32459 Adv RvSt Wijziging van de Gemeentewet i.v.m. de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid
Wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2010D31420, datum: 2010-08-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2010Z11592:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Medeindiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2010-09-07 14:01: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-09-08 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-09-09 10:30: Procedurevergadering commissie BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2010-10-14 14:00: Wijziging Gemeentewet i.v.m. de versteviging van de regierol van de gemeente t.a.v. het lokaal veiligheidsbeleid (32459) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2011-01-13 10:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2011-01-20 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-11-17 10:45: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2012-05-31 13:30: Procedures (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.08.0192/I 's-Gravenhage, 7 juli 2008 Bij Kabinetsmissive van 2 juni 2008, no.08.001631, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de wettelijke verankering van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokale veiligheidsbeleid, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel verplicht gemeenteraden om elke vier jaar een zogeheten integraal veiligheidsplan vast te stellen. In dat plan komt te staan welke inspanningen de gemeente levert voor het verbeteren van de sociale veiligheid op lokaal niveau. Ook wordt daarin beschreven welke inspanningen worden verlangd van andere organisaties en instellingen; het college van burgemeester en wethouders zal vervolgens afspraken moeten maken met die organisaties en instellingen over de bijdrage die zij zullen leveren. De Raad van State maakt opmerkingen over het belang en de inhoud van het wetsvoorstel. Hij is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee nader dient te worden overwogen. 1. Belang en vormgeving Het wetsvoorstel is aangekondigd in het Bestuursakkoord rijk en gemeenten van juni 2007. Daarin is toegezegd dat de regierol van gemeenten op het terrein van de lokale integrale veiligheid wettelijk zal worden vastgelegd door in de Gemeentewet de verplichting op te nemen tot het hebben van een gemeentelijk integraal veiligheidsplan. Uit de toelichting blijkt dat het hierbij vooral gaat om de sociale veiligheid: criminaliteit, overlast, verloedering en dergelijke. Fysieke veiligheid is een onderwerp dat geregeld zal worden in de nieuwe Wet veiligheidsregio’s, nu in behandeling bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Volgens de toelichting hebben gemeenten moeite met het benutten van de huidige sturingsmogelijkheden op het terrein van lokale veiligheid. Er wordt nog vaak uitgegaan van hiërarchische sturingsrelaties, waarbij wordt miskend dat het om horizontale regie gaat. Dit komt naar voren in het rapport Regie in uitvoering, een kwestie van willen, kennen en kunnen. Een wettelijke verankering van die regierol zou een deel van de ondervonden knelpunten kunnen verminderen dan wel oplossen, aldus de toelichting. Het wetsvoorstel legt de gemeente twee verplichtingen op. De gemeenteraad moet ten minste eenmaal in de vier jaar een integraal veiligheidsplan vaststellen. Daarin wordt onder meer opgenomen welke inspanning de gemeente zal leveren om de doelstellingen van het lokale veiligheidsbeleid te behalen en welke inspanningen zullen worden verlangd van andere organisaties en instellingen. Ter uitvoering van het veiligheidsplan moet het college afspraken maken met die andere organisaties en instellingen. Deze afspraken, zo wordt in het wetsvoorstel uitdrukkelijk bepaald, doen geen afbreuk aan de wettelijke taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van die organisaties en instellingen. De Raad constateert dat het voorstel niet voorziet in extra bevoegdheden voor het gemeentebestuur. Het wordt dan ook niet duidelijk welke knelpunten met dit voorstel worden weggenomen of verminderd. Het valt op dat met de term “regierol” de onduidelijkheid nog wordt vergroot. In de toelichting wordt uiteengezet dat andere organisaties en instanties - politie, openbaar ministerie, HALT-bureaus, onderwijsinstellingen, woningbouwcorporaties, reclassering, jongerenwerk, Bureau jeugdzorg en welzijnswerk – een eigen verantwoordelijkheid, met eigen bevoegdheden, hebben voor aspecten of onderdelen van het lokale veiligheidsbeleid. De term “regierol” is in dit