32512 NR Wijz. van boek 2 van het BW en de Wet op het financieel toezicht i.v.m. de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen
Nader rapport
Nummer: 2010D35882, datum: 2010-09-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
- Mede ondertekenaar: J.C. de Jager, minister van Financiƫn (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2010Z13189:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Medeindiener: J.C. de Jager, minister van Financiƫn
- Volgcommissie: vaste commissie voor Financiƫn
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2010-09-22 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-09-29 13:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-10-05 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-11-18 14:00: Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen (32512) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-04-13 14:30: Procedurevergadering commissie Veiligheid en Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-04-20 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-05-31 13:30: Procedures (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-12-10 18:00: Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen ("Claw back"-regeling) (32512) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-12-18 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector privaatrecht Ā Schedeldoekshaven 100 2511 EXĀ Ā Den Haag Postbus 20301 2500 EHĀ Ā Den Haag www.rijksoverheid.nl/justitie Ā Contactpersoon mw. mr. M. Meinema Ā TĀ Ā 070 370 75 22 FĀ Ā 070 370 70 84 m.meinema@minjus.nl Ā Registratienummer 5667713/10/6 Ā DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _aankoningin Aan de Koningin DOCPROPERTY _datum Datum DOCPROPERTY datum 10 september 2010 DOCPROPERTY _onderwerp Onderwerp DOCPROPERTY onderwerp Voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing va n commissarissen Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 juni 2010, no. 10.001579 en van 10 juni 2010, no. 10.001617, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 juli 2010, no. W03.10.0207/II en W06.10.0214/III bied ik U hierbij, mede namens de Minister van FinanciĆ«n, aan. Het kabinet is de Raad erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake bovenvermelde voorstellen is uitgebracht. Naar aanleiding van het advies wordt het volgende opgemerkt. De Raad adviseert beide voorstellen te integreren. In dit kader heeft de Raad Ć©Ć©n advies uitgebracht op de twee wetsvoorstellen. Aan het advies van de Raad heeft het kabinet gevolg gegeven. 1. Internationale en nationale context van de voorstellen Internationale context Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State over de internationale context van de voorstellen is de toelichting aangevuld. Onderdeel daarvan is aanpassing van de toelichting naar aanleiding van de wijziging van de kapitaalvereisten richtlijn. Het kabinet beoogt met het wetsvoorstel de negatieve effecten van buitensporige bonussen tegen te gaan. Het verheugt het kabinet dat de Raad begrip heeft voor de wens van het kabinet om te komen tot nadere regelgeving. In de besluitvorming is meegewogen dat deze regelgeving ook gevolgen zou kunnen hebben voor de Nederlandse concurrentiepositie en het vestigingsklimaat. Zou Nederland ten opzichte van ons omringende landen strengere regels hanteren, dan zou dit tot gevolg kunnen hebben dat Nederlandse beursvennootschappen en financiĆ«le ondernemingen bijvoorbeeld voor internationale topbestuurders minder aantrekkelijk zouden worden. De verwachting is dat een dergelijk effect zal uitblijven. De voorgestelde regeling laat het aan bedrijven zelf over om te bepalen welke beloningsstructuur voor hen passend is, mede gelet op de beloningen die vergelijkbare ondernemingen betalen aan hun bestuurders. De voorgestelde regeling maakt het wel eenvoudiger voor bedrijven om onvoorziene en onbedoelde uitschieters in bonussen te voorkomen via de aanpassingsbevoegdheid en om onterechte uitkeringen terug te vorderen. Het kabinet is van mening dat de aanpassings- en terugvorderingsbevoegdheid ook in internationaal verband goed verdedigbaar zijn. De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld. Geldend recht en codes Zoals vermeld in de brief van 31 maart 2010 over de bevoegdheden aangaande bezoldiging van bestuurders (claw back en redelijkheidstoets), kan aanpassing van de uitbetaling van een overeengekomen bonus op basis van de bestaande wetgeving in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden - men vergelijke artikel 6:248 lid 2 en 6:258 lid 1 van het BW. De vennootschap ā in de praktijk doorgaans de raad van commissarissen ā kan weigeren een overeengekomen bonus uit te keren indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn