[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

32401, bijgewerkt t/m nr. 8 (2e NvW d.d. 18 oktober 2010)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2010D33719, datum: 2010-10-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z09148:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 8 (2e NvW d.d. 18 oktober 2010)



32 401	Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Fiscale verzamelwet 2010)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een
aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen
of technische reparaties aan te brengen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

	0A. In artikel 2.14 vervalt het vijfde lid. 

	A. Artikel 3.30a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het negende, tiende en elfde lid worden vernummerd tot achtste,
negende en tiende lid.

	2. In het negende lid (nieuw) wordt “negende lid” vervangen door:
achtste lid.

	B. Voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2010 wordt
aan artikel 3.45 een lid toegevoegd, luidende:

	6. Voor de milieu-investeringsaftrek is het eerste lid, onderdeel e,
niet van toepassing.

	C. In artikel 3.45 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het
derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd,
luidende:

	3. Voor de milieu-investeringsaftrek is het eerste lid, onderdeel e,
niet van toepassing.

	D. Artikel 3.55 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde lid, onder 1°, wordt “de bijlage van de Richtlijn
90/434/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990
betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies,
splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot
vennootschappen uit verschillende lidstaten (PbEG L 225)” vervangen
door: de bijlage I, deel A, van Richtlijn nr. 2009/133/EG van de Raad
van de Europese Unie van 19 oktober 2009 betreffende de
gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen,
gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met
betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de
verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een
lidstaat naar een andere lidstaat (PbEU L 310).

	2. In het vijfde lid, onder 3°, wordt “als bedoeld in artikel 3,
onderdeel c, van de onder 1° genoemde richtlijn” vervangen door: ,
bedoeld in bijlage I, deel B, van de onder 1° genoemde richtlijn.

	E. Aan artikel 3.92 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Indien de belastingplichtige in algehele gemeenschap van goederen is
gehuwd en tot die gemeenschap een vermogensbestanddeel als bedoeld in
het eerste lid of tweede lid behoort, wordt dit vermogensbestanddeel
voor de helft toegerekend aan de belastingplichtige en voor de andere
helft aan zijn echtgenoot. De eerste volzin is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot een vermogensbestanddeel als bedoeld in
het eerste of tweede lid dat behoort tot een beperkte gemeenschap van
goederen.

	F. In artikel 3.95, eerste lid, wordt “3.30a, eerste tot en met elfde
lid” vervangen door: 3.30a.

	G. Artikel 3.98 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	2. Indien een vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92 niet
langer door de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld aan de
vennootschap in verband met de toepassing van artikel 14c van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 en onderdeel gaat uitmaken van de
onderneming van de vennootschap die door de echtgenoot wordt voortgezet,
wordt op verzoek van de belastingplichtige en zijn echtgenoot de daarmee
behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van
het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval
wordt bij de onderneming van de echtgenoot de boekwaarde van het
vermogensbestanddeel gesteld op de boekwaarde daarvan bij de
werkzaamheid van de belastingplichtige.

	3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede voorzieningen die
in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het
resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening
is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die
de reserve of voorziening heeft gevormd.

	H. Na artikel 3.98b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.98c Doorschuiving bij overgang krachtens
huwelijksvermogensrecht

	1. De overgang krachtens huwelijksvermogensrecht van een evenredig deel
van een vermogensbestanddeel van de belastingplichtige op zijn
echtgenoot wordt ten aanzien van hem niet als een staking van een
werkzaamheid aangemerkt, mits het evenredig deel bij de echtgenoot tot
een werkzaamheid behoort. De echtgenoot stelt het evenredig deel van het
vermogensbestanddeel voor de eerste keer te boek op een evenredig deel
van de laatste boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de
belastingplichtige. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing
met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede
voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij
de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de
reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn
getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.

	2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige en
zijn echtgenoot daarvoor kiezen. De keuze wordt gemaakt bij de aangifte
van de belastingplichtige.

	I. Artikel 3.111, vijfde lid, komt te luiden:

	5. Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop
de woning de belastingplichtige niet langer anders dan tijdelijk als
hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt als eigen woning
indien de belastingplichtige gedurende die periode is opgenomen in een
verpleeg- of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom.

	J. Artikel 3.119a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “ter verkrijging van de in het eerste lid
bedoelde eigenwoningschuld” vervangen door: ter verkrijging van de in
het eerste lid bedoelde eigenwoningschuld of van de in het derde lid
bedoelde schulden.

	2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt “het eerste lid
onderscheidenlijk het tweede lid” vervangen door: het eerste lid.

	3. In het vijfde lid vervalt onderdeel c, onder verlettering van
onderdeel d tot onderdeel c.

	4. In het achtste lid, eerste volzin, wordt “door hernieuwde
toepassing van het eerste en tweede lid” vervangen door: door
hernieuwde toepassing van het eerste lid.

	5. In het achtste lid wordt na de vierde volzin een volzin ingevoegd,
luidende:

Daarna wordt het tweede lid opnieuw toegepast.

	6. In het achtste lid, laatste volzin, wordt “het vijfde lid,
onderdelen c en d” vervangen door: het vijfde lid, onderdeel c.

Ja. Artikel 4.14, tiende lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de eerste volzin wordt “het forfaitair voordeel” vervangen
door: het forfaitaire voordeel.

	2. Aan de tweede volzin wordt, onder vervanging van de punt aan het
slot door een komma, een zinsnede toegevoegd, luidende: dan wel geen
toepassing vindt omdat die vennootschap een lichaam is als bedoeld in
artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

	Jb. Artikel 4.17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het opschrift komt te luiden: Uitzondering bij overgang krachtens
huwelijksvermogensrecht en verdeling huwelijksgemeenschap anders dan
door overlijden.

	

2. Voorts wordt “de ontbinding van de huwelijksgemeenschap wordt niet
als vervreemding aangemerkt” vervangen door: de ontbinding van de
huwelijksgemeenschap anders dan door overlijden wordt niet als
vervreemding aangemerkt.

