[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met het afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht (Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen)

Nader rapport

Nummer: 2010D30534, datum: 2010-07-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z11255:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)




  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum  	9 juli 2010  DOCPROPERTY 
iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  

 

  DOCPROPERTY  kOnderwerp  \* MERGEFORMAT  Betreft 	  DOCPROPERTY 
iOnderwerp  \* MERGEFORMAT  Nader rapport inzake het voorstel van wet
tot Wijziging van de Wet werk en bijstand en enige andere wetten in
verband met het afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht 

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 23 december
2009, nr. 09.003651, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 5 maart 2010, nr. W12.09.0542/III, bied ik U
hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad wordt het volgende opgemerkt.

1. Interbestuurlijk toezicht: specifiek of generiek

Handhaven aanwijzingsbevoegdheid WWB c.a.

De Raad beoordeelt het voorstel om de aanwijzing in het kader van de WWB
c.a. te handhaven in het licht van de voorgenomen algehele herziening
van het interbestuurlijk toezicht, in het bijzonder de bevoegdheid tot
indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. De Raad stelt dat het
handhaven van de aanwijzingsbevoegdheid een bijzondere rechtvaardiging
en een daartoe strekkende overtuigende motivering behoeft. De enkele
stelling dat de aanwijzing “het meest effectieve en bestuurlijk het
best passende instrument is” acht de Raad in dit verband ontoereikend.

De Raad ziet niet de noodzaak tot het handhaven van de specifieke
bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing in het geval van een
“ernstige tekortkoming” en adviseert de keuze voor handhaving ervan
te heroverwegen. De Raad meent dat de bevoegdheid tot
indeplaatsstelling, zoals opgenomen in het wetsvoorstel revitalisering
generiek toezicht, de minister van SZW een toereikend instrument biedt
om, waar nodig, invulling te geven aan zijn stelselverantwoordelijkheid.
Naar het oordeel van de Raad ligt in de regeling van de bevoegdheid tot
indeplaatsstelling, zoals voorzien in het wetsvoorstel revitalisering
generiek toezicht, feitelijk al de aanwijzing besloten.

De Raad merkt op dat de toelichting geen informatie bevat over het
daadwerkelijk gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid.

In 2006 is de aanwijzingsprocedure op grond van artikel 76 WWB voor de
eerste keer daadwerkelijk in praktijk gebracht. Het betrof de gemeente
Arnhem die was overgegaan tot verstrekking van een niet toegestane vorm
van categoriale bijzondere bijstand. In het kader van het
interbestuurlijke interventieproces heeft de gemeente onderschreven dat
haar beleid niet in overeenstemming met de WWB was en heeft daarbij
toegezegd in de toekomst van een dergelijke vorm van bijzondere
bijstandsverlening te zullen afzien. Om die reden is door de toenmalige
staatssecretaris geoordeeld dat de aanwijzing achterwege kon blijven. De
Tweede Kamer is over deze procedure geïnformeerd bij brief van 27
november 2006 en in de Verzamelbrief van 19 december 2006 zijn gemeenten
nogmaals geïnformeerd over de mogelijkheden en onmogelijkheden van
categoriale bijzondere bijstand in het kader van de WWB. Na 2006 is de
aanwijzingsprocedure van toepassing geweest met betrekking tot de
gemeenten Reimerswaal, Werkendam en Winterswijk. Ook in deze gemeenten
was sprake van niet geoorloofde categoriale bijzondere bijstand, waarbij
gemeenten tevens -het aan het Rijk voorbehouden- generiek inkomensbeleid
voerden. In alle gevallen heeft de aanwijzingsprocedure ertoe geleid dat
gemeenten hun onjuiste beleid hebben beëindigd en zij de minister van
SZW ervan hebben overtuigd dat herhaling van het contra legembeleid zal
worden voorkomen. Momenteel is sprake van nog één lopende
aanwijzingsprocedure betreffende de gemeente Goes. Ook in die situatie
is sprake van een niet geoorloofde vorm van categoriale bijzondere
bijstand en van het onbevoegd voeren van generiek inkomensbeleid door de
gemeente.

