[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32399, bijgewerkt t/m nr. 39 (4e NvW d.d. 21 december 2016)

Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2010D30045, datum: 2016-09-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 7

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z09145:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 39 (vierde NvW d.d. 21 december 2016)



32 399	Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een
persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te
stellen voor het als uiterste middel verlenen van verplichte zorg op
maat aan personen met een psychische stoornis, die aansluiten bij 
ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg en internationale
ontwikkelingen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 

a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; 

b. accommodatie: bouwkundige voorziening of een deel van een bouwkundige
voorziening met het daarbij behorende terrein van een zorgaanbieder waar
zorg wordt verleend;

c. advocaat: advocaat als bedoeld in artikel 9a van de Advocatenwet; 

d. bestuur van de raad voor rechtsbijstand: bestuur van de raad voor
rechtsbijstand als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de
rechtsbijstand; 

e. crisismaatregel: door de burgemeester opgelegde maatregel als bedoeld
in artikel 7:1 om verplichte zorg te verlenen; 

f. criteria voor verplichte zorg: criteria als bedoeld in artikel 3:3; 

g. doel van verplichte zorg: doel als bedoeld in artikel 3:4; 

h. familievertrouwenspersoon: familievertrouwenspersoon als bedoeld in
artikel 12:1; 

i. geneesheer-directeur: arts als bedoeld in de Wet op de beroepen in de
individuele gezondheidszorg, aangewezen door en in dienst van de
zorgaanbieder en verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het
terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg; 

j. gezinsvoogdijwerker: medewerker van een gecertificeerde instelling
als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, belast met het uitvoeren van
de ondertoezichtstelling, bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002656&artikel=255&g=2016-02-22
&z=2016-02-22"  artikel 255 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek  en de
voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002656&artikel=257&g=2016-02-22
&z=2016-02-22"  artikel van 257 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ;

k. huisregels: huisregels als bedoeld in artikel 8:15; 

l. inspectie: Inspectie voor de Gezondheidszorg van het Staatstoezicht
op de volksgezondheid; 

m. klachtencommissie: klachtencommissie als bedoeld in artikel 10:1; 

n. klachtprocedure: klachtprocedure als bedoeld in artikel 10:3; 

o. machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel: rechterlijke
machtiging om de crisismaatregel voort te zetten;

p. nabestaande: nabestaande als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg;

q. observatiemaatregel: door de burgemeester opgelegde maatregel als
bedoeld in artikel 7A:1 om onderzoek te verrichten; 

r. patiëntenvertrouwenspersoon: patiëntenvertrouwenspersoon als
bedoeld in artikel 11:1;

s. regio: regio als bedoeld in artikel 8 van de Wet
veiligheidsregio’s;

t. tenuitvoerlegging: er voor zorg dragen dat de zorgaanbieder kan
beginnen met de uitvoering van de crisismaatregel, observatiemaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging; 

u. verplichte zorg: zorg als bedoeld in artikel 3:1 en artikel 3:2,
tweede lid; 

v. vertegenwoordiger: vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1:3; 

w. zorg: zorg als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid; 

x. zorgaanbieder: een rechtspersoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig
zorg als bedoeld in artikel 3:2 verleent, een organisatorisch verband
van natuurlijke personen die bedrijfsmatig of beroepsmatig zorg als
bedoeld in artikel 3:2 verlenen of doen verlenen, of een natuurlijk
persoon die bedrijfsmatig zorg als bedoeld in artikel 3:2 doet verlenen;


y. zorgkaart: zorgkaart als bedoeld in artikel 5:12; 

z. zorgmachtiging: rechterlijke machtiging om verplichte zorg te
verlenen; 

aa. zorgplan: zorgplan als bedoeld in artikel 5:13 of artikel 9:4; 

bb. zorgverantwoordelijke: degene die een geregistreerd beroep uitoefent
als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg en die behoort tot een bij regeling van Onze Minister
aangewezen categorie van deskundigen, verantwoordelijk voor de zorg;

cc. zorgverlener: een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg
verleent.

2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder “ernstig nadeel” verstaan, het bestaan van of het
aanzienlijk risico op: 

a. levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische,
materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing
of maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of
van betrokkene of een ander;

b. bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij
onder invloed van een ander raakt;

c. de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen
oproept;

d. de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in
gevaar is.

3. Een op grond van deze wet voor betrokkene afgegeven zorgmachtiging
tot opname in een accommodatie schorst een eerdere voor deze persoon
afgegeven rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten zodra
betrokkene is opgenomen in een accommodatie. De schorsing eindigt op het
moment dat de zorgmachtiging vervalt. 

4. Een op grond van deze wet voor betrokkene afgegeven zorgmachtiging
tot opname in een accommodatie schorst een eerdere voor deze persoon
afgegeven rechterlijke machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de
Jeugdwet zodra betrokkene is opgenomen in een accommodatie. De schorsing
eindigt op het moment dat de zorgmachtiging vervalt. Bij toepassing van
deze bepaling is artikel 6.1.12, derde lid, van de Jeugdwet niet van
toepassing.

Artikel 1:2

1. De zorgaanbieder die verplichte zorg verleent, verstrekt Onze
Minister, ter opneming in een openbaar register, een opgave van de:

a. naam of een andere aanduiding van de locatie, alsmede het adres
ervan;

b. aanduiding of de locatie een accommodatie is;

c. naam, het adres, de rechtsvorm en het Handelsregisternummer van de
zorgaanbieder;

d. vormen van zorg en verplichte zorg die worden verleend.

2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, gelden niet ten aanzien
van een rijksinstelling voor de verlening van forensische zorg als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet forensische
zorg.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bouwkundige eisen worden
gesteld aan de accommodatie, tenzij deze behoort tot een instelling als
bedoeld in de Wet forensische zorg.

Artikel 1:3

1. Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en
plichten op grond van deze wet van een betrokkene die jonger is dan
zestien jaar, treedt of treden op: de ouders of voogden die gezamenlijk
het gezag uitoefenen, of de ouder of voogd die alleen het gezag
uitoefent.

2. Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en
plichten op grond van deze wet van een betrokkene van zestien of
zeventien jaar, treedt of treden op: 

a. de door betrokkene als zodanig gemachtigde, of 

b. indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake van de uitoefening van deze rechten en plichten in staat is en
niet meerderjarig is: de ouders of voogden die gezamenlijk het gezag
uitoefenen, of de ouder of voogd die alleen het gezag uitoefent.

3. Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en
plichten op grond van deze wet van een meerderjarige betrokkene treedt
op:

a. de door betrokkene als zodanig gemachtigde, of

b. indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake van de uitoefening van deze rechten en plichten in staat is: 

- de curator of mentor, of indien deze ontbreekt,

- de gemachtigde, bedoeld onder a, of indien deze ontbreekt,

- de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, of indien
deze dat niet wenst of deze ontbreekt,

- een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind, tenzij deze dat
niet wenst, of deze ontbreekt.

4. Indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake van de uitoefening van zijn rechten en plichten op grond van
deze wet in staat is en geen vertegenwoordiger als bedoeld in de vorige
leden optreedt, doet de zorgaanbieder een verzoek voor een mentorschap
als bedoeld in artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek.

5. De door betrokkene gemachtigde, bedoeld in het tweede en derde lid,
dient meerderjarig en handelingsbekwaam te zijn en schriftelijk te
verklaren, bereid te zijn om als vertegenwoordiger op te treden. 

6. Als gemachtigde, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen niet
optreden:

a. de zorgaanbieder,

b. de geneesheer-directeur,

c. de zorgverantwoordelijke,

d. een zorgverlener, of

e. een medewerker van de zorgaanbieder.

7. De vertegenwoordiger betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger
en is gehouden betrokkene zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn
taak te betrekken.

8. De meerderjarige betrokkene die onder curatele is gesteld of ten
behoeve van wie een een mentorschap is ingesteld, alsmede de
minderjarige betrokkene zijn bekwaam om op grond van deze wet in rechte
op te treden.  

Artikel 1:4

1. Indien betrokkene nog niet de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt,
is er sprake van: 

a. instemming, indien de vertegenwoordiger instemt;

b. verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet. 

2. Indien betrokkene de leeftijd van twaalf maar nog niet die van
zestien jaar heeft bereikt, is er sprake van: 

a. instemming, indien betrokkene en de vertegenwoordiger beide
instemmen;

b. verzet, indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich verzet. 

3. Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en geen
vertegenwoordiger optreedt, is er sprake van: 

a. instemming, indien betrokkene instemt;

b. verzet, indien betrokkene zich verzet. 

4. Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en een
vertegenwoordiger optreedt, is er sprake van: 

a. instemming, indien betrokkene en de vertegenwoordiger beide
instemmen;

b. verzet, indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich verzet.

5. Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, geen
vertegenwoordiger optreedt en betrokkene geen blijk geeft van instemming
of verzet, is artikel 1:3, vierde lid, van overeenkomstige toepassing,
en is er sprake van: 

a. instemming, indien de vertegenwoordiger instemt;

b. verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet.

6. Indien betrokkene op enig later moment blijk geeft van verzet,
vervalt de instemming, bedoeld in het vijfde lid, en is er sprake van
verzet.

Artikel 1:5

1. Voor zover de zorgverantwoordelijke betrokkene niet in staat acht tot
een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van zorg of de
uitoefening van rechten en plichten op grond van deze wet, legt hij dat
schriftelijk vast en vermeldt daarbij de datum, het tijdstip en ter zake
van welke beslissingen betrokkene niet in staat kan worden geacht tot
een redelijke waardering van zijn belangen. 

2. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt door de
zorgverantwoordelijke niet genomen dan na overleg met de
vertegenwoordiger.

3. De zorgverantwoordelijke stelt de geneesheer-directeur op de hoogte
van de beslissing en het overleg met de vertegenwoordiger. Indien er
geen vertegenwoordiger optreedt, stelt hij de geneesheer-directeur en de
officier van justitie daarvan op de hoogte.

Artikel 1:6

1. In zaken betreffende deze wet, uitgezonderd hoofdstuk 5, paragraaf 6
en hoofdstuk 10, is uitsluitend bevoegd de rechter van de woonplaats van
betrokkene, of van de plaats waar hij hoofdzakelijk of daadwerkelijk
verblijft. Zaken met betrekking tot minderjarige personen worden
behandeld door de kinderrechter of door een meervoudige kamer waarvan de
kinderrechter deel uitmaakt. 

2. In zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6, is uitsluitend bevoegd
de rechter die bevoegd is de in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg
opgenomen beslissingen te nemen op grond van het Wetboek van
Strafvordering of het Wetboek van Strafrecht.

3. In zaken betreffende hoofdstuk 10, is uitsluitend bevoegd de rechter
van de plaats waar betrokkene verblijft. Zaken met betrekking tot
minderjarige personen worden behandeld door de kinderrechter, of door
een meervoudige kamer waarvan de kinderrechter deel uit maakt.

4. De beschikking van de rechter is uitvoerbaar bij voorraad.

Artikel 1:7

1. De rechter geeft onverwijld aan het bestuur van de raad voor
rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene,
indien niet blijkt dat betrokkene reeds een advocaat heeft, en:

a. ten aanzien van betrokkene een verzoekschrift voor een machtiging tot
voorzetting van de crisismaatregel wordt ingediend als bedoeld in
artikel 7:7 of een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt
voorbereid als bedoeld in artikel 5:4, 

b. betrokkene beroep tegen de crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:6,
instelt,

c. betrokkene beroep tegen de observatiemaatregel, bedoeld in artikel
7A:7, instelt, of

d. betrokkene beroep tegen de beslissing van de klachtencommissie,
bedoeld in artikel 10:7, instelt. 

2. Zodra de officier van justitie door betrokkene of de
vertegenwoordiger op de hoogte wordt gebracht van het voornemen om
beroep tegen de crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:6, of beroep tegen
de observatiemaatregel, bedoeld in artikel 7A:7, in te stellen,
verstrekt hij, indien betrokkene geen advocaat heeft, de
persoonsgegevens van betrokkene aan de rechter, die onverwijld aan het
bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een
advocaat aan betrokkene verstrekt.

3. De artikelen 38, 39, 40, 45 tot en met 48, 50, eerste lid, en 51 van
het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing op de
toevoeging en de taak van de advocaat, bedoeld in deze wet.

4. De advocaat is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de
uitoefening van zijn taak op grond van deze wet aan hem is toevertrouwd,
tenzij enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit
zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. De advocaat kan zich
op grond van zijn geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van
getuigenis of het beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of
rechterlijke procedure. 

Artikel 1:8

1. Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging
van verplichte zorg wordt betrokkene in een voor hem begrijpelijke taal
geïnformeerd. 

2. Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot
vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet
beheerst, recht op bijstand van een tolk.

Artikel 1:9

(vervallen)

Artikel 1:10

(vervallen)

HOOFDSTUK 2  ALGEMENE UITGANGSPUNTEN

Artikel 2:1

	1. De zorgaanbieder en de geneesheer-directeur bieden voldoende
mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid, om daarmee
verplichte zorg zoveel mogelijk te voorkomen.

	2. Verplichte zorg kan alleen als uiterste middel worden overwogen,
indien er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg meer zijn.

3. Bij de voorbereiding, de afgifte, de tenuitvoerlegging, de
uitvoering, de wijziging en de beëindiging van crisismaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, observatiemaatregel
of zorgmachtiging worden van de verplichte zorg de proportionaliteit en
subsidiariteit, waaronder begrepen de verplichte zorg in ambulante
omstandigheden, alsmede de doelmatigheid en veiligheid beoordeeld.	

4. Bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering, de wijziging en de
beëindiging van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel of zorgmachtiging wordt rekening gehouden met de
voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het
maatschappelijk leven te bevorderen.

	5. de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van
een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel
of zorgmachtiging worden de wensen en voorkeuren van betrokkene ten
aanzien van de zorg vastgelegd.

6. De wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de verplichte
zorg worden gehonoreerd, tenzij:

a. betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter
zake in staat is, of

b. acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk
risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel,
ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade,
ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in
zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen in gevaar is.

7. Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging
van een crisismaatregel, observatiemaatregel, machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging worden de familie,
de directe naasten van betrokkene en de huisarts zoveel mogelijk
betrokken.

	8. Bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering, de wijziging en de
beëindiging van verplichte zorg worden de mogelijk nadelige effecten
van de verplichte zorg op lange termijn voor betrokkene bij de
beoordeling van de subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en
veiligheid betrokken en indien mogelijk met terzake deskundigen
besproken.

	9. Bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering, de wijziging en de
beëindiging van verplichte zorg bij kinderen en jeugdigen worden
zonodig aanvullende zorgvuldigheidseisen gesteld en de mogelijk nadelige
effecten van de verplichte zorg op lange termijn op de lichamelijke en
geestelijke ontwikkeling van betrokkene en de deelname aan het
maatschappelijk leven betrokken bij de beoordeling van de
subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid en indien
mogelijk met terzake deskundigen besproken.

Artikel 2:2

1. De zorgaanbieder stelt op basis van de uitgangspunten van artikel 2:1
een beleidsplan vast over de toepassing van de verplichte zorg, met
uitzondering van de verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:1, tweede lid,
dat gericht is op het terugdringen en voorkomen van verplichte zorg en
het zoeken naar alternatieven op basis van vrijwilligheid.

2. Voordat de zorgaanbieder het beleidsplan vaststelt, vraagt de
zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 2
van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Artikel 4, eerste
en derde lid, en artikel 5, eerste lid, van de Wet medezeggenschap
cliënten zorginstellingen zijn van toepassing.

3. De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat het beleidsplan wordt
toegepast bij de voorbereiding, de uitvoering, de evaluatie, de
wijziging en de beëindiging van verplichte zorg.

Artikel 2:3

1. Voordat de zorgaanbieder de geneesheer-directeur aanwijst, vraagt de
zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 2
van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Artikel 4, eerste
en derde lid, en 5, eerste lid, van de Wet medezeggenschap cliënten
zorginstellingen zijn van toepassing. 

2. De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de geneesheer-directeur zijn
taken op grond van deze wet naar behoren kan uitvoeren en waarborgt de
onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur bij de uitvoering van zijn
taken op grond van deze wet. De zorgaanbieder geeft de
geneesheer-directeur geen aanwijzingen met betrekking tot diens
taakuitvoering op grond van deze wet.

Artikel 2:4

1. Verplichte zorg op grond van artikel 3:1, eerste lid, onderdelen a, b
en c, anders dan die in een accommodatie aan een betrokkene wordt
verleend, omvat uitsluitend de bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2, tweede
lid, onderdelen a tot en met h, toegepast onder de bij die algemene
maatregel van bestuur gestelde regels.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

HOOFDSTUK 3  CRITERIA VOOR EN DOELEN VAN VERPLICHTE ZORG

Artikel 3:1

1. Verplichte zorg is zorg die ondanks verzet als bedoeld in artikel 1:4
kan worden verleend op grond van een:

a. zorgmachtiging;

b. crisismaatregel;

c. machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel;

d. beslissing tot tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een
crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:3;

e. beslissing tot tijdelijke verplichte zorg in een noodsituatie als
bedoeld in de artikelen 8:11 en 8:12.

2. Verplichte zorg is tevens het in een accommodatie verrichten van
onderzoek ter uitvoering van een observatiemaatregel en het ontnemen van
de vrijheid voorafgaand aan een observatiemaatregel, bedoeld in artikel
7A:1, vierde lid. 

Artikel 3:2

	1. Zorg omvat de zorg van een zorgaanbieder jegens betrokkene die kan
bestaan uit bejegening, verzorging, verpleging, behandeling,
begeleiding, bescherming, beveiliging, en verplichte zorg als bedoeld in
het tweede lid.

	2. Verplichte zorg bestaat uit het:

	a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten
van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische
maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel
vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;  

	b. beperken van de bewegingsvrijheid; 

	c. insluiten; 

	d. uitoefenen van toezicht op betrokkene; 

	e. onderzoek aan kleding of lichaam; 

	f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende
middelen en gevaarlijke voorwerpen;

	g. controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;

h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te
richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten,
waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;

i. beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;

j. opnemen in een accommodatie;

k. in een accommodatie uitvoeren van onderzoek ter uitvoering van een
observatiemaatregel;

l. ontnemen van de vrijheid van betrokkene door hem over te brengen naar
een plaats die geschikt is voor tijdelijk verblijf als bedoeld in
artikel 7:3, derde lid, of artikel 7A:1, vierde lid.

Artikel 3:3

Indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische
stoornis, niet zijnde een psychogeriatrische aandoening of een
verstandelijke handicap, leidt tot ernstig nadeel kan als uiterste
middel verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, worden
verleend, indien:

	a. er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;

	b. er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het
beoogde effect zijn;

	c. het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van
verplichte zorg evenredig is; en

	d. redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg
effectief is.

Artikel 3:4

	Verplichte zorg kan worden verleend om:

	a. een crisissituatie af te wenden,

	b. ernstig nadeel af te wenden,

	c. onderzoek naar de geestelijke gezondheid van betrokkene uit te
voeren om te bezien of ernstig nadeel aanwezig is,

	d. de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren,

	e. de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat
hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, of

	f. het stabiliseren of herstellen van de fysieke gezondheid van
betrokkene in het geval diens gedrag als gevolg van zijn psychische
stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor. 

HOOFDSTUK 4  DE ZELFBINDINGSVERKLARING

Artikel 4:1

	1. Een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en tot
een redelijke waardering van zijn belangen in staat is ter zake van zorg
in verband met zijn psychische stoornis, kan zich met een
zelfbindingsverklaring verbinden tot zorg.

	2. Betrokkene en de zorgverantwoordelijke stellen een
zelfbindingsverklaring op waarin worden beschreven:

	a. onder welke omstandigheden verplichte zorg aan betrokkene moet
worden verleend om ernstig nadeel te voorkomen;

	b. de zorg en de verplichte zorg die onder die omstandigheden aan
betrokkene kan worden verleend en de maximale duur van de verplichte
zorg;

	c. de omstandigheden waaronder de verplichte zorg wordt beëindigd;

	d. de geldigheidsduur van de zelfbindingsverklaring;

	e. de voor de continuïteit van zorg relevante familie en naasten met
wie contact moet worden opgenomen als de onder a bedoelde omstandigheden
zich voordoen.

	3. De zelfbindingsverklaring gaat vergezeld van een zorgplan.

	4. Indien betrokkene de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van
zestien jaar heeft bereikt, betrekt de zorgverantwoordelijke de
vertegenwoordiger van betrokkene bij het opstellen van de
zelfbindingsverklaring.

	5. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om zich
bij het opstellen van een zelfbindingsverklaring te laten bijstaan door
een familielid of naaste of de patiëntenvertrouwenspersoon.

	6. De patiëntenvertrouwenspersoon verleent op verzoek van betrokkene
advies en bijstand bij het opstellen van de zelfbindingsverklaring.

	7. Een onafhankelijk arts of een persoon, behorende tot een bij
regeling van Onze Minister aangewezen categorie van deskundigen, stelt
een verklaring op waaruit blijkt of betrokkene tot een redelijke
waardering van zijn belangen ter zake in staat is.

Artikel 4:2

	1. Betrokkene, de zorgverantwoordelijke en de geneesheer-directeur
dateren en ondertekenen de zelfbindingsverklaring.

	2. De geneesheer-directeur verstrekt de zelfbindingsverklaring aan
betrokkene en een gewaarmerkt afschrift aan ten minste de
vertegenwoordiger, de gezinsvoogdijwerker, de zorgaanbieder en de
officier van justitie.

Artikel 4:3

	De zelfbindingsverklaring kan tussentijds worden gewijzigd of
ingetrokken. Op de wijziging of de intrekking zijn de artikelen 4:1 en
4:2 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 VOORBEREIDEN ZORGMACHTIGING

Paragraaf 1 Melding en aanvraag voorbereiding zorgmachtiging

Artikel 5:1 

	Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor het in
behandeling nemen van meldingen betreffende personen voor wie de
noodzaak tot geestelijke gezondheidszorg zou moeten worden onderzocht,
het verrichten van onderzoek naar die noodzaak, het informeren van
degene die een melding heeft gedaan en het zo nodig indienen van een
aanvraag voor de voorbereiding van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging bij de officier van justitie.

Artikel 5:2 

	1. Een ieder kan een melding doen bij het college van burgemeester en
wethouders over een persoon die woonachtig is in die gemeente of aldaar
overwegend verblijft voor wie de noodzaak tot geestelijke
gezondheidszorg, die mogelijk zou moeten worden verleend met verplichte
zorg, zou moeten worden onderzocht.

	2. Het college van burgemeester en wethouders draagt binnen een
redelijke termijn, doch uiterlijk binnen veertien dagen, zorg voor een
verkennend onderzoek naar de noodzaak, bedoeld in het eerste lid. 

	3. Als het college van burgemeester en wethouders van mening is dat de
noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is, dient het college een aanvraag
in als bedoeld in artikel 5:3, en bericht het college degene die de
melding heeft gedaan over het indienen van een aanvraag, voor zover het
een persoon betreft als bedoeld in het vijfde lid.

	4. Als het college van burgemeester en wethouders van mening is dat
geen noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is, bericht het college
daarover degene die de melding heeft gedaan, voor zover het een persoon
betreft als bedoeld in het vijfde lid.

	5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, dient het college van
burgemeester en wethouders niettemin een aanvraag voor de voorbereiding
van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging, vergezeld van het
verkennend onderzoek, in bij de officier van justitie als bedoeld in
artikel 5:3, indien degene die de melding heeft gedaan van mening is dat
de noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is en de melding is gedaan
door: 

	a. de vertegenwoordiger;

	b. de echtgenoot, geregistreerde partner of degene met wie een
samenlevingscontract is gesloten;

	c. de ouders dan wel een van hen, voor zover deze niet optreden of
optreedt als vertegenwoordiger;

	d. de voor de continuïteit van zorg essentiële naasten. 

	6. De aanvraag, bedoeld in het derde of vijfde lid, wordt gedaan binnen
veertien dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid. Indien het
college van burgemeester en wethouders niet tijdig een aanvraag indient,
staat in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep daartegen uitsluitend open voor de personen, bedoeld in het
vijfde lid. Het beroepschrift kan in afwijking van artikel 6:12, tweede
lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht  zonder
ingebrekestelling worden ingediend.

	7. Indien degene die de melding heeft verricht anoniem wil blijven,
worden zijn persoonsgegevens of andere gegevens die herleidbaar zijn tot
de melder niet in de aanvraag vermeld.

	8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden
gesteld aan het verkennend onderzoek, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5:3

	De officier van justitie kan ambtshalve of op aanvraag van het college
van burgemeester en wethouders, een geneesheer-directeur, een persoon
die op beroepsmatige basis zorg verleent aan betrokkene, een
zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel o, van
de Wet forensische zorg of een ambtenaar van de politie, besluiten een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor te bereiden.

Paragraaf 2 Voorbereiding zorgmachtiging

Artikel 5:4

	1. Zodra de officier van justitie ambtshalve of op aanvraag met de
voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging begint: 

	a. wijst hij een geneesheer-directeur aan, 

	b. informeert hij de geneesheer-directeur ten behoeve van diens taak op
grond van dit hoofdstuk, en verstrekt hij aan hem de
zelfbindingsverklaring, voor zover aanwezig, en gegevens over een voor
betrokkene eerder afgegeven machtiging tot voortzetting van de
inbewaringstelling of rechterlijke machtiging als afgegeven op grond van
de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen,
crisismaatregel, observatiemaatregel, machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel of zorgmachtiging, 

	c. gaat hij na of er politiegegevens als bedoeld in de Wet
politiegegevens of strafvorderlijke en justitiële gegevens als bedoeld
in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn over betrokkene
die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel en
de te leveren zorg en verstrekt hij die gegevens aan de
geneesheer-directeur, tenzij het belang van enig strafrechtelijk
onderzoek zich daartegen verzet, en

	d. verstrekt hij, indien betrokkene geen advocaat heeft, de
persoonsgegevens van betrokkene aan de rechter, ten behoeve van de last
tot toevoeging, bedoeld in artikel 1:7. 

	2. Zodra de geneesheer-directeur door de officier is aangewezen:

	a. informeert hij betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de
aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, schriftelijk, dat op aanvraag of
ambtshalve een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, 

	b. verstrekt hij de persoonsgegevens van betrokkene aan de
patiëntenvertrouwenspersoon, met als doel betrokkene te kunnen
informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
patiëntenvertrouwenspersoon, voor zover betrokkene daarmee instemt,

	c. informeert hij betrokkene over de mogelijkheid om zich bij te laten
staan door een familielid of naaste bij het opstellen van de
zelfbindingsverklaring, het plan, bedoeld in artikel 5:5, de zorgkaart
en het zorgplan, en

	d. informeert hij betrokkene en de vertegenwoordiger schriftelijk over
de mogelijkheid van advies en bijstand aan betrokkene door een
patiëntenvertrouwenspersoon.  

Artikel 5:5

	1. Indien betrokkene of de vertegenwoordiger de geneesheer-directeur
binnen drie dagen na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel
5:4, tweede lid, onderdeel a, schriftelijk te kennen geeft met familie
of naasten zelf een plan van aanpak te willen opstellen om verplichte
zorg te voorkomen, besluit de geneesheer-directeur na overleg met de
officier van justitie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee
dagen na de kennisgeving, of de voorbereiding van een verzoekschrift
voor een zorgmachtiging wordt geschorst om betrokkene in de gelegenheid
te stellen een plan van aanpak op te stellen. 

	2. De geneesheer-directeur kan alleen afwijzend besluiten indien: 

	a. hij van oordeel is dat het ernstig nadeel zich niet verdraagt met
uitstel van de voorbereiding van een zorgmachtiging, 

	b. betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een plan van aanpak op te
stellen en dat niet is gelukt, of 

	c. betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee
verplichte zorg niet kon worden voorkomen en de feiten en omstandigheden
sindsdien niet zodanig zijn veranderd dat de kans redelijkerwijs
aanwezig moet worden geacht dat betrokkene nu wel in staat zal zijn een
plan van aanpak op te stellen waarmee verplichte zorg kan worden
voorkomen. 

	3. Voordat de geneesheer-directeur besluit, stelt hij betrokkene en de
vertegenwoordiger in de gelegenheid om te worden gehoord. 

	4. De geneesheer-directeur stelt betrokkene, de vertegenwoordiger en de
aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, schriftelijk op de hoogte van zijn
besluit. Indien hij afwijzend besluit, deelt hij aan betrokkene en de
vertegenwoordiger tevens schriftelijk zijn beweegredenen mee. 