verband dan ook niet correct. De in de toelichting gebruikte term “horizontale regie” is een contradictio in terminis. Het woord “regie” zal het – kennelijk bij een aantal gemeenten levende – misverstand dat zij hiërarchische sturingsmogelijkheden hebben, niet wegnemen, maar dat misverstand eerder versterken. Hetzelfde misverstand spreekt uit de aanduiding van het gemeentelijke veiligheidsplan als een “integraal” plan. Grote delen van het plan kunnen alleen beschrijven welke inspanningen de andere organisaties en instellingen naar het oordeel van de gemeenteraad zouden moeten leveren; aan dat oordeel zijn die organisaties echter niet gebonden. Zeker in verbinding met het adjectief integraal is het begrip veiligheid aan een sterke inflatie onderhevig; wat wordt er niet allemaal onder begrepen? Een effectief lokaal veiligheidsbeleid, waarbij de verschillende actoren goed samenwerken, acht de Raad van groot belang. In veel gemeenten wordt daar al het nodige aan gedaan: volgens de toelichting wordt in een grote meerderheid van de gemeenten al gewerkt met integrale veiligheidsanalyses en -plannen. In gemeenten waar dit niet gebeurt, hoeft er op zichzelf geen probleem te zijn: het kan zijn dat daar op het niveau van de uitvoering goed wordt samengewerkt. Een wettelijke verplichting tot het opstellen van een integraal veiligheidsplan vormt dan ook, zo meent de Raad, een overbodige administratieve belasting: waar men bereid is om samen te werken, is zo’n verplichting niet nodig; waar die bereidheid ontbreekt, biedt zo’n verplichting geen oplossing. Indien het veiligheidsbeleid tekortschiet doordat de verschillende actoren onvoldoende samenwerken, zal het gemeentebestuur bevoegdheden moeten hebben om te verzekeren dat de samenwerking ook echt tot stand komt. De Raad beveelt aan te onderzoeken welke financiële of andere instrumenten aan het gemeentebestuur kunnen worden toegekend teneinde te verzekeren dat de samenwerking met andere actoren daadwerkelijk tot stand komt – instrumenten waarvan het gemeentebestuur geen gebruik hoeft te maken als de samenwerking voldoende is. Ook ministeries zijn verantwoordelijk voor het lokale veiligheidsbeleid. In het rapport Regie in uitvoering, een kwestie van willen, kennen en kunnen worden als knelpunten genoemd: een veelheid aan afzonderlijke geldstromen met eigen criteria en informatie- en verantwoordingsvoorschriften. Het gemeentebestuur zou andere actoren tot betere samenwerking kunnen brengen als het over (een deel van) deze geldstromen zou kunnen beschikken. Daarbij is maatwerk en afstemming van belang, in drie opzichten. De actoren die medeverantwoordelijk zijn voor het lokale veiligheidsbeleid, verschillen onderling sterk. Zo staan politie en openbaar ministerie bij het veiligheidsbeleid centraal en vormen zij een onderdeel van de overheid. Daarentegen staan scholen – vooral bijzondere scholen – op afstand van de overheid en hebben zij vrijheid bij de inrichting van het onderwijs. Wanneer het integraal veiligheidsplan bedoeld is om organisaties en instellingen tot samenwerking te brengen, zal het moeten worden afgestemd op de specifieke positie van elke organisatie of instelling afzonderlijk. De behoefte aan samenhang in (delen van) het veiligheidsbeleid kan leiden tot het instellen van meer dan één coördinator of het verbreden van taken van bestaande instellingen. Op rijksniveau heeft dit geleid tot de aanstelling van Ministers voor Wonen, Wijken en Integratie en voor Jeugd en Gezin; op lokaal niveau tot de instelling van Centra voor Jeugd en Gezin en tot de vorming van brede scholen: scholen die samenwerken met lokale partners bijvoorbeeld bij het opzetten van dagarrangementen voor leerlingen, het beter betrekken van ouders, het bevorderen van sociale cohesie in de wijk en het vergroten van ontwikkelingskansen van kinderen. Daarnaast worden er Zorg- en adviesteams gevormd, waarin alle professionals die zich met jeugdigen en gezinnen bezighouden, samenwerken en worden in steeds meer gemeenten Veiligheidshuizen opgezet, waarin instanties als het openbaar ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, politie, reclassering, bureau jeugdzorg en de leerplichtambtenaar samenwerken. Voorkomen moet worden dat de verschillende organisaties en instellingen elkaar in de weg gaan lopen – ook bij het versterken van de rol van gemeenten bij het lokale veiligheidsbeleid. De Minister voor Jeugd en Gezin heeft een wetsvoorstel aangekondigd, waarin de regierol van de gemeenten op het terrein van jeugd en gezin zal worden vastgelegd. Gemeenten zullen worden