	Jc. Artikel 4.17a, achtste lid, komt te luiden:

	8. Hetgeen binnen twee jaren na de ontbinding van een
huwelijksgemeenschap door overlijden bij de verdeling van die
gemeenschap meer aan tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen dan
overeenkomt met de evenredige gerechtigdheid van de overledene in die
aandelen wordt toebedeeld aan de nalatenschap, is een vervreemding van
de langstlevende echtgenoot welke voor de toepassing van dit artikel en
artikel 4.39a gelijk wordt gesteld met een overgang krachtens erfrecht
en waarbij de langstlevende echtgenoot als erflater wordt aangemerkt.

	K. In artikel 4.17b, derde lid, wordt “het achtste lid van dat
artikel” vervangen door: het zevende lid van dat artikel.

	L. Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt “verminderd met het
heffingvrije vermogen” vervangen door: voor zover het gemiddelde meer
bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

	2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “verminderd met het
heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn partner”
vervangen door: voor zover het gemiddelde meer bedraagt dan het
heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn partner.

	M. Artikel 5.2 wordt voorts als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De grondslag sparen
en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar
(peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het
heffingvrije vermogen.

	2. Het tweede lid, tweede volzin, komt te luiden: De gezamenlijke
grondslag sparen en beleggen is de gezamenlijke rendementsgrondslag aan
het begin van het kalenderjaar (peildatum) van de belastingplichtige en
zijn partner voor zover die gezamenlijke rendementsgrondslag meer
bedraagt dan het heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn
partner.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar nog
niet binnenlands belastingplichtig is, of indien de binnenlandse
belastingplicht gedurende het kalenderjaar anders dan door overlijden
eindigt, wordt eveneens uitgegaan van de rendementsgrondslag aan het
begin van het kalenderjaar maar wordt het voordeel uit sparen en
beleggen naar tijdsgelang herleid, waarbij gedeelten van kalendermaanden
worden verwaarloosd.

	N. Artikel 5.3, zoals dit luidde van 30 december 2009 tot en met 31
december 2009, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid, tweede volzin, wordt “de eerste volzin, aanhef
en onderdeel b” vervangen door: de eerste volzin, aanhef en onderdeel
c.

	2. In het vierde lid wordt “het derde lid, eerste volzin, aanhef en
onderdeel b” telkens vervangen door: het derde lid, eerste volzin,
aanhef en onderdeel c.

	O. Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “of daarmee overeenkomende
buitenlandse wetgeving” vervangen door: of uit daarmee overeenkomende
buitenlandse wetgeving. 

	2. In het derde lid, eerste volzin, onderdeel b, wordt “of uit de
Invorderingswet 1990,” vervangen door: , uit de Invorderingswet 1990
of uit daarmee overeenkomende buitenlandse wetgeving.

	3. In het derde lid, eerste volzin, onderdeel d, wordt “uit een
renteregeling die is opgenomen in een wetgeving die overeenkomt met de
Algemene wet inzake rijksbelastingen of de Invorderingswet 1990”
vervangen door: uit een met de regeling voor de heffingsrente, bedoeld
in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, of de
regeling voor de invorderingsrente, bedoeld in hoofdstuk V van de
Invorderingswet 1990, overeenkomende renteregeling.

	4. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot
vierde lid.

	P. Artikel 5.14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “in het verstrekken van
kredieten” vervangen door: in het direct of indirect verstrekken van
kredieten.

	2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot
achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

	7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het indirect verstrekken van kredieten, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a.

	Q. Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “in het verstrekken van
kredieten” vervangen door: in het direct of indirect verstrekken van
kredieten.

	2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot
achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

	7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het indirect verstrekken van kredieten, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a.

	R. Artikel 5.18a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “in het verstrekken van
kredieten” vervangen door: in het direct of indirect verstrekken van
kredieten.

	2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot
achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

	7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het indirect verstrekken van kredieten, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a.

	S. In artikel 6.19, tweede lid, wordt “artikel 2.10” vervangen
door: artikel 2.10a.

	T. In artikel 7.2, eerste lid, wordt voor de punt aan het slot
ingevoegd: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

	U. In artikel 7.5, eerste lid, eerste volzin, wordt voor de punt aan
het slot ingevoegd: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

	V. Artikel 7.7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt voor de punt aan het slot
ingevoegd: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

	2. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Indien de belastingplichtige ten aanzien van een of meer bezittingen
bij het begin van het kalenderjaar nog geen belastbaar inkomen uit
sparen en beleggen in Nederland geniet, of indien de belastingplichtige
ten aanzien van een of meer bezittingen gedurende het kalenderjaar
anders dan door overlijden ophoudt belastbaar inkomen uit sparen en
beleggen in Nederland te genieten, wordt eveneens uitgegaan van de
rendementsgrondslag in Nederland aan het begin van het kalenderjaar maar
wordt het voordeel uit sparen en beleggen in Nederland ten aanzien van
die bezittingen naar tijdsgelang herleid, waarbij gedeelten van
kalendermaanden worden verwaarloosd.

	W. Artikel 10a.8 komt te luiden:

Artikel 10a.8 Overgangsbepaling in verband met wijziging regime voor
vergoedingen en verstrekkingen in de Wet op de loonbelasting 1964

	Ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest blijft artikel 3.84,
tweede lid, buiten beschouwing, en blijven artikel 10, eerste lid,
artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b, i, m, q, s en t, artikel 13,
artikel 13a en hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals
deze op 31 december 2010 luidden, alsmede de daarop gebaseerde
bepalingen, met inachtneming van artikel 39c, eerste lid, tweede volzin,
tweede lid en derde lid, van die wet, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

	Voor het kalenderjaar 2009 wordt in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat onderdeel luidde in
2009, in plaats van “€ 43” gelezen: € 50.

ARTIKEL III

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, wordt “aanspraak als
bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g” vervangen door:
aanspraak als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, waaronder
begrepen de stamrechtspaarrekening en het stamrechtbeleggingsrecht,
bedoeld in artikel 11a.

	B. Artikel 13, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. voorzieningen die geheel of gedeeltelijk gebruikt of verbruikt worden
op een bij die ministeriële regeling aan te wijzen werkplek;.