	5. Indien de geneesheer-directeur na overleg met de officier van
justitie besluit om betrokkene in de gelegenheid te stellen een plan van
aanpak op te stellen, duurt de schorsing, bedoeld in het eerste lid,
twee weken vanaf het moment waarop de geneesheer-directeur zijn besluit
heeft meegedeeld op grond van het vierde lid, eerste volzin. 

	6. Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat onvoldoende
voortgang wordt gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak, dan
wel het ernstig nadeel zich niet langer verdraagt met verder uitstel van
de voorbereiding van een zorgmachtiging, kan de geneesheer-directeur na
overleg met de officier van justitie besluiten nog voor het einde van de
periode, bedoeld in het vijfde lid, de voorbereiding van een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging te hervatten. 

	7. De geneesheer-directeur neemt het besluit, bedoeld in het zesde lid,
niet dan na overleg met betrokkene en de vertegenwoordiger. De
geneesheer-directeur stelt betrokkene en de vertegenwoordiger
schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte van een dergelijk besluit.

Artikel 5:6

	Indien er geen zorgverantwoordelijke voor betrokkene is, wijst de
geneesheer-directeur een zorgverantwoordelijke voor betrokkene aan. 

Paragraaf 3 De medische verklaring

Artikel 5:7

	Voor de toepassing van deze wet gelden voor de psychiater de volgende
voorwaarden: 

	a. hij staat als psychiater ingeschreven in een register als bedoeld in
artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

	b. aan deze zijn geen beperkingen opgelegd als bedoeld in artikel 48,
eerste lid, onderdeel e, en artikel 80, eerste lid, onderdelen a en b,
van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg; 

	c. hij functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder, en


	d. hij heeft minimaal één jaar geen zorg verleend aan betrokkene.

Artikel 5:8

	1. De geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een
psychiater, indien van toepassing volgens het vastgestelde model,
bedoeld in het tweede lid, over en of uit het gedrag van betrokkene als
gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit ten
behoeve van de voorbereiding van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging aan de rechter.

	2. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische
verklaring worden vastgesteld.

Artikel 5:9

	1. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de psychiater in de
medische verklaring in elk geval zijn bevindingen vermeldt inzake: 

	a. de symptomen die betrokkene vertoont en een diagnose of voorlopige
diagnose van de psychische stoornis van betrokkene; 

	b. de relatie tussen de psychische stoornis en het gedrag dat tot het
ernstig nadeel leidt; 

	c. de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen. 

	2. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de psychiater de
zelfbindingsverklaring, voor zover aanwezig, verkrijgt, alsmede zo
mogelijk overleg pleegt met de zorgverantwoordelijke of de huisarts. 

	3. Indien de medische verklaring dient ter beoordeling van het plan,
bedoeld in artikel 5:5, draagt de geneesheer-directeur ervoor zorg dat
de beoordeling van het zorgplan later plaatsvindt indien de
voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging niet wordt
beëindigd.

Artikel 5:10

	De geneesheer-directeur verstrekt de op grond van artikel 5:4, eerste
lid, onderdelen b en c, verkregen gegevens aan de psychiater ten behoeve
van het opstellen van de medische verklaring. 

Artikel 5:11

	1. De geneesheer-directeur verstrekt de medische verklaring aan de
officier van justitie. 

	2. De officier van justitie kan besluiten de voorbereiding van een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen, indien uit de
medische verklaring blijkt dat: 

	a. er geen sprake is van een psychische stoornis, 

	b. het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis niet tot een
ernstig nadeel leidt, of 

	c. verplichte zorg niet noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te
nemen. 

	3. De officier van justitie deelt zijn schriftelijke en gemotiveerde
beslissing mee aan de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, betrokkene, de
vertegenwoordiger, de advocaat en de zorgverantwoordelijke.

Paragraaf 4 De zorgkaart en het zorgplan

Artikel 5:12

	1. Indien betrokkene dat wenst, stelt de zorgverantwoordelijke samen
met betrokkene en de vertegenwoordiger een zorgkaart op. Indien
betrokkene beschikt over een zelfbindingsverklaring, een plan als
bedoeld in artikel 5:5, of andere schriftelijke wilsuitingen inzake
zorg, worden afschriften daarvan als bijlage bij de zorgkaart gevoegd. 

	2. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om zich
bij het opstellen, evalueren en actualiseren van de zorgkaart te laten
bijstaan door een familielid, naaste of patiëntenvertrouwenspersoon. 

	3. De patiëntenvertrouwenspersoon verleent op verzoek van betrokkene
advies en bijstand bij het opstellen, evalueren en actualiseren van de
zorgkaart. 

	4. Indien betrokkene of de vertegenwoordiger geen voorkeuren kenbaar
wil maken, vermeldt de zorgverantwoordelijke dit op de zorgkaart. 

	5. De zorgverantwoordelijke overlegt de zorgkaart, inclusief de
bijlagen, aan de geneesheer-directeur.

Artikel 5:13

	1. De zorgverantwoordelijke stelt in overleg met betrokkene en de
vertegenwoordiger een zorgplan vast, indien van toepassing volgens het
vastgestelde model, bedoeld in het zevende lid. 

	2. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om zich
bij het opstellen, evalueren en actualiseren van het zorgplan te laten
bijstaan door een familielid of naaste en de
patiëntenvertrouwenspersoon. 

	3. De zorgverantwoordelijke pleegt voorafgaand aan het vaststellen van
het zorgplan overleg met: 

	a. de voor de continuïteit van zorg relevante familie en naasten; 

	b. de zorgverleners, en zo mogelijk met de huisarts; 

	c. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar
betrokkene ingezetene is dan wel overwegend verblijft, indien er bij de
voorbereiding van het zorgplan blijkt dat essentiële voorwaarden voor
deelname aan het maatschappelijk leven van betrokkene ontbreken; 

	d. voor zover de aard van de psychische stoornis daartoe noodzaakt: ten
minste één andere deskundige behorende tot een bij regeling van Onze
Minister aangewezen categorie van deskundigen. 

	4. De zorgverantwoordelijke stelt betrokkene, de vertegenwoordiger, de
voor de continuïteit van zorg relevante familie en naasten in de
gelegenheid om bij voorkeur mondeling hun zienswijze kenbaar te maken.
Het kenbaar maken van de zienswijzen gebeurt, zo mogelijk, gelijktijdig
en gezamenlijk, tenzij betrokkene of een voor de continuïteit van zorg
relevant familielid of naaste daartegen bezwaar heeft. 

	5. De patiëntenvertrouwenspersoon verleent op verzoek van betrokkene
advies en bijstand bij het opstellen van het zorgplan. 

	6. De zorgverantwoordelijke overlegt het zorgplan aan de
geneesheer-directeur. 

	7. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een zorgplan
worden vastgesteld.

Artikel 5:14

	1. Het zorgplan vermeldt in elk geval: 

	a. een door de zorgverantwoordelijke gestelde diagnose van de
psychische stoornis van betrokkene en het gedrag dat voortvloeit uit de
psychische stoornis en leidt tot een ernstig nadeel; 

	b. de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen; 

	c. het doel van verplichte zorg; 

	d. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van
betrokkene ten aanzien van de zorg, zoals vastgelegd op de zorgkaart
inclusief de bijlagen; 

	e. de zienswijze en de contactgegevens van de personen, bedoeld in
artikel 5:13, vierde lid; 

	f. de maximale duur van de afzonderlijke vormen van verplichte zorg; 

	g. de wijze waarop de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur de
kwaliteit van de verplichte zorg bewaken en toezicht houden op de
uitvoering van de verplichte zorg in ambulante omstandigheden; 

	h. de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk
leven van betrokkene, voor zover deze ontbreken; 

	i. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder het zorgplan en
de subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid van de
verplichte zorg met betrokkene, de vertegenwoordiger, alsmede het
familielid of de naaste en de patiëntenvertrouwenspersoon worden
geëvalueerd en het zorgplan wordt geactualiseerd; 

	j. de zorgaanbieder die kan worden belast met de uitvoering van de
zorgmachtiging, en zo nodig de accommodatie. 

	2. Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat niet is voldaan
aan de criteria voor verplichte zorg, vermeldt hij de redenen daarvan in
het zorgplan en zo mogelijk: 

	a. de mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid; 

	b. minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect. 

	3. Indien de zorgverantwoordelijke en betrokkene of de
vertegenwoordiger niet tot overeenstemming komen, vermeldt het zorgplan
de redenen daarvoor. 

	4. Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat gelet op de
noodzakelijke zorg een andere zorgaanbieder dan degene onder wiens
verantwoordelijkheid de zorgmachtiging wordt voorbereid, belast zou
moeten worden met de uitvoering van de zorgmachtiging, pleegt hij
hiertoe overleg met de geneesheer-directeur en de beoogde zorgaanbieder.

Artikel 5:15

	

	1. De geneesheer-directeur beoordeelt of het zorgplan voldoet aan de
uitgangspunten van artikel 2:1, en, indien toepassing is gegeven aan
artikel 5:5, vijfde lid, of het plan, bedoeld in artikel 5:5, voldoet
aan het uitgangspunt dat geen ernstig nadeel ontstaat.

	2. De geneesheer-directeur draagt zijn bevindingen als bedoeld in het
eerste lid, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan over aan de
officier van justitie. 

Paragraaf 5 Beslissing officier van justitie

Artikel 5:16

	1. Na de schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 5:4, tweede lid,
onderdeel a, deelt de officier van justitie zijn schriftelijke en
gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte
zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken, mee aan
betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat, de geneesheer-directeur,
de zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke, alsmede in voorkomend
geval aan de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3. Indien toepassing is
gegeven aan het bepaalde in artikel 5:5, vijfde lid, geldt hiervoor een
termijn van uiterlijk zes weken.

	2. Indien de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, het college van
burgemeester en wethouders is, stelt het college zo spoedig mogelijk
degene die de melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 5:2, vijfde
lid, van de gemotiveerde beslissing van de officier van justitie
schriftelijk op de hoogte. In de situatie dat de officier van justitie
van oordeel is dat niet is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg
en het college dit oordeel deelt, deelt het college dit hierbij tevens
schriftelijk mede. 

Artikel 5:17

	1. Indien de officier van justitie beslist dat is voldaan aan de
criteria voor verplichte zorg, dient hij onverwijld een verzoekschrift
voor een zorgmachtiging bij de rechter in, onder gelijktijdige
uitvoering van artikel 5:16. 

	2. In het verzoekschrift geeft de officier van justitie gemotiveerd aan
waarom deze van oordeel is dat aan de criteria van verplichte zorg is
voldaan, wat het doel is van de verplichte zorg, welke vormen van
verplichte zorg in de zorgmachtiging moeten worden opgenomen en op welke
wijze is voldaan aan de uitgangspunten van artikel 2:1. 

	3. Bij het verzoekschrift voegt de officier van justitie in elk geval: 

	a. de medische verklaring; 

	b. de zorgkaart inclusief de bijlagen; 

	c. het zorgplan inclusief de bijlagen; 

	d. de beslissing bedoeld in artikel 5:5, vierde lid, indien de
geneesheer-directeur betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld
zelf een plan van aanpak op te stellen;

	e. de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 5:15;

	f. de gegevens, bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, onderdelen b en c;

	g. indien aanwezig, een afschrift van de indicatiestelling, bedoeld in
artikel 1.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet forensische zorg, het
verplegings- en behandelingsplan, bedoeld in de Beginselenwet verpleging
ter beschikking gestelden, of het geneeskundig behandelingsplan, bedoeld
in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Penitentiaire
beginselenwet in het geval hij om een op een eerdere titel aansluitende
zorgmachtiging verzoekt.

	4. Bij het verzoekschrift dient de officier van justitie het door de
geneesheer-directeur opgestelde voorstel voor een zorgmachtiging in
waarin in elk geval staat vermeld de:

	a. zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen;

	b. wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van
betrokkene, zoals vastgelegd op de zorgkaart of in de
zelfbindingsverklaring;

	c. maximale duur van de afzonderlijke vormen van verplichte zorg;

	d. wijze waarop de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur de
kwaliteit van de verplichte zorg bewaken en toezicht houden op de
uitvoering van verplichte zorg in ambulante omstandigheden;

	e. frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder het zorgplan en de
subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid van de
verplichte zorg met betrokkene en de vertegenwoordiger zal worden
geëvalueerd en het zorgplan geactualiseerd;

	f. zorgaanbieder die wordt belast met de uitvoering van de
zorgmachtiging en zo nodig de accommodatie; 

	g. inventarisatie van de essentiële voorwaarden voor maatschappelijke
deelname;

	h. mogelijkheid tot het verlenen van advies en bijstand door een
patiëntenvertrouwenspersoon.

	5. Indien het een verzoekschrift betreft voor een zorgmachtiging naar
aanleiding van een zelfbindingsverklaring voegt de officier van justitie
tevens de zelfbindingsverklaring bij het verzoekschrift. 

	6. De officier van justitie voegt daarnaast bij het verzoekschrift voor
een zorgmachtiging: 

	a. indien betrokkene minderjarig is, een uittreksel uit het in artikel
244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, of een
verklaring van de griffie van de rechtbank dat ten aanzien van de
minderjarige het register geen gegevens bevat; 

b. indien betrokkene onder curatele is gesteld, een uittreksel uit het
in artikel 391 van 

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register; 

	c. indien ten behoeve van betrokkene een mentorschap is ingesteld, een
afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld en die
waarbij een mentor is benoemd.

Artikel 5:18

	1. Indien de officier van justitie van oordeel is dat niet is voldaan
aan de criteria voor verplichte zorg en besluit geen verzoekschrift voor
een zorgmachtiging in te dienen, kan de aanvrager, bedoeld in artikel
5:3, binnen veertien dagen nadat de beslissing van de officier van
justitie aan hem is meegedeeld, bij de officier van justitie
schriftelijk en gemotiveerd een aanvraag indienen alsnog een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter in te dienen. 

	2. Degene die de melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 5:2,
vijfde lid, kan in de situatie, bedoeld in artikel 5:16, tweede lid,
tweede volzin, binnen veertien dagen nadat hij bericht heeft ontvangen
van het college van burgemeester en wethouders, bij de officier van
justitie schriftelijk en gemotiveerd een aanvraag indienen alsnog een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter in te dienen.  

	3. Indien uit de medische verklaring blijkt dat de psychische stoornis
van betrokkene noodzaakt tot verplichte zorg en de aanvraag, bedoeld in
het eerste of tweede lid, voldoende gemotiveerd is, dient de officier
van justitie alsnog een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de
rechter in. De officier van justitie voegt de gemotiveerde aanvraag,
bedoeld in het eerste lid of tweede lid, de medische verklaring, de
gegevens, bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, onderdelen b en c, voor
zover aanwezig het plan, bedoeld in artikel 5:5, eerste lid, en het
zorgplan alsmede de zorgkaart bij het verzoekschrift voor een
zorgmachtiging. Artikel 5:17, zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Paragraaf 6 De toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.

Artikel 5:19

	1. Indien de officier van justitie een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging voorbereidt met toepassing van artikel 2.3 van de Wet
forensische zorg is het bepaalde in hoofdstuk 5 van overeenkomstige
toepassing, met uitzondering van de artikelen 5:1 en 5:2 en in geval van
toepassing van artikel 2.3, eerste lid, onderdelen 6 tot en met 11, van
de Wet forensische zorg, eveneens met uitzondering van artikel 5.5.

	2. Indien de rechter ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid,
van de Wet forensische zorg overweegt, verzoekt hij de officier van
justitie toepassing te geven aan het bepaalde in dit artikel.

HOOFDSTUK 6 ZORGMACHTIGING

§ 1. Afgifte zorgmachtiging 

Artikel 6:1 

	1. De rechter hoort betrokkene na ontvangst van het verzoekschrift voor
een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet in
staat is of niet bereid is zich te doen horen. De rechter stelt de
vertegenwoordiger en de advocaat in de gelegenheid om hun zienswijze
mondeling kenbaar te maken. 

	2. Indien betrokkene in Nederland verblijft en van hem redelijkerwijs
niet kan worden gevergd dat hij in een door de rechtbank bepaalde
locatie wordt gehoord, begeeft de rechter zich daartoe, vergezeld door
de griffier, naar de woon- of verblijfplaats van betrokkene.

	3. Indien betrokkene in een accommodatie verblijft, wordt de rechter,
vergezeld van de griffier, door de zorgaanbieder in de gelegenheid
gesteld hem aldaar te horen. Indien betrokkene niet in Nederland
verblijft, wordt de behandeling van het verzoek door de rechtbank
aangehouden totdat betrokkene in Nederland kan worden gehoord.

	4. De officier van justitie is aanwezig op de zitting bij de rechter
tenzij evident is dat een nadere toelichting of motivering van het
verzoek door de officier van justitie niet nodig is.

	5. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze
of andere deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de
door betrokkene opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van
oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat betrokkene door het
achterwege blijven daarvan niet in zijn belangen wordt geschaad. Indien
hij een opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt
hij de reden daarvan in de uitspraak. 

	6. De rechter kan verplichten te verschijnen: 

	a. de officier van justitie; 

	b. de geneesheer-directeur; 

	c. de vertegenwoordiger;

	d. de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld;

	e. de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke;

	f. een ambtenaar van politie die bekend is met betrokkene;

	g. de gezinsvoogdijwerker.

	7. Indien de rechter zich laat voorlichten in afwezigheid van
betrokkene, wordt de zakelijke inhoud van de verstrekte inlichtingen aan
betrokkene medegedeeld. 

	8. Betrokkene en de advocaat worden in de gelegenheid gesteld hun
zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en
verklaringen van de personen, bedoeld in het 

vijfde lid, of die van andere personen die door de rechter zijn verzocht
om informatie te verschaffen. 

9. Kosten van door de rechter opgeroepen getuigen en deskundigen komen
ten laste van de Staat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere
regels worden gesteld over de vergoeding van kosten. 

10. In aanvulling op hetgeen uit deze wet voortvloeit, zijn de regels
inzake de verzoekprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Artikel 282, vierde lid,
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing
op de verzoekprocedure, bedoeld in deze wet, en zaken betreffende
hoofdstuk 5, paragraaf 6. In zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6,
is in afwijking van het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:2 

	1. De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk: 

	a. drie weken na ontvangst van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17, eerste lid, en artikel 5:18,
derde lid; 

	b. drie weken na ontvangst van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid;

	c. drie weken na ontvangst van een vordering van het openbaar
ministerie als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 5,
van de Wet forensische zorg;

	d. drie werkdagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging als bedoeld in de artikelen 5:17, vijfde lid, en 8:12,
zesde lid; 

	e. drie weken na ontvangst van een nieuw verzoekschrift voor een
zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:6, onderdeel a. 

	2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt indien deze eindigt op
een zaterdag, zondag of erkende feestdag, indien noodzakelijk, verlengd
tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of
algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is. 

	3. Indien de rechter betrokkene in de gelegenheid stelt zelf een plan
van aanpak als bedoeld in artikel 5:5 op te stellen wordt de termijn,
bedoeld in het eerste lid, onder a, opgeschort met ten hoogste twee
weken. Artikel 5:5, zesde en zevende lid, en artikel 5:8 zijn van
overeenkomstige toepassing. 

	4. Dit artikel is niet van toepassing indien de rechter in zaken
betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6, bij de beschikking inzake het
verlenen van een zorgmachtiging, een in artikel 2.3, eerste lid, aanhef
en onder 1, 2, 3 ,4, 6, 7, 8, 9, 10 of 11, van de Wet forensische zorg
opgenomen beslissing neemt. 

Artikel 6:3 

	Tegen de beschikking inzake het verlenen van een zorgmachtiging staat
geen hoger beroep open. 

Artikel 6:4 

	1. De rechter verleent een zorgmachtiging, indien naar zijn oordeel is
voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:3, en
het doel van verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:4, onderdelen b, d
tot en met f. 

	2. Indien de rechter van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte
zorg is voldaan, maar met de in het zorgplan of de medische verklaring
opgenomen zorg het ernstig nadeel niet kan worden weggenomen, kan hij in
de zorgmachtiging in afwijking van het zorgplan andere verplichte zorg
of doelen van verplichte zorg opnemen, alsmede in de zorgmachtiging
bepalen dat een ander zorgplan moet worden opgesteld. 

	3. Indien de rechter een zorgmachtiging verleent tot opname in een
accommodatie kan hij tevens in de zorgmachtiging bepalen dat betrokkene
tijdelijk kan worden overgeplaatst naar een instelling als bedoeld in
artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet
forensische zorg, indien de geneesheer-directeur dit noodzakelijk acht
vanwege de veiligheid binnen de accommodatie. De duur van een tijdelijke
overplaatsing wordt beperkt tot acht weken. 

	4. Indien de rechter een zorgmachtiging verleent tot opname in een
accommodatie kan hij in de zorgmachtiging bepalen dat betrokkene wordt
opgenomen in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of
artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, indien hij dit
noodzakelijk acht vanwege de veiligheid binnen de accommodatie. 

	5. Indien de rechter een zorgmachtiging als bedoeld in de leden 3 en 4
verleent, behoudt betrokkene zijn rechtspositie op grond van deze wet.
De rechter kan een zorgmachtiging als bedoeld in de leden 3 en 4 evenwel
slechts verlenen indien hij in die zorgmachtiging, voor de duur van de
opname in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of
artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, de artikelen 7,
eerste en derde lid, 42, vijfde lid, en 44, alsmede de hoofdstukken V,
VI en VII van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van
toepassing verklaart.  

	6. De zorgmachtiging is bij voorraad uitvoerbaar. 

	7. De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing
van de rechter aan: 

	a. betrokkene; 

	b. de vertegenwoordiger; 

	c. de advocaat; 

	d. de ouders van een minderjarige betrokkene of een van hen, voor zover
deze niet als vertegenwoordiger optreden dan wel optreedt; 

	e. de echtgenoot, geregistreerde partner, degene met wie een
samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene
verzorgt; 

	f. de gezinsvoogdijwerker; 

	g. de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3; 

	h. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en de huisarts; 

	i. de inspectie;

	j. de officier van justitie.

	8. Indien een zorgmachtiging strekkende tot opname in een accommodatie
betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld,
geldt deze als machtiging, als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek. 

Artikel 6:5

	De rechter verleent een zorgmachtiging voor de duur die noodzakelijk is
om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor: 

	a. zes maanden, indien het doel van verplichte zorg de gronden, bedoeld
in artikel 3:4, onderdelen b, d, e en f, betreft; 

	b. twaalf maanden, indien het een zorgmachtiging betreft die aansluit
op een zorgmachtiging als bedoeld in onderdeel a; 

	c. twee jaar, indien het een aansluitende zorgmachtiging betreft voor
een persoon aan wie gedurende ten minste de afgelopen vijf jaar
aaneengesloten verplichte zorg is verleend.

Artikel 6:6 

	De zorgmachtiging vervalt, indien:

	a. de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie
uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur is verstreken een nieuw
verzoekschrift voor een zorgmachtiging heeft ingediend, in welk geval de
eerdere zorgmachtiging vervalt als de rechter op het verzoekschrift
heeft beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel
6:2, eerste lid, onderdeel e; 

	b. de beslissing van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 8:18,
tot beëindiging van het verlenen van alle vormen van verplichte zorg op
grond van een zorgmachtiging, zonder dat daaraan voorwaarden of
beperkingen zijn verbonden, onherroepelijk is geworden; 

	c. de rechter op grond van een verzoekschrift van de officier van
justitie als bedoeld in artikel 8:19, derde lid, heeft beslist tot
beëindiging van het verlenen van alle vormen van verplichte zorg op
grond van een zorgmachtiging, zonder dat daaraan voorwaarden of
beperkingen zijn verbonden; 

	d. een nieuwe zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.

HOOFDSTUK 7 CRISISMAATREGEL, MACHTIGING TOT VOORTZETTING DAARVAN EN
AANSLUITEND VERZOEK VOOR EEN ZORGMACHTIGING

Paragraaf 1 Crisismaatregel door de burgemeester

Artikel 7:1

	1. De burgemeester kan ten aanzien van een persoon die zich in zijn
gemeente bevindt een crisismaatregel nemen, indien:

	a. er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is;

	b. er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van een persoon als
gevolg van een psychische stoornis dit dreigend ernstig nadeel
veroorzaakt;

	c. met de crisismaatregel het ernstig nadeel kan worden weggenomen;

	d. de crisissituatie dermate ernstig is dat de procedure voor een
zorgmachtiging niet kan worden afgewacht; en

	e. er verzet is als bedoeld in artikel 1:4 tegen zorg.

	2. De burgemeester kan een wethouder mandaat verlenen voor het nemen
van een crisismaatregel. 

	3. De burgemeester neemt niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij:

	a. ervoor zorg heeft gedragen dat een psychiater, indien van toepassing
volgens het vastgestelde model, in een medische verklaring zijn
bevindingen vermeldt inzake de actuele gezondheidstoestand van
betrokkene en of de situatie, bedoeld in het eerste lid, zich voordoet,
en 

	b. betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te
worden gehoord.

	4. De officier van justitie verstrekt de burgemeester desgevraagd
gegevens over een voor betrokkene eerder afgegeven machtiging tot
voortzetting van de inbewaringstelling of rechterlijke machtiging als
afgegeven op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen, crisismaatregel, observatiemaatregel, machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.

	5. De officier van justitie verstrekt op aanvraag van de psychiater aan
hem de politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en de
strafvorderlijke en justitiële gegevens als bedoeld in de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens die relevant kunnen zijn voor
de beoordeling van het ernstig nadeel. Verstrekking door de officier van
justitie kan achterwege blijven indien het belang van enig
strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet.

	6. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische
verklaring als bedoeld in het derde lid worden vastgesteld. 

Artikel 7:2

	1. De burgemeester vermeldt in de crisismaatregel in elk geval:

	a. de zorg die noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden;

	b. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke die worden belast met de uitvoering van de
crisismaatregel en zo nodig de accommodatie;

	c. de mogelijkheid van advies en bijstand door een
patiëntenvertrouwenspersoon;

	d. het recht op beroep, bedoeld in artikel 7:6.

2. De burgemeester zendt onverwijld een afschrift van zijn beslissing
tot het nemen van een crisismaatregel en de afgegeven medische
verklaring aan betrokkene, de advocaat, de geneesheer-directeur, de
inspectie, de officier van justitie en voor zover aanwezig de
vertegenwoordiger en de gezinsvoogdijwerker. 

	3. Indien betrokkene geen advocaat heeft, draagt de burgemeester binnen
24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorg dat betrokkene
wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij betrokkene daartegen
bedenkingen heeft. 

	4. Bij algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht
van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en
Justitie, kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het derde
lid.

	5. De burgemeester verstrekt de persoonsgegevens van betrokkene aan de
patiëntenvertrouwenspersoon, met als doel betrokkene te kunnen
informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
patiëntenvertrouwenspersoon. De burgemeester verstrekt de
persoonsgegevens alleen met uitdrukkelijke toestemming van betrokkene.

	6. De burgemeester draagt ervoor zorg dat de zorgaanbieder ten behoeve
van de verplichting, bedoeld in artikel 8:25, de afgegeven medische
verklaring ontvangt.

Paragraaf 2 Tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een
crisismaatregel

Artikel 7:3

	1. Voorafgaand aan de beslissing over een crisismaatregel kan, indien
redelijkerwijs mag worden verondersteld dat een crisismaatregel zal
worden genomen, gedurende korte tijd verplichte zorg aan een persoon
worden verleend. 

	2. De verplichte zorg, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen als
uiterste middel verleend indien dit noodzakelijk is in verband met de
voorbereiding van de crisismaatregel en uitsluitend gedurende de periode
die nodig is om de procedure voor de crisismaatregel af te ronden. Deze
periode bedraagt als geheel ten hoogste achttien uur, en niet meer dan
twaalf uur te rekenen vanaf het moment dat betrokkene door een
psychiater wordt onderzocht ten behoeve van de medische verklaring. 

	3. De verplichte zorg, bedoeld in het eerste lid, kan, teneinde te
laten onderzoeken of een crisismaatregel moet worden genomen en in
afwachting van het nemen van de crisismaatregel, tevens inhouden dat een
persoon zijn vrijheid wordt ontnomen en hij onverwijld wordt
overgebracht naar een plaats die geschikt is voor tijdelijk verblijf. 

	4. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste en derde lid, komt uitsluitend
toe aan:

a. degene die is belast met de uitvoering van de ambulancezorg, bedoeld
in artikel 1 van de Tijdelijke wet ambulancezorg;

	b. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke die zorg verlenen op basis van vrijwilligheid;

	c. personen behorende tot door Onze Minister aangewezen categorieën
van deskundigen; 

	d. een ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitoefening van
de politietaak. 