of kan de rechter verzoeken om wijziging of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden. Voorts kan de vennootschap een bonus die is uitgekeerd zonder rechtsgrond als onverschuldigd betaald terugvorderen van de ontvanger (artikel 6:203 BW). Artikel 2:135 lid 6 BW beoogt de bestaande bevoegdheden van de raad van commissarissen expliciet te maken. Door de toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid op een bijzonder geval, namelijk de uitkering van een bonus, krijgen deze maatstaven een nadere inkleuring en concretisering. Zoals de Raad opmerkt, is artikel 7:611 BW van toepassing wanneer een bestuurder een arbeidsovereenkomst heeft met de vennootschap. De Raad wijst daarbij op de mogelijkheid van eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 2 april 2004 (Drankencentrale/Blakborn). Voor zover het gebruik maken van de bevoegdheid tot aanpassing van een bonus op basis van artikel 2:135 lid 6 BW leidt tot een wijziging van de arbeidsvoorwaarden lijkt tevens van belang het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet). In deze zaak heeft de Hoge Raad overwogen dat bij de beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, dient te worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede ā naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming ā de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. De Hoge Raad maakt daarbij een onderscheid tussen de bevoegdheid van de werkgever op grond van artikel 7:613 BW tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde op basis van een schriftelijk wijzigingsbeding en de situatie, bij het ontbreken van een dergelijk beding, waarin er sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding kunnen zijn tot een voorstel van de werkgever om de arbeidsvoorwaarden te wijzigen, waarbij de voor de werkgever en de werknemer over en weer uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verplichtingen van belang zijn. Gelet op de norm ānaar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaarā in artikel 2:135 lid 6 BW zal in geval van aanpassing van de hoogte van de bonus in de praktijk zijn voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde voorwaarden. De mogelijkheid om onder omstandigheden bonussen aan te passen of terug te vorderen bestaat ook al in de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) en de code banken. Beide codes gaan uit van het āpas toe of leg uitā beginsel. Dit betekent dat afwijking van de codebepalingen is toegestaan, bijvoorbeeld indien de wederzijdse instemming om dergelijke bevoegdheden in de overeenkomst met de bestuurder vast te leggen ontbreekt. Indien de vennootschap een beroep doet op de bestaande beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid of op onverschuldigde betaling is er sprake van een eenzijdige rechtshandeling. Het beroep zal naar alle waarschijnlijkheid uiteindelijk door de rechter worden beoordeeld, waarbij de uitkomst niet op voorhand vaststaat. De Code en de code banken gaan uit van een contractuele benadering. In de systematiek van de Code worden de bevoegdheden van de raad van commissarissen op basis van best practice bepalingen II.2.10 en II.2.11 in de overeenkomst met de bestuurder vastgelegd, dat wil zeggen met wederzijdse instemming. Indien de wederzijdse instemming daartoe ontbreekt, kunnen beursvennootschappen afwijken van de Code, bijvoorbeeld door te verklaren dat bestaande contracten worden gerespecteerd. Niettegenstaande een wettelijke regeling, meent het kabinet dat het de voorkeur verdient dat bestuurders en raden van commissarissen eventuele (al dan niet achteraf bezien) buitensporige bonussen op voorhand trachten te voorkomen, door hiervoor in de overeenkomst met de bestuurder een regeling te treffen. De codebepalingen sluiten aan bij die gedachte. Uiteraard zijn op iedere overeenkomst van de vennootschap met de bestuurder de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van toepassing. Ten aanzien van het aanpassen en terugvorderen van bonussen acht het kabinet zelfregulering via āpas toe of leg uitā niet voldoende. De codebepalingen kunnen voorts niet bewerkstelligen dat bestaande contracten worden gewijzigd. Het kabinet meent daarom dat de relevante bepalingen in de codes niet volstaan en dat een nadere wettelijke regeling noodzakelijk is. Buitensporige bonussen hebben geleid tot een ā achteraf gezien - onverantwoorde risicobereidheid en tot een onvoldoende gerichtheid op het lange termijn belang van de onderneming. In de financiĆ«le sector zijn de afgelopen jaren variabele beloningen toegekend of uitgekeerd in perioden dat de desbetreffende bedrijven gebukt gingen onder grote financiĆ«le problemen als gevolg van de