Ba. Artikel 13a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid komt te luiden:

	4. In afwijking van het eerste lid:

	a. wordt loon dat ingevolge artikel 27bis is begrepen in de laatste
aangifte van het kalenderjaar, geacht te zijn genoten bij het einde van
het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop
van het kalenderjaar eindigt; 

	b. worden vergoedingen ter zake van vervoer in het kader van de
dienstbetrekking, waaronder woon-werkverkeer, op andere wijze dan per
taxi, luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de werkgever, voor zover
deze € 0,19 per kilometer te boven gaan en voor zover deze niet hoger
zijn dan de werkelijke kosten, geacht te zijn genoten bij het einde van
het kalenderjaar of bij het einde van de dienstbetrekking zo deze in de
loop van het kalenderjaar eindigt, indien in het kalenderjaar ook
vergoedingen ter zake van de hiervoor bedoelde wijze van vervoer zijn of
naar verwachting zullen worden berekend naar een bedrag van minder dan
€ 0,19 per kilometer.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Het vierde lid, onderdeel b, is niet van toepassing op vergoedingen
ter zake van vervoer in het kader van de dienstbetrekking, waaronder
woon-werkverkeer, per openbaar vervoer indien deze vergoedingen zijn
vastgesteld op basis van de werkelijke kosten.

	C. Artikel 18h, tweede lid, tweede volzin, vervalt.

Ca. In artikel 19b, zesde lid, wordt “anders dan bedoeld in artikel
19a, eerste lid, onderdeel f” vervangen door: anders dan bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdelen e en f.

	D. In artikel 22, tweede lid, wordt “€ 2044” vervangen door: €
1987.

	Da. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde
lid wordt vóór het tweede lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

	1. De heffingskorting voor de loonbelasting wordt slechts toegepast
ingeval de werknemer daartoe een schriftelijk, gedagtekend en
ondertekend verzoek aan de inhoudingsplichtige heeft gedaan. Het verzoek
geldt tot het tijdstip waarop de werknemer het verzoek schriftelijk,
gedagtekend en ondertekend intrekt.

	2. Onder vernummering van het derde lid (nieuw) tot vierde lid, wordt
na het tweede lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

	3. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting ingehouden:

	a. met toepassing van de heffingskorting voor de loonbelasting:

	1Âș. indien artikel 27, zesde lid, toepassing vindt, met betrekking tot
het loon van het in dat lid bedoelde kind;

	2Âș. met betrekking tot het loon in de vorm van uitkeringen ingevolge
de Algemene Ouderdomswet dan wel loon uit vroegere dienstbetrekking
waarin zijn begrepen de uitkeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet
dat een in Nederland wonende werknemer die de leeftijd van 65 jaar heeft
bereikt geniet, tenzij de werknemer een schriftelijk, gedagtekend en
ondertekend verzoek aan de inhoudingsplichtige heeft gedaan om de
heffingskorting voor de loonbelasting niet toe te passen;

	b. zonder toepassing van de heffingskorting voor de loonbelasting met
betrekking tot:

	1Âș. uitkeringen ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars;

	2Âș. tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 10 van de Wet
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.

	3. In het vierde lid (nieuw) wordt “In afwijking van het eerste
lid” vervangen door: In afwijking in zoverre van het eerste en tweede
lid.

	4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. De inhoudingsplichtige bewaart het in het eerste en derde lid
bedoelde verzoek ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar
waarin de dienstbetrekking is geëindigd.

	E. Aan artikel 27 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden kunnen ten
aanzien van een in de onderneming van zijn ouder werkzaam kind dat
behoort tot de huishouding van die ouder en niet is verzekerd ingevolge
enige andere sociale verzekering dan een volksverzekering in de zin van
de Wet financiering sociale verzekeringen of de zorgverzekering in de
zin van de Zorgverzekeringswet, een van het tweede lid afwijkend
tijdstip van inhouding en een van het derde lid afwijkende
loonbelastingtabel worden vastgesteld.

	F. Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid, onderdeel c, (nieuw) wordt “uitkeringen,
verstrekkingen en vergoedingen” vervangen door: uitkeringen en
verstrekkingen.

	3. In het eerste lid, onderdeel f, (nieuw) vervalt “bij ministeriĂ«le
regeling te bepalen”.

	4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid,
onderdeel f, (nieuw) door een puntkomma, wordt aan het eerste lid een
onderdeel toegevoegd, luidende:

	g. mededeling aan de inspecteur te doen omtrent het einde van zijn
inhoudingsplicht.

	5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de werknemer
die niet in Nederland woont en die werkzaamheden verricht of heeft
verricht in een in artikel 2, derde lid, genoemde dienstbetrekking,
indien het heffingrecht over het loon uit die dienstbetrekking op grond
van een belastingverdrag niet aan Nederland is toegewezen en de
werknemer niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen.

	G. Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van de
werknemer die niet in Nederland woont en die werkzaamheden verricht of
heeft verricht in een in artikel 2, derde lid, genoemde
dienstbetrekking, indien het heffingrecht over het loon uit die
dienstbetrekking op grond van een belastingverdrag niet aan Nederland is
toegewezen en de werknemer niet premieplichtig is voor de
volksverzekeringen.

	H. Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt “aan te wijzen vergoedingen
en verstrekkingen” vervangen door: aan te wijzen vergoedingen en
verstrekkingen, daaronder begrepen door de inhoudingsplichtige aan te
wijzen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen,.

	2. In het vierde lid, aanhef, wordt “onderdeel f” vervangen door:
onderdeel f en onderdeel g.

	3. In het vierde lid, onderdeel b, wordt “een woning” vervangen
door: een woning, behoudens voor zover:

	1°. het voordeel daarvan toerekenbaar is aan buitengewone
beveiligingsmaatregelen, of

	2°. het huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de
dienstbetrekking betreft. 

4. In het negende lid wordt “in het eerste en tweede lid bedoelde”
vervangen door: in het eerste lid bedoelde.

	I. Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, aanhef, wordt “alsmede met vergoedingen en
verstrekkingen” vervangen door: alsmede met vergoedingen en
verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en
onderdeel g,.