	5. De ambtenaar van politie, bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, is
niet bevoegd tot het verlenen van de verplichte zorg, bedoeld in artikel
3:2, tweede lid, onderdeel a.

	6. Het onderbrengen van betrokkene bij de politie of de Koninklijke
marechaussee vindt uitsluitend plaats indien betrokkene wordt verdacht
van het plegen van een strafbaar feit.

	7. De personen, bedoeld in het vierde lid, informeren de zorgaanbieder
en de burgemeester van een maatregel als bedoeld in het eerste lid. 

Paragraaf 3 Geldigheidsduur

Artikel 7:4

	De burgemeester bepaalt de geldigheidsduur van de crisismaatregel, die
ten hoogste drie dagen bedraagt.

Artikel 7:5

	De crisismaatregel vervalt, indien:

	a. de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie
voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel bij de rechter onder
toepassing van artikel 7:7 heeft ingediend, in welk geval de
crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft
beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:8,
derde lid;

	b. de geneesheer-directeur een beslissing als bedoeld in artikel 8:18,
derde lid, heeft genomen tot beëindiging van het verlenen van alle
vormen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, zonder dat
daaraan voorwaarden of beperkingen zijn verbonden. 

Paragraaf 4 Beroep

Artikel 7:6 

	1. Betrokkene kan door middel van een schriftelijk en gemotiveerd
verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de
crisismaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen de
crisismaatregel. 

	2. Met betrekking tot de behandeling van het beroep bij de rechter is
artikel 6:1, eerste, tweede, derde, vijfde lid, eerste en tweede volzin,
zesde tot en met negende lid, van overeenkomstige toepassing. De rechter
kan de burgemeester verplichten te verschijnen.

	3. Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking. 

	4. De rechter doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken na
indiening van het beroepschrift, uitspraak.

	5. De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing
van de rechter aan: 

	a. betrokkene; 

	b. de vertegenwoordiger; 

	c. de advocaat; 

	d. de burgemeester;

	e. de geneesheer-directeur; 

	f. de inspectie;

	g. de officier van justitie.

	6. Tegen de beslissing van de rechter, bedoeld in het eerste lid, staat
geen hoger beroep open.

Paragraaf 5 Verlenging crisismaatregel

Artikel 7:7

	1. Indien de officier van justitie na ontvangst van de in artikel 7:2,
tweede lid, bedoelde bescheiden van oordeel is dat ten aanzien van
betrokkene de grondslag voor het nemen van een crisismaatregel, bedoeld
in artikel 7:1, eerste lid, aanwezig is, dient hij uiterlijk op de dag
na de datum van ontvangst van deze stukken die niet een zaterdag, zondag
of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is,
bij de rechter een verzoekschrift in voor een machtiging tot voorzetting
van de crisismaatregel voor betrokkene. 

	2. De officier van justitie voegt bij het verzoekschrift voor een
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel de bescheiden, bedoeld
in artikel 7:2, tweede lid. Artikel 5:17, zesde lid, is van
overeenkomstige toepassing. 

Artikel 7:8

	1. Met betrekking tot de behandeling van het verzoekschrift voor een
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel is artikel 6:1, eerste
en derde lid, van overeenkomstige toepassing. 

	2. Artikel 6:1, vierde lid, vijfde lid, eerste en tweede volzin, zesde
lid, zevende lid, achtste lid en negende lid, is van overeenkomstige
toepassing. 

	3. De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die
van het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie.
De termijn, bedoeld in de eerste volzin, wordt indien deze eindigt op
een zaterdag, zondag of erkende feestdag, indien noodzakelijk, verlengd
tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of
algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is. 

	4. De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing
van de rechter aan: 

	a. betrokkene; 

	b. de vertegenwoordiger; 

	c. de advocaat; 

	d. de ouders van een minderjarige betrokkene of een van hen, voor zover
deze niet als vertegenwoordiger optreden dan wel optreedt; 

e. de echtgenoot, geregistreerde partner, degene met wie een
samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene
verzorgt; 

	f. de gezinsvoogdijwerker;

	g. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en de huisarts; 

	h. de inspectie;

	i. de officier van justitie.

	5. Tegen de beslissing van de rechter inzake het verlenen van een
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel staat geen hoger
beroep open.

	6. Indien een machtiging betrekking heeft op een minderjarige die onder
toezicht is gesteld, geldt deze als machtiging, als bedoeld in artikel
265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 7:9

	De machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel heeft een
geldigheidsduur van drie weken na de dagtekening ervan. 

Artikel 7:10

	De machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel vervalt indien:

	a. de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie
voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, bij de rechter
heeft ingediend, in welk geval de machtiging tot voorzetting van de
crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft
beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2,
eerste lid, onderdeel b; 

	b. de geneesheer-directeur een beslissing als bedoeld in artikel 8:18
heeft genomen tot beëindiging van het verlenen van alle vormen van
verplichte zorg op grond van een machtiging tot voorzetting van de
crisismaatregel, zonder dat daaraan voorwaarden of beperkingen zijn
verbonden. 

Paragraaf 6 Verzoek zorgmachtiging aansluitend op verlenging
crisismaatregel

Artikel 7:11

	1. De officier van justitie kan een verzoekschrift indienen bij de
rechter voor een zorgmachtiging die aansluit op een machtiging tot
voorzetting van de crisismaatregel. 

	2. Het verzoekschrift wordt schriftelijk en gemotiveerd ingediend. 

	3. Voordat de officier van justitie een verzoekschrift indient, zorgt
hij ervoor dat de geneesheer-directeur:

	a. betrokkene en de vertegenwoordiger schriftelijk informeert over de
mogelijkheid van advies en bijstand aan betrokkene door een
patiëntenvertrouwenspersoon, en 

	b. de persoonsgegevens van betrokkene aan de
patiëntenvertrouwenspersoon verstrekt, met als doel betrokkene te
kunnen informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
patiëntenvertrouwenspersoon, voor zover betrokkene daarmee instemt.

	4. Bij het verzoekschrift voegt de officier van justitie een medische
verklaring als bedoeld in artikel 5:8 en de gegevens, bedoeld in artikel
5:17, tweede lid, derde lid, met uitzondering van onderdeel d, vierde
lid, en zesde lid. De officier van justitie verstrekt op aanvraag van de
psychiater aan hem de politiegegevens als bedoeld in de Wet
politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens als
bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die relevant
kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel. Verstrekking
door de officier van justitie kan achterwege blijven indien het belang
van enig strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet.

	5. Gelijktijdig met het indienen van het verzoekschrift deelt de
officier van justitie zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of
voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk mee
aan betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de
zorgverantwoordelijke, alsmede in voorkomend geval aan de aanvrager,
bedoeld in het tweede lid. 

	6. De bepalingen uit hoofdstuk 5 zijn van overeenkomstige toepassing,
behoudens de artikelen 5:1 tot en met 5:6, 5:10, 5:11, 5:16 tot en met
5:19.

HOOFDSTUK 7A OBSERVATIEMAATREGEL 

Paragraaf 1 Observatiemaatregel door de burgemeester

Artikel 7A:1

	1. De burgemeester kan ten aanzien van een persoon die zich in zijn
gemeente bevindt een observatiemaatregel nemen, indien:

	a. in voldoende mate van aannemelijkheid kan worden aangenomen dat de
betrokkene aan een psychische stoornis lijdt,

	b. het ernstige vermoeden bestaat dat die stoornis ernstig nadeel doet
veroorzaken, en

	c. de situatie dermate ernstig is dat de procedure voor een
zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. 

	2. De observatiemaatregel strekt uitsluitend tot opname van betrokkene
in een accommodatie ten behoeve van onderzoek naar de aard van de
psychische stoornis en of die stoornis ernstig nadeel doet veroorzaken.

	3. Bij het nemen van een observatiemaatregel, is artikel 7:1, tweede
tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

	4. Voorafgaand aan de beslissing over een observatiemaatregel kan,
indien redelijkerwijs mag worden verondersteld dat een
observatiemaatregel zal worden genomen, een persoon in afwachting van
het nemen van de observatiemaatregel zijn vrijheid worden ontnomen en
onverwijld worden overgebracht naar een plaats die geschikt is voor
tijdelijk verblijf. Artikel 7:3, tweede, vierde, zesde en zevende lid is
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de periode,
bedoeld in artikel 7:3, tweede lid, als geheel ten hoogste zes uur
bedraagt en niet meer dan één uur te rekenen vanaf het moment dat
betrokkene door een psychiater wordt onderzocht ten behoeve van de
medische verklaring.

Artikel 7A:2

	1. De burgemeester vermeldt in de observatiemaatregel in elk geval:

	a. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke die worden belast met de uitvoering van de
observatiemaatregel, alsmede de accommodatie;

	b. de mogelijkheid van advies en bijstand door een
patiëntenvertrouwenspersoon;

	c. het recht op beroep als bedoeld in artikel 7A:7.

	2. Artikel 7:2, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing. 

Paragraaf 2 Geldigheidsduur

Artikel 7A:3

	De burgemeester bepaalt de geldigheidsduur van de observatiemaatregel,
die ten hoogste drie dagen bedraagt vanaf het moment waarop de
betrokkene in een accommodatie is opgenomen.

Artikel 7A:4

	De observatiemaatregel vervalt indien:

	a. de geldigheidsduur is verstreken;

	b. de geneesheer-directeur een beslissing als bedoeld in artikel 8:18
heeft genomen tot beëindiging van het onderzoek op grond van een
observatiemaatregel;

c. een crisismaatregel is genomen.

Paragraaf 3 Verstrekken gegevens door officier van justitie

Artikel 7A:5

	De officier van justitie verstrekt op aanvraag van de
geneesheer-directeur aan hem de politiegegevens als bedoeld in de Wet
politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens als
bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die relevant
kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel. Verstrekking
door de officier van justitie kan achterwege blijven indien het belang
van enig strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet.

Paragraaf 4 Uitkomst onderzoek

Artikel 7A:6

	De geneesheer-directeur deelt de uitkomst van het onderzoek op grond
van de observatiemaatregel schriftelijk onverwijld mede aan betrokkene,
de vertegenwoordiger, de advocaat, de burgemeester en de officier van
justitie. 

Paragraaf 5 Beroep

Artikel 7A:7

	1. Betrokkene kan door middel van een schriftelijk en gemotiveerd
verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de
observatiemaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen
de observatiemaatregel. 

	2. Met betrekking tot de behandeling van het beroep bij de rechter is
artikel 6:1, eerste, tweede, derde, vijfde lid, eerste en tweede volzin,
zesde tot en met negende lid, van overeenkomstige toepassing. De rechter
kan de burgemeester verplichten te verschijnen.

	3. Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking. 

	4. De rechter doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken na
indiening van het beroepschrift, uitspraak.

	5. De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing
van de rechter aan: 

	a. betrokkene; 

	b. de vertegenwoordiger; 

	c. de advocaat; 

	d. de burgemeester;

	e. de geneesheer-directeur; 

	f. de inspectie;

	g. de officier van justitie.

	6. Tegen de beslissing van rechter, bedoeld in het eerste lid, staat
geen hoger beroep open.

HOOFDSTUK 8 RECHTEN EN PLICHTEN BIJ DE TENUITVOERLEGGING EN UITVOERING
VAN DE CRISISMAATREGEL, OBSERVATIEMAATREGEL, MACHTIGING TOT VOORTZETTING
VAN DE CRISISMAATREGEL EN ZORGMACHTIGING.

Paragraaf 1 Tenuitvoerlegging en uitvoering van de crisismaatregel,
observatiemaatregel, machtiging tot voortzetting crisismaatregel en
zorgmachtiging

Artikel 8:1

1. De officier van justitie gaat onverwijld, doch uiterlijk binnen twee
weken na afgifte door de rechter, over tot tenuitvoerlegging van de
zorgmachtiging.

2. De burgemeester gaat binnen 24 uur na afgifte over tot
tenuitvoerlegging van de crisismaatregel of de observatiemaatregel.

3. De officier van justitie gaat onverwijld over tot tenuitvoerlegging
van de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel.

4. Zo nodig kan de burgemeester of de officier van justitie bij de
tenuitvoerlegging of de uitvoering van de crisismaatregel, de
observatiemaatregel, de machtiging tot voorzetting van de
crisismaatregel onderscheidenlijk de zorgmachtiging, de hulp inroepen
van zorgverleners met kennis van en ervaring met het verlenen van zorg
en verplichte zorg.

5. Zo nodig kan de burgemeester ambtshalve of op verzoek van de officier
van justitie bij de tenuitvoerlegging of uitvoering van de
crisismaatregel, de observatiemaatregel, de machtiging tot voorzetting
van de crisismaatregel onderscheidenlijk de zorgmachtiging de hulp
inroepen van ambtenaren van politie. De burgemeester kan deze
bevoegdheid mandateren aan een of meer hulpofficieren van justitie.

Artikel 8:2

1. De personen, bedoeld in artikel, 8:1, derde, vierde en vijfde lid,
kunnen, uitsluitend voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de
tenuitvoerlegging van de crisismaatregel, de observatiemaatregel, de
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging:

a. elke plaats betreden waar de betrokkene zich bevindt; 

b. voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene
of voor anderen kunnen opleveren en hem daartoe aan de kleding of het
lichaam onderzoeken.

2. De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 8:1, vijfde lid,
kunnen, uitsluitend voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de
tenuitvoerlegging van de crisismaatregel, de observatiemaatregel, de
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging
de woning van betrokkene zonder zijn toestemming binnentreden. 

3. De ontnomen voorwerpen worden voor betrokkene bewaard, voor zover dit
niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift. 

Paragraaf 2 Uitvoering van de crisismaatregel, observatiemaatregel,
machtiging tot voortzetting crisismaatregel en zorgmachtiging

Artikel 8:3

1. De zorgaanbieder informeert betrokkene en de vertegenwoordiger zo
spoedig mogelijk na de afgifte van de crisismaatregel, de
observatiemaatregel, de machtiging tot voorzetting van de
crisismaatregel of de zorgmachtiging schriftelijk over:

a. de geneesheer-directeur;

b. de zorgverantwoordelijke; 

c. de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
patiëntenvertrouwenspersoon;

d. de familievertrouwenspersoon;

e. de klachtregeling, bedoeld in hoofdstuk 10;

f. de huisregels;

g. de richtlijnen, bedoeld in artikel 8:5;

h. de overige bij of krachtens deze wet omschreven rechten en plichten
van betrokkene. 

2. De zorgverantwoordelijke informeert betrokkene en de
vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk na de afgifte van de
crisismaatregel, observatiemaatregel, de machtiging tot voorzetting van
de crisismaatregel of de zorgmachtiging schriftelijk over het dossier
van betrokkene, bedoeld in artikel 8:4.

Artikel 8:4

1. De zorgverantwoordelijke draagt er, onverminderd artikel 454 van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek, zorg voor dat in het dossier van
betrokkene aantekening wordt gehouden van:

a. de zorgaanbieder;

b. de naam van de geneesheer-directeur;

c. de naam van de zorgverantwoordelijke;

d. de vertegenwoordiger;

e. de voor continuïteit van zorg relevante familie en naasten;

f. de zorgkaart;

g. de zorgplan;

h. indien er geen overeenstemming over het zorgplan is bereikt, de
redenen daarvoor;

i. de voortgang van de uitvoering van het zorgplan;

j. de verplichte zorg die op grond van de crisismaatregel, machtiging
tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging wordt
verleend;

k. de verplichte zorg die op grond van het hoofdstuk 8 wordt verleend;

l. het verslag van de periodieke toetsing van de proportionaliteit,
subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid van de verleende zorg en
verplichte zorg;

m. een afschrift van de medische verklaring, bedoeld in artikel 5:8,
7:1, 7:11, 7A:1 of 8:19;

n. een afschrift van de crisismaatregel, observatiemaatregel, machtiging
tot voorzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging;

o. de uitkomst van het onderzoek op grond van de observatiemaatregel;

p. de zelfbindingsverklaring;

q. het plan, bedoeld in artikel 5:5, eerste lid;

r. andere schriftelijke wilsuitingen inzake zorg, dan bedoeld in
onderdeel f, p of q.

2. In het dossier houdt de zorgverantwoordelijke tevens aantekening van
de verstrekking van gegevens zonder toestemming van betrokkene door de
geneesheer-directeur, de burgemeester, de officier van justitie, en de
zorgverantwoordelijke zelf, bedoeld in artikel 8:29. 

3. In afwijking van artikel 455 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
vernietigt de zorgverantwoordelijke het dossier niet indien de
zorgverantwoordelijke redelijkerwijs mag aannemen dat bewaring van het
dossier van aanmerkelijk belang is voor betrokkene. 

Artikel 8:5

1. De verplichte zorg wordt in beginsel toegepast op basis van een
multidisciplinaire richtlijn. 

2. De richtlijn is gericht op:

a. het voorkomen van verplichte zorg;

b. keuze voor de minst bezwarende vorm van verplichte zorg;

c. het beperken van de duur en frequentie van de verplichte zorg;

d. de veiligheid van betrokkene en zorgverleners;

e. het voorkomen van nadelige effecten op korte en lange termijn voor
betrokkene. 

Artikel 8:6

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de veiligheid binnen de accommodatie en de wijze van
toezicht door de zorgaanbieder op de verplichte zorg in de accommodatie
en kunnen regels worden gesteld over de kwaliteit van de verplichte
zorg.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 8:7

1. De zorgaanbieder is verplicht de zorg, genoemd in de crisismaatregel,
de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de
zorgmachtiging, te verlenen.

2. De zorgaanbieder is verplicht ter uitvoering van een
observatiemaatregel betrokkene in een accommodatie op te nemen en te
onderzoeken.

3. De zorgaanbieder kan, naast de tijdelijke verplichte zorg voorafgaand
aan de crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:3, alleen de vormen van
verplichte zorg verlenen die zijn opgenomen in de zorgmachtiging, de
crisismaatregel, of een beslissing op grond van de artikelen 8:11 tot en
met 8:14. 

4. Een zorgaanbieder verleent aan betrokkene slechts verplichte zorg als
bedoeld in de crisismaatregel, de observatiemaatregel, de machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging tegen
overlegging van een afschrift van respectievelijk de crisismaatregel, de
observatiemaatregel, de machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel of de zorgmachtiging.

Artikel 8:8

De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de zorgkaart van betrokkene,
inclusief de bijlagen, bekend is bij de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke. 

Paragraaf 2	Uitvoering van de zorgmachtiging en de crisismaatregel

Artikel 8:9

1. De zorgverantwoordelijke neemt ter uitvoering van de crisismaatregel,
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging
een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet dan nadat hij:

a. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand
van betrokkene,

b. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd,
en

c. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft
bereikt met de geneesheer-directeur.

2. De zorgverantwoordelijke stelt een beslissing tot het verlenen van
verplichte zorg op grond van de crisismaatregel, machtiging tot
voorzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging op schrift en
voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering.

3. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de
advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in
kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van
advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de
familievertrouwenspersoon. 

4. Indien verplichte zorg anders dan strekkende tot opname in een
accommodatie, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging wordt toegepast,
legt de zorgverantwoordelijke, onverminderd het bepaalde in artikel 1:5,
na overleg met de vertegenwoordiger, schriftelijk vast in het dossier,
bedoeld in artikel 8:4, met vermelding van de datum en het tijdstip, of:

a. betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in
staat is, en 

b. er een acuut levensgevaar dreigt voor betrokkene dan wel er een
aanzienlijk risico is voor een ander op levensgevaar, ernstig
lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of
financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke
teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan
wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.

5. De zorgaanbieder, geneesheer-directeur en zorgverantwoordelijke
leggen geen beperkingen op in het contact van betrokkene met  de
vertegenwoordiger, de inspectie of de justitiële autoriteiten.

Artikel 8:10

De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke
kunnen bij de uitvoering van de crisismaatregel, observatiemaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging zo
nodig de hulp inroepen van personen met kennis en ervaring met het
verlenen van zorg en verplichte zorg en van ambtenaren van politie.

Paragraaf 3 Tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties 

Artikel 8:11

De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als bedoeld
in artikel 1:4 beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waar de
crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel
of de zorgmachtiging niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter
afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op:

a. ernstig nadeel,

b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg
of verplichte zorg wordt verleend, 

c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of

d. de voorkoming van strafbare feiten.

Artikel 8:12

1. De duur van de tijdelijke verplichte zorg, bedoeld in artikel 8:11,
is beperkt tot een periode van maximaal drie dagen. 

2. De zorgverantwoordelijke doet onverwijld mededeling aan de
geneesheer-directeur van de schriftelijke en gemotiveerde beslissing tot
tijdelijke verplichte zorg en van de beëindiging van de tijdelijke
verplichte zorg. 

3. Indien de tijdelijke verplichte zorg niet binnen twaalf uur kan
worden beëindigd, doet de zorgverantwoordelijke hiervan mededeling aan
de geneesheer-directeur. 

4. Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke
verplichte zorg na de in het eerste lid bedoelde periode moet worden
voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de
zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de
zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van zijn advies
daarover, bij de officier van justitie is ingediend.

5. De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag
tot wijziging van de zorgmachtiging. 

6. Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag van de
zorgverantwoordelijke tot wijziging van de geneesheer-directeur, dient
hij onverwijld een verzoekschrift voor de wijziging van een
zorgmachtiging bij de rechter in.

7. De verplichte zorg, bedoeld in het vierde lid, kan worden verleend
totdat:

a. de officier van justitie besluit geen verzoekschrift in te dienen en
dit aan de geneesheer-directeur heeft meegedeeld,

b. de rechter uitspraak heeft gedaan over het verzoekschrift voor een
wijziging van een zorgmachtiging of door het verstrijken van de termijn,
bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel d.

8. Indien betrokkene op grond van artikel 8:11 in een instelling als
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de
Wet forensische zorg wordt opgenomen, zijn voor de duur van die opname
de artikelen 7, eerste en derde lid, 42, vijfde lid, en 44, alsmede de
hoofdstukken V, VI en VII van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden van toepassing.  

Artikel 8:13

1. De zorgverantwoordelijke stelt een beslissing als bedoeld in de
artikelen 8:11 en 8:12 op schrift en voorziet de beslissing van een
schriftelijke motivering.

2. De beslissing vermeldt het moment waarop de geneesheer-directeur en
de zorgverantwoordelijke, de proportionaliteit, de subsidiariteit, de
effectiviteit en de veiligheid van de tijdelijke verplichte zorg
beoordelen. 

3. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de
advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in
kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van
advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de
familievertrouwenspersoon.

Paragraaf 4 Veiligheidsonderzoek en huisregels

 

Artikel 8:14

1. De zorgverantwoordelijke kan bij het gegronde vermoeden van
aanwezigheid binnen de accommodatie van voorwerpen die betrokkene niet
in zijn bezit mag hebben of die een aanzienlijk risico op ernstige
schade veroorzaken, ter voorkoming van een noodsituatie, een beslissing
nemen tot onderzoek:

a. aan kleding of lichaam van betrokkene,

b. van de woonruimte binnen de accommodatie van betrokkene, dan wel

c. van poststukken afkomstig van of bestemd voor betrokkene die in een
accommodatie verblijft, maar alleen in aanwezigheid van betrokkene.

2. De ontnomen voorwerpen worden voor betrokkene bewaard, voor zover dit
niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.

3. De zorgverantwoordelijke stelt de beslissing op schrift, voorziet de
beslissing van een schriftelijke motivering en stelt de
geneesheer-directeur op de hoogte van de beslissing. 

4. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de
advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in
kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van
advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon.

Artikel 8:15

1. De zorgaanbieder stelt huisregels op voor de ordelijke gang van zaken
en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie.

2. De huisregels bevatten geen andere regels dan bedoeld in het eerste
lid en worden, indien van toepassing, vastgesteld volgens het model,
bedoeld in het vijfde lid.

3. De zorgaanbieder stelt aan betrokkene en de vertegenwoordiger zo
spoedig mogelijk na diens opname in een accommodatie een schriftelijk
overzicht van de in de accommodatie geldende huisregels ter hand.

4. De zorgverantwoordelijke zorgt ervoor dat betrokkene en de
vertegenwoordiger een mondelinge toelichting op de huisregels ontvangen.


5. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor huisregels worden
vastgesteld.

Paragraaf 5	Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging 

Artikel 8:16

1. De geneesheer-directeur kan op aanvraag of ambtshalve de
verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een
crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging, dan wel de uitvoering van het onderzoek op grond van de
observatiemaatregel aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur
of zorgverantwoordelijke toewijzen. Betrokkene, de vertegenwoordiger of
de zorgverantwoordelijke kunnen bij de geneesheer-directeur daartoe een
schriftelijke en gemotiveerde aanvraag indienen.

2. De geneesheer-directeur deelt zijn beslissing op grond van het eerste
lid schriftelijk en gemotiveerd aan betrokkene mee en zendt een
afschrift van de beslissing aan de vertegenwoordiger en de officier van
justitie.

3. De geneesheer-directeur kan geen ambtshalve beslissing of instemmende
beslissing nemen op de aanvraag dan nadat de beoogde zorgaanbieder,
geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke zich bereid hebben
verklaard tot het verlenen van zorg of verplichte zorg op grond van een
crisismaatregel, machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging, dan wel de uitvoering van het onderzoek op grond van de
observatiemaatregel 

4. Indien de geneesheer-directeur ambtshalve een beslissing neemt of
instemt met de aanvraag zendt hij een afschrift van de beslissing aan
de:

a. betrokken zorgaanbieders,

b. zorgverantwoordelijke,

c. vertegenwoordiger,

d. officier van justitie,

e. griffie van de rechtbank, indien een machtiging tot verlenging van de
crisismaatregel of zorgmachtiging voor betrokkene is afgegeven, 

f. burgemeester, indien een crisismaatregel of observatiemaatregel is
genomen, en

g. inspectie.

5. De geneesheer-directeur stelt betrokkene, de vertegenwoordiger en de
advocaat schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de
beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de
patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

6. Indien de geneesheer-directeur een ambtshalve of instemmende
beslissing neemt als bedoeld in het eerste lid tot toewijzing van een
andere zorgverantwoordelijke, draagt de eerder aangewezen
zorgverantwoordelijke ervoor zorg dat het dossier, bedoeld in artikel
8:4, ter beschikking komt van de nieuw aangewezen zorgverantwoordelijke.
Indien de geneesheer-directeur een ambtshalve of instemmende beslissing
neemt als bedoeld in het eerste lid tot toewijzing van een andere
zorgaanbieder, draagt de eerder aangewezen zorgaanbieder ervoor zorg dat
de gegevens, bedoeld in artikel 8:24, eerste lid, ter beschikking komen
van de nieuw aangewezen zorgaanbieder.

7. In de situatie, bedoeld in het zesde lid, tweede volzin, informeert
de nieuw aangewezen zorgaanbieder zo spoedig mogelijk de eerder
aangewezen zorgaanbieder indien de verplichte zorg op grond van een
crisismaatregel, machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging, dan wel de uitvoering van het onderzoek op grond van de
observatiemaatregel, wordt beëindigd. 

Artikel 8:17

	1. De geneesheer-directeur neemt op een daartoe strekkende
schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van betrokkene, de
vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke, dan wel uit
eigen beweging een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, inhoudende
het verlenen van tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg op grond
van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging aan betrokkene, voor zover en voor zolang dit verantwoord
is.

	2. De geneesheer-directeur verzoekt Onze Minister van Veiligheid en
Justitie schriftelijk om toestemming voor het nemen van een beslissing
tot het verlenen van tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg,
houdende opname in een accommodatie, op grond van een zorgmachtiging die
is afgegeven met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg,
behoudens de gevallen waarin artikel 2.3, onderdeel 3, is toegepast en
betrokkene is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. 

	3. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt de
geneesheer-directeur zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd
zijn beslissing. 

	4. Indien de toestemming, bedoeld in het tweede lid, niet wordt
gegeven, verleent de geneesheer-directeur geen tijdelijke onderbreking
van de verplichte zorg en wijst hij de aanvraag af. 

	5. De geneesheer-directeur kan aan de beslissing voorwaarden of
beperkingen verbinden.

	6. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de
advocaat een afschrift van de beslissing, indien van toepassing voorzien
van de beoordeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, en
stelt hen uiterlijk binnen vier dagen na de beslissing schriftelijk in
kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van
advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de
familievertrouwenspersoon. 