wereldwijde financiĆ«le crisis en de sector steun van de overheid heeft ontvangen. Daarover is in de maatschappij ophef ontstaan. In de kabinetsreactie op de code banken is daarom reeds aangekondigd dat het kabinet de mogelijkheid tot claw back wettelijk wil vastleggen. Het kabinet heeft voorts aangekondigd bij eventuele nieuwe verzoeken om staatssteun bonussen van in ieder geval bestuurders scherp te zullen bezien. Bij toekomstige steunaanvragen zullen aan bestuurders voorwaarden worden gesteld. Deze nieuwe voorwaarden zijn toegelicht in de brieven van de Minister van FinanciĆ«n van 7 april en 18 mei jl. aan de Tweede Kamer. De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld. 2. Integratie van beide wetsvoorstellen Kring van ondernemingen De Raad vraagt aandacht voor de samenhang tussen de in de toelichtingen opgenomen overwegingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen bij financiĆ«le ondernemingen. De bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen van bestuurders is van toepassing bij alle naamloze vennootschappen (op grond van artikel 2:135 lid 6 tot en met 8 BW) en van dagelijks beleidsbepalers bij alle financiĆ«le ondernemingen (op grond van artikel 1:111 Wft). De in artikel 2:135 BW neergelegde basisregeling geldt op grond van het voorgaande ook voor banken en verzekeraars in de vorm van een coƶperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of besloten vennootschap. Dit leidt voor hen, evenals voor naamloze vennootschappen, tot een rapportageplicht over het gebruik van de bevoegdheden in het jaarverslag. Een uitdrukkelijke regeling voorkomt dat er bij banken en verzekeraars op het terrein van de bezoldiging van bestuurders rechtsongelijkheid ontstaat vanwege de rechtsvorm. Buiten de naamloze vennootschappen noemt de basisregeling uitdrukkelijk banken en verzekeraars, omdat dit deel van de financiĆ«le sector in de crisis een prominente rol had. Deze beperking is mede ingegeven vanuit het perspectief van administratieve lasten en nalevingskosten. Het kabinet acht het van belang dat de bevoegdheden tot aanpassing en terugvordering over de volle breedte van de financiĆ«le sector kunnen worden toegepast. Redenen hiervoor zijn dat de gehele sector werd getroffen door de financiĆ«le crisis en dat ook bij andere financiĆ«le ondernemingen dan banken en verzekeraars zich excessen in bonussen kunnen voordoen. Daarom is de regeling in de Wft op een aantal punten uitgebreid ten opzichte van de BW-regeling. Bovendien sluit dit aan bij de kring van alle financiĆ«le ondernemingen waarvoor de voorwaarden met betrekking tot het beloningsbeleid ingevolge de Wft gelden. De Raad vraagt aandacht voor mogelijke overlap tussen de bepalingen in het BW en de bepalingen in de Wft. Een zekere mate van overlap tussen de basisregeling in het BW en de uitbreidingen voor de financiĆ«le sector in de Wft zal altijd aan de orde zijn aangezien binnen de groep naamloze vennootschappen zich ook financiĆ«le ondernemingen bevinden. Het BW gaat uit van rechtspersonen met organen die over bevoegdheden beschikken, terwijl de Wft sectorale wetgeving bevat ongeacht de rechtsvorm van de (financiĆ«le) onderneming. Deze verschillen leiden ertoe dat enige mate van overlap niet te voorkomen is zonder dat er hiaten ontstaan. Naar de mening van het kabinet levert deze overlap geen problemen of onduidelijkheden op, aangezien de vormgeving van de bevoegdheden identiek is. Bonussen of variabele beloningen De Raad vraagt aandacht voor de grondslag voor de bevoegdheid tot aanpassing of terugvordering van bonussen. Op grond van de Wft zijn de leden 6 en 8 van artikel 2:135 BW van overeenkomstige toepassing bij financiĆ«le ondernemingen. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is de grondslag in artikel 2:135 BW uitgebreid. De grondslag ābonusā was in eerste instantie gedefinieerd als het deel van de beloning dat afhankelijk is gesteld van het bereiken van bepaald vooraf omschreven doelen. In de Wft werd een bredere definitie gehanteerd waar elk niet-vast beloningsbestanddeel (zoals winstdelingen en variabele beloningen waarbij de te behalen doelstelling niet of niet in het jaarverslag worden vastgelegd) onder viel. In het onderhavige wetsvoorstel is in de basisregeling de grondslag verruimd, teneinde te voorkomen dat er verwarring ontstaat over het al dan niet gebruik kunnen maken van de bevoegdheden. In de Wft is er derhalve geen noodzaak meer voor versterking op dit punt. De toelichting is aangepast en aangevuld. Inwerkingtreding De Raad adviseert de inwerkingtreding van de bepalingen op elkaar af te stemmen. Bij de integratie van beide wetsvoorstellen is dit advies verwerkt. Conclusie De Raad adviseert beide voorstellen te integreren tot Ć©Ć©n wijzigingswetsvoorstel met Ć©Ć©n toelichting. Aan dit advies is gevolg gegeven. 