[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport inzake Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand

Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand (Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand)

Nader rapport

Nummer: 2010D29705, datum: 2010-07-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z10953:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

DW/PR

 

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

 

Contactpersoon

T. Heukels

 

T  070 370 68 28

F  070 370 70 84

t.heukels@minjus.nl

 

Registratienummer

5659765/10/6

 











  DOCPROPERTY rubricering   

  DOCPROPERTY _aankoningin  Aan de Koningin 







	  DOCPROPERTY _datum  Datum 	  DOCPROPERTY datum  7 juli 2010 

  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY onderwerp  Nader
rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de
vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische
dienstverlening bij de burgerlijke stand (Wet elektronische di
enstverlening burgerlijke stand)





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 maart 2010,
nr. 10.000542, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij, en in
afschrift aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 april
2010, nr. WO3.10.0070/II, bied ik U hierbij aan. Het voorstel geeft de
Raad van State aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen. 

1.	De facultatieve keuze voor elektronische dienstverlening

a.	De Raad meent dat de facultatieve keuze van gemeenten ten aanzien van
de invoering van elektronische dienstverlening op het terrein van de
burgerlijke stand overeenstemt met artikel 2:15 lid 1 van de Algemene
wet bestuursrecht, maar geeft in overweging om in de toelichting nader
in te gaan op het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder bij
koninklijk besluit een eventuele, al dan niet gefaseerde, plicht tot het
aanbieden van elektronische dienstverlening zal worden ingevoerd
(artikel IV lid 2).

	De keuze voor een keuzerecht van gemeenten voor elektronische
dienstverlening bij de burgerlijke stand berust op een aantal factoren.
Daartoe horen met name de gemeentelijke autonomie en de daaraan
inherente eigen verantwoordelijkheid van gemeenten voor de kwaliteit van
de dienstverlening evenals de technische en softwarematige kaders voor
een betrouwbare invoering ervan. De twee laatste aspecten worden in het
dit voorjaar gestarte pilotproject Randvoorwaarden modernisering
Burgerlijke Stand (RmBS) onder leiding van de Stichting ICTU en in nauwe
samenwerking met een aantal gemeenten nader bezien. Ook moet worden
voorkomen dat bijvoorbeeld kleinere gemeenten tot een vorm van
dienstverlening worden verplicht die men (nog) niet wil, waaraan geen of
minder behoefte bestaat of waarvoor men de faciliteiten of de middelen
niet heeft. Invoering van de elektronische weg op eigen initiatief van
gemeenten biedt daarom de beste grondslag voor een proces van gefaseerde
invoering van het elektronische verkeer met de burger in kwesties
betreffende de burgerlijke stand. De in het wetsvoorstel voorziene
mogelijkheid tot een verplichte, eventueel gefaseerde, invoering van de
elektronische weg berust primair op de wens om te voorkomen dat er een
situatie kan ontstaan waarin het overgrote deel van de gemeenten is
overgegaan tot een elektronische dienstverlening, maar de goede werking
daarvan wordt belemmerd doordat een klein aantal gemeenten daarvan
vooralsnog heeft afgezien. Dat zou tot onnodige hinderpalen in het
interbestuurlijke verkeer en daarmee samenhangende kosten en
inefficiënties kunnen leiden. Uiterlijk drie jaar na de
inwerkingtreding van deze wet zal, bij wijze van tussenbalans, worden
nagegaan of deze situatie zich voordoet of binnen dan afzienbare tijd
kan gaan voordoen. 

	De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

b.	Overeenkomstig het advies van de Raad van State is in de tekst van de
voorgestelde artikelen 1:19e, eerste lid, en 1:19h, tweede lid, BW het
facultatieve karakter van de elektronische weg beter tot uitdrukking
gebracht. Daartoe zijn de woorden “als deze weg is geopend”
ingevoegd, waarmee wordt aangesloten bij de in artikel 2:15 lid 1
Algemene wet bestuursrecht gebruikte terminologie. 