	7. De geneesheer-directeur informeert tijdig de officier van justitie
over de tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg op grond van een
machtiging tot verlenging van de crisismaatregel of zorgmachtiging. 

	8. De geneesheer-directeur kan het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente waar betrokkene ingezetene is dan wel naar
verwachting zal verblijven informeren over de tijdelijke onderbreking
van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging, indien dit
noodzakelijk is omdat essentiële voorwaarden voor deelname aan het
maatschappelijk verkeer van betrokkene ontbreken.

9. De geneesheer-directeur kan op een daartoe strekkend schriftelijk en
gemotiveerd verzoek of uit eigen beweging de beslissing tot tijdelijke
onderbreking van de verplichte zorg schriftelijk en gemotiveerd
intrekken. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing. 

  

Artikel 8:18

	1. De geneesheer-directeur neemt op een daartoe strekkende
schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van betrokkene, de
vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke, dan wel uit
eigen beweging een beslissing tot beëindiging van het verlenen van
verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging indien het doel
van verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan het
criterium voor verplichte zorg. 

	2. De geneesheer-directeur neemt op een daartoe strekkende
schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van betrokkene, de
vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke, dan wel uit
eigen beweging een beslissing tot beëindiging van het verrichten van
onderzoek op grond van een observatiemaatregel indien het doel van het
onderzoek, bedoeld in artikel 7A:1, tweede lid, is bereikt of niet
langer wordt voldaan aan de criteria voor de observatiemaatregel,
bedoeld in artikel 7A:1, eerste lid.

	3. De geneesheer-directeur neemt niet eerder een beslissing over de
beëindiging van de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel of
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel dan nadat hij zich
ervan heeft vergewist dat er geen verzoek voor een machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel onderscheidenlijk een zorgmachtiging
is ingediend.

	4. Voor zover aan betrokkene verplichte zorg wordt verleend, houdende
opname in een accommodatie en betrokkene blijkens de eerder afgegeven
medische verklaring ernstig nadeel voor een ander veroorzaakt, neemt de
geneesheer-directeur niet eerder een beslissing over de beëindiging van
de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging dan nadat hij:

	a. zich door middel van een medische verklaring van een psychiater,
indien van toepassing volgens het vastgestelde model, bedoeld in het
zestiende lid, op de hoogte heeft gesteld van het oordeel van de
psychiater over zijn voornemen om de verplichte zorg te beëindigen en
over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene, en

	b. overleg heeft gevoerd met de burgemeester die de crisismaatregel
heeft afgegeven, in geval van beëindiging van de crisismaatregel, of
met de officier van justitie en het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente waar betrokkene ingezetene is dan wel naar
verwachting zal verblijven, in geval van beëindiging van de machtiging
tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.

	5. De geneesheer-directeur neemt niet eerder een beslissing over de
beëindiging van het onderzoek op grond van een observatiemaatregel dan
nadat hij zich ervan heeft vergewist dat er geen verzoek voor een
crisismaatregel onderscheidenlijk een zorgmachtiging als bedoeld in de
artikelen 7:1, 5:17, 5:18 of 5:19 is ingediend.

	6. De geneesheer-directeur verzoekt Onze Minister van Veiligheid en
Justitie schriftelijk om toestemming voor het nemen van een beslissing
tot beëindiging van de verplichte zorg, houdende opname in een
accommodatie, op grond van een zorgmachtiging die is afgegeven met
toepassing van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg,
behoudens de gevallen waarin artikel 2.3, eerste lid, onder 3, van die
wet, is toegepast en betrokkene is vrijgesproken van hetgeen hem ten
laste is gelegd. 

	7. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt de
geneesheer-directeur zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd
zijn beslissing. 

	8. Indien de toestemming, bedoeld in het zesde lid, niet wordt gegeven,
beëindigt de geneesheer-directeur de verplichte zorg niet en wijst hij
de aanvraag af. 

	9. De geneesheer-directeur neemt binnen veertien dagen na ontvangst van
een aanvraag tot beëindiging van het verlenen van verplichte zorg op
grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel of zorgmachtiging, dan wel tot beëindiging van het
onderzoek op grond van een observatiemaatregel een schriftelijke en
gemotiveerde beslissing. 

	10. De geneesheer-directeur kan aan de beslissing voorwaarden of
beperkingen verbinden.

	11. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en
de advocaat een afschrift van de beslissing, indien van toepassing
voorzien van de beoordeling van Onze Minister van Veiligheid en
Justitie, en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid
van de beslissing om aan de beslissing voorwaarden of beperkingen te
verbinden, als bedoeld in het tiende lid, en de mogelijkheid van advies
en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de
familievertrouwenspersoon. 

	12. De geneesheer-directeur informeert tijdig:

	a. de burgemeester over de beëindiging van de verplichte zorg op grond
van een crisismaatregel;

	b. de officier van justitie over de beëindiging van de verplichte zorg
op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging;

	c. de burgemeester over de beëindiging van het onderzoek op grond van
een observatiemaatregel. 

	13. De geneesheer-directeur kan de voor de continuïteit van zorg voor
betrokkene relevante familie en naasten en het college van burgemeester
en wethouders van de gemeente waar betrokkene ingezetene is dan wel naar
verwachting zal verblijven informeren over de beëindiging van de
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging
indien dit noodzakelijk is omdat essentiële voorwaarden voor deelname
aan het maatschappelijk verkeer van betrokkene ontbreken.

	14. Bij niet naleving van een aan de beslissing tot beëindiging van
het verlenen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel,
observatiemaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel
of zorgmachtiging door de geneesheer-directeur of de rechter verbonden
voorwaarde of beperking trekt de geneesheer-directeur de beslissing tot
beëindiging in. 

	15. De geneesheer-directeur deelt de beslissing tot intrekking, bedoeld
in het veertiende lid, uiterlijk binnen vier dagen na de beslissing
schriftelijk en gemotiveerd mee aan betrokkene, de vertegenwoordiger en
de advocaat en stelt hen daarbij in kennis van de klachtwaardigheid van
de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de
patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

	16. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische
verklaring als bedoeld in het vierde lid worden vastgesteld.

Artikel 8:19

	1. Indien de geneesheer-directeur afwijzend of niet tijdig beslist op
de aanvraag tot beëindiging van de verplichte zorg op grond van een
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging,
kan degene die de aanvraag heeft ingediend bij de officier van justitie
een aanvraag indienen om een verzoekschrift voor de beëindiging van de
verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel of zorgmachtiging bij de rechter in te dienen. Ter
voorbereiding van een verzoekschrift voor de beëindiging van de
verplichte zorg aan de rechter draagt de geneesheer-directeur zorg voor
een medische verklaring van een psychiater over de actuele
gezondheidstoestand van betrokkene en overlegt deze aan de officier van
justitie.

	2. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de psychiater in de
medische verklaring tevens beoordeelt of de gezondheidstoestand van
betrokkene zodanig is verbeterd dat het ernstig nadeel is weggenomen,
dan wel welke voorwaarden of beperkingen aan een beëindiging van de
verplichte zorg moeten worden gesteld om het ernstig nadeel weg te
nemen. Artikel 5:10 is van overeenkomstige toepassing.

	3. De officier van justitie dient het verzoekschrift voor de
beëindiging van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging onverwijld bij de
rechter in en voegt bij het verzoekschrift:

	a. een afschrift van de aanvraag voor beëindiging van de verplichte
zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel
of zorgmachtiging,

	b. de beslissing op de oorspronkelijke aanvraag, indien van toepassing
voorzien van de beslissing van Onze Minister van Veiligheid en Justitie,
bedoeld in artikel 8:18, zevende lid,

	c. een afschrift van de machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel respectievelijk zorgmachtiging,

	d. de medische verklaring, en

	e. de politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en de
strafvorderlijke en justitiële gegevens als bedoeld in de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens die relevant kunnen zijn voor
de beoordeling van het ernstig nadeel; verstrekking door de officier van
justitie van de politiegegevens, justitiële en strafvorderlijke
gegevens kan achterwege blijven indien het belang van enig
strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet.

	4. In afwijking van het derde lid, kan de officier van justitie
besluiten geen verzoekschrift bij de rechter in te dienen, indien het
een herhaalde aanvraag betreft en uit de aanvraag onvoldoende blijkt dat
de feiten en omstandigheden na de eerdere aanvraag veranderd zijn. 

	5. In het geval de officier van justitie op het moment van ontvangst
van de aanvraag tot beëindiging van verplichte zorg reeds is begonnen
met de voorbereiding van een nieuw verzoekschrift voor een machtiging
tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging of een
wijziging van de zorgmachtiging, dan wel een dergelijk verzoekschrift
bij de rechter is ingediend, voegt hij de aanvraag tot beëindiging van
de verplichte zorg bij het verzoekschrift voor een machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging, het
verzoekschrift tot wijziging van de zorgmachtiging, dan wel verzoekt hij
de griffie van de rechtbank de aanvraag bij het ingediende
verzoekschrift te voegen. 

	6. De officier van justitie deelt het besluit om geen verzoekschrift
bij de rechter in te dienen, bedoeld in het vierde lid, dan wel de
aanvraag te voegen bij het verzoekschrift voor een machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging of het
verzoekschrift voor een wijziging van de zorgmachtiging, bedoeld in het
vijfde lid, schriftelijk mee aan de aanvrager, betrokkene, de
vertegenwoordiger en de advocaat. 

	7. De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak op het verzoekschrift
voor de beëindiging van de verplichte zorg. In het geval de aanvraag
voor beëindiging van verplichte zorg is gevoegd bij het verzoekschrift
voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging of het verzoekschrift voor een wijziging van de
zorgmachtiging, doet hij uitspraak over de beëindiging van de
verplichte zorg gelijktijdig met de uitspraak inzake het verzoekschrift
voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging dan wel het verzoekschrift tot wijziging van de
zorgmachtiging. 

	8. Indien de rechter voorwaarden verbindt aan de beëindiging van de
verplichte zorg, is artikel 8:20 van overeenkomstige toepassing. Hij kan
zich door de officier van justitie, zorgverantwoordelijke, de psychiater
die de medische verklaring heeft afgegeven of een andere deskundige
laten adviseren over de te stellen voorwaarden. 

	9. De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing
van de rechter aan:

	a. betrokkene, 

	b. de vertegenwoordiger, 

	c. de advocaat, 

	d. de ouders of een van hen, voor zover deze niet als vertegenwoordiger
optreden dan wel optreedt; 

	e. de echtgenoot, geregistreerde partner, degene met wie een
samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene
verzorgt; 

	f. de gezinsvoogdijwerker;

	g. de aanvrager, bedoeld in artikel 8:18, eerste lid,

	h. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en de huisarts, 

	i. de inspectie;

	j. de officier van justitie, en

	k. de burgemeester, indien betrokkene verplichte zorg heeft ontvangen
op grond van een crisismaatregel of machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel.

	10. De beslissing van de rechter is uitvoerbaar bij voorraad.

	11. Tegen de beslissing van de rechter op het verzoekschrift voor de
beëindiging van de verplichte zorg staat geen hoger beroep open.

Artikel 8:20

1. De voorwaarden en beperkingen, bedoeld in de artikelen 8:17, vijfde
lid, en 8:18, tiende lid, betreffen de zorg aan en het gedrag van
betrokkene, ter voorkoming van het ernstig nadeel.

2. De voorwaarden en beperkingen kunnen ook inhouden dat betrokkene zich
onder toezicht stelt van een zorgaanbieder of zorgverlener, die
betrokkene hulp en steun verleent bij het naleven van de voorwaarden en
beperkingen.

3. De geneesheer-directeur raadpleegt de zorgverantwoordelijke over de
noodzakelijk geachte voorwaarden of beperkingen. 

4. De geneesheer-directeur besluit slechts tot tijdelijke onderbreking
of beëindiging van de verplichte zorg als betrokkene zich bereid heeft
verklaard tot naleving van de voorwaarden of beperkingen en
redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal
naleven.

Artikel 8:21

1. De zorgverantwoordelijke, betrokkene en de vertegenwoordiger
evalueren de uitvoering van de crisismaatregel, de machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging, indien het
voornemen bestaat de verplichte zorg te beëindigen.

2. De zorgverantwoordelijke en betrokkene stellen indien gewenst op
basis van deze evaluatie een zelfbindingsverklaring op en passen zo
nodig de zorgkaart van betrokkene aan.

3. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om het
plan, bedoeld in artikel 5:5, te evalueren en zo nodig aan te passen.

Paragraaf 6	Gegevensverwerking

Artikel 8:22

1. Onder de gegevens die op grond van deze wet worden verwerkt, dan wel
kunnen worden verwerkt, worden justitiële en strafvorderlijke gegevens
als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en bijzondere
gegevens inzake de gezondheid van betrokkene als bedoeld in de Wet
bescherming persoonsgegevens begrepen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de wijze waarop de gegevensverwerkingen die voortvloeien uit deze
wet worden ingericht en met aanvullende waarborgen worden omkleed,
waaronder begrepen de technische standaarden daarvoor. 

	3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 8:23

Het openbaar ministerie zorgt, ten behoeve van de uitvoering van de taak
van de officier van justitie, bedoeld in deze wet, voor het beschikbaar
zijn van de volgende gegevens:

a. machtigingen tot voortzetting van de inbewaringstelling en
rechterlijke machtigingen als afgegeven op grond van de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;

b. crisismaatregelen;

c. machtigingen tot voorzetting van de crisismaatregel;

d. observatiemaatregelen;

e. zorgmachtigingen;

f. in voorbereiding zijnde of afgewezen verzoekschriften voor een
machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel;

g. in voorbereiding zijnde of afgewezen verzoekschriften voor een
zorgmachtiging;

h. in voorbereiding zijnde of afgewezen verzoekschriften als bedoeld in
artikel 28a van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten;

i. de aanvragen voor de voorbereiding van een zorgmachtiging, bedoeld in
artikel 5:3;

	j. medische verklaringen als bedoeld in artikel 5:8, 7:1, 7:11, 8:18 en
8:19;

k. bevindingen van de geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 5:15;

l. beslissingen op grond van de artikelen 8:18 en 8:19;

m zelfbindingsverklaringen.

Artikel 8:24

1. De zorgaanbieder zorgt ten behoeve van de uitvoering van deze wet en
het toezicht door de inspectie voor het digitaal beschikbaar zijn van de
volgende gegevens:

a. de namen van betrokkene, de zorgverantwoordelijke en de
geneesheer-directeur;

b. de zelfbindingsverklaring;

c. de vorm van de aan betrokkene verleende verplichte zorg;

d. de noodzaak van de verplichte zorg;

e. de begin- en einddatum van de vorm van de verplichte zorg;

f. de duur en frequentie van de verplichte zorg;

g. de zorgmachtiging;

h. de crisismaatregel en machtiging tot voortzetting van de
crisismaatregel;

i. de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg
voorafgaand aan een crisismaatregel op grond van artikel 7:3;

j. de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in een
onvoorziene situatie op grond van artikel 8:11;

k. de observatiemaatregel;

l. de beslissing tot het ontnemen van de vrijheid voorafgaand aan een
observatiemaatregel, bedoeld in artikel 7A:1, vierde lid;

m. de beslissingen van de geneesheer-directeur op de aanvragen voor
tijdelijke onderbreking of beëindiging van een zorgmachtiging op grond
van de artikelen 8:17 of 8:18;

n. de beslissingen van de rechter op verzoekschriften voor beëindiging
van een zorgmachtiging op grond van artikel 8:19;

    o. de beslissingen van de strafrechter op grond van artikel 2.3,
eerste lid, van de Wet forensische zorg waaruit blijkt of iemand is
opgenomen met een nog geldende justitiële titel op grond van het
Wetboek van Strafrecht.

2. De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de
inspectie een digitaal overzicht van de gegevens, bedoeld in het eerste
lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze
gegevens in plaats van aan de inspectie op een bij of krachtens die
maatregel aangewezen wijze verstrekt worden aan en verwerkt worden door
een door Onze Minister aan te wijzen instantie.  

Artikel 8:25

1. De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de
inspectie een door het bestuur van de zorgaanbieder ondertekende analyse
over de verplichte zorg die door hem in die periode is verleend. 

2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de
inhoud en de wijze van verstrekken van de analyse. 

Artikel 8:26

1. De zorgaanbieder verschaft de psychiater ten behoeve van diens taak
op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 5 en artikel 7:1, inzage in de
zelfbindingsverklaring.

2. De zorgverantwoordelijke verschaft de arts, bedoeld in artikel 5:8,
ten behoeve van diens taak op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 5 en
artikel 7:1, inzage in het zorgplan, bedoeld in artikel 5:14, en het
dossier van betrokkene, bedoeld in artikel 8:4.

Artikel 8:27

De zorgverantwoordelijke verschaft op verzoek van nabestaanden van
betrokkene aan hen inzage in of afschrift van het dossier van
betrokkene, bedoeld in artikel 8:4, voor zover de persoonlijke
levenssfeer van derden daardoor niet wordt geschaad, en:

a. betrokkene daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven; of

b. er sprake is van een zwaarwegend belang ter zake voor de
nabestaanden.

Artikel 8:28

artikel 8:34 en van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen
de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de burgemeester en de
officier van justitie zonder toestemming van betrokkene gegevens en
bescheiden ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek aan
een ander verstrekken, indien:

a. het onderzoek voorziet in zodanige waarborgen dat de persoonlijke
levenssfeer van betrokkene niet wordt geschaad,

b. het onderzoek een zwaarwegend algemeen belang dient, en

c. betrokkene niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen
verstrekking.

Artikel 8:29

1. Onverminderd andere verplichtingen tot het verstrekken van gegevens
die voortvloeien uit deze wet, verstrekken de geneesheer-directeur, de
zorgverantwoordelijke, de burgemeester en de officier van justitie
elkaar gegevens voor zover dat strikt noodzakelijk is ter voorkoming of
beperking van ernstig nadeel, en dit hoort bij de uitoefening van ieders
taak op grond van deze wet.

2. De geneesheer-directeur, de burgemeester en de officier van justitie
stellen de zorgverantwoordelijke ten behoeve van diens taak op grond van
artikel 8:4, tweede lid, op de hoogte indien zij op grond van het eerste
lid gegevens over betrokkene uitwisselen zonder diens toestemming. 

Artikel 8:30

1. Onze Minister verwerkt gegevens die betrekking hebben op de
verplichte zorg teneinde een zorgvuldig en samenhangend beleid ter zake
te kunnen voeren en de stelselverantwoordelijkheid te kunnen waarborgen.

2. De zorgaanbieder, het openbaar ministerie, het college van
burgemeester en wethouders en de burgemeester verstrekken kosteloos
gegevens aan Onze Minister ten behoeve van de verwerking, bedoeld in het
eerste lid. Deze verstrekking kan zowel een incidenteel als een
structureel karakter hebben.

3. De gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen
persoonsgegevens zijn, inclusief het burgerservicenummer, voor zover
deze gegevens noodzakelijk zijn voor de taak, bedoeld in het eerste lid.
 

4. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden niet verwerkt voor
andere doeleinden dan aldaar bedoeld en worden daar waar mogelijk
verwerkt op een wijze die waarborgt dat zij niet tot een persoon
herleidbaar zijn.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
omtrent de inhoud van de gegevens, bedoeld in het eerste, tweede en
derde lid, de wijze waarop de verwerking en de verstrekking plaatsvindt,
de tijdvakken waarop de gegevens die worden verwerkt betrekking hebben
en de tijdstippen waarop de gegevens versterkt dienen te worden. Bij
algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze gegevens in
plaats van aan Onze Minister op een bij of krachtens die maatregel
aangewezen wijze verstrekt worden aan en verwerkt worden door een door
Onze Minister aan te wijzen instantie.

Artikel 8:31

1. De officieren van justitie, de colleges van burgemeester en
wethouders en de geneesheren-directeuren van zorgaanbieders die deel
uitmaken van een regio voeren periodiek overleg met elkaar, de politie
en overige ketenpartners in de zorg, over het aanbod van verplichte zorg
in de regio, de knelpunten bij de voorbereiding daarop en de
tenuitvoerlegging en de uitvoering ervan, waaronder in ieder geval
begrepen de noodzakelijke gegevensverstrekking, alsmede het toezicht op
de verplichte zorg.

2. Het overleg, bedoeld in het eerste lid, vindt in ieder geval eenmaal
per drie maanden plaats. 

Artikel 8:32

1. Het openbaar ministerie bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 8:23,
eerste lid, onderdelen a, b, c, d en e gedurende vijftien jaar, te
rekenen vanaf het tijdstip waarop de maatregel of machtiging wordt
beëindigd. 

2. Het openbaar ministerie bewaart de in voorbereiding zijnde
verzoekschriften en de afgewezen verzoekschriften, bedoeld in artikel
8:23, onderdelen f, g en h, gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf
respectievelijk het tijdstip waarop de voorbereiding is beëindigd dan
wel vanaf het moment van het treffen van de beschikking tot afwijzing. 

3. Het openbaar ministerie bewaart de aanvragen, de medische
verklaringen, bevindingen, beslissingen en zelfbindingsverklaringen,
bedoeld in artikel 8:23, onderdelen i tot en met m,  gedurende één
jaar, te rekenen vanaf respectievelijk het tijdstip waarop de officier
van justitie besluit geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging in te
dienen dan wel vanaf het moment van verkrijging van de bedoelde
gegevens.

4. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de burgemeester bewaren
de op grond van deze wet verkregen gegevens gedurende de termijn,
bedoeld in artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek te rekenen vanaf het
tijdstip waarop de crisismaatregel, de observatiemaatregel, de
voortzetting van de crisismaatregel, de zorgmachtiging of de verplichte
zorg, bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, eerste volzin wordt
beëindigd.

Artikel 8:33

1. Na afloop van de termijnen, bedoeld in artikel 8:32 worden de
gegevens vernietigd, tenzij:

a. redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens van
aanmerkelijk belang is voor een ander dan betrokkene, of

b. het bij de wet bepaalde zich tegen vernietiging verzet.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 8:32 worden vanaf vijf jaar
na de beëindiging van de crisismaatregel, de voortzetting van de
crisismaatregel, de observatiemaatregel, de  zorgmachtiging of de
verplichte zorg, bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, eerste volzin, de
gegevens binnen drie maanden vernietigd indien betrokkene daartoe
verzoekt, tenzij:

a. redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens van 
aanmerkelijk belang is voor een ander dan betrokkene, of 

b. het bij de wet bepaalde zich tegen vernietiging verzet.

Artikel 8:34

De officier van justitie, de rechter, de zorgaanbieder, de
geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke, de burgemeester, het
college van burgemeester en wethouders, de psychiater, bedoeld in
artikel 5:7, alsmede de medewerkers van de hiervoor genoemde personen
zijn tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitoefening van hun
taak aan hen is toevertrouwd, tenzij uit hun taak op grond van deze wet
de noodzaak tot mededeling voortvloeit of enig ander wettelijk
voorschrift hen tot mededeling verplicht.

HOOFDSTUK 9 BIJZONDERE BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN PERSONEN MET EEN
STRAFRECHTELIJKE TITEL

Paragraaf 1	Personen met een justitiële titel die worden geplaatst in
een accommodatie

Artikel 9:1

1. Een persoon die in een accommodatie verblijft en aan wie tevens de
maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van
overheidswege of de maatregel van plaatsing in een inrichting voor
jeugdigen is opgelegd, wordt voor de toepassing van deze wet vanaf het
moment van opname in de accommodatie aangemerkt als betrokkene aan wie
op grond van een zorgmachtiging verplichte zorg strekkende tot opname in
een accommodatie wordt verleend. Ten aanzien van een dergelijke persoon
is voor zijn verblijf in de accommodatie en de behandeling van zijn
psychische stoornis het bepaalde in deze paragraaf van toepassing.  

2. Voor een persoon die met zijn instemming in een accommodatie
verblijft en die:

a. tevens forensisch patiënt in de zin van artikel 1.1 van de Wet
forensische zorg is, dan wel

b. aan wie de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting
voor jeugdigen is opgelegd, of ten aanzien van wie de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk is beëindigd,

gelden de artikelen 8:14, 8:15 en 9:9 van deze wet. Hoofdstuk 10 is van
overeenkomstige toepassing op beslissingen ingevolge de artikelen 8:14,
8:15 en 9:9.

Artikel 9:2

Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat voldaan is aan de
criteria voor het verlenen van verlof of ontslag, dan wel dat cliënt in
aanmerking komt voor overplaatsing, verzoekt hij Onze Minister van
Veiligheid en Justitie daartoe een beslissing te nemen. Onze Minister
van Veiligheid en Justitie neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. Hij
betrekt daarbij de overwegingen en de voorwaarden die de
geneesheer-directeur ingevolge de artikelen 8:16 tot en met 8:18 nodig
oordeelt.    

Artikel 9:3

1. De geneesheer-directeur wijst een zorgverantwoordelijke voor
betrokkene aan en stelt hiervan op de hoogte:

a. betrokkene, 

b. de vertegenwoordiger, 

c. de advocaat,

d. de ouders of een van hen, voor zover deze niet als vertegenwoordiger
optreden dan wel optreedt; 

e. de echtgenoot, geregistreerd partner, degene met wie een
samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene
verzorgt; 

f. de huisarts;

g. de officier van justitie.

2. Artikel 8:3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9:4

1. De zorgverantwoordelijke draagt zorg dat voor betrokkene zo spoedig
mogelijk na zijn opneming een zorgplan wordt opgesteld. 

2. De artikelen 5:13, eerste, tweede, derde lid, onderdeel b en d,
vijfde, zesde en zevende lid, en 5:14, eerste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing. 

Artikel 9:5

Behandeling van betrokkene vindt slechts plaats:

a. voor zover deze is voorzien in het zorgplan,

b. indien het overleg over het zorgplan tot overeenstemming heeft
geleid, en

c. indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich niet tegen behandeling
verzet.

Artikel 9:6

1. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 9:5,
onderdelen b en c, kan niettemin behandeling plaatsvinden:

a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het ernstig
nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene doet veroorzaken niet
binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of

b. voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het ernstig nadeel dat de
psychische stoornis van betrokkene binnen een accommodatie doet
veroorzaken, af te wenden.

2. Behandeling overeenkomstig het eerste lid vindt plaats krachtens een
schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

3. Artikel 8:9 is van overeenkomstige toepassing op de behandeling.

4. Bij een behandeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt
in de beslissing, bedoeld in het tweede lid, vermeld voor welke termijn
zij geldt. De termijn is zo kort mogelijk maar niet langer dan drie
maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt. 

5. Indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het
vierde lid, voortzetting van de behandeling of opnieuw een behandeling
overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, nodig is, geschiedt dit
slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de
geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur geeft in zijn beslissing
aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.
Op zodanige beslissingen is het vierde lid, tweede volzin, van
toepassing.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen middelen of maatregelen
worden aangewezen die niet mogen worden toegepast bij een behandeling
als bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen
voorts ten aanzien van daarbij aangegeven middelen of maatregelen regels
worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan
moet worden besloten.

7. De geneesheer-directeur stelt de vertegenwoordiger en de advocaat zo
spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van een behandeling als
bedoeld in het eerste lid en van de voortzetting van de behandeling,
bedoeld in het vijfde lid, en stelt hen schriftelijk in kennis van de
klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en
bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en
familievertrouwenspersoon.

Artikel 9:7

1. Ten aanzien van betrokkene die een zelfbindingsverklaring heeft,
wordt voor de in de verklaring voorziene duur de in de verklaring
voorziene behandeling in het zorgplan opgenomen.

2. Onverminderd artikel 9:6, eerste lid, onderdeel b, kan met betrekking
tot betrokkene die zich met een verklaring als bedoeld in het eerste lid
heeft verbonden, de in de verklaring voorziene behandeling worden
toegepast, ook indien de patiënt zich daartegen verzet.

Artikel 9:8

1. De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als
bedoeld in artikel 1:4, beslissen tot het toepassen van middelen of
maatregelen waar het zorgplan met inachtneming van de artikelen 9:5 en
9:6 niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een
noodsituatie, die door betrokkene in de accommodatie als gevolg van de
psychische stoornis wordt veroorzaakt, noodzakelijk is gelet op:

a. een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor betrokkene of anderen,

b. de veiligheid binnen de accommodatie,

c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of

d. de voorkoming van strafbare feiten.