	2. In het tweede lid, onderdeel a, onder 1°, wordt “per openbaar
vervoer, taxi, luchtvaartuig” vervangen door: per taxi, luchtvaartuig.

	3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na onderdeel 1°, onder
vernummering van onderdeel 2° tot onderdeel 3°, een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	2°. indien het vervoer plaatsvindt per openbaar vervoer, anders dan in
de vorm van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, en de vergoedingen
hoger zijn dan € 0,19 per kilometer en zijn vastgesteld op basis van
de werkelijke kosten: tot de werkelijke kosten;.

	4. In het tweede lid, onderdeel a, onder 3° (nieuw), wordt “indien
het vervoer op andere wijze dan per openbaar vervoer, taxi,
luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de werkgever plaatsvindt”
vervangen door: in de overige situaties.

	5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “onderdeel e” vervangen
door: onderdeel e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig
zakelijk karakter. 

	6. In het derde lid wordt “onderdeel f” vervangen door: onderdeel f
en onderdeel g.

	7. In het vijfde lid wordt “1,5%” telkens vervangen door
“1,4%”. Voorts wordt “artikel 31, eerste lid, onderdeel f,
verminderd met” vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel f en
onderdeel g, verminderd met.

	8. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

	6. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder vervoer vanwege de
inhoudingsplichtige verstaan:

	1°. vanwege de inhoudingsplichtige georganiseerd vervoer;

	2°. het reizen per openbaar vervoer op basis van door de
inhoudingsplichtige aangeschafte en door hem aan de werknemer verstrekte
plaatsbewijzen. 

	7. Voor de toepassing van dit artikel worden vergoedingen ter zake van
vervoer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, geacht
niet hoger te zijn dan € 0,19 per afgelegde kilometer voor zover deze
vergoedingen in totaal niet meer hebben bedragen dan het aantal in het
kalenderjaar in dit kader afgelegde kilometers vermenigvuldigd met €
0,19.

	8. Bij de bepaling van het in het tweede lid bedoelde loon wordt buiten
beschouwing gelaten:

	a. loon uit vroegere dienstbetrekking indien de inhoudingsplichtige in
meer dan bijkomstige mate loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt; 

	b. loon ter zake waarvan de inhoudingsplichtige uitsluitend ingevolge
artikel 6, eerste lid, onderdeel c, inhoudingsplichtige is.

Ia. In artikel 32, eerste lid, wordt “de artikelen 3.124, onderdeel b
en 3.125, eerste lid, onderdelen a en c” vervangen door: de artikelen
3.124, eerste lid, onderdeel b, en 3.125, eerste lid, onderdelen a en
c,.

	Ib. In artikel 32a, eerste en tweede lid, wordt “artikel 31, derde en
vierde lid” vervangen door: artikel 31, derde lid.

	J. Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Ter vergemakkelijking van de heffing van belasting kunnen bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld
betreffende:

	a. een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende uitkering of
verstrekking in de zin van artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet inkomstenbelasting 2001, ingeval hiermede rekening wordt gehouden
bij het vaststellen van de hoogte van een periodieke uitkering ingevolge
de Wet werk en bijstand of de Wet investeren in jongeren;

	b. de voorwaarden waaronder een vermindering met het loon van hulpen
plaatsvindt van het loon verstrekt aan:

	1°. de uitvoerder van aangenomen werk, bedoeld in artikel 3, eerste
lid, onderdeel a, indien de in dat onderdeel bedoelde overeenkomst niet
rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijke persoon ten behoeve van
diens persoonlijke aangelegenheden;

	2°. de thuiswerker, bedoeld in artikel 4, onderdeel a;

	c. het vaststellen van tabelloon in de gevallen, bedoeld in het tweede
lid, onderdeel c;

	d. het door de inhoudingsplichtige aan het einde van het kalenderjaar
herrekenen van de belasting geheven over uitkeringen en verstrekkingen
ingevolge de Wet werk en bijstand of de Wet investeren in jongeren.

	2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. het vaststellen van loonbelastingtabellen voor:

	1°. degenen die uitkeringen of verstrekkingen ontvangen ingevolge de
Wet werk en bijstand of de Wet investeren in jongeren;

	2°. uitvoerders van aangenomen werk, hun hulpen, degenen van wie de
arbeidsverhouding op grond van artikel 4, onderdeel a, b of e, als
dienstbetrekking wordt beschouwd en bij ministeriële regeling
aangewezen sekswerkers van wie de arbeidsverhouding bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur als dienstbetrekking wordt beschouwd.

	Voor de gevallen waarin artikel 27b, eerste lid, toepassing vindt,
worden deze tabellen zodanig vastgesteld dat telkens de belasting en de
premie voor de volksverzekeringen in Ă©Ă©n percentage worden opgenomen.

	K. Artikel 35, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. vergoedingen en verstrekkingen ter zake van consumpties tijdens de
werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd volgens bij
ministeriële regeling te stellen regels, of ter zake van maaltijden
waarbij het zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang is;.

	L. Artikel 35g, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. vergoedingen en verstrekkingen ter zake van consumpties tijdens de
werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd volgens bij
ministeriële regeling te stellen regels, of ter zake van maaltijden
waarbij het zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang is;.

	La. In artikel 38j wordt “, en blijft artikel 19b, tweede lid, derde
volzin, zoals dat artikel op de genoemde peildatum luidde, van
toepassing” vervangen door: , en wordt onder een overgang als bedoeld
in artikel 19b, tweede lid, eerste volzin, mede verstaan herverzekering
bij een andere verzekeraar dan bedoeld in artikel 19a, eerste lid,
onderdelen a, b, d, e en f.