	Daarentegen is de suggestie van de Raad om, voor het moment waarop een
plicht tot elektronische dienstverlening ontstaat, te voorzien in een
aanpassing van de wetsartikelen, naar analogie van de Wet elektronische
bekendmaking, in plaats van de in artikel IV lid 2 van het wetsontwerp
voorziene aanwijzing bij koninklijk besluit van de gemeenten waarvoor
deze verplichting gaat gelden, niet overgenomen. De Wet elektronische
bekendmaking rust op de premisse dat in de toekomst de papieren uitgaven
van door de overheid uitgegeven publicatiebladen geheel worden vervangen
door een elektronische versie en herformuleert daartoe, met ingang van
een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, enige voorschriften van,
onder meer, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet
op de bedrijfsorganisatie (art. XII-XV). Dit wetsvoorstel berust echter
niet op de gedachte dat de elektronische weg straks de traditionele
dienstverlening door de burgerlijke stand aan de burger integraal gaat
vervangen. In tegendeel, beide zullen, ook als de elektronische weg op
termijn in alle gemeenten zal zijn ingevoerd, op grond van het beginsel
van nevenschikking naast elkaar blijven bestaan. Dit sluit, zoals de
Raad zelf ook opmerkt, aan bij de systematiek van Afdeling 2.3 Algemene
wet bestuursrecht over het elektronisch bestuurlijk verkeer. Naar het
oordeel van de regering volstaat daarom de voorziening in artikel IV lid
2 van het wetsvoorstel.

2.	Verplichte geboortebevestiging

a.	De Raad meent dat de medische verklaring die straks bij de
elektronische aangifte van een geboorte moet worden verstrekt en die nu
al bij de aangifte in persoon door de ambtenaar van de burgerlijke stand
kan worden gevraagd, in feite dezelfde functies vervult, en adviseert
daarom te kiezen voor een uniforme wijze van bevestigen/verklaren.

	Hoewel, zoals de Raad terecht opmerkt, de medische geboortebevestiging
in beide gevallen een vergelijkbare functie vervult, te weten het bewijs
van het bestaan van een afstammingsrelatie tussen moeder en kind, moet
niet uit het oog worden verloren dat daar bij de elektronische aangifte
nog een additionele functie bij komt, te weten de preventie en
bestrijding van identiteitsfraude. Om de risico’s daarop in een
elektronische omgeving zoveel mogelijk te beperken, zijn additionele
waarborgen ingebouwd bij de digitale geboorteaangifte (par. 4.3. memorie
van toelichting). Dat is niet alleen de verplichte medische verklaring
omtrent de geboorte, maar bijvoorbeeld ook de expliciete beperking van
deze wijze van aangifte tot de vader en de moeder evenals de
verplichting tot verstrekking van het burgerservicenummer van de moeder
als het de vader is die langs elektronische weg geboorteaangifte doet
(artikel 1:19e, lid 10). Deze waarborgen spelen niet, althans niet in
die mate, bij de traditionele aangifte in persoon. Een quickscan bij
enkele grote gemeenten, t.w. Rotterdam, Den Haag en Utrecht, bevestigt
dit laatste. In de betrokken gemeenten tezamen wordt op jaarbasis door
de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de aangifte in persoon,
opgeteld, hooguit enkele tientallen malen om een medische
geboorteverklaring verzocht, en dan vooral in specifieke omstandigheden,
zoals bij een tardieve aangifte. Van enige noodzaak tot invoering van
een verplichte medische verklaring ook bij de aangifte in persoon is dan
ook niet gebleken. Gelet op de daaraan verbonden regeldrukaspecten ziet
de regering daarom thans geen reden om daartoe over te gaan. 

	De memorie van toelichting is in deze zin verduidelijkt.

 

b.	De Raad adviseert voorts om in de toelichting nader in te gaan op de
door de medische beroepsgroepen in het verleden tegen een
attestverplichting geuite bezwaar dat artsen, verpleegkundigen en andere
hulpverleners geen taak zouden moeten hebben bij de opsporing van
fraude. Ook geeft de Raad in overweging om nader in te gaan op de voor
de betrokken arts of verloskundige aan een attestverplichting bij de
elektronische aangifte verbonden lasten.

	De kosten verbonden aan de attestverplichting bij de elektronische
aangifte variëren, naar gelang het geboortebevestigingsformulier wordt
ingevuld door een gynaecoloog (AL-uurtarief 100 euro), de betreffende
huisarts (uurtarief 60 euro) of een verpleegkundige (tarief 45 euro). De
inschatting is dat het invullen van het formulier met de gegevens,
bedoeld in de Regeling formulieren voor verklaring arts/verloskundige
bij aangifte geboorte (Stcrt. 1994, 223), 6 minuten in beslag gaat
nemen, gebaseerd op 2 maal 3 minuten voor het invullen van de
naw-gegevens van moeder en kind op basis van het standaardkostenmodel.
Dat leidt tot een kosteninschatting die uiteenloopt van 4,5-10 euro per
formulier. Deze kosten zijn verwaarloosbaar op de totale kosten van de
bevalling en kunnen desgewenst bij de ouders gefactureerd worden. Omdat
de door de betrokken hulpverlener in de geboorteverklaring op te nemen
gegevens niet verschillen van die welke nu al op grond van de genoemde
Regeling formulieren moeten worden verstrekt, als de ambtenaar van de
burgerlijke stand daarom verzoekt (art. 1:19e lid 8 BW), wordt de
medische sector niet met volledig nieuwe of zeer omvangrijke taken in
het kader van de fraudebestrijding belast. Voor zover die rol in het
specifieke geval van een elektronische aangifte door een van de ouders
straks een verplicht karakter gaat krijgen, is dat ingegeven door het 
zwaarwegende belang van een adequate geboorteregistratie en
fraudebestrijding in een digitale omgeving (in soortgelijke zin al
Kamerstukken I 1992/93, 21 847, nr. 229b, p. 5). Dat wordt bevestigd
doordat een belangrijk aantal Europese en niet-Europese landen al
geruime tijd een attestverplichting kent.