2. De artikelen 8:12, eerste, tweede en derde lid, en 8:13 zijn van
overeenkomstige toepassing.

3. De middelen en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen. 

Artikel 9:9

1. Beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek kunnen door de
zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien: 

a. van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor
de gezondheidstoestand van betrokkene, voor zover dit telkenmale uit een
uitdrukkelijke verklaring van de zorgverantwoordelijke blijkt, dan wel

b. dit ter voorkoming verstoring van de orde of voor de veiligheid in de
accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter
voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

2. Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond de
accommodatie kunnen, anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij
algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9:8, derde lid, door de
zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien: 

a. naar het oordeel van de zorgverantwoordelijke van de uitoefening van
het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten
worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel

b. dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid
in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter
voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

3. Beperkingen in het recht op het vrij gebruik van communicatiemiddelen
kunnen door de zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien: 

a. naar het oordeel van de zorgverantwoordelijke van de uitoefening van
het recht op vrij gebruik van communicatiemiddelen ernstige nadelige
gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van
betrokkene, dan wel

b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de
veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven,
of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

4. Op het opleggen van beperkingen als bedoeld in het eerste, tweede of
derde lid is artikel 8:9 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9:10

1. De artikelen 8:4, 8:14, 8:15, 8:21, 8:22, 8:23, 8:24, 8:25, 8:26,
8:27, 8:32 en 8:33, alsmede hoofdstuk 11 zijn van overeenkomstige
toepassing.

2. Hoofdstuk 10 is van toepassing op een verplichting of een beslissing
op grond van de artikelen 9:3 tot en met 9:9. 

Paragraaf 2	Vaststellen identiteit forensische patiënten 

Artikel 9:11

1. Bij de eerste opname in een accommodatie, bij de tenuitvoerlegging
van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet
DNA-onderzoek bij veroordeelden, wordt de identiteit vastgesteld van een
persoon die krachtens een beslissing op grond van het Wetboek van
Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire
beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of
de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in een accommodatie is
geplaatst. 

2. Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het
eerste lid, omvat bij de eerste opname in een accommodatie het vragen
naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres
waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is
ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de
accommodatie. In de gevallen waarin van betrokkene vingerafdrukken zijn
genomen en verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de
Vreemdelingenwet 2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens
het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die
vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere
gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het
identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. 

3. Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden
van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken
overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt en is
het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing.
In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de
persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid,
tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
voor het verwerken van de persoonsgegeven, bedoeld in het tweede en
derde lid. 

HOOFDSTUK 10 KLACHTENPROCEDURE EN SCHADEVERGOEDING

Paragraaf 1	Instelling en taakomschrijving van de klachtencommissie

Artikel 10:1

1. De zorgaanbieder is aangesloten bij een door één of meer
representatief te achten cliëntenorganisaties en één of meer
representatief te achten organisaties van zorgaanbieders ingestelde
klachtencommissie die bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie
leden die niet werkzaam zijn bij of voor de zorgaanbieder en die zodanig
is samengesteld dat een deskundige en zorgvuldige beslissing op de
klacht is gewaarborgd.

2. De klachtencommissie beslist, in afwijking van hoofdstuk 3 van de Wet
kwaliteit, klachten en geschillen zorg, op klachten als bedoeld in
artikel 10:3.

Artikel 10:2

1. Ten behoeve van de vervulling van haar taak houdt de
klachtencommissie zich in elk geval op de hoogte van de ontwikkelingen
op het terrein van het verlenen van zorg en verplichte zorg aan personen
met een psychische stoornis. 

2. De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en verrichten
hun werkzaamheden zonder vooringenomenheid. 

3. De leden van de klachtencommissie behandelen geen klachten waarbij
zij een relatie hebben tot de klager, betrokkene of de
vertegenwoordiger. 

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de
klachtencommissie.

Paragraaf 2	De klachtprocedure

Artikel 10:3 

Betrokkene, de vertegenwoordiger of een nabestaande van betrokkene kan
een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de
klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een
beslissing op grond van artikel:

a. 1:5;

b. 4:1, tweede lid;

c. 7:3, met uitzondering van klachten betreffende de ambtenaar van
politie;

d. 8:4;

e. 8:7;

f. 8:9;

g. 8:11;

h. 8:12;

i. 8:13;

j. 8:14;

k. 8:15;

l. 8:16, eerste, tweede en derde lid;

m. 8:17; 

n. 8:18, tiende en veertiende lid;

o. 8:20;

p. 8:21;

q. 8:34, met uitzondering van klachten betreffende de officier van
justitie, de rechter, de psychiater, bedoeld in artikel 5:7, de
burgemeester en het college van burgemeester en wethouders;

r. 9:3;

s. 9:4;

t. 9:5;

u. 9:6;

v. 9:7;

w. 9:8;

x. 9:9.

Artikel 10:4

1. De klachtencommissie behandelt de klacht zodanig dat een deskundige
en zorgvuldige beslissing op de klacht is gewaarborgd.

2. De behandeling van de klacht geschiedt overeenkomstig een door de
klachtencommissie te treffen regeling, die in ieder geval waarborgt dat:

a. aan de behandeling van de klacht niet wordt deelgenomen door een
persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht;

b. de klager en de persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht
in staat worden gesteld te worden gehoord;

c. het horen plaatsvindt op een locatie die op eenvoudige wijze
bereikbaar is voor betrokkene;

d. de klager en de persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht
zich kunnen doen bijstaan door degenen die zij daarvoor hebben
aangewezen;

e. de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zoveel mogelijk wordt
beschermd.

Artikel 10:5

1. De klachtencommissie kan een beslissing waartegen de klacht is
gericht, schorsen. 

2. De klachtencommissie neemt een schriftelijke en gemotiveerde
beslissing binnen 14 dagen na ontvangst van de klacht. 

3. Indien de klacht een beslissing of de nakoming van een verplichting
betreft die ten tijde van de indiening geen gevolg meer heeft of waaraan
in de tijd dat de klacht bij de klachtencommissie aanhangig is het
gevolg is komen te vervallen, neemt de klachtencommissie een
schriftelijke en gemotiveerde beslissing binnen vier weken na ontvangst
van de klacht. 

4. Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten indien een gelijke
klacht van eenzelfde persoon nog in behandeling is. 

Artikel 10:6

1. De beslissing van de klachtencommissie strekt tot: 

a. onbevoegdverklaring van de klachtencommissie, 

b. niet-ontvankelijkverklaring van de klacht, 

c. ongegrondverklaring van de klacht, of

d. gegrondverklaring van de klacht. 

2. De klachtencommissie verklaart een klacht niet-ontvankelijk, indien
deze betrekking heeft op de inhoud van de crisismaatregel, machtiging
tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging als zodanig. 

3. Indien de klachtencommissie de klacht tegen een beslissing gegrond
verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of
gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging brengt vernietiging
van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van
de beslissing mee. 

4. Indien de klachtencommissie de klacht gegrond verklaart, kan zij een
opdracht geven tot het nemen van een nieuwe beslissing of een andere
handeling te verrichten met inachtneming van haar beslissing. 

5. De klachtencommissie kan een termijn stellen voor het nemen van een
nieuwe beslissing of het verrichten van een andere handeling. 

6. De klachtencommissie deelt de beslissing mee aan de indiener van de
klacht, betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat, de
geneesheer-directeur, de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, de
inspectie. 

7. De klachtencommissie maakt de uitspraken over de aan de
klachtencommissie voorgelegde klachten openbaar in zodanige vorm dat
deze niet tot personen herleidbaar zijn, behoudens voor zover het de
zorgaanbieder betreft. 

Paragraaf 3	Beroep 

Artikel 10:7

1. Nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen of indien de
klachtencommissie niet tijdig een beslissing heeft genomen, kan
betrokkene, de vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of een nabestaande
van betrokkene een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen
bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht. 

2. De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes
weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de
verzoeker is meegedeeld, dan wel zes weken na de dag waarop de
klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.

Artikel 10:8

1. Voordat de rechter op het verzoekschrift beslist, stelt hij in ieder
geval de verzoeker, betrokkene, de vertegenwoordiger, en de
geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke in de gelegenheid om te
worden gehoord. 

2. Artikel 6:1, tweede tot en met achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing. 

Artikel 10:9

1. De rechter kan de beslissing waartegen de klacht is gericht,
schorsen.

2. De rechter beslist binnen vier weken na indiening van het
verzoekschrift. 

3. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger beroep open.

Artikel 10:10

1. De beslissing van de rechter strekt tot: 

a. onbevoegdverklaring van de rechter, 

b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, 

c. ongegrondverklaring van de klacht, of

d. gegrondverklaring van de klacht.

2. Indien de rechter de klacht tegen een beslissing gegrond verklaart,
vernietigt hij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of
gedeeltelijke vernietiging van de beslissing brengt vernietiging van de
rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de
beslissing mee.

3. Indien de rechter de klacht gegrond verklaart, kan hij een opdracht
geven tot het nemen van een nieuwe beslissing, het verrichten van een
andere handeling met inachtneming van zijn uitspraak, dan wel bepalen
dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of
het vernietigde gedeelte daarvan. 

4. De rechter kan de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke
een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het
verrichten van een andere handeling. 

5. De rechter kan bepalen dat, indien of zolang niet wordt voldaan aan
de beslissing van de rechter, de zorgaanbieder aan betrokkene een in de
beslissing vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot en
met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing. 

6. De griffie zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beslissing
aan de klager, betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat van
betrokkene, de klachtencommissie, de geneesheer-directeur, de
zorgaanbieder en de inspectie. 

Paragraaf 4	Schadevergoeding 

Artikel 10:11

1. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:3 kan verzoeker bij de
klachtencommissie tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder
verzoeken. De klachtencommissie kan ook ambtshalve tot schadevergoeding
door de zorgaanbieder besluiten. 

2. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, kan
verzoeker bij de rechter tevens om schadevergoeding door de
zorgaanbieder verzoeken. De rechter kan op dit verzoek afzonderlijk
beslissen en kan ook ambtshalve tot schadevergoeding door de
zorgaanbieder besluiten. 

3. Voordat de klachtencommissie of de rechter beslist over het toekennen
van schadevergoeding, hoort de klachtencommissie of de rechter de
zorgaanbieder.

4. De schadevergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt naar
billijkheid vastgesteld. 

Artikel 10:12

1. Indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een
crisismaatregel, observatiemaatregel, of bij de toepassing van artikel
7:3 dan wel artikel 7A:1, vierde lid, kan betrokkene of de
vertegenwoordiger door middel van een schriftelijk en gemotiveerd
verzoekschrift bij de rechter verzoeken tot schadevergoeding door
respectievelijk de gemeente of de organisaties onder wiens
verantwoordelijkheid de personen, bedoeld in artikel 7:3, vierde lid,
dan wel artikel 7A:1, vierde lid, hebben gehandeld. De rechter kent een
naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. 

2. Indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of
de zorgverantwoordelijke, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de
rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de
zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te
stellen schadevergoeding toe.

3. Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie
of de rechter, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter
verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent
een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.

Paragraaf 5	Geheimhouding 

Artikel 10:13

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit hoofdstuk en
daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het
vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor
wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter
zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot
geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift
hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van
dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

HOOFDSTUK 11  PATIENTENVERTROUWENSPERSOON

Artikel 11:1

1. Er is een patiëntenvertrouwenspersoon die tot taak heeft advies en
bijstand te verlenen aan een persoon voor wie een verzoek voor een
zorgmachtiging of een crisismaatregel wordt voorbereid of voor wie een
zorgmachtiging is afgegeven of crisismaatregel is genomen, bij: 

a. het opstellen van een zelfbindingsverklaring of het opstellen,
evalueren en actualiseren van een zorgkaart of zorgplan;

b. de voorbereiding van een crisismaatregel, observatiemaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging; 

c. de uitvoering van een crisismaatregel, observatiemaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging; 

d. de beëindiging van een crisismaatregel, observatiemaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging; 

e. de uitvoering van hoofdstuk 9, paragraaf 1,

f. een klachtprocedure; 

g. vragen of klachten over de uitvoering van de zorg. 

	2. De patiëntenvertrouwenspersoon verleent advies en bijstand ten
aanzien van de uitoefening van de rechten van betrokkene.

	3. De patiëntenvertrouwenspersoon heeft tevens tot taak:

a. tekortkomingen in de structuur en uitvoering van de zorg en de
uitvoering van hoofdstuk 9, paragraaf 1, voor zover deze afbreuk doen
aan de rechten van betrokkene, te signaleren en aan de inspectie te
melden;.

	b. advies en bijstand te verlenen aan personen met een psychische
stoornis die vrijwillig in een accommodatie verblijven.

	4. De patiëntenvertrouwenspersoon verricht zijn werkzaamheden
onafhankelijk van de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot:

	a. de deskundigheid van de patiëntenvertrouwenspersoon;

	b. de onafhankelijkheid van de patiëntenvertrouwenspersoon ten
opzichte van de zorgaanbieder;

	c. de taken en bevoegdheden van de patiëntenvertrouwenspersoon.

Artikel 11:2

	1. De patiëntenvertrouwenspersoon heeft, voor zover dat redelijkerwijs
voor de vervulling van zijn taak nodig is, vrije toegang tot betrokkene
en behoeft geen toestemming van derden om te spreken met betrokkene.

	2. De zorgaanbieder stelt de patiëntenvertrouwenspersoon in de
gelegenheid met betrokkene te spreken, al of niet op verzoek van
betrokkene.

Artikel 11:3

	1. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke als ook alle anderen die bij de uitvoering van
deze wet betrokken zijn, geven aan de patiëntenvertrouwenspersoon
binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle door hem verlangde
inlichtingen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn
taak nodig is en betrokkene of de vertegenwoordiger daarmee
uitdrukkelijk instemt.

	2. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke als ook alle anderen die bij de uitvoering van
deze wet betrokken zijn, verlenen aan de patiëntenvertrouwenspersoon
binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking, die deze
redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn taak.

	3. De zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke verlenen aan de
patiëntenvertrouwenspersoon inzage in hun dossiers, voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en betrokkene
of de vertegenwoordiger daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.

Artikel 11:4

	De patiëntenvertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van
hetgeen in de uitoefening van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij
enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak
de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 11:5

	De patiëntenvertrouwenspersoon kan zich op grond van zijn
geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van getuigenis of het
beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of een rechterlijke
procedure.

HOOFDSTUK 12  FAMILIEVERTROUWENSPERSOON

Artikel 12:1

De zorgaanbieder draagt ervoor zorg dat de voor de continuïteit van
zorg relevante familie of naasten een beroep kunnen doen op een
familievertrouwenspersoon. De familievertrouwenspersoon heeft tot taak
om op verzoek van de voor de continuïteit van zorg relevante familie en
naasten van een persoon met een psychische stoornis voor wie een verzoek
voor een zorgmachtiging wordt voorbereid of aan wie verplichte zorg
wordt verleend door een zorgaanbieder, deze:

a. te informeren;

b. te adviseren;

c. te ondersteunen;

d. bijstand te verlenen bij een klachtprocedure.

	2. De familievertrouwenspersoon heeft tevens tot taak om te bemiddelen
tussen:

	a. de familie en naasten,

	b. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke, en

	c. betrokkene.

	3. De familievertrouwenspersoon brengt ten minste eenmaal per jaar een
rapport en advies uit aan de zorgaanbieder ten behoeve van het
kwaliteitsbeleid.

	4. De familievertrouwenspersoon verricht zijn werkzaamheden
onafhankelijk van de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot:

	a. de deskundigheid van de familievertrouwenspersoon;

	b. de onafhankelijkheid van de familievertrouwenspersoon ten opzichte
van de zorgaanbieder;

	c. de taken en bevoegdheden van de familievertrouwenspersoon.

Artikel 12:2

	1. De familievertrouwenspersoon bezoekt betrokkene alleen op diens
verzoek of op verzoek van familie of naasten.

	2. De familievertrouwenspersoon heeft, voor zover dat redelijkerwijs
voor de vervulling van zijn taak nodig is, vrije toegang tot betrokkene
en behoeft geen toestemming van derden om te spreken met betrokkene.

	3. De zorgaanbieder stelt de familievertrouwenspersoon in de
gelegenheid met betrokkene te spreken, al of niet op verzoek van
betrokkene.

Artikel 12:3

	1. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn, geven
aan de familievertrouwenspersoon binnen de door hem gestelde redelijke
termijn alle door hem verlangde inlichtingen, voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en betrokkene
of de vertegenwoordiger daarmee uitdrukkelijk instemt.

	2. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn,
verlenen aan de familievertrouwenspersoon binnen de door hem gestelde
redelijke termijn alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen
bij de uitoefening van zijn taak.

	3. De zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke verlenen aan de
familievertrouwenspersoon inzage van hun dossiers, voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en betrokkene
of de vertegenwoordiger schriftelijk instemt met inzage of indien er
sprake is van een zwaarwegend belang ter zake voor de nabestaanden.

Artikel 12:4

	1. De familievertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van
hetgeen in de uitoefening van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij:

	a. enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht,

	b. uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit,

	c. betrokkene schriftelijke toestemming geeft om vertrouwelijke
informatie met familie of naasten te delen en daardoor de persoonlijke
levenssfeer van derden niet wordt geschaad,

	d. familie en naasten toestemming geven om vertrouwelijke informatie te
delen en daardoor de persoonlijke levenssfeer van betrokkene of derden
niet wordt geschaad, of

	e. er sprake is van een zwaarwegend belang ter zake voor de
nabestaanden.

2. De familievertrouwenspersoon kan zich op grond van zijn
geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van getuigenis of het
beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of een rechterlijke
procedure.

Artikel 12:5

	(Vervallen)

HOOFDSTUK 13 TOEZICHT EN HANDHAVING

Paragraaf 1	Toezicht

Artikel 13:1

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn belast de ambtenaren van de inspectie. 

2. Indien verplichte zorg wordt verleend of de inspectie een gegrond
vermoeden heeft dat verplichte zorg wordt verleend, zijn de met het
toezicht belaste ambtenaren bij de bevoegdheden, genoemd in de artikelen
5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens bevoegd,
met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning of
verblijfsruimte binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor
zover dat noodzakelijk is voor het toezicht op de verplichte zorg in de
woning of verblijfsruimte. Zij beschikken niet over de bevoegdheden,
bedoeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de
vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is en in afwijking
van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd
tot inzage van het dossier van betrokkene. Voor zover de betrokken
beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het
dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken
toezichthouder. 

4. De zorgaanbieder, geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke
alsmede alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn,
geven aan de met het toezicht belaste ambtenaren alle door hen verlangde
inlichtingen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun
taak nodig is. 

5. De zorgaanbieder stelt de met het toezicht belaste ambtenaren in de
gelegenheid met betrokkene te spreken, al of niet op verzoek van
betrokkene. 

6. Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18
december 2002 te New York tot stand gekomen Facultatief Protocol bij het
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld
in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees
Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, 19) zoals gewijzigd door
Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde
bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren
bedoeld in het eerste lid beschikken, met dien verstande dat de leden
slechts van deze bevoegdheden gebruik kunnen maken voor zover het een
betrokkene betreft aan wie verplichte zorg in een accommodatie wordt
verleend. Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit
redelijkerwijs nodig is voor hun uit het desbetreffende verdrag
voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13:2

1. Indien bij de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur of de
zorgverantwoordelijke het gegronde vermoeden bestaat dat de uitvoering
van de verplichte zorg ernstig tekortschiet, doet hij daarvan melding
aan de inspectie. 

2. Indien de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur of de
zorgverantwoordelijke onvoldoende, niet of niet tijdig reageert op de
klachten van de patiëntenvertrouwenspersoon over de uitvoering van de
verplichte zorg, kan de patiëntenvertrouwenspersoon of
familievertrouwenspersoon dit melden aan de inspectie.

Artikel 13:3

1. Indien betrokkene zich onttrekt aan verplichte zorg op grond van een
crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of
zorgmachtiging meldt de geneesheer-directeur dit aan de officier van
justitie. 

2. Indien betrokkene zich onttrekt aan verplichte zorg op grond van
hoofdstuk 9, paragraaf 1, meldt de geneesheer-directeur dit aan de
officier van justitie en aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie,
en voegt indien van toepassing daarbij de melding, bedoeld in het vijfde
lid. 

3. De geneesheer-directeur meldt vermissing bij de politie indien
betrokkene onvindbaar is of doet een verzoek tot ondersteuning bij de
politie indien betrokkene weigert terug te keren naar de accommodatie
waarin hij op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting
van de crisismaatregel of zorgmachtiging is opgenomen. 

4. Zodra de uitvoering van de crisismaatregel wordt hervat, meldt de
geneesheer-directeur dit aan de officier van justitie. 

5. Indien de geneesheer-directeur het ernstige vermoeden heeft dat
betrokkene in levensgevaar verkeert of een misdrijf als bedoeld in
artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal plegen
met een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een
ander, vermeldt hij dit met redenen omkleed in de melding aan de
officier van justitie en de melding van vermissing.

Paragraaf 2	Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 13:4

1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33.500
opleggen ter zake van overtreding van regels gesteld bij of krachtens
artikel:

a. 1:2, eerste lid;

b. 1:3, vierde lid;

c. 1:4, vijfde lid;

d. 1:5;

e. 2:2;

f. 2:3;

g. 2:4;

h. 5:4, tweede lid;

i. 5:13;

j. 7:3, met uitzondering van het vierde lid, onderdeel d, vijfde, zesde
en zevende lid;

k. 7A:1, vierde lid, met uitzondering van de van overeenkomstige
toepasselijkheid van artikel 7:3, vierde lid, onderdeel d, en vijfde
lid;

l. 7A:6;

m. 8:3;

n. 8:4;

o. 8:7;

p. 8:8;

q. 8:9;

r. 8:11;

s. 8:12;

t. 8:13;

u. 8:14;

v. 8:15;

w. 8:16, tweede tot en met vijfde lid;

x. 8:17, tweede en zesde lid;

y. 8:18, eerste tot en met zesde, achtste, negende, elfde, twaalfde, en
vijftiende lid;

z. 8:19, tweede lid;

aa. 8:20, vierde lid;

bb. 8:21, eerste en derde lid;

cc. 8:24;

dd. 8:25;

ee. 8:26;

ff. 8:27; 

gg. 8:29, wat betreft de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke;

hh. 8:33 wat betreft de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur;

ii. 8:34, met uitzondering van de officier van justitie, de rechter, de
burgemeester en het college van burgemeester en wethouders;

jj. 9:2;

kk. 9:3;

ll. 9:4;

mm. 9:5;

nn. 9:6;

oo. 9:7;

pp. 9:8;

qq. 9:9;

rr. 9:10, eerste lid;

ss. 10:2;

tt. 11:1, eerste lid;

uu. 11:2;

vv. 11:3

ww. 12:1;

xx. 12:2;

yy. 12:3;

zz. 13:2, eerste lid;

ab. 13:3.

2. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van
overtreding van regels gesteld bij of krachtens artikel:

a. 1:2, derde lid;

b. 2:2;

c. 2:3, eerste lid;

d. 8:6;

e. 8:7, eerste en tweede lid;

f. 8:22, tweede lid;

g. 8:24;

h. 8:25;

i. 8:30, tweede en vijfde lid;

j. 9:4;

k. 9:10, eerste lid, wat betreft overtreding van regels gesteld bij of
krachtens de artikelen 8:24 en 8:25;

l. 10:1;

m. 10:2, vierde lid;

n. 13:1, derde, vierde, vijfde en zesde lid.

3. Indien de ernst van de overtreding, of de omstandigheden waaronder
deze is begaan

daartoe aanleiding geven, wordt die overtreding aan het openbaar
ministerie voorgelegd.

Paragraaf 3	Strafrechtelijke handhaving

Artikel 13:5

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of een geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk iemand van zijn
vrijheid berooft door deze persoon tegen zijn wil op te nemen in een
accommodatie, zonder dat daar een crisismaatregel, observatiemaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan
ten grondslag ligt of de artikelen 7:3, 7A:1, vierde lid, 8:11 tot en
met 8:13, of 9:1, eerste lid, eerste volzin, van toepassing zijn.

2. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of een geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk verplichte zorg
verleent, zonder dat daar een crisismaatregel, machtiging tot
voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan ten grondslag
ligt, of de artikelen 7:3 of 8:11 tot en met 8:13 van toepassing zijn.

3. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn
misdrijven.

Artikel 13:6

1. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die:

a. vormen van verplichte zorg verleent waarin de crisismaatregel,
machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging
niet voorziet en die ook niet op basis van de artikelen 7:3, 8:11 tot en
met 8:13 of 9:1, eerste lid, eerste volzin, kunnen worden verleend;

b. handelt in strijd met artikel 2:4;

c. handelt in strijd met artikel 7:3;

d. handelt in strijd met het bepaalde krachtens artikel 8:6;

e. handelt in strijd met artikel 8:11;

f. handelt in strijd met artikel 8:12;

g. handelt in strijd met artikel 8:13;

h. handelt in strijd met artikel 8:14;

2. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 13:7

(vervallen)

HOOFDSTUK 14 AANPASSING ANDERE WETGEVING

Artikel 14:1

Artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt als
volgt gewijzigd:

	

a. De “Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen”
vervalt.

b. Op alfabetische volgorde wordt opgenomen:

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van de
artikelen 5:2 en 13:4.

Artikel 14:2

De Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 6.1.2. van de Jeugdwet wordt na het negende lid een lid
toegevoegd, luidende:

10. Indien de machtiging betrekking heeft op een jeugdige voor wie reeds
een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg is afgegeven, vervalt die zorgmachtiging. 

B

Aan artikel 9.2 van de Jeugdwet wordt een nieuw lid toegevoegd,
luidende:

8. Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18
december 2002 te New York tot stand gekomen Facultatief Protocol bij het
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld
in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees
Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, 19) zoals gewijzigd door
Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde
bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren
bedoeld in het eerste lid beschikken. Artikel 5:20, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, is van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 14:3

Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende
voorstel van wet, houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor
personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke
handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapten cliënten; Kamerstukken 31 996) tot wet wordt verheven,
wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. accommodatie: bouwkundige voorziening of een deel van een bouwkundige
voorziening met het daarbij behorende terrein van een zorgaanbieder waar
zorg wordt verleend;.

b. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. cliënt: persoon van wie uit een verklaring van een ter zake kundige
arts blijkt dat hij in verband met een psychogeriatrische aandoening of
een verstandelijke handicap is aangewezen op zorg als bedoeld in het
vierde lid, dan wel van wie het CIZ in een indicatiebesluit als bedoeld
in de Wet langdurige zorg heeft vastgesteld dat een aanspraak op zorg
bestaat als bedoeld in de Wet langdurige zorg vanwege een
psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap;

c. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. het CIZ: het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige
zorg;.

d. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. vertegenwoordiger: wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt, of,
indien een zodanige persoon ontbreekt, de persoon die daartoe door de
cliënt schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats te treden, of, indien
deze ontbreekt of niet optreedt, de echtgenoot, de geregistreerde
partner of andere levensgezel, of, indien deze ontbreekt of niet wenst
op te treden, een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind van
de cliënt;

e. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. zorgaanbieder: een natuurlijke of rechtspersoon die respectievelijk
beroepsmatig of bedrijfsmatig zorg als bedoeld in het vierde lid of
opname en verblijf in een accommodatie verleent, een organisatorisch
verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg als bedoeld in
het vierde lid of opname en verblijf in een accommodatie verlenen of
doen verlenen, of een natuurlijk persoon die bedrijfsmatig zorg als
bedoeld in het vierde lid of opname en verblijf in een accommodatie doet
verlenen;

f. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. zorgverantwoordelijke: een ter zake kundige arts of degene die
behoort tot een bij

regeling van Onze Minister aangewezen categorie van deskundigen, die
door de zorgaanbieder als zorgverantwoordelijke is aangewezen;.

g. Het eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. zorgverlener: een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg
verleent;.

h. In het eerste lid worden na onderdeel i, onder vervanging van de punt
aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, drie onderdelen
toegevoegd, luidende:

j. inspectie: Inspectie voor de Gezondheidszorg van het Staatstoezicht
op de volksgezondheid;

    k. nabestaande: nabestaande als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg;

    l. Wlz-uitvoerder: Wlz-uitvoerder als bedoeld in de Wet langdurige
zorg.

i. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder “ernstig nadeel” verstaan, het bestaan van of het
aanzienlijk risico op: 

a. levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische,
materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing
of maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of
van de cliënt of een ander;

b. bedreiging van de veiligheid van de cliënt al dan niet doordat hij
onder invloed van een ander raakt;

c. de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen
oproept;

d. de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in
gevaar is.

j. Het derde lid komt te luiden:

3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder “zorg” verstaan: de zorg van een zorgaanbieder jegens
een cliënt die kan bestaan uit bejegening, verzorging, verpleging,
behandeling, begeleiding, bescherming, beveiliging, en onvrijwillige
zorg als bedoeld in artikel 2. 

k. Het vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde
tot en met het negende lid, tot vierde tot en met zevende lid.

l. Het vijfde en zesde lid (nieuw) komen te luiden:

5. In de regels gesteld krachtens de artikelen 2a, 8, derde lid, 21,
vierde lid en 23, kan onderscheid worden gemaakt tussen cliënten met
een psychogeriatrische aandoening en cliënten met een verstandelijke
handicap.