3. Maatstaven van redelijkheid en billijkheid De Raad adviseert in de toelichting te verduidelijken hoe het begrip āmaatstaven van redelijkheid en billijkheidā moet worden opgevat en te verduidelijken of, en zo ja hoe, deze nationale maatstaven in een internationale context uitgelegd moeten worden. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid in artikel 2:135 BW zijn dezelfde als die in artikel 6:248 en artikel 2:8 BW. Op basis van artikel 3:12 BW geldt dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken. Toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid op bonussen van bestuurders betreft de vraag of een bonus als excessief moet worden beschouwd. Dit hangt af van verschillende factoren: de omvang van het bedrijf, de sector, de beloningsverhoudingen binnen het bedrijf. Zo kan het in een snel groeiend bedrijf of sector gebruikelijk zijn om een relatief laag vast salaris en hoge bonussen in aandelen of opties uit te keren om de loonkosten beperkt te houden. Indien een bedrijf internationaal actief is kunnen ook de beloningsverhoudingen van buitenlandse onderdelen worden meegewogen. Ook de reeds vermelde door de Hoge Raad in het arrest Stoof/Mammoet genoemde omstandigheden kunnen een rol spelen. Voor Nederlandse beursvennootschappen bevat de Code principes die kunnen worden opgevat als breed gedragen algemene opvattingen over goede corporate governance. De principes zijn uitgewerkt in best practice bepalingen die een nadere invulling vormen van de algemene beginselen van goede corporate governance. Zij geven de nationale en internationale ābest practiceā weer, aldus preambule nr. 4 van de Code. Voor de maatstaven van redelijkheid en billijkheid op het terrein van bonussen is principe II.2 over de hoogte en samenstelling van de bezoldiging van belang. Dit principe bepaalt onder meer dat de bezoldigingsstructuur de belangen van de vennootschap op middellange en lange termijn bevordert en niet aanzet tot gedrag van bestuurders in hun eigen belang noch tot het nemen van risicoās die niet passen binnen de vastgestelde strategie. Vaak wordt het bezoldigingsbeleid van een groep van ondernemingen (peer group) gebruikt om de hoogte en samenstelling van de bezoldiging van bestuurders te bepalen (men zie best practice bepaling II.2.13 sub e). De peer group zal in de regel zijn samengesteld uit vergelijkbare ondernemingen in binnen- en buitenland. In de code banken wordt uitdrukkelijk verwezen naar de internationale context bij de samenstelling van de peer group (men zie bepaling 6.3.1: Het totale inkomen van een lid van de raad van bestuur staat in een redelijke verhouding tot het vastgestelde beloningsbeleid binnen de bank waarbij het totale inkomen ten tijde van de vaststelling iets beneden de mediaan van vergelijkbare functies binnen en buiten de financiĆ«le sector ligt, waarbij de relevante internationale context wordt meegewogen). In de samenstelling van de peer group komt tot uiting dat de beloningen van bestuurders niet alleen in nationale verhoudingen worden bepaald, maar ook oog wordt gehouden op vergelijkbare buitenlandse ondernemingen. Ik kom tot de conclusie dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid Nederlandse maatstaven zijn, waarin de internationale context is verdisconteerd. De vraag of uitkering van een bonus in een gegeven geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is betekent in wezen of een bonus zodanig excessief dat deze onder de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een explosieve koersstijging of plotselinge verliezen van de vennootschap of bij staatssteun. Ook kunnen externe omstandigheden zoals een financiĆ«le crisis een aanwijzing zijn. De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld. 4. Pensioenfondsen De Raad adviseert in te gaan op de toepassing van de voorstellen bij pensioenfondsen en zo nodig het voorstel aan te passen. Zoals de Raad terecht aangeeft vallen pensioenfondsen in de zin van de Pensioenwet, voor zover zij niet de rechtsvorm van een naamloze vennootschap bezitten, niet onder het voorstel.Ā Voor zover het kabinet bekend, speelt de problematiek die dit wetsvoorstel adresseert niet bij bestuurders en beleidsbepalers bij pensioenfondsen mede gelet op de vormgeving van het bestuur.