	De toelichting is in deze zin aangepast.

3.	Ambtshalve verbetering kennelijke misslagen

Hoewel de Raad het belang erkent van een snelle procedure voor de
ambtshalve verbetering van kennelijke misslagen in de registers van de
burgerlijke stand, vraagt de Raad zich af of wel kan worden afgezien van
de waarborgfunctie van de officier van justitie bij de verbetering van
kennelijke misslagen, zoals voorgesteld in artikel I, onderdelen I en K,
dan wel hoe daarin in de toekomst wordt voorzien (artt. 1:24a en 1:25a
lid 1 BW). 

	Vanuit de Commissie van advies voor zaken over de burgerlijke staat en
de nationaliteit is voorgesteld om de ambtshalve verbeterbevoegdheid van
de ambtenaar van de burgerlijke stand uit te breiden, zodat deze niet
alleen kennelijke schrijf- en spelfouten, maar ook de kennelijke
misslagen omvat. De ambtenaar heeft deze bevoegdheid, zonder machtiging
van de officier van justitie, nu al voor de inschrijving van
buitenlandse akten in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:25
lid 7 BW). Redenen van efficiency liggen daaraan ten grondslag
(Kamerstukken II 1988/89, 20 577, nr. 6, p. 9). Dezelfde redenen
rechtvaardigen thans ook het afzien van de rol van de officier van
justitie bij de ambtshalve verbetering van misslagen van in Nederland of
in het buitenland opgemaakte akten die al in de registers van de
burgerlijke stand zijn ingeschreven. Daarbij moet worden bedacht dat het
bij “kennelijke misslagen” gaat om evidente omissies die voor een
ambtenaar van de burgerlijke stand eenvoudig, namelijk “rechtstreeks
uit de stukken kenbaar” zijn (Kamerstukken II, 1990/91, 21 847, nr. 3,
p. 30). Waarborgen voor de justitiabele, die meent dat een akte ten
onrechte is verbeterd omdat het geen “kennelijke misslag” zou
betreffen, liggen in de mogelijkheid om daartegen bezwaar bij de rechter
aan te tekenen. De mogelijkheid bestaat uiteraard ook als men meent dat
het niet om een kennelijke misslag gaat, maar in feite om een aanvulling
of verbetering waarover de rechter had moeten oordelen (art. 1:24 BW).

	De toelichting is dienovereenkomstig verduidelijkt.

4.	Aangifte van overlijden

a.	Met de Raad erkent de regering dat erfgenamen in bijzondere gevallen
een belang kunnen hebben bij de snelle afgifte van een
overlijdensverklaring, bijvoorbeeld ter verkrijging van een verklaring
van erfrecht. Dat is nu echter niet anders. Het huidige wettelijke kader
kent daartoe de aangifte in persoon door nabestaanden. Het wetsvoorstel
doet daaraan geen afbreuk. Noch bij de raadpleging van de verschillende
koepels, de Commissie van advies voor burgerzaken en nationaliteit noch
uit de reacties op de internetconsultatie is gebleken dat voortzetting
van de huidige burgeraangifte bij overlijden, zonder dat de
elektronische weg voor hen wordt open gesteld, tot grote of
onoverkomelijke problemen voor nabestaanden zou leiden. De ervaringen
in, bijvoorbeeld, Utrecht en Den Haag wijzen er bovendien op dat er
slechts zeer sporadisch gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot
aangifte in persoon van een overlijden. Gelet hierop en afgezet tegen de
frauderisico’s die liggen besloten de mogelijkheid van digitale
overlijdensaangifte door burgers acht de regering het verantwoord om de
elektronische weg te beperken tot uitvaartondernemers, die op verzoek
van de nabestaanden het overgrote deel van de aangiften verzorgen.