6. In het geval op grond van deze wet een rechterlijke machtiging is
afgegeven voor opname in een accommodatie, vervalt een eerdere voor die
cliënt afgegeven zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg. 

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder “onvrijwillige zorg” verstaan zorg waartegen de cliënt
of zijn vertegenwoordiger zich verzet en die bestaat uit:

a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede doorvoeren van
medische controles of andere medische handelingen en overige
therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychogeriatrische
aandoening, verstandelijke handicap, een daarmee gepaard gaande
psychische stoornis of een combinatie hiervan, dan wel vanwege die
aandoening, handicap of stoornis, ter behandeling van een somatische
aandoening;  

b. beperken van de bewegingsvrijheid;

c. insluiten; 

d. uitoefenen van toezicht op betrokkene; 

e. onderzoek aan kleding of lichaam; 

f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag beïnvloedende
middelen en gevaarlijke voorwerpen;

g. controleren op de aanwezigheid van gedrag beïnvloedende middelen;

h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te
richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten,
waaronder begrepen het gebruik van communicatiemiddelen; 

i. beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.

2. Indien een cliënt wilsonbekwaam is en de vertegenwoordiger en de
cliënt zich niet verzetten tegen het opnemen in het zorgplan van:

a. het toedienen van medicatie die van invloed is op het gedrag of de
bewegingsvrijheid van de cliënt, vanwege de psychogeriatrische
aandoening of verstandelijke handicap, of vanwege een daarmee gepaard
gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan, indien die
medicatie niet wordt toegediend overeenkomstig de geldende professionele
richtlijnen, 

    b. een maatregel die tot het gevolg heeft dat de cliënt enige tijd
in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, of

    c. de mogelijkheid tot insluiting,

wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 10 voor het opnemen
van die zorg in het zorgplan, aan artikel 11 indien het niet lukt die
zorg binnen de in het zorgplan opgenomen termijn af te bouwen, en aan
artikel 13 voor het toepassen van deze zorg.   

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

1. Onvrijwillige zorg, anders dan die in een accommodatie aan een
cliënt wordt verleend, omvat uitsluitend de bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen vormen van onvrijwillige zorg, toegepast onder de bij
die algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de wijze waarop bepaalde vormen van onvrijwillige zorg alsmede de zorg,
bedoeld in artikel 2, tweede lid, worden verleend aan een cliënt die in
een accommodatie verblijft, welke personen die vormen van zorg mogen
verlenen, alsmede de wijze van toezicht door de zorgaanbieder op de
onvrijwillige zorg in de accommodatie.	

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen maatregelen worden
aangewezen die voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet
bepaalde in ieder geval worden beschouwd als maatregelen die de
bewegingsvrijheid beperken of die niet, of slechts onder de bij die
algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden, mogen worden
gebruikt om de bewegingsvrijheid te beperken.

4. De voordracht voor een krachtens het eerste, tweede en derde lid vast
te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan
vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. De cliënt die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt neemt de
beslissing over de zorg die aan hem verleend wordt en over de
uitoefening van rechten en plichten op grond van deze wet. Een cliënt
die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaar heeft
bereikt, neemt de beslissing over de zorg die aan hem verleend wordt en
over de uitoefening van rechten en plichten op grond van deze wet, samen
met zijn ouders of voogden die gezamenlijk het gezag uitoefenen, of de
ouder of voogd die alleen het gezag uitoefent. Voor een cliënt die nog
niet de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt nemen de ouders of
voogden die gezamenlijk het gezag uitoefenen, de beslissing over de zorg
die aan de cliënt verleend wordt en over de uitoefening van rechten en
plichten op grond van deze wet of neemt of de ouder of voogd die alleen
het gezag uitoefent die beslissing.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede «Voor zover in deze wet
bevoegdheden worden toegekend aan een vertegenwoordiger, heeft hij die
bevoegdheden slechts voor zover een daartoe deskundige, niet zijnde de
bij de zorg betrokken arts» vervangen door: Een vertegenwoordiger
treedt slechts op namens de cliënt voor zover hij een taak heeft als
wettelijk vertegenwoordiger of voor zover een daartoe deskundige, niet
zijnde de bij de zorg betrokken arts.

	c. Het derde lid komt te luiden:

	3. De zorgverantwoordelijke legt de beslissing, bedoeld in het tweede
lid, schriftelijk vast en vermeldt daarbij de datum en het tijdstip, of
met de vertegenwoordiger overeenstemming is over de beslissing en ter
zake van welke beslissing de cliënt niet in staat kan worden geacht tot
een redelijke waardering van zijn belangen.

d. In het vierde lid wordt “aangewezen” vervangen door: optreden.

e. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid, tot achtste en
negende lid, worden drie 

leden ingevoegd, luidende:

5. Degene die door een cliënt schriftelijk wordt gemachtigd om als zijn
vertegenwoordiger op te treden, dient meerderjarig en handelingsbekwaam
te zijn.  

    6. Degene die als vertegenwoordiger optreedt, verklaart schriftelijk
daartoe bereid te zijn.

    7. De vertegenwoordiger betracht de zorg van een goed
vertegenwoordiger en is gehouden de cliënt zoveel mogelijk bij de
vervulling van zijn taak te betrekken.

E

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

1. Indien de cliënt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, zelf de
beslissing neemt, is er sprake van:

a. instemming, indien de cliënt instemt;

b. verzet, indien de cliënt zich verzet.

2. Indien voor de cliënt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 een
vertegenwoordiger optreedt, is er sprake van: 

a. instemming, indien de vertegenwoordiger instemt; 

b. verzet, indien de cliënt of de vertegenwoordiger zich verzet.

3. In afwijking van het tweede lid geldt voor een cliënt die de
leeftijd van twaalf jaar 

nog niet heeft bereikt dat er sprake is van:

    a. instemming, indien de vertegenwoordiger instemt;

    b. verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet.

4. In afwijking van het tweede lid geldt voor een cliënt die de
leeftijd van twaalf maar nog niet van zestien jaar heeft bereikt en die
in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter
zake, dat er sprake is van: 

a. instemming, indien de cliënt en de vertegenwoordiger beiden
instemmen;

b. verzet, indien de cliënt of de vertegenwoordiger zich verzet.

5. Indien de cliënt op enig moment blijk geeft van verzet, vervalt de
eerder gegeven instemming, en is er sprake van verzet.

6. Indien de ouders van een cliënt gezamenlijk de wettelijke
vertegenwoordiger zijn, wordt verzet van een van beiden aangemerkt als
verzet van de vertegenwoordiger.

F

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

1. In zaken betreffende deze wet, uitgezonderd hoofdstuk 3, paragraaf
2.4, en hoofdstuk 4, is uitsluitend bevoegd de rechter van de woonplaats
van de cliënt, of van de plaats waar hij hoofdzakelijk of daadwerkelijk
verblijft. Zaken met betrekking tot minderjarige cliënten worden
behandeld door de kinderrechter of door een meervoudige kamer waarvan de
kinderrechter deel uitmaakt.

2. In zaken betreffende hoofdstuk 3, paragraaf 2.4, zijn gelijkelijk
bevoegd de rechter van de woonplaats van betrokkene, of van de plaats
waar hij hoofdzakelijk of daadwerkelijk verblijft en de rechter die
bevoegd is de in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg opgenomen
beslissingen te nemen op grond van het Wetboek van Strafvordering of het
Wetboek van Strafrecht.

3. In zaken betreffende hoofdstuk 4, is uitsluitend bevoegd de rechter
van de plaats waar de cliënt verblijft. Zaken met betrekking tot
minderjarige cliënten worden behandeld door de kinderrechter, of door
een meervoudige kamer waarvan de kinderrechter deel uit maakt.

4. Indien op grond van het in deze wet bepaalde door het CIZ een
verzoekschrift wordt ingediend, behoeft de indiening niet door een
advocaat te geschieden.

5. De beschikking van de rechter is bij voorraad uitvoerbaar.

G

Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

     1. In aanvulling op hetgeen uit deze wet voortvloeit, zijn de
regels inzake de verzoekprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Artikel 282, vierde lid,
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing
op de verzoekprocedure, bedoeld in deze wet, en zaken betreffende
hoofdstuk 3, paragraaf 2.4. In zaken betreffende hoofdstuk 3, paragraaf
2.4, is in afwijking van het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering van
overeenkomstige toepassing.

     2. Kosten van door de rechter opgeroepen getuigen en deskundigen
komen ten laste van de Staat.

     3. Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de
beëindiging van het zorgplan of opname en verblijf in een accommodatie
op grond van hoofdstuk 3, wordt de cliënt in een voor hem begrijpelijke
taal geïnformeerd. 

     4. Voor zover de uitvoering van de onvrijwillige zorg of de opname
leidt tot vrijheidsbeneming heeft de cliënt, indien hij de Nederlandse
taal niet beheerst, recht op bijstand van een tolk.

Artikel 4b

1. De artikelen 38, 39, 40, 45 tot en met 48, 50, eerste lid, en 51 van
het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing op de
toevoeging en de taak van de advocaat, bedoeld in deze wet.

2. De advocaat is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de
uitoefening van zijn taak op grond van deze wet aan hem is toevertrouwd,
tenzij enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit
zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. De advocaat kan zich
op grond van zijn geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van
getuigenis of het beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of
rechterlijke procedure. 

H

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5 

1. De zorgaanbieder wijst voor elke cliënt een zorgverantwoordelijke
aan en deelt diens naam aan de cliënt en, indien hij een
vertegenwoordiger heeft, aan zijn vertegenwoordiger mee. Indien de
cliënt zorg ontvangt van meer dan één zorgaanbieder, wijzen deze
zorgaanbieders gezamenlijk een zorgverantwoordelijke aan.

2. De zorgverantwoordelijke draagt zorg voor het opstellen, het
vaststellen, het uitvoeren, het evalueren en zo nodig het periodiek
aanpassen van een zorgplan en het voeren van overleg met de cliënt of
zijn vertegenwoordiger voorafgaand daarover en het inrichten van een
dossier voor de cliënt.

3. Voor zover de cliënt of zijn vertegenwoordiger daarmee instemt,
verstrekt de zorgaanbieder zo spoedig mogelijk na de aanvang van de
zorg, de naam en contactgegevens van een cliënt en de naam en
contactgegevens van zijn vertegenwoordiger, aan de
cliëntenvertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 57, zodat de
cliëntenvertrouwenspersoon de cliënt en zijn vertegenwoordiger kan
informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
cliëntenvertrouwenspersoon.

I

In artikel 6, eerste lid, wordt “het in artikel 5 bedoelde zorgplan”
vervangen door: het in artikel 7 bedoelde zorgplan.

J

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. De zorgverantwoordelijke stelt na overleg met de cliënt of zijn
vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes
weken na aanvang van de zorg, een zorgplan vast. De afspraken met de
cliënt of de vertegenwoordiger worden in het zorgplan vastgelegd. 

2. Indien in verband met de zorgbehoefte van de cliënt de deskundigheid
van anderen van belang is, betrekt de zorgverantwoordelijke deze
deskundigheid bij het opstellen van het zorgplan. 

3. De zorgverantwoordelijke spant zich in om de instemming van de
cliënt of zijn vertegenwoordiger met het zorgplan te verkrijgen,
waarbij hij zoveel als mogelijk rekening houdt met de wensen en
voorkeuren van de cliënt. Van schriftelijke wilsuitingen van de cliënt
of zijn vertegenwoordiger inzake zijn wensen en voorkeuren wordt een
afschrift bij het zorgplan gevoegd. Indien het niet mogelijk is om
hiermee rekening te houden, deelt de zorgverantwoordelijke dit
schriftelijk en gemotiveerd mee aan betrokkene of zijn
vertegenwoordiger.

K

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien een cliënt tijdelijk op een andere locatie verblijft waar hij
zorg ontvangt van een andere zorgaanbieder in het kader van een
geneeskundige behandeling, voert die andere zorgaanbieder het zorgplan
uit. In situaties waarin het zorgplan niet voorziet, of uitvoering van
het zorgplan niet mogelijk is bij het verlenen van verantwoorde zorg
binnen de instelling waar de geneeskundige behandeling plaatsvindt, kan
van het zorgplan worden afgeweken. 

b. Het derde lid vervalt en het vierde tot en met zevende lid, worden
vernummerd tot het derde tot en met het zesde lid.

c. In het zesde lid (nieuw) wordt “het zesde lid” vervangen door:
het vijfde lid.

L

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid komt te luiden:

3. Onvrijwillige zorg wordt niet in het zorgplan opgenomen dan na
overleg met ten minste één deskundige van een andere discipline dan
die van de zorgverantwoordelijke, op het terrein van de aan de cliënt
te verlenen zorg en indien de zorgverantwoordelijke geen arts is en het
onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b of
c, of zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, betreft, instemming van
een bij de zorg betrokken arts.

b. In artikel 10, achtste lid, onder 6º wordt “zesde lid” gewijzigd
in: zevende lid.

c. In het tiende lid wordt “zevende lid” vervangen door “vierde
lid, onder f” en “derde tot en met zesde lid” wordt vervangen
door: derde tot en met negende lid.

M

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. de cliënt of de vertegenwoordiger zich verzet tegen het opnemen van
bepaalde zorg in het zorgplan, of.

b. In het tweede lid wordt de zinsnede “Indien in de situatie bedoeld
in het eerste lid, onderdeel b, binnen 3 maanden na afloop van de
termijn in het zorgplan, nog geen advies van een externe deskundige
heeft kunnen plaatsvinden” gewijzigd in: Na afloop van de termijn,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

c. In het derde lid wordt “zevende en achtste lid” vervangen door:
achtste lid. 

N

	Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:

	1. Indien de cliënt of zijn vertegenwoordiger zich verzet tegen de
uitvoering van het zorgplan of bepaalde onderdelen van het zorgplan,
wordt aan dat zorgplan of die onderdelen van het zorgplan slechts
uitvoering gegeven indien met toepassing van artikel 13 is vastgesteld
dat uitvoering noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig nadeel.

O

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

1. De zorgverlener geeft slechts uitvoering aan in het zorgplan
opgenomen onvrijwillige zorg indien de zorgverlener voor de eerste
toepassing van die onvrijwillige zorg, na instemming van de
zorgverantwoordelijke heeft vastgesteld dat:

a. het in het zorgplan omschreven ernstige nadeel zich daadwerkelijk
voordoet,

b. onvrijwillige zorg noodzakelijk is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden,

c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen
of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is,

d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel
te voorkomen of af te wenden, en

e. op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing
ervan. 

2. Voordat de onvrijwillige zorg voor de eerste keer wordt verleend,
informeert de zorgverantwoordelijke de vertegenwoordiger en de cliënt,
tenzij dit informeren kennelijke ernstige bezwaren voor de cliënt zou
opleveren. Indien de situatie dermate urgent is dat vooraf informeren
niet mogelijk is, informeert de zorgverantwoordelijke hen allen zo
spoedig mogelijk nadat de onvrijwillige zorg is verleend of daarmee een
begin is gemaakt. 

3. Indien de situatie dermate urgent is dat de in het eerste lid
bedoelde instemming van de zorgverantwoordelijke voor de eerste
toepassing van de onvrijwillige zorg niet mogelijk is, treedt de
zorgverlener zo spoedig mogelijk nadat de onvrijwillige zorg is verleend
of daarmee een begin is gemaakt in overleg met de zorgverantwoordelijke
om instemming te verkrijgen als bedoeld in het eerste lid.

P

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
neemt de verantwoordelijk arts van de zorgaanbieder waar de
geneeskundige behandeling wordt uitgevoerd in plaats van de
zorgverantwoordelijke de beslissing over het uitvoeren van de in het
zorgplan opgenomen zorg, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13,
tweede en derde lid. 

Q

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

In een situatie waarin het zorgplan redelijkerwijs niet heeft kunnen
voorzien of in een noodsituatie die zich voordoet in de periode dat nog
geen zorgplan is vastgesteld, wordt uitsluitend onvrijwillige zorg
verleend, op grond van een schriftelijke beslissing van de
zorgverantwoordelijke waarin hij heeft vastgesteld dat:.

b. Het tweede lid komt te luiden:

2. In de in het eerste lid bedoelde schriftelijke beslissing wordt
vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is niet langer dan
strikt noodzakelijk, en in ieder geval niet langer dan twee weken.

	c. Het derde lid komt te luiden:

	3. Indien de in het eerste lid bedoelde beslissing onvrijwillige zorg
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b of c, of zorg als
bedoeld in artikel 2, tweede lid, betreft en de zorgverantwoordelijke
geen arts is, overlegt hij over deze beslissing met de bij de zorg
betrokken arts.

d. In het vierde lid wordt “zorgverlener” vervangen door:
zorgverantwoordelijke.

e. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Ter voorkoming van noodsituaties kan de zorgverantwoordelijke
beslissen tot onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
onder e of f, dan wel de poststukken bestemd voor de cliënt te
onderzoeken bij het gegronde vermoeden van aanwezigheid binnen de
accommodatie van voorwerpen die cliënt niet in zijn bezit mag hebben of
die een aanzienlijk risico op ernstig nadeel veroorzaken. In afwijking
van het eerste, tweede en vierde lid stelt de zorgverantwoordelijke zo
spoedig mogelijk na het onderzoek zijn beslissing op schrift. De
ontnomen voorwerpen worden voor cliënt bewaard, voor zover dit niet in
strijd is met enig wettelijk voorschrift. Aan cliënt of zijn
vertegenwoordiger wordt een bewijs van ontvangst verstrekt, waarin de
voorwerpen die in bewaring zijn genomen zijn omschreven.

R

De aanduiding “§ 2.6. Administratieve voorschriften bij zorg” wordt
vervangen door: § 2.6. Administratieve voorschriften en verplichtingen
tot het verstrekken van gegevens

S

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “diens vertegenwoordiger” vervangen door:
zijn vertegenwoordiger.

a1. De aanhef van het tweede lid komt te luiden: 

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 454 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek,

bevat het dossier:.

b. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. een afschrift van de beslissing bedoeld in artikel 3, tweede lid en
de verklaring van de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 3, zesde lid;.

b1. In het tweede lid, onderdeel e, wordt “artikel 10, derde lid,
artikel 11, eerste lid” vervangen door: artikel 10, derde en vierde
lid.

c. Onder vernummering van de onderdelen h tot en met m tot i tot en met
n, wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

h. aantekening van de verstrekking van gegevens op grond van artikel
18c, eerste lid, zonder toestemming van de cliënt of zijn
vertegenwoordiger;.

d. In het tweede lid, onderdeel m (nieuw), wordt “het besluit tot
lastgeving tot inbewaringstelling” vervangen door: de beschikking tot
inbewaringstelling.

T

T

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

1. De zorgaanbieder zorgt ten behoeve van het toezicht door de inspectie
voor het digitaal beschikbaar zijn van in ieder geval de volgende
gegevens: 

a. de vorm van de aan de cliënt verleende onvrijwillige zorg; 

b. de zorgverantwoordelijke; 

c. de noodzaak voor de onvrijwillige zorg; 

d. een schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

e. het zorgplan of een schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel
15, eerste of vijfde lid, die legitimeert tot de vorm van onvrijwillige
zorg; 

f. het besluit tot opname en verblijf, de rechterlijke machtiging, of de
beschikking tot inbewaringstelling, die legitimeert tot onvrijwillige
opname, of de beslissing van de strafrechter op grond van artikel 2.3 
van de Wet forensische zorg waaruit blijkt of de cliënt is opgenomen
met een nog geldende justitiële titel op grond van het Wetboek van
Strafrecht;

g. de begindatum en de einddatum van de onvrijwillige zorg; 

h. de duur en de frequentie van de onvrijwillige zorg;

i. de beslissingen van de zorgaanbieder op de aanvragen voor verlof of
ontslag op grond van de artikelen 47 of 48.

2. De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de
inspectie een digitaal overzicht van de gegevens, bedoeld in het eerste
lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze
gegevens op een bij of krachtens die maatregel aangewezen wijze
verstrekt worden aan en verwerkt worden door een door Onze Minister aan
te wijzen instantie.

U

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

1. De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de
inspectie een door het  bestuur van de zorgaanbieder ondertekende
analyse over de verplichte onvrijwillige zorg die door hem in die
periode is verleend. 

    2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over
de inhoud en de wijze van verstrekken van de analyse. 

V

Na artikel 18 worden drie artikelen ingevoegd, luidende: 

Artikel 18a

1. De zorgaanbieder bewaart de gegevens en bescheiden, bedoeld in
artikel 17 gedurende de termijn, bedoeld in artikel 7:454 van het
Burgerlijk Wetboek, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de
onvrijwillige zorg wordt beëindigd. 

2. De burgemeester en het CIZ bewaren de beschikking tot
inbewaringstelling en de verklaring bedoeld in artikel 30, eerste lid,
of het besluit tot opname en verblijf en de verklaring, bedoeld in
artikel 26, vijfde lid, onderdeel d gedurende de termijn, bedoeld in
artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek te rekenen vanaf het tijdstip
waarop het verblijf op basis van de beschikking of het besluit tot
opname en verblijf wordt beëindigd. 

3. Indien het verzoek om een rechterlijke machtiging niet-ontvankelijk
is verklaard, bewaart het CIZ het verzoek gedurende één jaar te
rekenen vanaf het tijdstip waarop die beslissing is genomen.

4. Na verloop van de termijnen, bedoeld in het eerste, tweede en derde
lid, worden de documenten, bedoeld in respectievelijk het eerste, tweede
of derde lid, vernietigd, tenzij:

a. redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens en
bescheiden van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de cliënt, of 

b. het bij de wet bepaalde zich tegen vernietiging verzet.

5. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid worden
vanaf vijf jaar na de beëindiging van onvrijwillige zorg of beschikking
tot inbewaringstelling de gegevens en bescheiden binnen drie maanden
vernietigd indien de cliënt daartoe verzoekt en:

a. redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens en
bescheiden niet van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de
cliënt, 

b. het bij de wet bepaalde zich niet tegen vernietiging verzet.

Artikel 18b

1. De zorgaanbieder verschaft het CIZ ten behoeve van diens taak op
grond van hoofdstuk 3, inzage in het zorgplan bedoeld in artikel 5,
tweede lid, en het dossier bedoeld in artikel 16, tweede lid, van een
cliënt voor wie een besluit tot opname en verblijf of een verzoek om
een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24 wordt voorbereid.

2. De zorgaanbieder verschaft op verzoek van nabestaanden aan hen inzage
in of afschrift van het dossier van de cliënt bedoeld in artikel 16,
tweede lid, voor zover de persoonlijke levenssfeer van derden daardoor
niet wordt geschaad, en:

a. betrokkene daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven; of

b. er sprake is van een zwaarwegend belang ter zake voor de
nabestaanden.

Artikel 18c

1. Onverminderd andere verplichtingen tot het verstrekken van gegevens
die voortvloeien uit deze wet, verstrekken de zorgaanbieder, de
zorgverantwoordelijke, het CIZ, de burgemeester en de officier van
justitie elkaar, zo nodig zonder toestemming van de cliënt of diens
vertegenwoordiger, gegevens voor zover dat strikt noodzakelijk is ter
voorkoming of beperking van ernstig nadeel, en dit hoort bij de
uitoefening van ieders taak op grond van deze wet.

2. Onder de gegevens die op grond van deze wet worden verwerkt, dan wel
kunnen worden verwerkt, worden justitiële en strafvorderlijke gegevens
als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en bijzondere
gegevens inzake de gezondheid van betrokkene als bedoeld in de Wet
bescherming persoonsgegevens begrepen.

	3. De zorgaanbieder, het CIZ, de burgemeester en de officier van
justitie stellen de zorgverantwoordelijke ten behoeve van diens taak op
grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel h, op de hoogte indien zij
op grond van het eerste lid gegevens over betrokkene uitwisselen zonder
diens toestemming. 

	4. De medewerkers van de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, het
CIZ, de burgemeester en de officier van justitie en de rechter zijn tot
geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitoefening van hun taak aan
hen is toevertrouwd, tenzij het bepaalde in het eerste lid of enig ander
wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de
noodzaak tot mededeling voortvloeit. 

	5. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid kunnen de
zorgaanbieder, het CIZ en de burgemeester zonder toestemming van de
cliënt gegevens en bescheiden ten behoeve van statistiek of
wetenschappelijk onderzoek aan een ander verstrekken, indien:

a. het onderzoek voorziet in zodanige waarborgen dat de persoonlijke
levenssfeer van de cliënt niet wordt geschaad, 

b. het onderzoek een zwaarwegend algemeen belang dient, en  

c. de cliënt niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen
verstrekking. 

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de wijze waarop de gegevensverwerkingen die voortvloeien uit deze
wet worden ingericht en met aanvullende waarborgen worden omkleed,
waaronder begrepen de technische standaarden daarvoor. 

	7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

W

De aanduidingen “HOOFDSTUK 3 OPNAME EN VERBLIJF IN EEN ACCOMMODATIE”
en “§ 1. Openbaar register van accommodaties” vervallen.

X

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. De zorgaanbieder die onvrijwillige zorg verleent, verstrekt Onze
Minister, ter opneming in een openbaar register, een opgave van de:

a. naam of een andere aanduiding van de locatie, alsmede het adres
ervan;

b. aanduiding of de locatie een accommodatie is;

c. naam, het adres, de rechtsvorm en het Handelsregisternummer van de
zorgaanbieder.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bouwkundige eisen worden
gesteld aan de accommodatie, tenzij deze behoort tot een instelling als
bedoeld in de Wet forensische zorg. 

Y

Na artikel 20 wordt ingevoegd de aanduiding:

HOOFDSTUK 3 OPNAME EN VERBLIJF IN EEN ACCOMMODATIE

Z

In de aanduiding § 2. Opname en verblijf zonder rechterlijke machtiging
wordt “§ 2.” vervangen 

door: § 1.

AA

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “een indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ. 

b. In de aanhef van het tweede lid wordt “Het indicatieorgaan”
vervangen door: Het CIZ. 

c. In het vierde lid wordt “het indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ.

BB

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt te luiden: 

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het CIZ. 

b. In het vierde lid wordt “Het indicatieorgaan” vervangen door: Het
CIZ.

c. In het zesde lid wordt “Het indicatieorgaan” vervangen door: Het
CIZ. 

d. In het zevende lid wordt «diens vertegenwoordiger» vervangen door:
zijn vertegenwoordiger.

d1. In het achtste lid wordt ”ervan blijk geeft het verblijf in die
accommodatie te willen beëindigen” vervangen door “zich verzet
tegen het verblijf in die accommodatie” en wordt “diens
vertegenwoordiger” vervangen door: zijn vertegenwoordiger.

e. Het negende lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. de aanspraak op opname en verblijf vervalt wegens het herzien of
intrekken van het indicatiebesluit als bedoeld in de Wet langdurige
zorg;.

f. Het negende lid, onderdeel c, komt te luiden: 

c. het CIZ op verzoek van de cliënt heeft vastgesteld dat deze zijn
bereidheid tot opname heeft uitgesproken. Het CIZ doet hiervan
mededeling aan de zorgaanbieder. Op verzoek van het CIZ verklaart de bij
de zorg betrokken arts of de cliënt in staat is tot een redelijke
waardering van zijn belangen ter zake. 

e. In het tiende lid wordt “het indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ.

 

f. In het elfde lid wordt “het indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ.

CC

In de aanduiding § 3. Onvrijwillige opname en verblijf wordt “§
3.” vervangen door: § 2.

DD

In de aanduiding § 3.1 De reguliere onvrijwillige opname en verblijf of
voortgezet verblijf wordt “§ 3.1” vervangen door: § 2.1.

EE

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de vertegenwoordiger zich verzet tegen de opname en het verblijf of
voortzetting van het verblijf, of.

b. In het derde lid, wordt “het indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ.

FF

In de aanduiding § 3.2 De aanvraag wordt “§ 3.2” vervangen door:
§ 2.2.

GG

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef van het eerste lid wordt «een indicatieorgaan»
vervangen door: het CIZ.

b. Het tweede lid komt te luiden: 

2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het CIZ. 