De wet vordert van gemeenten niet dat zij in bepaalde situaties tot
categoriale bijzondere bijstand moeten beslissen. De keuze hiertoe is
geheel aan de gemeente. Foutieve keuzen, namelijk de niet-geoorloofde
vormen van categoriale bijzondere bijstand, kunnen derhalve niet tot de
conclusie leiden dat sprake is van taakverwaarlozing. Daarmee kan geen
toepassing worden gegeven aan het generieke instrument van de
indeplaatsstelling, aangezien dit instrument onlosmakelijk is verbonden
met een situatie van taakverwaarlozing.

In de praktijk geven vooral onjuiste vormen van de categoriale
bijzondere bijstandsverlening, waarbij gemeenten zich onder de vlag van
de WWB begeven op het terrein van het aan het Rijk voorbehouden generiek
inkomensbeleid, aanleiding tot interbestuurlijke interventie. Het gaat
hierbij doorgaans om eenmalige besluiten, die overigens wel jaarlijks
kunnen terugkeren. Met het generiek instrument van artikel 268 van de
Gemeentewet zou in beginsel een dergelijk onrechtmatig besluit tot
verlenen van categorale bijzondere bijstand kunnen worden vernietigd. De
inzet van de vernietiging biedt echter slechts ten dele een oplossing,
aangezien de vernietiging alleen ongedaan maakt wat in strijd met het
recht of het algemeen belang tot stand is gebracht. 

In het kader van de WWB en aanverwante voorzieningen bestaat evenwel
behoefte aan een specifiek instrument waarmee herhaling van een
onrechtmatige wetsuitvoering kan worden voorkomen. De bestaande
aanwijzing voorziet hierin, mede vanwege het feit dat aan een gemeente
een financiële maatregel kan worden opgelegd indien zij niet of niet
voldoende gevolg geeft aan de aanwijzing. 

De memorie van toelichting is aangevuld met genoemde voorbeelden en de
verhouding tot de generieke instrumenten indeplaatsstelling en
vernietiging en de uitvoering van de WWB is verduidelijkt.

Aanwijzingsbevoegdheid Wsw

Het trok de aandacht van de Raad dat de regering de combinatie van een
aanwijzing en een financiële sanctie niet nodig acht voor het toezicht
op het college bij de uitvoering van zijn taken ingevolge de Wet sociale
werkvoorziening (Wsw) en dat in dit kader volstaan kan worden met het
besluit tot indeplaatsstelling. Het is de Raad niet duidelijk welk
onderscheid tussen de Wsw en de andere inkomensregelingen leidt tot dit
onderscheid in toezichtinstrumenten.

De Raad merkt terecht op dat de bestuurlijk-juridische context van de
aanwijzing in het kader van de Wsw verschilt van de WWB-aanwijzing. Het
kabinet is zich bewust van dit verschil en heeft dit verschil ook bewust
in stand gehouden.

Zoals hiervoor al is opgemerkt, is de aanwijzingsprocedure in het kader
van de WWB enkele keren ingezet, steeds in situaties waarin de
gemeentelijke besluitvorming in strijd met de wet had plaatsgevonden en
waarbij er sprake was van het feit dat gemeenten het aan het Rijk
voorbehouden generiek inkomensbeleid voerden. De problemen die zich bij
de uitvoering van de Wsw kunnen voordoen zijn essentieel anders van aard
dan die bij de uitvoering van de WWB. Waar bij de WWB een onjuiste
wetsuitvoering er meestal uit bestaat dat een gemeente een besluit neemt
dat niet rechtmatig is, zal het met betrekking tot de Wsw in de regel
kunnen bestaan uit nalatigheid, bijvoorbeeld ten aanzien van de volgende
aspecten: 

de gemeente geeft geen uitvoering aan begeleid werken (als één van de
fundamentele doelstellingen van de wet)

de gemeente geeft voorrang aan bepaalde groepen op de wachtlijst zonder
dit te verankeren in een gemeentelijke verordening;

de gemeente weigert informatie te verstrekken aan de Wsw-doelgroep over
de plek op de wachtlijst.