Ā In het geval van ondernemings- en bedrijfstakpensioenfondsen zijn de bestuurders vertegenwoordigers van werkgevers(-organisaties) en werknemers(-organisaties). Derhalve hebben zij geen arbeidsrelatie met het pensioenfonds, maar met de betreffende werkgever of organisatie namens wieĀ zij in het bestuur deelnemen. In beide gevallen zullen zij ofwel niets ontvangen, omdat zij al een salaris van hun werkgever ontvangen of zullen er vacatiegelden worden afgedragen aan hun organisatie. Indien er bestuursleden uit de geleding van de pensioengerechtigden zijn, zal er sprake kunnen zijn van een onkosten- of vrijwilligersvergoeding. In het geval van beroepspensioenfondsen zijn de bestuursleden vertegenwoordigers van een bepaalde beroepsgroep. Aangezien zij vanwege bestuurswerkzaamheden hun eigen beroep niet kunnen uitoefenen, ontvangen zij veelal vervangingsgelden. De dagelijks beleidsbepalers zullen bij alle fondsen veelal in dienst zijn van het fonds of vanuit de betreffende onderneming gedetacheerd worden. In voorkomende gevallen zullen zij de arbeidsvoorwaarden van de onderneming volgen. Van arbeidsvoorwaarden die gekoppeld zijn aan individuele bijdragen van bestuurders of beleidsbepalers aan bestuursbesluiten ofĀ aan de prestaties van een fonds is vooralsnog niets gebleken. Dergelijke voorwaardenĀ zoudenĀ zich ook minder goed verhouden tot de wettelijke opdracht van pensioenfondsbesturen om te komen tot een integrale belangenafweging. Het kabinet is derhalve van mening datĀ uitbreiding van de reikwijdte van het voorstel tot pensioenfondsenĀ geen toegevoegde waarde heeft. Tot slot kan worden opgemerkt dat de bestuursstructuur van pensioenfondsen zal worden herzien. Mogelijke varianten die daarbij worden uitgewerkt, zijn een bestuur dat geheel of gedeeltelijk uit externe deskundigen komt te bestaan. Het ligt meer in de rede de beloningsdiscussie in dat kader te bekijken. 5. Deskundigheidtoetsing commissarissen Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State is de toelichting aangevuld. 6. Redactionele kanttekening Aan de redactionele kanttekening is gevolg gegeven bij de integratie van beide wetsvoorstellen (en daarmee ook de opschriften). Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 2:135 lid 7 en artikel 2:383c BW te verduidelijken en de memorie van toelichting daarop aan te vullen. Verder is, mede naar aanleiding van het algemeen overleg met de Tweede Kamer d.d. 22 juni 2010, de memorie van toelichting aangevuld op het punt van de vervanging van het amendement Tang/Irrgang over het bevriezen van beloningen door artikel 135 lid 7 en is de rol van de raad van commissarissen nader toegelicht. Tevens is de paragraaf over administratieve lasten aangevuld. Ik moge U, mede namens de Minister van FinanciĆ«n, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, DOCPROPERTY ondertekening Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid van 13 juli 2009, COM(2009) 362. Kamerstukken II, 2009-2010, 31 058, nr. 29. De leden 5 tot en met 7 van artikel 2:135 BW uit het oorspronkelijke wetsvoorstel zijn vernummerd tot de leden 6 tot en met 8 vanwege de inwerkingtreding van de Wet van 30 juni 2010 tot wijziging van BoekĀ 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een recht voor de ondernemingsraad van naamloze vennootschappen om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid (Stb. 2010, 250) per 1 juli 2010. HR 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet), JAR 2008, 204. Kamerstukken II, 2009-2010, 32013, nr. 3. Kamerstukken II, 2009-2010, 32 013, nr. 12, p. 3 en http://www.minfin.nl/Actueel/Kamerstukken/2010/05/Implementatie_hervormi ngen_financiĆ«le_sector. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar het Besluit beheerst beloningsbeleid. Beoogd wordt dat dit besluit op 1 januari 2011 in werking treedt. Het besluit wordt derhalve op korte termijn naar de Raad van State verzonden. De consultatieversie is te vinden op HYPERLINK "http://www.minfin.nl/Actueel/Consultaties/2010/04/Besluit_beheerst_belo ningsbeleid_Wft" http://www.minfin.nl/Actueel/Consultaties/2010/04/Besluit_beheerst_belon ingsbeleid_Wft . Dit besluit bevat ook een publicatieplicht. Zie onder āgeldend recht en codesā. Men zie over de samenstelling van een peer group in verband met de prijsbepaling van aandelen de uitspraak van de Ondernemingskamer van 31 juli 2006 inzake Vodafone/VEB, LJN AY7972. Kamerstukken II 2009-2010, 31 058, nr. 30. Kamerstukken II, 2009-2010, 31 058, nr. 24. DOCPROPERTY rubriceringvolg DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 DOCPROPERTY _van van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 2 DOCPROPERTY rubricering if NUMPAGES 8 = "1" "" " DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE 1 DOCPROPERTY _van van NUMPAGES 8 " Pagina 1 van 8 DOCPROPERTY directoraatvolg Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken DOCPROPERTY directoraatnaamvolg Directie Wetgeving DOCPROPERTY onderdeelvolg Sector Privaatrecht DOCPROPERTY _datum Datum DOCPROPERTY datum 10 september 2010 DOCPROPERTY _onskenmerk DOCPROPERTY onskenmerk DOCPROPERTY rubricering