HH

In de aanduiding § 3.3 Het verzoek wordt “§ 3.3” vervangen door:
§ 2.3.

II

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “Het indicatieorgaan” vervangen door
‘Het CIZ’ en wordt “het indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ. 

b. In het tweede lid wordt “Het indicatieorgaan” vervangen door: Het
CIZ. 

c. In het derde lid en vierde wordt “het indicatieorgaan” telkens
vervangen door: het CIZ. 

d. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd: 

1. In de aanhef wordt “Het indicatieorgaan” vervangen door: Het CIZ.


2. Onderdeel a komt te luiden: 

a. het indicatiebesluit dat op grond van artikel 3.2.3 van de Wet
langdurige zorg door het CIZ is vastgesteld, dan wel de verklaring,
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c;. 

e. In de aanhef van het zesde lid wordt “het indicatieorgaan”
vervangen door: het CIZ. 

f. In het achtste lid wordt “Het indicatieorgaan” vervangen door:
Het CIZ.

JJ

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste en tweede lid wordt “Het indicatieorgaan” telkens
vervangen door: Het CIZ.

b. In het eerste lid wordt “artikel 4, tweede lid, van de Wet
bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen” vervangen door:
hoofdstuk 5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. 

c. In het tweede lid wordt “in een krachtens artikel 1, eerste lid,
onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling
daarvan” vervangen door: in een accommodatie als bedoeld in artikel
1:1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg.

KK

Na artikel 28 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.4 De toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. 

Artikel 28a

1. Indien de officier van justitie een verzoekschrift om een
rechterlijke machtiging met toepassing van artikel 2.3, tweede lid, van
de Wet forensische zorg overweegt, gaat deze na of reeds een aanvraag
voor een rechterlijke machtiging voor onvrijwillige opname voor de
cliënt wordt voorbereid door het CIZ, in welk geval het CIZ en hij
hierover overleg voeren. 

2. Zodra de officier van justitie met de voorbereiding van een
verzoekschrift begint: 

a. gaat hij na of er politiegegevens als bedoeld in de Wet
politiegegevens of justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld
in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens over de cliënt zijn
die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel en
de noodzaak tot onvrijwillige opname en verstrekt hij die gegevens aan
de arts die de in onderdeel b bedoelde medische verklaring opstelt,
tenzij het belang van enig strafrechtelijk onderzoek zich daartegen
verzet;

b. draagt hij zorg voor een medische verklaring als bedoeld in artikel
26, vijfde lid onderdeel d, opgesteld in overeenstemming met het
bepaalde in de artikelen 26, zevende lid en 27;

c. gaat hij na of de betrokkene een wettelijk vertegenwoordiger heeft en
start zo nodig de procedure voor het aanwijzen van een wettelijk
vertegenwoordiger;

d. verzoekt hij het CIZ om een schriftelijk advies over de noodzaak voor
een rechterlijke machtiging en over de tenuitvoerlegging daarvan waarbij
hij aan het CIZ de gegevens bedoeld in onderdeel a, de verklaring
bedoeld in onderdeel b en, zo mogelijk, de gegevens van de wettelijk
vertegenwoordiger van de cliënt verstrekt.

3. In het verzoekschrift geeft de officier van justitie gemotiveerd aan
waarom deze van oordeel is dat aan de criteria voor onvrijwillige opname
is voldaan. Bij het verzoekschrift voegt de officier van justitie in elk
geval: 

a. de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde gegevens; 

b. de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde verklaring; en

c. het in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde advies van het CIZ.

4. De rechter motiveert zijn beslissing en gaat daarbij met name in op
het advies van het CIZ.

5. Indien de rechter ambtshalve toepassing van artikel 2.3, tweede lid,
van de Wet forensische zorg overweegt, verzoekt hij de officier van
justitie toepassing te geven aan het bepaalde in dit artikel. 

KK1

Na artikel 28a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 28b 

1. De officier van justitie gaat onverwijld over tot tenuitvoerlegging
van de rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 28a.

2. Het ten uitvoer leggen van een krachtens artikel 28a gegeven
rechterlijke machtiging kan de officier van justitie opdragen aan een of
meer ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die
zich voorzien van de bijstand van een of meer personen met kennis van de
zorg voor mensen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke
handicap. 

3. De in het tweede lid bedoelde ambtenaren kunnen voor de uitvoering
van de in het tweede  lid bedoelde taak elke plaats betreden waar de op
te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de
vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn daarbij tevens bevoegd een
woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. 

4. De in het tweede lid bedoelde ambtenaren kunnen aan de betrokkene
voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene
of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de
kleding of aan het lichaam te onderzoeken. 

5. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het vierde lid ontnomen
voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar de accommodatie waarin
hij wordt opgenomen. In de accommodatie wordt aan cliënt of zijn
vertegenwoordiger een bewijs van ontvangst afgegeven waarin die
voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de betrokkene
bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk
voorschrift. 

6. Bij de opneming van de betrokkene in de accommodatie geven de in het
tweede lid bedoelde ambtenaren een afschrift van de beschikking van de
rechter aan de zorgaanbieder die de zorg levert in de accommodatie.

Artikel 28c

1. De officier van justitie zendt de machtiging bedoeld in artikel 28a
direct aan respectievelijk de Wlz-uitvoerder, het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente waar de cliënt ingezetene is
of de zorgverzekeraar.

    2. De Wlz-uitvoerder, het college van burgemeester en wethouders van
de gemeente waar de cliënt ingezetene is of de zorgverzekeraar draagt
er zorg voor dat de beschikking ten uitvoer wordt gelegd. Hij zendt
daartoe de beschikking zo spoedig mogelijk aan de zorgaanbieder of de
aanbieder van beschermd wonen. Deze aanbieder neemt zo spoedig mogelijk,
maar uiterlijk binnen een week na ontvangst van de beschikking, de
betrokkene op. 

    3. Indien de zorgaanbieder of aanbieder, bedoeld in het tweede lid,
de betrokkene niet binnen een week na ontvangst van de beschikking heeft
opgenomen, meldt de Wlz-uitvoerder, het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente waar de cliënt ingezetene is of de
zorgverzekeraar dit direct aan de inspectie. De inspectie kan de
zorgaanbieder of aanbieder, bedoeld in het tweede lid, bevelen de
betrokkene op te nemen. De zorgaanbieder of aanbieder, bedoeld in het
tweede lid, is verplicht de betrokkene onverwijld op te nemen.

LL

In de aanduiding § 3.4 Opname en verblijf in crisissituaties wordt
“§ 3.4” vervangen door: § 2.5.

MM

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “een beschikking tot lastgeving”
vervangen door: een beschikking tot inbewaringstelling.

b. In het vierde lid, wordt “het indicatieorgaan” telkens vervangen
door: het CIZ.

c. In het zevende lid, wordt “de beschikking, bedoeld in het eerste
lid” vervangen door: de beschikking tot inbewaringstelling.

d. In het achtste lid, wordt “een last, als bedoeld in het eerste
lid,” en “die last” telkens vervangen door: de beschikking tot
inbewaringstelling.

NN

In artikel 31 vervallen de tweede volzin van het eerste lid alsmede de 
zinsnede “de eerste volzin van” in het tweede lid.

NN1

     In artikel 32 vervallen het derde en vierde lid.

OO

Het eerste lid van artikel 33 komt te luiden:

1. De burgemeester gaat binnen 24 uur na afgifte van de beschikking,
bedoeld in artikel 29, over tot tenuitvoerlegging via een opdracht aan
een of meer ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, die zich voorzien van de bijstand van een of meer personen
met kennis van de zorg voor mensen met een psychogeriatrische aandoening
of verstandelijke handicap. 

PP

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34

Indien binnen 24 uur na het tijdstip waarop de beschikking tot
inbewaringstelling is gegeven, door de zorgaanbieders van de daarvoor in
aanmerking komende accommodaties nog niet tot opneming is overgegaan,
kan de burgemeester na overleg met de inspectie, een van de
bovenbedoelde zorgaanbieders bevelen de betrokkene op te nemen. De
betrokken zorgaanbieder is verplicht de betrokkene op te nemen.

QQ

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, wordt “het indicatieorgaan van de regio waarin
de accommodatie ligt waar de betrokkene is opgenomen” vervangen door
“het CIZ” en wordt “de in artikel 60, eerste lid, bedoelde
ambtenaren,” vervangen door: de inspectie.

b. In het tweede lid wordt “aan het in het eerste lid bedoeld
indicatieorgaan” vervangen door: aan het CIZ.

RR

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “het indicatieorgaan, bedoeld in artikel
35, eerste lid” vervangen door ‘het CIZ’ en wordt “het
indicatieorgaan” vervangen door: het CIZ. 

b. In het tweede lid wordt “het indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ.

SS

 

In de aanduiding § 3.5 De rechterlijke machtiging wordt “§ 3.5”
vervangen door: § 2.6.

TT

	

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het derde lid komt de tweede volzin te vervallen.

b. Het tiende lid komt te luiden:

10. Indien de rechtbank zich op grond van het door haar ingestelde
onderzoek afvraagt of in de gegeven omstandigheden een zorgmachtiging
als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg niet
passender is, kan zij dit gevoelen aan het CIZ en de officier van
justitie van het desbetreffende arrondissement kenbaar maken en kan zij
het verzoek tot het verlenen van een machtiging beschouwen als een
verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg. Zo nodig kan de rechter daarbij
bepalen dat de behandeling op een later tijdstip wordt voortgezet.

c. Het elfde lid vervalt.

UU

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste en derde lid wordt “het indicatieorgaan” telkens
vervangen door: het CIZ.

b. Onder vernummering van het achtste lid tot negende lid, wordt een lid
ingevoegd, luidende:

8. Tegen de beschikking op een verzoek tot het verlenen van een

machtiging staat geen hoger beroep open.

VV

Artikel 41, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. het CIZ, en. 

WW

Artikel 42, onderdeel e komt te luiden:

e. het CIZ en de inspectie.

XX

In de aanduiding § 5 Schadevergoeding wordt “§ 5.” vervangen door:
§ 2.7.

YY

Artikel 44 komt te luiden:

Artikel 44

1. Indien de wet niet in acht is genomen bij het gelasten van een
inbewaringstelling of bij de toepassing van artikel 15 kan de cliënt of
zijn vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding door
respectievelijk de gemeente of de zorgaanbieder. De rechter kent een
naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.

2. Indien de wet niet in acht is genomen door de zorgaanbieder of de
zorgverantwoordelijke kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger de
rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de
zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te
stellen schadevergoeding toe.

3. Indien de wet niet in acht is genomen door de rechter of de officier
van justitie, kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger de rechter
verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent
een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.

ZZ

In de aanduiding § 6. Administratieve voorschriften bij opname en
verblijf wordt “§ 6.” vervangen door: § 3.

ZZ1

In artikel 45, tweede lid, wordt “voor een ordelijke gang van zaken”
vervangen door: voor een ordelijke gang van zaken en voor de veiligheid.

AB

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “de rechterlijke uitspraak, bedoeld in
artikel 24, eerste lid of de beschikking van de burgemeester, bedoeld in
artikel 29, eerste lid” vervangen door: de rechterlijke machtiging,
bedoeld in artikel 24, eerste lid, of de beschikking tot
inbewaringstelling, bedoeld in artikel 29, eerste lid.

b. In het tweede lid wordt “de beschikking van de burgemeester, als
bedoeld in artikel 29, eerste lid” vervangen door: de beschikking tot
inbewaringstelling, bedoeld in artikel 29, eerste lid.

AC

In de aanduiding § 7. Verlof en ontslag wordt “§ 7.” vervangen
door: § 4.

AD

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, wordt “de paragrafen en of 3” vervangen door:
paragraaf 2.

b. Onder vernummering van het derde en vierde lid, tot achtste en
negende lid, worden vijf leden ingevoegd, luidende:

    3. De zorgaanbieder verzoekt Onze Minister van Veiligheid en
Justitie schriftelijk om toestemming voor het verlenen van verlof,
indien de cliënt is opgenomen op grond van een machtiging die is
afgegeven met toepassing van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet
forensische zorg, behoudens de gevallen waarin artikel 2.3, tweede lid,
juncto eerste lid, onderdeel 3, is toegepast en de cliënt is
vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. 

    4. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt de
zorgaanbieder zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd zijn
beslissing. 

    5. Indien de toestemming, bedoeld in het derde lid, niet wordt
gegeven, verleent de zorgaanbieder geen verlof en wijst hij de aanvraag
af. 

    6. De zorgaanbieder geeft de cliënt, de vertegenwoordiger, en de
advocaat een afschrift van de beslissing, indien van toepassing voorzien
van de beoordeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, en
stelt hen uiterlijk binnen vier dagen schriftelijk in kennis van de
klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en
bijstand door de cliëntenvertrouwenspersoon.

    7. De zorgaanbieder informeert tijdig de officier van justitie over
het verlof ter onderbreking van de opname in een accommodatie op grond
van een machtiging, waarvoor Onze Minister van Veiligheid en Justitie op
grond van het derde lid toestemming heeft verleend.

 

    c. Aan het achtste lid (nieuw) wordt na de volzin een volzin
toegevoegd, luidende:

Op de beslissing tot het intrekken van het verlof, is het zesde lid van
overeenkomstige toepassing.

    d. In het negende lid (nieuw) vervalt de tweede volzin en wordt
“voorwaarden” telkens vervangen door ‘voorwaarden en
beperkingen’.

AE

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt “de paragrafen en of 3” vervangen door:
paragraaf 2.

b. In het derde lid wordt “de inspecteur in wiens ambtsgebied de
accommodatie gelegen is” vervangen door: de inspectie.

c. Het vierde en vijfde lid vervallen.

d. Na het derde lid worden twaalf leden ingevoegd, luidende:

4. Voor zover de cliënt op grond van een rechterlijke machtiging als
bedoeld in artikel 24, of op grond van een beschikking tot
inbewaringstelling als bedoeld in artikel 29, of een machtiging tot
voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37,
onvrijwillig is opgenomen in een accommodatie en uit de verklaring van
een ter zake kundige arts als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, of
artikel 30, eerste lid, is gebleken dat hij ernstig nadeel voor een
ander veroorzaakt, neemt de zorgaanbieder niet eerder een beslissing
over het verlenen van ontslag dan nadat hij:

     a. zich door middel van een verklaring van een ter zake kundige
arts op de hoogte heeft gesteld van het oordeel van die arts over het
voornemen van de zorgaanbieder ontslag te verlenen en over de actuele
gezondheidstoestand van de cliënt, en

     b. overleg heeft gevoerd met de burgemeester die de beschikking tot
inbewaringstelling heeft afgegeven, in geval van beëindiging van de
inbewaringstelling, met de officier van justitie indien de cliënt is
opgenomen op grond van een machtiging die is afgegeven met toepassing
van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, en met het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente waar de cliënt ingezetene is
dan wel naar verwachting zal verblijven, in geval van beëindiging van
de machtiging tot opname en verblijf.

     5. De zorgaanbieder neemt niet eerder een beslissing over het
verlenen van ontslag bij opname op grond van een beschikking tot
inbewaringstelling als bedoeld in artikel 29,  dan nadat hij zich ervan
heeft vergewist dat er geen verzoek tot voortzetting van de
inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 is ingediend en bij opname
op grond van voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in
artikel 37, dan nadat hij zich ervan heeft vergewist dat er geen verzoek
om een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 25, eerste lid, is
ingediend.

     6. De zorgaanbieder verzoekt Onze Minister van Veiligheid en
Justitie schriftelijk om toestemming voor het verlenen van ontslag
indien de cliënt is opgenomen op grond van een machtiging die is
afgegeven met toepassing van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet
forensische zorg, behoudens de gevallen waarin artikel 2.3, tweede lid,
juncto eerste lid, onder 3, van die wet is toegepast en cliënt is
vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. 

     7. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt de
zorgaanbieder zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd zijn
beslissing. 

     8. Indien de toestemming, bedoeld in het zesde lid, niet wordt
gegeven, verleent de zorgaanbieder geen ontslag en wijst hij de aanvraag
af. 

     9. De zorgaanbieder neemt binnen veertien dagen na ontvangst van
een aanvraag tot het verlenen van ontslag een schriftelijke en
gemotiveerde beslissing.

     10. Aan het ontslag kunnen voorwaarden of beperkingen worden
verbonden betreffende de zorg of het gedrag van de cliënt, voor zover
dit gedrag samenhangt met mogelijk ernstig nadeel als gevolg van de
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. De
zorgaanbieder verleent slechts ontslag indien de cliënt dan wel, indien
van toepassing, de vertegenwoordiger zich bereid heeft verklaard tot
naleving van de voorwaarden of beperkingen.

     11. De zorgaanbieder geeft de cliënt, de vertegenwoordiger en de
advocaat een afschrift van de beslissing, indien van toepassing voorzien
van de beoordeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, en
stelt hen uiterlijk binnen vier dagen schriftelijk in kennis van de
klachtwaardigheid van de beslissing om aan de beslissing voorwaarden of
beperkingen te verbinden, als bedoeld in het tiende lid, en de
mogelijkheid van advies en bijstand door de cliëntenvertrouwenspersoon.


     12. De zorgaanbieder informeert tijdig de officier van justitie
over het verlenen van ontslag waarvoor Onze Minister van Veiligheid en
Justitie op grond van het zesde lid toestemming heeft verleend.

     13. De zorgaanbieder kan de voor de continuïteit van zorg voor de
cliënt relevante familie en naasten en het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente waar de cliënt ingezetene is dan wel naar
verwachting zal verblijven informeren over het ontslag indien dit
noodzakelijk is omdat essentiële voorwaarden voor deelname aan het
maatschappelijk verkeer van de cliënt ontbreken. 

     14. Bij niet naleving van een aan het ontslag door de zorgaanbieder
verbonden voorwaarde of beperking trekt de zorgaanbieder de beslissing
tot het verlenen van ontslag in. Het elfde lid is van overeenkomstige
toepassing op die beslissing.

     15. De zorgaanbieder deelt de beslissing tot intrekking, bedoeld in
het veertiende lid, uiterlijk binnen vier dagen schriftelijk en
gemotiveerd mee aan de cliënt, de vertegenwoordiger en de advocaat en
stelt hen daarbij in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing
en de mogelijkheid van advies en bijstand door de
cliëntenvertrouwenspersoon.

AF

De hoofdstukken 3A en 4 komen te luiden:

HOOFDSTUK 3A CLIËNTEN VOOR WIE ONZE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE
MEDEVERANTWOORDELIJKHEID DRAAGT

Artikel 49 

1. Een persoon die in een accommodatie verblijft en aan wie tevens de
maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van
overheidswege of de maatregel van plaatsing in een inrichting voor
jeugdigen is opgelegd, wordt voor de toepassing van deze wet vanaf het
moment van opname in de accommodatie aangemerkt als een cliënt, die op
grond        2. Een persoon die in een accommodatie verblijft en die
tevens forensisch patiënt is in de zin van artikel 1.1 van de Wet
forensische zorg, niet zijnde een forensisch patiënt als bedoeld in het
eerste lid, wordt vanaf het moment van opname in de accommodatie voor de
toepassing van deze wet aangemerkt als een cliënt.

Artikel 50

Indien de zorgaanbieder ten aanzien van een cliënt als bedoeld in
artikel 49, eerste lid, van oordeel is dat voldaan is aan de criteria
voor het verlenen van verlof of ontslag, dan wel dat de cliënt in
aanmerking komt voor overplaatsing, verzoekt hij Onze Minister van
Veiligheid en Justitie daartoe een beslissing te nemen. Onze Minister
van Veiligheid en Justitie neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. Hij
betrekt daarbij de overwegingen en de voorwaarden of beperkingen die de
zorgaanbieder ingevolge artikelen 47 en 48 nodig oordeelt.    

Artikel 51

1. Bij de eerste opname in een accommodatie bij de tenuitvoerlegging van
een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet
DNA-onderzoek bij veroordeelden en voor zover dit anderszins
noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit, wordt de
identiteit vastgesteld van een persoon die krachtens of ter uitvoering
van een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen in een accommodatie is geplaatst. 

2. Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het
eerste lid, omvat bij de eerste opname in de accommodatie het vragen
naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres
waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is
ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de
accommodatie. In het geval waarin van de cliënt vingerafdrukken zijn
genomen en verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de
Vreemdelingenwet 2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens
het nemen van vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken
met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat
het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het
identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. 

3. Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden
van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken
overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt en is
het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing.
In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de
persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid,
tweede en derde volzin van overeenkomstige toepassing.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede en
derde lid.

Artikel 51a

	1. Beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek kunnen, anders
dan als onvrijwillige zorg in een onvoorziene situatie als bedoeld in
artikel 15, door de zorgverantwoordelijke aan cliënten als bedoeld in
artikel 49 worden opgelegd indien: 

	a. van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd
voor de gezondheidstoestand van de cliënt, voor zover dit telkenmale
uit een uitdrukkelijke verklaring van de zorgverantwoordelijke blijkt,
dan wel

	b. dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid
in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter
voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

	2. Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond de
accommodatie kunnen, anders dan als onvrijwillige zorg in een
onvoorziene situatie als bedoeld in artikel 15, door de
zorgverantwoordelijke aan cliënten als bedoeld in artikel 49 worden
opgelegd indien: 

	a. naar zijn oordeel van de uitoefening van het recht op de
bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor
de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel

	b. dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid
in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter
voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

	3. Beperkingen in het recht op het vrij gebruik van
communicatiemiddelen kunnen, anders dan als onvrijwillige zorg in een
onvoorziene situatie als bedoeld in artikel 15, door de
zorgverantwoordelijke aan cliënten als bedoeld artikel 49 worden
opgelegd indien: 

	a. naar zijn oordeel van de uitoefening van het recht op vrij gebruik
van communicatiemiddelen ernstige nadelige gevolgen moeten worden
gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel

	b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de
veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven,
of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

HOOFDSTUK 4 KLACHTENPROCEDURE EN SCHADEVERGOEDING

Artikel 52

1. De zorgaanbieder stelt aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger zo
spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen twee weken na aanvang van de
zorg, een schriftelijk overzicht van de op grond van deze wet aan de
cliënt toekomende rechten inclusief de in artikel 56, tweede lid,
bedoelde regeling, ter hand. In dit overzicht is opgenomen het adres
waaronder de zorgaanbieder bereikbaar is voor een klacht als bedoeld in
artikel 55.

2. De zorgverantwoordelijke zorgt ervoor dat de cliënt en zijn
vertegenwoordiger desgewenst een mondelinge toelichting op het overzicht
ontvangen.

§ 4.1. Instelling en taakomschrijving van de klachtencommissie

Artikel 53

1. De zorgaanbieder is aangesloten bij een door één of meer
representatief te achten cliëntenorganisaties en één of meer
representatief te achten organisaties van zorgaanbieders ingestelde
klachtencommissie die bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie
leden die niet werkzaam zijn bij of voor de zorgaanbieder en die zodanig
is samengesteld dat een deskundige en zorgvuldige beslissing op de
klacht is gewaarborgd.

2. De klachtencommissie beslist, in afwijking van hoofdstuk 3 van de Wet
kwaliteit, klachten en geschillen van zorg, op klachten als bedoeld in
artikel 55.

Artikel 54

1. Ten behoeve van de vervulling van haar taak houdt de
klachtencommissie zich in elk geval op de hoogte van de ontwikkelingen
op het terrein van het verlenen van zorg en onvrijwillige zorg aan
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. 

2. De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en verrichten
hun werkzaamheden zonder vooringenomenheid. Zij zijn niet werkzaam bij
of voor de zorgaanbieder.

3. De leden van de klachtencommissie behandelen geen klachten waarbij
zij een relatie hebben tot de klager, de cliënt of zijn
vertegenwoordiger. 

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de
klachtencommissie. 

§ 4.2. De klachtprocedure

Artikel 55

De cliënt, zijn vertegenwoordiger of een nabestaande van de cliënt kan
een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de
klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of over een
beslissing over: 

a. de vraag of een cliënt in staat kan worden geacht tot een redelijke
waardering van zijn belangen ter zake van een beslissing die hem
betreft, bedoeld in artikel 3, eerste lid of in artikel 22, negende lid,
onder c;

b. het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan, als bedoeld in de
artikelen 10 en 11;

c. het uitvoeren van het zorgplan, bedoeld in de artikelen 12 en 13,
voor zover dat betrekking heeft op onvrijwillige zorg;

d. zorg in onvoorziene situaties, als bedoeld in artikel 15;

e. het bijhouden van een dossier, als bedoeld in artikel 16, voor zover
dat betrekking heeft op onvrijwillige zorg;

f. verlof of ontslag, als bedoeld in de artikelen 47 en 48.

Artikel 56

1. De klachtencommissie behandelt de klacht zodanig dat een deskundige
en zorgvuldige beslissing op de klacht is gewaarborgd.

2. De behandeling van de klacht geschiedt overeenkomstig een door de
klachtencommissie te treffen regeling, die in ieder geval waarborgt dat:

a. aan de behandeling van de klacht niet wordt deelgenomen door een
persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht;

b. de klager en de persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht
in staat worden gesteld te worden gehoord;

c. het horen plaatsvindt op een locatie die op eenvoudige wijze
bereikbaar is voor de cliënt;

d. de klager en de persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht
zich kunnen doen bijstaan door degenen die zij daarvoor hebben
aangewezen;

e. de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zoveel mogelijk wordt
beschermd.

Artikel 56a

1. De klachtencommissie kan een beslissing waartegen de klacht is
gericht, schorsen. 

2. De klachtencommissie neemt een schriftelijke en gemotiveerde
beslissing binnen 14 dagen na ontvangst van de klacht. 

3. Indien de klacht een beslissing of de nakoming van een verplichting
betreft die ten tijde van de indiening geen gevolg meer heeft of waaraan
in de tijd dat de klacht bij de klachtencommissie aanhangig is het
gevolg is komen te vervallen, neemt de klachtencommissie een
schriftelijke en gemotiveerde beslissing binnen vier weken na ontvangst
van de klacht. 

4. Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten indien een gelijke
klacht van eenzelfde persoon nog in behandeling is. 

Artikel 56b

1. De beslissing van de klachtencommissie strekt tot: 

a. onbevoegdverklaring van de klachtencommissie, 

b. niet-ontvankelijkverklaring van de klacht, 

c. ongegrondverklaring van de klacht, of

d. gegrondverklaring van de klacht. 

2. De klachtencommissie verklaart een klacht niet-ontvankelijk, indien
deze betrekking heeft op een besluit tot opname en verblijf, een
rechterlijke machtiging tot opname en verblijf of voortzetting van
verblijf of een beschikking tot inbewaringstelling. 

3. Indien de klachtencommissie de klacht tegen een beslissing gegrond
verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of
gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging brengt vernietiging
van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van
de beslissing mee. 

4. Indien de klachtcommissie de klacht gegrond verklaart, kan zij een
opdracht geven tot het nemen van een nieuwe beslissing of een andere
handeling te verrichten met inachtneming van haar beslissing. 

5. De klachtencommissie kan een termijn stellen voor het nemen van een
nieuwe beslissing of het verrichten van een andere handeling. 

6. De klachtencommissie deelt de beslissing mee aan de indiener van de
klacht, de cliënt, de vertegenwoordiger, de advocaat, de zorgaanbieder,
de zorgverantwoordelijke en de inspectie. 

7. De klachtencommissie maakt de uitspraken over de aan de
klachtencommissie voorgelegde klachten openbaar in zodanige vorm dat
deze niet tot personen herleidbaar zijn, behoudens voor zover het de
zorgaanbieder betreft. 

§ 4.3. Beroep 

Artikel 56c

1. Nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen of indien de
klachtencommissie niet tijdig een beslissing heeft genomen, kan de
cliënt, de vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of een nabestaande van
de cliënt een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij
de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht. 

2. De termijn voor het indien van een verzoekschrift bedraagt binnen zes
weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de
verzoeker is meegedeeld, dan wel zes weken na de dag waarop de
klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.

Artikel 56d

1. Voordat de rechter op het verzoekschrift beslist, stelt hij in ieder
geval de verzoeker, de cliënt, de vertegenwoordiger, de zorgaanbieder
en de zorgverantwoordelijke in de gelegenheid om te worden gehoord.
Indien de cliënt in Nederland verblijft, maar niet in staat is naar de
rechtbank te komen, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem
horen op zijn verblijfplaats. Indien de cliënt in een accommodatie
verblijft, wordt de rechter door de zorgaanbieder in de gelegenheid
gesteld hem aldaar te horen.