In genoemde situaties acht het kabinet de indeplaatsstellingsprocedure
op grond van de Gemeentewet een adequaat instrument, om reden waarom bij
de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Revitalisering generiek
toezicht de Wsw-aanwijzing zal vervallen. Het alternatief om de
aanwijzing Wsw te handhaven en, ter gelijkstelling met de
WWB-aanwijzing, hieraan de mogelijkheid van een financiële maatregel te
koppelen, acht het kabinet niet nodig en niet wenselijk. Het is niet
nodig omdat eventuele ernstige tekortkomingen in het kader van de Wsw
vooral zullen kunnen bestaan uit taakverwaarlozing en dergelijke
tekortkomingen al jaren niet aan de orde zijn. Het is niet gewenst omdat
het alternatief leidt tot een verzwaring van het specifiek
interbestuurlijk toezichtsinstrument (de mogelijkheid van een
financiële maatregel indien de aanwijzing niet wordt opgevolgd) en dit
zich niet goed verhoudt tot het kabinetsstandpunt naar aanleiding van
het rapport van de “commissie Oosting”. 

Omdat de mogelijk ernstige tekortkomingen in het kader van de Wsw zich
al jaren niet hebben voorgedaan, heeft, anders dan bij de WWB, ook geen
aanleiding bestaan om de aanwijzing daadwerkelijk toe te passen.

Participatiebudget en toezicht

De Raad merkt op dat aan het toezicht op de rechtmatigheid van het
besteden van de uitkering aan de gemeente ten behoeve van
participatievoorzieningen (hierna: participatiebudget) op een andere
wijze vorm is gegeven dan aan het toezicht op de besteding van het WWB
inkomensdeel. 

In reactie hierop wordt opgemerkt dat de “Commissie Oosting” de door
de Bestuurlijke werkgroep-Alders gehanteerde definitie van
interbestuurlijk toezicht heeft overgenomen, luidende: “het geheel van
processen dat plaatsvindt in het kader van de rechtsbetrekkingen tussen
het Rijk, de provincies, de gemeenten, de Wgr-regio’s en de
waterschappen die gaan over de beoordeling van de taakbehartiging van de
lagere door de hogere overheden”. Een onderdeel van deze processen
heeft betrekking op de verantwoording over de rechtmatige besteding van
de door het Rijk verstrekte gelden. Het budget voor het
WWB-inkomensdeel, sedert 1 januari 2010 de gebundelde uitkering
inkomensvoorzieningen, is niet geoormerkt. Gemeenten hoeven zich om die
reden niet systematisch te verantwoorden aan het Rijk over de
rechtmatige besteding ervan. Een dergelijke verantwoording is een louter
lokale aangelegenheid. Dit laat onverlet dat een gemeente zich ad hoc,
in het kader van onderzoek naar de noodzaak van interbestuurlijke
interventie, wel moet verantwoorden. Via de systematiek van single
information, single audit (sisa) wordt wel informatie gegeven over de
omvang van de uitgaven ten laste van de gebundelde uitkering.

Daarentegen betreft het participatiebudget geoormerkt geld en dienen
gemeenten zich over de besteding ervan jaarlijks te verantwoorden via de
sisa-systematiek. Van belang is te onderkennen dat de WWB een
medebewindswet is en de Wet participatiebudget (WPB) een
bekostigingswet. In de toelichting op de WPB (Kamerstukken 2007-2008, 31
567, nr. 3, blz. 5 en 6) is dit expliciet vermeld. Dit betekent dat de
WPB de bekostiging regelt van onderdelen van de WWB, de Wet inburgering
en de Wet educatie en beroepsonderwijs, en dat de gemeentelijke
verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van personen bij de
arbeidsinschakeling in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB is
geregeld. De thans nog geldende toezichtsopdracht in artikel 76 WWB
heeft betrekking op het brede spectrum van uitvoeringseisen, waaronder
de algemene bijstand, de bijzondere bijstand en de
re-integratieactiviteiten. Anders dan de Raad meent kan de te handhaven
aanwijzingsbevoegdheid, ingeval van een ernstige tekortkoming, derhalve
ook betrekking hebben op gemeentelijke re-integratieactiviteiten.

2. Wijziging artikel 7 WWB; de begrippen verantwoordelijkheid en taak

Met betrekking tot de voorgestelde wijziging van artikel 7 WWB stelt de
Raad vast, aan de hand van de artikelsgewijze toelichting, dat wordt
beoogd te expliciteren dat het college verantwoordelijk is voor de
rechtmatige uitvoering van de WWB. Volgens de Raad ligt de eis van
rechtmatigheid van de taakuitvoering in het kader van de WWB, als
medebewindswet, ten volle besloten in de wettelijke taakopdracht aan het
college. Om die reden adviseert de Raad artikel 7 aan te passen. Dit
advies van de Raad is overgenomen. De taak van het college in artikel 7,
eerste lid, is nu geformuleerd door aanduiding van de bevoegdheden van
het college en zonder aanduiding van de verantwoordelijkheid. 