verplicht sluitende afspraken te maken met alle relevante lokale partijen. Daarin moet ook een escalatiemodel (opschaling) worden opgenomen en een vorm van toezicht door de inspecties; elementen die in het voorliggende voorstel niet zijn opgenomen. Omdat de beleidsterreinen jeugd en gezin en sociale veiligheid elkaar voor een deel overlappen, roept dit de vraag op hoe het aangekondigde wetsvoorstel zich verhoudt tot het voorstel dat nu voorligt. In de toelichting wordt gemeld dat voor afstemming zal worden gezorgd bij het verder uitwerken van de voorstellen van de Minister voor Jeugd en Gezin. De Raad merkt echter op dat een wetsvoorstel pas in procedure dient te worden gebracht als de beleidsvoorbereiding en besluitvorming zijn voltooid; dat is hier kennelijk niet het geval. Gezien het vorenstaande adviseert de Raad de planverplichting achterwege te laten. 2. Mocht niettemin worden besloten de planverplichting te handhaven, dan merkt de Raad het volgende op. Het voorgestelde artikel 154b bepaalt aan welke voorwaarden het veiligheidsplan moet voldoen. De Raad is van oordeel dat volstaan zou kunnen worden met de bepaling dat de raad ten minste eenmaal in de vier jaar een integraal veiligheidsplan dient vast te stellen en adviseert artikel 154b in die zin aan te passen. Onverminderd het vorenstaande maakt de Raad bij de voorgestelde tekst van artikel 154b de volgende opmerkingen. 3. Het college moet afspraken maken met organisaties en instellingen waarvan verlangd mag worden dat zij bijdragen aan de doelstellingen van het lokale veiligheidsbeleid. a. De afspraken die het college dient te maken betreffen de uitvoering van het veiligheidsplan, nadat dat plan is vastgesteld. De kans op een integrale aanpak kan worden vergroot als deze afspraken worden gemaakt voordat het veiligheidsplan wordt vastgesteld, zodat het plan de weerslag van die afspraken kan vormen. De Raad adviseert het artikel in die zin aan te passen. b. De afspraken mogen, zo bepaalt het voorstel, geen afbreuk doen aan de wettelijke taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de organisaties en instellingen. Deze bepaling zou de onjuiste indruk kunnen wekken dat deze organisaties en instellingen zichzelf geen beperkingen op kunnen leggen bij de uitvoering van hun wettelijke taken en bevoegdheden. De Raad adviseert deze bepaling te schrappen. 4. Het veiligheidsplan moet de prioriteiten en doelen van het veiligheidsbeleid bevatten, zo wordt bepaald. De Raad meent dat dit vanzelf spreekt en adviseert deze bepalingen te schrappen. 5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage. De Raad van State heeft blijkens het vorenstaande bezwaar tegen de inhoud van het voorstel van wet en geeft U in overweging dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De waarnemend Vice-President van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no.W04.08.0192/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft. Het artikelnummer 154b van de Gemeentewet niet gebruiken, nu dat nummer al in gebruik is (Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte, nog niet in werking). In artikel 154b, tweede lid, onderdeel d, het woord "verlangd" vervangen door: gevraagd. Samen aan de slag. Bestuursakkoord rijk en gemeenten, 4 juni 2007, Kamerstukken II 2006/07, 30 800 B, nr. 17, bijlage, blz. 39. Toelichting, § 1 (Inleiding). Kamerstukken II 2006/07, 31 117, nrs. 1-3. Andersson Elffers Felix, Regie in uitvoering, een kwestie van willen, kennen en kunnen, Utrecht, 23 februari 2005. Toelichting, § 2 (Achtergrond). Volgens het woordenboek van Van Dale houdt het voeren van regie in dat men de leiding heeft; het woordenboek geeft als voorbeeldzin: “de gemeente voert de regie bij de organisatie van al deze instellingen”. De term regieaanwijzing die in het toneel wordt gebezigd brengt deze betekenis pregnant tot uitdrukking. Toelichting, § 4 (Inhoud), slot. Toelichting, § 6 (Bestuurslasten en financiële consequenties). Bladzijde 20. Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VIII, nr. 75, blz. 2. Kamerstukken II 2007/08, 31 001, nr. 36, blz. 4. Het verschil tussen afspraken en sluitende afspraken wordt niet direct duidelijk. Kamerstukken II 2007/08, 31 001, nr. 36, blz. 7-8. Toelichting, § 5 (Relatie met politie, openbaar ministerie, veiligheidsregio en gemeentelijke regierol in lokale jeugdketen), onder “Relatie met de gemeentelijke regierol in de lokale jeugdketen”. Aanwijzing 262 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. PAGE PAGE 4 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........