2. De rechter doet zich, zo nodig, voorlichten door:

a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;

b. degene door wie de cliënt wordt verzorgd;

c. de ouders van de cliënt die het gezag uitoefenen;

d. de voogd, curator of mentor van de cliënt;

e. een of meer bloedverwanten in de eerste of tweede graad die het
verzoek niet hebben ingediend;

f. de instelling of arts die de cliënt behandelt of begeleidt.

3. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze
deskundigen op te roepen. De rechter kan getuigen oproepen. De rechter
roept de door de verzoeker opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij
hij van oordeel is dat door het achterwege blijven daarvan de cliënt
redelijkerwijs niet in zijn belangen kan worden geschaad. Indien hij een
opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de
reden daarvan in de beschikking.

4. Indien de rechter zich buiten de tegenwoordigheid van de verzoeker
laat voorlichten door een of meer personen als bedoeld in het tweede of
derde lid, wordt de zakelijke inhoud van de verstrekte inlichtingen aan
de verzoeker meegedeeld.

5. De verzoeker of de advocaat wordt in de gelegenheid gesteld zijn
zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en
verklaringen van de personen, bedoeld in het tweede en derde lid.

6. Indien de cliënt geen advocaat heeft, geeft de rechter aan het
bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in de Wet op de
rechtsbijstand, een last tot toevoeging van een advocaat aan de cliënt.


Artikel 56e

1. De rechter kan de beslissing waartegen de klacht is gericht,
schorsen.

2. De rechter beslist binnen vier weken na indiening van het
verzoekschrift. 

3. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger beroep open.

Artikel 56f

1. De beslissing van de rechter strekt tot: 

a. onbevoegdverklaring van de rechter, 

b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, 

c. ongegrondverklaring van de klacht, of

d. gegrondverklaring van de klacht.

2. Indien de rechter de klacht tegen een beslissing gegrond verklaart,
vernietigt hij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of
gedeeltelijke vernietiging van de beslissing brengt vernietiging van de
rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de
beslissing mee.

3. Indien de rechter de klacht gegrond verklaart, kan hij een opdracht
geven tot het nemen van een nieuwe beslissing, het verrichten van een
andere handeling met inachtneming van zijn uitspraak, dan wel bepalen
dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of
het vernietigde gedeelte daarvan. 

4. De rechter kan de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke of de
zorgverlener een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe
beslissing of het verrichten van een andere handeling. 

5. De rechter kan bepalen dat, indien of zolang niet wordt voldaan aan
de beslissing van de rechter, de zorgaanbieder aan de cliënt een in de
beslissing vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot en
met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing. 

6. De griffie zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beslissing
aan de klager, de cliënt, de vertegenwoordiger, de advocaat van de
cliënt, de klachtencommissie, de zorgaanbieder en de inspectie. 

§ 4.4. Schadevergoeding 

Artikel 56g

1. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 55 kan verzoeker tevens om
schadevergoeding door de zorgaanbieder verzoeken. De klachtencommissie
kan ook ambtshalve tot schadevergoeding door de zorgaanbieder besluiten.


2. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 56c, eerste lid, kan verzoeker
tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder verzoeken. De rechter
kan op dit verzoek afzonderlijk beslissen en kan ook ambtshalve tot
schadevergoeding door de zorgaanbieder besluiten. 

3. Voordat de klachtencommissie of de rechter beslist over het toekennen
van schadevergoeding, hoort de klachtencommissie of de rechter de
zorgaanbieder.

4. De schadevergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt naar
billijkheid vastgesteld. 

§ 4.5. Geheimhouding 

Artikel 56h

1. Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit hoofdstuk en
daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het
vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor
wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter
zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot
geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift
hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van
dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

2. De cliëntenvertrouwenspersoon kan zich op grond van zijn
geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van getuigenis of het
beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of een rechterlijke
procedure.

AG

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt de zinsnede “De cliëntenvertrouwenspersoon
heeft tot taak de cliënt of de vertegenwoordiger advies en bijstand te
verlenen in aangelegenheden die samenhangen met het verlenen van
onvrijwillige zorg aan de cliënt of met zijn opname en verblijf in een
accommodatie” vervangen door: De cliëntenvertrouwenspersoon heeft
tot taak de cliënt of de vertegenwoordiger advies en bijstand te
verlenen in aangelegenheden die samenhangen met het verlenen van
onvrijwillige zorg aan de cliënt, met zijn opname en verblijf in een
accommodatie, of met het doorlopen van de klachtenprocedure.

b. In het derde lid wordt “het indicatieorgaan” vervangen door: het
CIZ.

AH

In artikel 58, tweede lid wordt de zinsnede ” en de cliënt of zijn
vertegenwoordiger daartegen geen bezwaar heeft gemaakt” vervangen
door: en de cliënt of zijn vertegenwoordiger daarmee uitdrukkelijk
heeft ingestemd.

AH1

    Artikel 59, tweede lid, vervalt onder verwijdering van de aanduiding
“1.” voor het eerste lid.

AI

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn belast de ambtenaren van de inspectie.

	b. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Indien onvrijwillige zorg wordt verleend of de inspectie een gegrond
vermoeden heeft dat onvrijwillige zorg wordt verleend, zijn de met het
toezicht belaste ambtenaren bij de bevoegdheden, genoemd in de artikelen
5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens bevoegd,
met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning of
verblijfsruimte binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor
zover dat noodzakelijk is voor het toezicht op de onvrijwillige zorg in
de woning of verblijfsruimte. Zij beschikken niet over de bevoegdheden,
genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

c. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid, tot vijfde en zesde
lid, wordt er een lid ingevoegd, luidende:

4. De zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, alsmede alle anderen die
bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn, geven aan de met het
toezicht belaste ambtenaren alle door hen verlangde inlichtingen, voor
zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. 

AJ

Na artikel 60 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60a

1. Indien bij de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke of de
zorgverlener het gegronde vermoeden bestaat dat de uitvoering van de
onvrijwillige zorg ernstig tekortschiet, doet hij daarvan meldingbij de
inspectie.

2. Indien de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke of de zorgverlener
onvoldoende, niet of niet tijdig reageert op de klachten van de
cliëntenvertrouwenspersoon over de uitvoering van de zorg, kan de
cliëntenvertrouwenspersoon dit melden aan de inspectie.

AK

De artikelen 61 tot en met 63 komen te luiden:

Artikel 61

1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33.500,-
opleggen ter zake van overtreding van regels gesteld bij of krachtens
artikel:

a. 2a;

b. 3, derde, achtste en negende lid;

c. 5;

d. 6;

e. 7;

f. 8, eerste en derde lid;

g. 9, derde tot en met zevende lid;

h. 10, derde tot en met tiende lid;

i. 11;

j. 12;

k. 13;

l. 15;

m. 16;

n. 17;

o. 18;

p. 18a;

q. 18b;

r. 18c, eerste lid;

s. 19;

t. 20;

u. 21, eerste lid;

v. 24, eerste lid;

w. 28c, tweede lid;

x. 29, eerste lid;

y. 34;

z. 42;

aa. 45;

bb. 46;

cc. 47;

dd. 48;

ee. 50;

ff. 52;

gg. 57, eerste lid;

hh. 58.

2. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van
overtreding van regels de regels gesteld bij of krachtens artikel:

a. 13;

b. 17;

c. 18;

d. 18c, zesde lid;

e. 19;

f. 20;

g. 28c, tweede lid;

h. 34;

i. 53;

j. 54;

k. 57, eerste lid;

l. 58;

m . 60, derde, vierde, vijfde en zesde lid..

3. Indien de ernst van de overtreding, of de omstandigheden waaronder
deze is begaan daartoe aanleiding geven, wordt die overtreding aan het
openbaar ministerie voorgelegd.

Artikel 62

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk iemand van zijn
vrijheid berooft of doet beroven door deze persoon tegen zijn wil op te
nemen of te laten opnemen in een accommodatie, zonder dat daar een
besluit tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 21, eerste lid,
een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid of een
beschikking tot inbewaringstelling als bedoeld in artikel 29, eerste
lid, aan ten grondslag ligt.  

2. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk onvrijwillige zorg
verleent, waarin het zorgplan niet overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 10 of 11 voorziet en die ook niet op basis van artikel 15 kan
worden verleend.

3. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn
misdrijven.

Artikel 63

1. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die: 

a. iemand van zijn vrijheid berooft of doet beroven door deze persoon
tegen zijn wil op te nemen of te laten opnemen in een accommodatie,
zonder dat daar een besluit tot opname en verblijf als bedoeld in
artikel 21, eerste lid, een rechterlijke machtiging als bedoeld in
artikel 24, eerste lid of een beschikking van de burgemeester als
bedoeld in artikel 29, eerste lid, aan te grondslag ligt;

b. onvrijwillige zorg verleent, waarin het zorgplan niet overeenkomstig
het bepaalde in de artikelen 10 of 11 voorziet en die ook niet op basis
van artikel 15 kan worden verleend;

c. in strijd handelt met de artikelen 12, eerste lid, 13, eerste lid en
15, eerste lid, 16, eerste lid, 47, of 48.

2. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

AL

(vervallen) 

AM

De artikelen 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 75 en 77 vervallen.

AN

Artikel 74 komt te luiden:

Artikel 74

In artikel 1 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt op
alfabetische volgorde opgenomen:

Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten, met uitzondering van artikel 61.

AO

Artikel 76 komt te luiden:

Artikel 76

1. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen blijft
van toepassing op:

a. verzoeken die krachtens die wet zijn ingediend en die strekken tot
het verkrijgen van een beslissing door de rechter, de officier, de
inspecteur, de geneesheer-directeur of de commissie, bedoeld in artikel
41, tweede lid, van die wet. 

b. de vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen
voorbereiding van een last tot inbewaringstelling door de burgemeester,
bedoeld in artikel 20 van die wet;

c. een beslissing als bedoeld in onderdeel a of b die vóór het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen; 

d. een beslissing die met toepassing van onderdeel a of b na het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen.

2. In afwijking van het eerste lid, onder c en d, worden een besluit en
een machtiging als bedoeld in de artikelen 60, onderscheidenlijk 3, 15,
eerste lid, en 32, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen gelijkgesteld met een besluit, als bedoeld
in artikel 21, tweede lid, onderscheidenlijk een machtiging tot opname
en verblijf als bedoeld in artikel 24, eerste lid.

3. Ten aanzien van een cliënt die op het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet is opgenomen met toepassing van hoofdstuk II of hoofdstuk
VIII van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en
waarvoor op dat tijdstip reeds een behandelplan als bedoeld in artikel
38 van die wet is opgesteld, voldoet de zorgaanbieder zo spoedig
mogelijk, doch in ieder geval binnen zes maanden na het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet, aan de artikelen 5 tot en met 11.
Gedurende de periode waarin de zorgaanbieder ten aanzien van de
betrokken cliënt nog niet heeft voldaan aan de artikelen 5 tot en met
11, doch ten hoogste gedurende de zes maanden, bedoeld in de eerste
volzin, blijven de artikelen 38, vijfde, zesde en zevende lid, 41, 41a,
41b, 42, en de hoofdstukken IX en XI van die wet ten aanzien van de
betrokken cliënt van toepassing.

4. Een krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen verleende last tot inbewaringstelling, waarvan de
geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog
niet is verstreken, wordt voor de toepassing van hoofdstuk 3, paragraaf
2.6, aangemerkt als een last tot inbewaringstelling als bedoeld in
artikel 29, eerste lid.

AP

Na artikel 77 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 77a

Een door Onze Minister op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel h,
van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als
verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling
of afdeling daarvan wordt door Onze Minister ambtshalve opgenomen in het
register, bedoeld in artikel 20, eerste lid.

AQ

Artikel 78 komt te luiden:

Artikel 78

De artikelen 41 en 42 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg
vervallen.

Artikel 14:4

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel
van wet, houdende vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee
verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische
zorg; Kamerstukken 32 398) tot wet wordt verheven, wordt die wet als
volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “de stoornis van de
geestvermogens” vervangen door: de psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. 

b. Het eerste lid, onderdeel o, komt te luiden:

o. zorgaanbieder: een rechtspersoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig
forensische zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid,
verleent, een organisatorisch verband van natuurlijke personen die
bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg als bedoeld bij of
krachtens artikel 1, tweede lid, verlenen of doen verlenen, of een
natuurlijk persoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg
als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid, doet verlenen. 

c. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onder forensische zorg wordt verstaan zorg, die wordt verleend aan
een justitiabele met een psychiatrische aandoening of beperking,
verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap, en die al
dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf of een
maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, of
als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de
voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet,
dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een
gedragsmaatregel wordt opgelegd. De eerste volzin is niet van toepassing
op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf
of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek
van Strafrecht. Forensische zorg omvat de zorg als bedoeld in artikel
3:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en artikel 1,
vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Wet zorg en dwang. Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere vormen van zorg
worden aangemerkt als forensische zorg dan wel daarvan worden
uitgesloten. 

B

Artikel 2.3 komt te luiden:

Artikel 2.3 

1. Indien de rechter van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor
het afgeven van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg, kan hij, ambtshalve of na een
verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet
een zorgmachtiging ingevolge die wet afgeven als bedoeld in artikel 6:5,
aanhef en onderdeel a, van die wet. Aan deze bevoegdheid kan in het
kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij
afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven:

1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar
feit wordt veroordeeld;

2°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a van
het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald dat geen straf wordt opgelegd;

3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt
vrijgesproken;

4°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt ontslagen
van alle rechtsvervolging;

5°. op vordering van het openbaar ministerie;

6°. indien de rechter maatregel van terbeschikkingstelling niet
verlengt;

7°. indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging
van overheidswege niet verlengt;

8°. indien de rechter de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
niet verlengt;

9°. indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet verlengt;

100°. bij rechterlijke beslissing op vordering van het openbaar
ministerie tot omzetting van de maatregel plaatsing in een inrichting
voor jeugdigen in de maatregel van terbeschikkingstelling;

11°. indien de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.4 van de Wet
forensische zorg, zijn geëxpireerd.

2. Indien de rechter van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor
het afgeven van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als
bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten, kan hij, ambtshalve of na een
verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet
een rechterlijke machtiging ingevolge die wet afgeven voor de maximale
duur van zes maanden. Aan deze bevoegdheid kan in het kader van de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij afzonderlijke
beslissing toepassing worden gegeven op een van de in het eerste lid
onder 1° tot en met 11° genoemde gronden.  

C

Artikel 3:1, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden:

Door de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, is de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden van toepassing, tenzij de wet
anders bepaalt.

D

	

Artikel 6.7 komt te luiden:

Artikel 6.7

Indien de aard van de bij de forensische patiënt geconstateerde
psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke
handicap daartoe aanleiding geeft, kan Onze Minister bepalen dat de
forensische patiënt naar een private instelling, niet zijnde een
private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel
3.3, eerste lid, zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk
is, te worden verpleegd. Voor deze overbrenging is een zorgmachtiging
vereist op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of
een rechterlijke machtiging voor onvrijwillige opname op grond van de
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten. Een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging als bedoeld in
de vorige volzin kan achterwege blijven indien de forensische patiënt
schriftelijk en vrijwillig met de overbrenging instemt. 

E

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel E, komt te luiden:

Artikel 37 vervalt.

b. In onderdeel F (artikel 37a), vijfde lid, wordt “gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens” telkens
vervangen door: psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of
verstandelijke handicap. 

F

De artikelen 7.4, 7.5 en 7.6 vervallen.

G

Onderdeel B, subonderdeel c, van artikel 7.8 vervalt.

H

In artikel 8:1 wordt “drie jaar” vervangen door: twee jaar.

Artikel 14:5

In artikel 1, onderdeel l, van de Algemene nabestaandenwet wordt
“bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht” vervangen door: bedoeld in de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg en in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten.

Artikel 14:6

In artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Algemene Ouderdomswet
wordt “bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht” vervangen door: bedoeld in de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg en in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten.

Artikel 14:7

De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 8, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. personen die in een inrichting verblijven en ten aanzien van wie een
rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of een
zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg is gegeven, in afwachting van plaatsing in een
accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b, van de
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten.

B

Artikel 12, achtste lid, komt te luiden:

8. In geval van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening
of verstandelijke handicap van een jeugdige kan de selectiefunctionaris,
met inachtneming van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of de
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten, bepalen dat de jeugdige naar een accommodatie als bedoeld in
artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg of artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg
en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten zal
worden overgebracht om daar zolang als dat noodzakelijk is te worden
verpleegd.

Artikel 14:8

De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt
gewijzigd:

A 

	

In de artikelen 1, onderdeel v, 16, tweede lid, 16b, onderdelen a en b,
50, eerste lid, 51, eerste lid, en 72, eerste lid, onderdeel a, wordt
“de stoornis van de geestvermogens” telkens vervangen door: de
psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke
handicap. 

B

In artikel 11, tweede lid, onderdeel b, wordt “de bij hem
geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens” vervangen door: de bij hem geconstateerde psychische
stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.

C

In artikel 13, eerste lid, wordt “psychiatrisch ziekenhuis”
vervangen door: accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b,
van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

D

In artikel 16c, tweede lid, wordt “is gestoord in zijn
geestvermogens” vervangen door: een psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft.

Artikel 14:9

In de artikelen 378, derde lid, 431, derde lid, en 450 derde lid, van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt “het verlenen van een
voorlopige of voorwaardelijke machtiging, een observatiemachtiging of
een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, dan wel een machtiging als
bedoeld in artikel 33, eerste lid, van die wet” telkens vervangen
door: het verlenen van een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet
zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
dan wel een zorgmachtiging of een machtiging tot voorzetting van de
crisismaatregel als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg. 

Artikel 14:10

In art. 57, tweede lid, onderdeel a, van de Geneesmiddelenwet wordt
“als algemeen onderscheidenlijk als psychiatrisch ziekenhuis
aangewezen instelling” vervangen door: als algemeen ziekenhuis of als
accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, van de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg of artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten, aangewezen instelling.

Artikel 14:11

Artikel 63 van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 vervalt.

Artikel 14:12

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13, derde lid, wordt “de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen, dan wel van artikel 37, eerste lid, van het
Wetboek van Strafrecht,” vervangen door: de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten.

B

Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 64, eerste lid, onderdeel o, komt te luiden:

o. de geneesheer-directeur, bedoeld in de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg, en de zorgaanbieder, bedoeld in de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;.

2. In het tweede lid wordt na “De geneesheer-directeur” ingevoegd:
respectievelijk de zorgaanbieder.

Artikel 14:13

De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15, vijfde lid, komt te luiden:

5. In geval van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening
of verstandelijke handicap van een gedetineerde kan Onze Minister
bepalen dat de gedetineerde naar een accommodatie als bedoeld in artikel
1:1, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of
artikel 1, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten zal worden overgebracht om daar
zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd. Indien de gedetineerde
wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg,
bedoeld bij of krachtens de Wet forensische zorg, geschiedt de
overbrenging overeenkomstig die wet.

B

In de artikelen 32, tweede lid, 46b, tweede lid, 46d, onderdelen a en b,
wordt “de stoornis van de geestvermogens” telkens vervangen door: de
psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke
handicap.

C

In artikel 46e, tweede lid, wordt “is gestoord in zijn
geestvermogens” vervangen door: een psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft.

Artikel 14:14

In artikel 1, eerste lid, onder k, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt “bedoeld in de
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel
37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht” vervangen door:
bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, in de Wet zorg
en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en
in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.

Artikel 14:15

In artikel 1:1, eerste lid, onder f, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt “bedoeld in
de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in
artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht” vervangen
door: bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, in de
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten en in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.

Artikel 14:16

In artikel 5, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
wordt “een psychiatrisch ziekenhuis” vervangen door: een
accommodatie als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg of als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten.

Artikel 14:17

De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt
gewijzigd:

A

In artikel 8a, tweede lid, wordt “39e, derde lid,” vervangen door:
39e, derde, zesde en zevende lid,.

B

In artikel 39e wordt, onder vernummering van het zesde lid tot achtste
lid, twee leden ingevoegd, luidende:

6. Het College van procureurs-generaal verstrekt strafvorderlijke
gegevens aan de geneesheer-directeur en de psychiater, bedoeld in de
artikelen 5:4, 7:1, 7:11, 7A:5 en 8:19 van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg, voor zover dit voortvloeit uit de verplichtingen van de
officier van justitie op grond van die artikelen.

7. Het College van procureurs-generaal verstrekt strafvorderlijke
gegevens aan het Indicatieorgaan, bedoeld in artikel 28a, derde lid, en
de arts die de medische verklaring bedoeld in artikel 28a, tweede lid,
onderdeel d, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten vaststelt, voor zover dit
voortvloeit uit de in dat artikel bedoelde verplichtingen van de
officier van justitie.

Artikel 14:18

De Wet langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan hoofdstuk 10 van de Wet langdurige zorg wordt een paragraaf
toegevoegd, luidende:

§ 5. Gedwongen verblijf in een instelling

Artikel 10.5.1

1. Een persoon die door middel van een rechterlijke machtiging als
bedoeld in artikel 24 of 28a van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten is aangewezen op verblijf in een
instelling heeft gedurende de geldigheidsduur van die machtiging doch
ten hoogste gedurende het verblijf in een instelling recht op zorg als
bedoeld in artikel 3.1.1, voor zover deze persoon geen toepassing geeft
aan artikel 3.2.3 of het verblijf niet wordt bekostigd op grond van een
zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, op grond van de
Jeugdwet of op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

2. Bij de toepassing van het eerste lid zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.3,
3.2.1, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 3.3.1 tot en met 3.3.4, 3.3.6, 3.3.6a en
4.2.1, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, niet van toepassing.  

3. Het recht op zorg als bedoeld in het eerste lid wordt ambtshalve
vastgesteld door het CIZ. 

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de vaststelling van een indicatiebesluit indien toepassing
wordt gegeven aan het eerste lid.

B

	

Artikel 12.1.11 van de Wet langdurige zorg vervalt.

Artikel 14:19

In artikel 1, eerste lid, onder i, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt “bedoeld in de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid,
van het Wetboek van Strafrecht” vervangen door: bedoeld in de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg, in de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en in artikel
2.3 van de Wet forensische zorg.

Artikel 14:20

De Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 43, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de rechtsbijstand
wordt vervangen door:

f. de artikelen 1:7, eerste en tweede lid van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg;

B

Aan artikel 43, tweede lid van de Wet op de rechtsbijstand wordt, onder
vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma,
een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. artikel 38, derde lid, en 56d, zesde lid, van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

Artikel 14:21

In artikel 2.17, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 wordt
“bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht” vervangen door: bedoeld in de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg, in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten en in artikel 2.3 van de Wet
forensische zorg.

Artikel 14:22

In artikel 2.22a, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt “bedoeld in de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid,
van het Wetboek van Strafrecht” vervangen door: bedoeld in de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg, in de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en in artikel
2.3 van de Wet forensische zorg.

Artikel 14:23

In artikel 44, eerste lid, onder a, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen wordt “bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het
Wetboek van Strafrecht” vervangen door: bedoeld in de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg, in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten en in artikel 2.3 van de Wet
forensische zorg.

Artikel 14:24

In artikel 817, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering wordt “een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in
artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen (Stb. 1992, 669)” vervangen door: een accommodatie als
bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg, of als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten.

Artikel 14:25

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 13, eerste lid, 15d, eerste lid, onderdeel a, en 39,
wordt “de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens” telkens vervangen door: de psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.

B 

In de artikelen 65, eerste en vierde lid, 243 en 247, wordt “een
zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens” vervangen door: een zodanige psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.

C

In artikel 77s, eerste lid, wordt “een gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van de geestvermogens” vervangen door: een
psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke
handicap.

D

In artikel 77tb, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt “een
rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen” vervangen door: een rechterlijke
machtiging op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapten cliënten of een machtiging tot voortzetting
van de crisismaatregel of een zorgmachtiging op grond van de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg.   

E

Artikel 90sexies komt te luiden:

Artikel 90sexies

Onder psychiatrisch ziekenhuis wordt verstaan: 

1o. een accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel
b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;

2o. een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten. 

F

In artikel 437bis, eerste lid, onderdeel b, wordt
“krankzinnigengesticht” vervangen door: psychiatrisch ziekenhuis.

G

In artikel 447e wordt “de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
of de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen”
vervangen door: de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg of de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

Artikel 14:26

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 16, eerste lid, en 458, vijfde lid, wordt “een
zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens” telkens vervangen door: een zodanige psychische
stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.

B

In artikel 216a, tweede lid, wordt “met gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens” vervangen door: met een
psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke
handicap.

C

De aanduiding “Titel IIA. Berechting van verdachten bij wie een
gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
wordt vermoed” komt te luiden:

Titel IIA. Berechting van verdachten bij wie een psychische stoornis,
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap wordt vermoed.

D

In artikel 509a, eerste lid, wordt “de geestvermogens van de verdachte
gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn” vervangen door: de
verdachte een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of
verstandelijke handicap heeft.

E

In artikel 509t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt
na “overweegt” ingevoegd: dan wel toepassing van artikel 2.3 van de
Wet forensische zorg overweegt.

F

In artikel 562, eerste lid, wordt “een ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens” vervangen door: een psychische stoornis.

G

In artikel 563, eerste lid, wordt “de ziekelijke stoornis van de
geestvermogens” vervangen door: de psychische stoornis.

Artikel 14:27

In artikel 1, eerste lid, onder f, van de Ziektewet wordt “bedoeld in
de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in
artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht” vervangen
door: bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, in de
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten en in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.

Artikel 14:28

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 april 2016 ingediende
voorstel van wet houdende Wijziging van de Wet marktordening
gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van
de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein
van de gezondheidszorg (Kamerstukken 34 445) tot wet is of wordt
verheven, komt artikel 1a, tweede lid te luiden:

2. Forensische zorg, is zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1,
tweede lid, van de Wet 

forensische zorg.

Artikel 14:29

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juni 2015 ingediende
voorstel van wet tot Implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het
Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van
minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van
slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit
2001/220/JBZ (34 236) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in
werking is getreden of treedt dan deze wet, dan wordt artikel 51ac van
het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel h een nieuw onderdeel
toegevoegd, luidende:

i. de afzonderlijke beslissing waarbij met toepassing van artikel 2.3
van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging krachtens de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg of een rechterlijke machtiging
voor onvrijwillige opname krachtens de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten wordt
afgegeven.

2. In het tweede lid wordt ‘als bedoeld onder b tot en met h’
vervangen door: als bedoeld

onder b tot en met i.

HOOFDSTUK 15 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 15:1

1. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen blijft
van toepassing op:

a. verzoeken die krachtens die wet zijn ingediend en die strekken tot
het verkrijgen van een beslissing door de rechter, de officier, de
inspecteur, de geneesheer-directeur of de commissie, bedoeld in artikel
41, tweede lid, van die wet; 

b. de vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen
voorbereiding van een last tot inbewaringstelling door de burgemeester,
bedoeld in artikel 20 van die wet;

c. een beslissing als bedoeld in de onderdelen a of b die vóór het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen; 

d. een beslissing die met toepassing van de onderdelen a of b na het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen; 

e. gedragingen alsmede beslissingen, anders dan bedoeld in de onderdelen
c en d, ten aanzien van een persoon waarvoor een machtiging of last tot
inbewaringstelling als bedoeld in die wet geldt. 

2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen c en d, vervalt een
machtiging als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 14a, eerste lid,
14d, tweede lid,  15, eerste lid, 32, eerste lid, en 34f, eerste lid,
van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze wet.

3. Een krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen verleende last tot inbewaringstelling, waarvan de
geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog
niet is verstreken, wordt voor de toepassing van hoofdstuk 7, paragraaf
5, aangemerkt als een crisismaatregel.

4. Een krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen verleende machtiging tot voortzetting van de
inbewaringstelling, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet nog niet is verstreken, wordt voor de
toepassing van hoofdstuk 7, paragraaf 6, aangemerkt als een machtiging
tot voortzetting van de crisismaatregel.

Artikel 15:2

	(vervallen) 

Artikel 15:3

Een door Onze Minister op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel h,
van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als
psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan
wordt door Onze Minister ambtshalve opgenomen in het register, bedoeld
in artikel 1:2.

HOOFDSTUK 16  SLOTBEPALINGEN

Artikel 16:1

	Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid
en Justitie binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en
vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de beide Kamers van de
Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van
deze wet in de praktijk.

Artikel 16:2

	De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt
ingetrokken.

Artikel 16:3

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit bepaald tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 16:4

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1