	M. Artikel 39c wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Ingeval de inhoudingsplichtige daar bij de aanvang van het
kalenderjaar, dan wel bij aanvang van de inhoudingsplicht, voor kiest,
blijven artikel 10, eerste lid, artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b,
i, m, q, s en t, artikel 13, artikel 13a, hoofdstuk IIA, artikel 31 en
artikel 32a zoals deze op 31 december 2010 luidden, alsmede de daarop
gebaseerde bepalingen, voor al zijn werknemers van toepassing voor dat
kalenderjaar onderscheidenlijk voor het vanaf de aanvang van de
inhoudingsplicht resterende gedeelte van het kalenderjaar, en zijn
artikel 31a en de daarop gebaseerde bepalingen niet van toepassing voor
dat kalenderjaar onderscheidenlijk voor het vanaf de aanvang van de
inhoudingsplicht resterende gedeelte van het kalenderjaar. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van de op deze wet gebaseerde
uitvoeringsbepalingen.

	2. Aan het slot van het tweede lid wordt een punt geplaatst.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in de artikelen 34, 35,
51, 55 en 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals deze
op 31 december 2010 luidde, : vermelde bedragen en percentages gewijzigd
overeenkomstig de tot en met die datum gehanteerde regels.

Artikel IIIA

	Ingeval het bij koninklijke boodschap van 6 november 2008 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in
verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in
naamloze en besloten vennootschappen (31 763) tot wet is of wordt
verheven en artikel I, onderdeel Ca, van die wet in werking is getreden
of treedt, wordt aan artikel 3, eerste lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	i. de bestuurder van een vennootschap als bedoeld in artikel 132, derde
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL IV

	De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2, zevende lid, wordt na onderdeel m een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	n. ABN AMRO Group N.V.;.

	B. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “3.30a, eerste tot en met achtste lid”
vervangen door: 3.30a, eerste tot en met zevende lid.

	2. In lid 6a, onderdeel b, wordt “als bedoeld in artikel 3.30a, elfde
lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001” vervangen door: als bedoeld
in artikel 3.30a, tiende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

	C. In artikel 14, eerste, tweede en zevende lid, wordt “octrooibox”
vervangen door: innovatiebox.

	D. In artikel 14a, tweede en vijfde lid, wordt “octrooibox”
vervangen door: innovatiebox.

	E. In artikel 14b, tweede en vierde lid, wordt “octrooibox”
vervangen door: innovatiebox.

	F. In artikel 15, tiende lid, onderdeel f, wordt “octrooibox”
vervangen door: innovatiebox.

ARTIKEL V

	In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt in artikel 14, vijfde lid, onderdeel b,
“bedoeld in onderdeel e” vervangen door: bedoeld in het eerste lid,
onderdeel e.

ARTIKEL VI

	De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 12, derde lid, onderdeel 1˚, komt te luiden:

	1˚. als bedoeld in artikel 33, 1˚, 2˚, 3˚, 5˚ voor zover het een
schenking betreft waarvoor de verhoogde vrijstelling geldt, 6˚, 8˚,
9˚, 11˚ en 12˚;.

	Aa. Aan artikel 21, tiende lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Met elkaar opvolgende vruchtgebruiken, beperkte rechten en periodieke
uitkeringen wordt bij de waardebepaling van de daarmee bezwaarde
goederen terstond rekening gehouden.

	B. Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel 5˚ wordt “indien het bedrag is geschonken ter zake
van de verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111,
eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001” vervangen door: indien
het bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een eigen woning
als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, ter zake van de kosten voor verbetering of
onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van
erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel
voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel
3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

	2. Onderdeel 6° wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “voor Ă©Ă©n kalenderjaar” vervangen door:
voor één kalenderjaar, onder bij ministeriële regeling te stellen
voorwaarden,.

	2. Onder b komt te luiden:

	b. het bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een eigen
woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, ter zake van de kosten voor verbetering of
onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van
erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel
voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel
3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001, en.

C. Artikel 35a, eerste lid, komt te luiden:

	1. Met betrekking tot de in de artikelen 24, 32, eerste lid, onderdeel
4°, en tweede lid, 33, onderdelen 5°, 6° en 7°, en 35b, eerste lid,
vermelde bedragen zijn de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VII

	In de Natuurschoonwet 1928 wordt in artikel 8a, vierde lid, “een
bedrag aan recht ingevorderd” vervangen door: een bedrag aan belasting
ingevorderd.

ARTIKEL VIII

	De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Aan artikel 2a, eerste lid, wordt onder verlettering van onderdeel r
tot onderdeel s, na onderdeel q een onderdeel ingevoegd, luidende:

	r. telecommunicatiediensten: diensten waarmee de transmissie,
uitzending of ontvangst van signalen, geschriften, beelden en geluiden
of informatie van allerlei aard per draad, via radiofrequente straling,
langs optische weg of met behulp van andere elektromagnetische middelen
mogelijk wordt gemaakt, met inbegrip van de daarmee samenhangende
overdracht en verlening van rechten op het gebruik van infrastructuur
voor de transmissie, uitzending of ontvangst, waaronder het bieden van
toegang tot wereldwijde informatienetten;.

	B. In artikel 13, vijfde lid, vervalt “, onderdeel b,”.

	C. In artikel 15, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, wordt “tweede,
derde en vierde lid” vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.

	D. Artikel 32b, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder 1˚ wordt “4 of 54” vervangen door: 4 of 5.

	2. Onder 2˚ wordt “vierde lid” vervangen door: vijfde lid.

	E. In artikel 32d, eerste lid, onderdeel b, wordt “tweede, derde en
vierde lid” vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.

	F. In artikel 34, tweede lid, onderdeel b, wordt “artikel 6, tweede
lid, onderdeel c, onder 3˚” vervangen door: artikel 6e, onderdeel b.

	G. In artikel 35a, eerste lid, onderdeel n, wordt “artikel 33a”
vervangen door: artikel 33g.

ARTIKEL IX

	De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 53a komt te luiden:

Artikel 53a

	1. Bij toepassing van artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met d
en, voor zover het een geregistreerde geadresseerde betreft, onderdeel
e, en derde lid, onderdelen a, b, c, d en f, wordt in afwijking van
artikel 53, eerste lid, en van artikel 10, tweede lid, en artikel 19,
derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen uiterlijk op de
dag na het in artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met e, en
derde lid, onderdelen a, b, c, d en f, bedoelde tijdstip de accijns op
aangifte voldaan.