3. Financiering informatievoorziening

Met betrekking tot de voorgestelde artikelen 78 WWB en - voor zover het
verstrekking door het college betreft - 42, eerste lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, adviseert de Raad in
te gaan op de vraag hoe de in de genoemde artikelen opgenomen kosteloze
informatieverstrekking zich verhoudt tot artikel 119 Gemeentewet.

Primair is van belang dat met het voorstel tot het afschaffen van
specifiek interbestuurlijk toezicht WWB c.a. geen nieuwe
informatieplicht aan gemeenten wordt opgelegd. De bestaande
informatie-arrangementen in de onderscheiden specifieke wetten worden
aangepast aan het kabinetsstandpunt Oosting. Kern hiervan is dat komt te
vervallen dat gemeenten verplicht zijn kosteloos informatie te
verstrekken die de Minister van SZW nodig heeft voor zijn toezichtstaak.
Zoals reeds opgemerkt in de memorie van toelichting wordt in de
Gemeentewet, via het wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht, een
algemene bepaling opgenomen over systematische informatieverstrekking 
en laat het aanpassen van de informatie-arrangementen aan het
kabinetsstandpunt Oosting onverlet dat de minister, met het oog op de
afweging of in een voorkomend geval aanleiding bestaat tot
interbestuurlijke interventie, zich -bij voorkeur via IWI- moet laten
informeren over de feitelijkheden van die specifieke situatie. Met het
oog hierop en mede ter harmonisering met bepalingen in de Wet SUWI en de
Gemeentewet wordt voorgesteld om op basis van een eenduidige bepaling in
de WWB, de IOAW, de IOAZ, de WWIK en de Wsw de informatieplicht voor
gemeenten te regelen.

Voor de integrale uitvoering van de WWB c.a., waaronder wordt begrepen
het voldoen aan de opgedragen informatieverplichting, ontvangen
gemeenten via het gemeentefonds een uitkering. De informatiebepalingen
dienen overigens beschouwd te worden als een uitwerking van artikel 119,
eerste lid, van de Gemeentewet, waarin bepaald wordt dat bij wet de
verplichting van het college tot het verstrekken van systematische
informatie wordt geregeld. 

De toelichting is hierop verduidelijkt.

4. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen, met
uitzondering van die om de citeertitel te schrappen. Deze is
gehandhaafd, omdat het met dit wetsvoorstel samenhangende wetsvoorstel
tot wijziging van de Gemeentewet en Provinciewet (Wet revitalisering
generiek toezicht) ook een citeertitel heeft. 

5. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog enige wijzigingen in de
artikelen aan te brengen in verband met de voorgestelde aanpassingen en
ook de relevante bepalingen in de Wet investeren in jongeren aan te
passen aan de vergelijkbare bepalingen in de andere wetten.

Voorts heeft de Algemene Rekenkamer op 13 april 2010 haar opvatting over
het wetsvoorstel kenbaar gemaakt. Dit heeft er toe geleid, dat artikel
77 van de Wet werk en bijstand is aangepast, omdat de kern van de
opmerkingen betrekking heeft op de verantwoordelijkheid van de minister
voor de besteding van de gebundelde uitkering, bedoeld in artikel 69 van
de Wet werk en bijstand. De aard van de informatie via sisa over de
uitgaven ten laste van deze uitkering is daarmee conform de bestaande
praktijk geregeld. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat expliciet in de
WWB geregeld dient te worden dat geen toezicht op de besteding van het
budget wordt gehouden. Dat de minister geen systematisch toezicht meer
uitoefent is de kern van dit wetsvoorstel. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken 

en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner

 PAGE   5 

		  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \*
MERGEFORMAT  5    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van   
NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5 

Aan de Koningin		  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE 
 \* MERGEFORMAT  1    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van   
NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  5 

Ministerie van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid

Postbus 90801

2509 LV  Den Haag

Anna van Hannoverstraat 4

T	070 333 44 44

F	070 333 40 33

www.szw.nl

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IVV/FB/10/11702 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i2eGeledingTxt       IF  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i3eGeledingtxt     

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  

 

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IVV/FB/10/11702