	De toelichting is in deze zin aangevuld.

b.	Overeenkomstig het advies van de Raad van State is in de tekst van
het voorgestelde artikel 1:19h, tweede lid, laatste volzin, door
invoeging van de woorden “door de gemachtigde” verduidelijkt dat
slechts door een daartoe gemachtigde uitvaartondernemer elektronisch
aangifte kan worden gedaan, en daarmee niet door de volmachtgever zelf.
Die kan desgewenst op de reguliere wijze aangifte in persoon doen.

c.	Conform de suggestie van de Raad wordt in het huidige artikel 1:19h
lid 4 BW (lid 6 nieuw) het woord “schriftelijk” geschrapt, omdat
daarmee beter wordt aangesloten bij de totstandkomingsgeschiedenis van
de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer, waarin het begrip
“schriftelijk” zo is uitgelegd dat het ook schrifttekens in
elektronische vorm kan omvatten (Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr.
30). Bijgevolg kan de aangifte van lijkvinding of van een overlijden op
een op zee gestationeerde installatie door de officier van justitie, als
bedoeld in artikel 1:19f leden 2 en 3 BW, ook langs elektronische weg
plaatsvinden.

5.	Eigen verklaring

De Raad merkt op dat de beoogde vervanging van de verklaring van de
korpschef ex artikel 1:44 lid 1 onderdeel k BW over de verblijfsstatus
van de aanstaande niet-Nederlandse echtgenoot door een eigen verklaring
ter zake (onderdeel M) meebrengt dat onrechtmatig verblijf geen beletsel
meer vormt voor het kenbaar maken van een huwelijksvoornemen. Ook merkt
de Raad op dat het nieuwe artikel 1:58 BW, dat de ambtenaar van de
burgerlijke stand voor de huwelijkssluiting opnieuw verplicht tot
toetsing van de verblijfsstatus van de niet-Nederlandse echtgenoot, geen
consequenties verbindt aan de verificatie. De Raad adviseert daarom om
de artikelen 1:44 en 1:58 BW in hun onderlinge samenhang te bezien.

	Blijkens de wetsgeschiedenis strekt de nu bij de huwelijksaangifte
vereiste verklaring van de korpschef ertoe “om de onderzoeksplicht van
de ambtenaar van de burgerlijke stand uit te breiden” en bij te dragen
tot “de oordeelsvorming van de ambtenaar van de burgerlijke stand”
omtrent het mogelijke schijnkarakter van een huwelijk (Kamerstukken II
1991/92, 22 488, nr. 3, p. 4). Met de thans voorgestelde eigen
verklaring van de aanstaande echtgenoten is dat niet anders. Daar komen
bovendien enige nieuwe waarborgen bij. Zo moeten de betrokkenen straks
bij de opgave van hun huwelijksvoornemen, in aanvulling op de
verblijfsstatus van de aanstaande niet-Nederlandse echtgenoot, zelf
verklaren dat het huwelijk niet wordt aangegaan met het oogmerk om
verblijfsrecht in Nederland te krijgen. Valse opgave in de eigen
verklaring is strafbaar op grond van de artikelen 227-227b Sr. Ook
toetst de ambtenaar van de burgerlijke stand straks voorafgaand aan het
huwelijk altijd de verblijfsrechtelijke status van de aanstaande
niet-Nederlandse partner, en niet, zoals nu, pas als het huwelijk meer
dan zes maanden na de aangifte wordt gesloten (art. 1:58 lid 1 BW).
Omdat de huidige wettekst niet erg duidelijk is over de  gevolgen die
aan de verificatie moeten worden verbonden, wordt artikel 1:58 BW
aangevuld met een nieuw tweede lid. Daarin is nu uitdrukkelijk opgenomen
dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet overgaat tot de sluiting
van een huwelijk wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, als
bedoeld in artikel 1:18c lid 2 BW, als het oogmerk van de aanstaande
echtgenoten, of van Ă©Ă©n hunner, naar zijn oordeel niet gericht is op
de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden
plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland. Daarmee
wordt ook beter aangesloten bij de bevoegdheden van het openbaar
ministerie tot stuiting (art. 1:53 lid 3 BW) en nietigverklaring (art.
1:71a BW) van een schijnhuwelijk. Verder wordt bij algemene maatregel
van bestuur geregeld dat de door de aanstaande echtgenoten afgelegde
verklaring wordt bewaard, opdat de IND een extra instrument heeft bij
het voorkomen en bestrijden van schijnhuwelijken en betrokkenen de
verklaring zonodig kan tegenwerpen en hieraan consequenties kan
verbinden, zoals een afwijzing van de verlengingsaanvraag en/of-
intrekking van de verblijfstitel. In het kader van het modern
migratiebeleid kan straks voorts een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Daarmee zijn preventieve en repressieve toetsing op meerdere manieren
verzekerd. De vereenvoudiging die ligt besloten in de vervanging van de
verklaring van de korpschef –het zgn. M-46-formulier- door een eigen
verklaring van de betrokkenen gaat derhalve gepaard met een aanscherping
van het regime voor schijnhuwelijken.