	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid doet de geregistreerde
geadresseerde aangifte van de in een week op de voet van artikel 52,
tweede lid, onderdelen c en e, verschuldigd geworden accijns uiterlijk
op de vrijdag van de week daaropvolgend. De verschuldigd geworden
accijns wordt op aangifte voldaan.

	3. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij toepassing van
artikel 52, derde lid, onderdeel f, de accijns op aangifte voldaan
binnen Ă©Ă©n maand na het in artikel 52, derde lid, onderdeel f,
bedoelde tijdstip.

	B. In artikel 71h, vierde lid, wordt “ter zake van de uitslag of de
invoer” vervangen door: ter zake van de uitslag tot verbruik.

ARTIKEL X

	De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2, tweede lid, wordt na de derde volzin een volzin
ingevoegd, luidende: Onder de verkrijging van de economische eigendom
van onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen wordt
mede verstaan de verkrijging van een samenstel van rechten en
verplichtingen dat een belang als hiervoor bedoeld vertegenwoordigt bij
een bestanddeel van een onroerende zaak dat zelfstandig aan een recht
kan worden onderworpen, dan wel bij een recht waaraan een onroerende
zaak kan worden onderworpen.

	B. In artikel 9, vierde lid, wordt “van recht van successie, van
schenking of van overgang” vervangen door: van schenk- of
erfbelasting.

	C. In artikel 13, eerste lid, wordt “van recht van successie, van
schenking of van overgang” vervangen door: van schenk- of
erfbelasting.

	D. In artikel 15, eerste lid, onderdeel x, wordt “artikel 1, tweede
lid, van de Successiewet 1956” vervangen door: artikel 1, derde lid,
van de Successiewet 1956.

Artikel XA

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 3, derde lid, aanhef, wordt “een motorrijtuig met een
laadruimte” vervangen door: een motorrijtuig met een toegestane
maximum massa van ten hoogste 3500 kg, voorzien van een laadruimte.

	B. In artikel 9, twaalfde lid, wordt “voertuig dat onder richtlijn
2002/24/EEG valt en voertuig voor speciale doelen als omschreven in
artikel 4, eerste lid, onder a, tweede streepje, van richtlijn
70/156/EEG waarbij” vervangen door: een personenauto die valt onder
richtlijn 2002/24/EEG, alsmede een personenauto die een voertuig voor
speciale doeleinden is zoals omschreven in Bijlage II, onderdeel A, punt
5, van richtlijn 2007/46/EG, waarbij.

	C. In artikel 13a, vijfde lid, wordt “zijn” vervangen door: zijn,
in afwijking van het derde lid,.

Artikel XB

	De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2, onderdeel n, wordt “zware vrachtvoertuigen (PbEU L
187)” vervangen door: zware vrachtvoertuigen.

	B. Artikel 25a, derde lid, komt te luiden:

	3. Onder EURO 0-voertuig, EURO I-voertuig, EURO II-voertuig, EURO
III-voertuig, EURO IV-voertuig, EURO V-voertuig en EEV-voertuig wordt
verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de richtlijn.

	C. In artikel 30, eerste lid, wordt “een motorrijtuig” vervangen
door “een personenauto, een bestelauto of een vrachtauto“. Voorts
wordt “24b, 25 of 25a” vervangen door: 24b of 25a.

	D. Artikel 70 komt te luiden:

Artikel 70

	In het geval, bedoeld in artikel 69, is artikel 67c van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel XC

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 22, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

	d. baggerspecie: materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van
een oppervlaktelichaam en dat bestaat uit minerale delen met een
maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een
verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden
aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en
grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter. Onder baggerspecie
wordt mede verstaan: sediment en het residu van de reiniging van
baggerspecie;.

	

	B. In artikel 82, eerste lid, onderdeel b, wordt “van die verpakking
ontdoet” vervangen door: van die verpakking ontdoet of laat ontdoen.

	C. In artikel 85, onderdeel b, wordt “van de verpakking ontdoet”
vervangen door: van de verpakking ontdoet of laat ontdoen.

	D. Na artikel 88a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 88b

	1. In afwijking van de artikelen 82, 83, 87 en 87a kunnen bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de heffing van de belasting van een vertegenwoordiger
van een groep belastingplichtigen.

	2. Bij toepassing van het voorgaande lid kan worden afgeweken van
artikel 82, tweede lid, onderdeel b.

E. Artikel 89, derde lid, komt te luiden:

	3. In afwijking van het tweede lid kan de inspecteur, bij toepassing
van artikel 33, tweede lid, op verzoek toestemming verlenen om de
verschuldigd geworden belasting in een door hem te bepalen tijdvak
uiterlijk binnen Ă©Ă©n maand na het einde van dat tijdvak op aangifte te
voldoen. Het door de inspecteur te bepalen tijdvak bedraagt maximaal
Ă©Ă©n kwartaal.

ARTIKEL XI

	De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:

	A. In de artikelen 6:1 en 6:3 wordt “Verordening (EEG ) nr. 918/83
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983
betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake
douanevrijstellingen (PbEG L 105)” vervangen door: Verordening (EG)
nr. 1186/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 november 2009
betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake
douanevrijstellingen (PbEU L 324).

	B. Artikel 8:1 komt te luiden:

Artikel 8:1

	1. De artikelen 6:2, aanhef en onder b, 8:1, eerste lid, en 8:13 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.

	2. Afdeling 8.2.4A van de Algemene wet bestuursrecht is alleen van
toepassing indien:

	a. artikel 243, eerste lid, tweede alinea, van het Communautair
douanewetboek toepassing vindt;

	b. de inspecteur niet tijdig heeft beslist op bezwaar en hij de
indiener van dat bezwaar geen inkennisstelling als bedoeld in artikel 6,
tweede lid, van het Communautair douanewetboek heeft doen toekomen.

Artikel XII

	

	De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 4, derde lid, wordt “de Richtlijn 90/434/EEG van de
Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de
gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng
van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit
verschillende lidstaten (PbEG L 225)” vervangen door: Richtlijn nr.
2009/133/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 oktober 2009
betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies,
splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en
aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende
lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of
een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PbEU L 310).

