zich tot eerdere vereenvoudigingvoorstellen die de Europese Commissie in 2005 deed? Worden voorstellen daaruit, die niet door het huidige voorstel worden afgedekt, nog op andere wijze geĂŻmplementeerd? Ten aanzien van de resultaatgerichte financiering zijn deze leden van mening dat dit verder uitgewerkt en uitgelegd dient te worden. Volgens deze leden dient voorkomen te worden dat een resultaatgerichte financiering zou leiden tot het niet meer financieren van risicovol, maar potentieel baanbrekend onderzoek. Deze leden zijn van mening dat publieke middelen hier juist een marktfalen oplossen. Is het kabinet van plan om bij een discussie over het aanpassen van het financiĂ«le reglement ook de problemen rond de âJoint Technology Initiativesâ aan te kaarten? II. REACTIE VAN DE MINISTER De voorzitter van de commissie, Van der Ham De adjunct-griffier van de commissie, Van der Velden PAGE PAGE 3