	Verder heeft de Raad aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat een
verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a, c, of f tot en met l, van
de Vreemdelingenwet 2000 ten tijde van het huwelijk en op het moment van
toetsing van de verblijfsstatus kan zijn omgezet in een verblijf ex
artikel 8, onder b, d of e Vreemdelingenwet 2000.

	Naar aanleiding hiervan is artikel 1:58 lid 1 BW aangepast, en is in
het tweede lid verduidelijkt dat er geen sprake kan zijn van een
weigering tot huwelijksvoltrekking wegens onverenigbaarheid met de
Nederlandse openbare orde als de aanstaande niet-Nederlandse partner
verblijfsrecht voor onbepaalde tijd heeft of gemeenschapsonderdaan is op
grond van artikel 8, onder b, d of e, van de Vreemdelingenwet 2000.

	De toelichting is met de gewijzigde tekst van het wetsvoorstel in
overeenstemming gebracht. 

6.	Overige opmerkingen

a.	Het advies van de Raad van State om het voorgestelde artikel 1:19e BW
aldus te herformuleren dat er een duidelijker onderscheid wordt gemaakt
tussen de wijze van aangifte (lid 1) en de vaststelling van de
identiteit van de aangever door de ambtenaar van de burgerlijke stand
(lid 8, nieuw) is overgenomen. 

b.	Verder is de suggestie van de Raad van State overgenomen om de
mogelijkheid tot elektronische afgifte van afschriften of uittreksels
van authentieke akten ook te voorzien voor akten betreffende de
omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk, of
omgekeerd (art. 1:23b lid 4 nieuw).

c. 		Overeenkomstig het advies van de Raad is in de toelichting bij
artikel 1:25 lid 4 verduidelijkt waarom een toets op het rechtmatig
verblijf bij de ambtshalve inschrijving of de inschrijving op bevel van
het openbaar ministerie van buiten Nederland opgemaakte huwelijksakten
of akten van registratie van een partnerschap niet aan de orde is. 		

d.	De Raad adviseert, ten slotte, om in de mogelijkheid van een
elektronische aanvraag van een verklaring van huwelijksbevoegdheid te
voorzien. 

	Terecht merkt de Raad van State op dat de overeenkomst van MĂŒnchen uit
1980 niet in de weg staat aan elektronische dienstverlening bij de
aanvraag van een verklaring van huwelijksbevoegdheid. Welbeschouwd geldt
datzelfde, anders dan de Raad kennelijk veronderstelt, voor artikel
1:49a BW, na invoering van de technische wijzigingen zoals voorzien in
Onderdeel S van dit wetsvoorstel. Weliswaar voorziet het nieuwe artikel
1:49a BW niet expliciet in een elektronische dienstverlening bij de
aanvraag van een verklaring van huwelijksbevoegdheid. In het licht van
de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet elektronisch bestuurlijk
verkeer, waarop de Raad in ander verband terecht heeft gewezen, hoeft
dat in casu ook niet. Het herziene artikel 1:49a BW kent geen
schriftelijkheidseis meer en geeft gemeenten daarmee, overeenkomstig
artikel 2:13 e.v. Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid om hier de
elektronische weg open te stellen.

	In de toelichting bij Onderdeel S is dit verduidelijkt.

7.	Met de redactionele kanttekeningen van de Raad is rekening gehouden.
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de toelichting te
actualiseren. 

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel
van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie, 



  DOCPROPERTY rubriceringvolg   



	  DOCPROPERTY rubricering   	  DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE   \*
MERGEFORMAT  2    DOCPROPERTY _van  van    SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT
 2 





	  DOCPROPERTY rubricering   	  if   NUMPAGES  7  = "1" "" " 
DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE  1    DOCPROPERTY _van  van   
NUMPAGES  7 " Pagina 1 van 7 





  DOCPROPERTY directoraatvolg  Directoraat-Generaal Wetgeving,
Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

   DOCPROPERTY directoraatnaamvolg  Directie Wetgeving

   DOCPROPERTY onderdeelvolg  DW/PR   DOCPROPERTY directieregel   

 

  DOCPROPERTY _datum  Datum 

7 juli 2010

  

  DOCPROPERTY _onskenmerk   

  DOCPROPERTY onskenmerk   





  DOCPROPERTY rubricering