	B. In artikel 16, zesde lid, wordt “8.9, tweede lid” vervangen
door: 8.9, eerste lid. 

ARTIKEL XIII

	In de Invorderingswet 1990 wordt artikel 25 als volgt gewijzigd:

	1. Het achtste lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag
liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid,
onderdelen a tot en met g en i, tweede lid, derde lid of vierde lid, van
de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in het
kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van
die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet kan het
uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden
voortgezet. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16,
eerste lid, onderdelen e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of
wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap
binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na
de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, kan het uitstel van betaling
eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval
van schenking aan een natuurlijk persoon kan het uitstel van betaling
eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet, mits de
verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan
het tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap
waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben;.

	2. In het twaalfde lid wordt “bedoeld in artikel 37, tweede lid, van
de Successiewet 1956” vervangen door: bedoeld in artikel 35b, derde
lid, van de Successiewet 1956.

	3. In het twintigste lid, eerste volzin, wordt na “Successiewet
1956” ingevoegd: alsmede ter zake van de verkrijging van een
onderbedelingsvordering als bedoeld in het vierde lid van dat artikel.

	4. In het twintigste lid, tweede volzin, wordt na “anders dan de
blote eigendom van de woning” ingevoegd: of de
onderbedelingsvordering.

	5. In het twintigste lid, onderdeel a, wordt “artikel 3 111”
vervangen door: artikel 3.111.

	6. Aan het twintigste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het
slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	e. voor zover de onderbedelingsvordering, bedoeld in de eerste volzin,
wordt afgelost.

Artikel XIIIA

	In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in artikel 33,
tweede lid, “vierde lid” vervangen door: derde lid. 

ARTIKEL XIV

	De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 4o wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “€ 4 537” vervangen door: € 4 920.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Bij het opleggen van een boete zijn de artikelen 67g, 67pa en 67pb
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige
toepassing.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Op het in het eerste lid genoemde bedrag is artikel 67cb van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

	B. In artikel 11 wordt “Hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen is” vervangen door: Artikel 67ca, met uitzondering
van het eerste lid, onderdelen b tot en met f, en hoofdstuk IX van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn.

Artikel XV

	De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 8, tweede lid, wordt “artikel 31, eerste lid,
onderdelen f en g” vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdelen
d tot en met g.

 

B. Vóór hoofdstuk 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 122k Overgangsrecht in verband met wijziging regime voor
vergoedingen en verstrekkingen in de Wet op de loonbelasting 1964

	1. Voor zover ter zake van het belastbare inkomen uit werk en woning
artikel 10a.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt toegepast, wordt
voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, eerste volzin, onder
premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning,
bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting
2001, met inachtneming van artikel 10a.8 van die wet.

	2. Ingeval ter zake van het belastbare loon artikel 39c van de Wet op
de loonbelasting 1964 wordt toegepast:

	1°. wordt voor de toepassing van artikel 8, tweede lid, onder
premie-inkomen verstaan het belastbare loon in de zin van de Wet op de
loonbelasting 1964 met uitzondering van de eindheffingsbestanddelen,
bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen e, onder 1°, f en g, van
die wet, zoals dat op 31 december 2010 luidde;

	2°. behoren voor de toepassing van artikel 16, tweede lid, aanhef en
onderdeel b, niet tot het loon eindheffingsbestanddelen als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de
loonbelasting 1964, zoals dat op 31 december 2010 luidde. 

	3. Dit artikel komt te vervallen met ingang van de dag waarop artikel
39c van de Wet op de loonbelasting 1964 komt te vervallen.

Artikel XVA

	In de Wet controle op rechtspersonen wordt in artikel 7, tweede lid,
“artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen” vervangen door: artikel 67, eerste lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 67, eerste lid, van de
Invorderingswet 1990 en artikel 10, eerste lid, van de Registratiewet
1970.

Artikel XVB

	In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt hoofdstuk 2,
artikel I, onderdeel AN, als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde
partner in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft of voor de
toepassing van artikel 2.17 van die wet geacht wordt te hebben gehad,
wordt het in het eerste lid genoemde bedrag voor de belastingplichtige
en zijn partner gezamenlijk op € 246 856 gesteld.

	2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde
lid tot derde en vierde lid.

ARTIKEL XVI

	De Wet werken aan winst wordt als volgt gewijzigd:

	A. In het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 3.30a van de Wet
inkomstenbelasting 2001 vervalt het achtste lid.

	B. In artikel XIII, zesde lid, vervalt “onderdeel D, wat betreft het
achtste lid van artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001, en”.

ARTIKEL XVII

	Het Belastingplan 2008 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel IX, onderdeel A, komt te luiden:

	A. Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met
€ 11.

	B. In artikel XI vervallen de onderdelen EA, FA en FB.

	C. In artikel XXIX vervallen de onderdelen DA en EA.

	D. In artikel XXXI, negende lid, vervalt “XI, onderdelen EA, FA en
FB,”.

ARTIKEL XVIII

	In de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet op de
omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling
voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede
een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een
andere lidstaat gevestigde ondernemers (implementatie richtlijnen
BTW-pakket) (Stb. 546) wordt artikel IV, onderdeel I, als volgt
gewijzigd:

	1. De aanhef wordt vervangen door:

	In hoofdstuk V, Bijzondere regelingen, vervalt afdeling 8, en worden na
artikel 28t twee afdelingen ingevoegd, luidende:.

	2. Na artikel 28x wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 9

REGELING VOOR VIS

Artikel 28y

	De belasting, verschuldigd ter zake van de invoer en de levering aan
veilingen van vis, schaal-, schelp- en weekdieren die worden aangebracht
per schip dat terugkeert van de visvangst, of per ventjager, bedraagt
nihil.

ARTIKEL XIX

	In de wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956
en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging
bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de
Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd
particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de
Successiewet 1956) (Stb. 564) wordt artikel XII als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “de artikelen 24, achtste lid” vervangen
door: de artikelen 24, zevende lid.

	2. In het vierde lid wordt “geheven recht van schenking of recht van
overgang” vervangen door: geheven recht van overgang.

ARTIKEL XX

	Het Belastingplan 2010 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel XXXIV vervalt.

	B. In artikel XXXIX, eerste lid, wordt na onderdeel d, onder
verlettering van de onderdelen e, f en g tot f, g en h, een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	e. de wijzigingen ingevolge artikel XXV, onderdeel A, voor het eerst
toepassing vinden met betrekking tot belastingaanslagen die zijn
opgelegd op grond van belastbare feiten in de zin van de Successiewet
1956 die zich hebben voorgedaan na 31 december 2009;.

ARTIKEL XXI

	In Overige fiscale maatregelen 2010 wordt artikel XXI als volgt
gewijzigd:

	1. Het elfde lid komt te luiden:

	11. Met betrekking tot gevallen waarin een overdracht van tot een
aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen uiterlijk op 31
december 2009 krachtens schenking heeft plaatsgevonden, blijven artikel
25, negende lid, van de Invorderingswet 1990, zoals die bepaling op 31
december 2009 luidde, en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	12. Artikel XIII, onderdeel G, werkt terug tot en met 1 april 2008.

ARTIKEL XXII

	In de Fiscale onderhoudswet 2010 wordt in artikel XIV, onderdeel a,
“1 juni 1999” vervangen door: 28 december 2000.

ARTIKEL XXIII

	1. Indien de inwerkingtreding van deze wet ertoe leidt dat voor de
heffing van de inkomstenbelasting een gehuwde belastingplichtige met
betrekking tot een gedeelte van een vermogensbestanddeel ophoudt
resultaat uit een werkzaamheid te genieten omdat voortaan zijn
echtgenoot met betrekking tot dit gedeelte resultaat uit een
werkzaamheid geniet, wordt dit ten aanzien van de belastingplichtige
niet als staking van een werkzaamheid aangemerkt. Bij de echtgenoot
wordt bedoeld gedeelte van het vermogensbestanddeel voor de eerste keer
te boek gesteld op een evenredig deel van de laatste boekwaarde van het
vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige voor de inwerkingtreding
van deze wet.

	2. Indien een vermogensbestanddeel dat behoort tot een algehele of
beperkte gemeenschap van goederen vanaf enig tijdstip voor de
inwerkingtreding van deze wet voor de heffing van de inkomstenbelasting
geheel wordt gerekend tot een werkzaamheid van de belastingplichtige en
voor dat tijdstip zowel hij als zijn echtgenoot een evenredig deel van
dat vermogensbestanddeel hebben gerekend tot een werkzaamheid, wordt op
dat tijdstip dat vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige te boek
gesteld op het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden waarop de
evenredige delen direct voorafgaande aan dat tijdstip te boek waren
gesteld bij de belastingplichtige en zijn echtgenoot.

	3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met
artikel 3.25 van die wet zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat
uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is
overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de
reserve of voorziening heeft gevormd.

ARTIKEL XXIV

	Artikel 3.119a, vijfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting
2001, zoals dit luidde op 31 december 2009, blijft van toepassing op
eigenwoningreserves als bedoeld in artikel 3.119a, vierde lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 die als gevolg van de toepassing van artikel
3.119a, tweede lid, van die wet, zoals dit luidde op 31 december 2009,
of als gevolg van de toepassing van artikel XXVIB van de Fiscale
vereenvoudigingswet 2010, zijn blijven bestaan.

Artikel XXIVA

	De termijn van vier jaar, genoemd in artikel 32, eerste lid, van de Wet
op de loonbelasting 1964, wordt voor in de kalenderjaren 2006 tot en met
2009 op de voet van een spaarloonregeling als bedoeld in die bepaling
gespaard loon vervangen door een termijn die eindigt op 15 september
2010.

ARTIKEL XXV

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2011, met dien
verstande dat:

	a. artikel XVII, onderdeel A, in werking treedt met ingang van 31
december 2010;

	b. de wijzigingen ingevolge artikel XIV, onderdelen A, onder 1, en B,
voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot verzuimen die zijn
begaan na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.

	2. Artikel I, onderdeel I, werkt terug tot en met 1 januari 2006.

	3. Artikel XC, onderdeel D, werkt terug tot en met 1 januari 2008.

	4. Artikel I, onderdeel 0A, en artikel XII, onderdeel B, werken terug
tot en met 1 januari 2009.

	5. Artikel XIIIA werkt terug tot en met 1 juli 2009.

	6. Artikel III, onderdelen Ca en La, werkt terug tot en met 15
september 2009.

	7. Artikel I, onderdeel D, en artikel XII werken terug tot en met 15
december 2009.

	8. Artikel IV, onderdeel A, werkt terug tot en met 18 december 2009.

	9. Artikel I, onderdeel N, werkt terug tot en met 30 december 2009.

	10. Artikel I, onderdelen B, J, K, L, O, onder 1 en 2, en S, artikel
III, onderdelen A, onder 1, en D, artikel IV, onderdelen C, D, E en F,
artikel V, artikel VI, onderdelen A en Aa, artikel VII, artikel VIII,
artikel X, onderdelen B, C en D, artikel XIII, onder 1, artikel XVB,
artikel XIX, artikel XX, artikel XXI en artikel XXIV werken terug tot en
met 1 januari 2010.

	11. Artikel IX werkt terug tot en met 1 april 2010.

	12. Artikel XXIVA werkt terug tot en met 15 september 2010.

	13. Artikel I, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 december 2010.

	14. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XVA, ingeval artikel
II, onderdeel H, van de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen
in verband met het vervallen van de verklaring van geen bezwaar en het
verbeteren en uitbreiden van de controle op rechtspersonen met het oog
op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen (Stb.
280) na 31 december 2010 in werking treedt, in werking onmiddellijk
nadat bedoeld onderdeel H in werking is getreden.

ARTIKEL XXVI

	Deze wet wordt aangehaald als: Fiscale verzamelwet 2010.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   24