[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32512 NR Wijz. van boek 2 van het BW en de Wet op het financieel toezicht i.v.m. de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen

Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen

Nader rapport

Nummer: 2010D35882, datum: 2010-09-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z13189:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector privaatrecht

Ā 

Schedeldoekshaven 100

2511 EXĀ Ā Den Haag

Postbus 20301

2500 EHĀ Ā Den Haag

www.rijksoverheid.nl/justitie

Ā 

Contactpersoon

mw. mr. M.  Meinema

Ā 

TĀ Ā 070 370 75 22

FĀ Ā 070 370 70 84

m.meinema@minjus.nl

Ā 

Registratienummer

5667713/10/6

Ā 











  DOCPROPERTY rubricering   

  DOCPROPERTY _aankoningin  Aan de Koningin 







	  DOCPROPERTY _datum  Datum 	  DOCPROPERTY datum  10 september 2010 

  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY onderwerp  Voorstel
van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op
het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en
terugvordering van bonussen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers
en deskundigheidstoetsing va n commissarissen





Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband
met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen van
bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van
commissarissen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 juni 2010,
no. 10.001579 en van 10 juni 2010, no. 10.001617, machtigde Uwe
Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde
voorstel van wet rechtstreeks aan ons te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 15 juli 2010, no. W03.10.0207/II en W06.10.0214/III bied ik U
hierbij, mede namens de Minister van Financiƫn, aan.

Het kabinet is de Raad erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het
advies inzake bovenvermelde voorstellen is uitgebracht. 

Naar aanleiding van het advies wordt het volgende opgemerkt.

De Raad adviseert beide voorstellen te integreren. In dit kader heeft de
Raad Ć©Ć©n advies uitgebracht op de twee wetsvoorstellen. Aan het advies
van de Raad heeft het kabinet gevolg gegeven.

1.	 Internationale en nationale context van de voorstellen

Internationale context

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State over de
internationale context van de voorstellen is de toelichting aangevuld.
Onderdeel daarvan is aanpassing van de toelichting naar aanleiding van
de wijziging van de kapitaalvereisten richtlijn. 

Het kabinet beoogt met het wetsvoorstel de negatieve effecten van
buitensporige bonussen tegen te gaan. Het verheugt het kabinet dat de
Raad begrip heeft voor de wens van het kabinet om te komen tot nadere
regelgeving. In de besluitvorming is meegewogen dat deze regelgeving ook
gevolgen zou kunnen hebben voor de Nederlandse concurrentiepositie en
het vestigingsklimaat. Zou Nederland ten opzichte van ons omringende
landen strengere regels hanteren, dan zou dit tot gevolg kunnen hebben
dat Nederlandse beursvennootschappen en financiƫle ondernemingen
bijvoorbeeld voor internationale topbestuurders minder aantrekkelijk
zouden worden. De verwachting is dat een dergelijk effect zal
uitblijven. De voorgestelde regeling laat het aan bedrijven zelf over om
te bepalen welke beloningsstructuur voor hen passend is, mede gelet op
de beloningen die vergelijkbare ondernemingen betalen aan hun
bestuurders. De voorgestelde regeling maakt het wel eenvoudiger voor
bedrijven om onvoorziene en onbedoelde uitschieters in bonussen te
voorkomen via de aanpassingsbevoegdheid en om onterechte uitkeringen
terug te vorderen. Het kabinet is van mening dat de aanpassings- en
terugvorderingsbevoegdheid ook in internationaal verband goed
verdedigbaar zijn.  

De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld.

Geldend recht en codes 

Zoals vermeld in de brief van 31 maart 2010 over de bevoegdheden
aangaande bezoldiging van bestuurders (claw back en redelijkheidstoets),
kan aanpassing van de uitbetaling van een overeengekomen bonus op basis
van de bestaande wetgeving in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden - men
vergelijke artikel 6:248 lid 2 en 6:258 lid 1 van het BW. De
vennootschap ā€“ in de praktijk doorgaans de raad van commissarissen ā€“
kan weigeren een overeengekomen bonus uit te keren indien dit in de
gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn of kan de rechter verzoeken om wijziging of
gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst wegens onvoorziene
omstandigheden. Voorts kan de vennootschap een bonus die is uitgekeerd
zonder rechtsgrond als onverschuldigd betaald terugvorderen van de
ontvanger (artikel 6:203 BW). Artikel 2:135 lid 6 BW beoogt de bestaande
bevoegdheden van de raad van commissarissen expliciet te maken. Door de
toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid op een
bijzonder geval, namelijk de uitkering van een bonus, krijgen deze
maatstaven een nadere inkleuring en concretisering. 

Zoals de Raad opmerkt, is artikel 7:611 BW van toepassing wanneer een
bestuurder een arbeidsovereenkomst heeft met de vennootschap. De Raad
wijst daarbij op de mogelijkheid van eenzijdige wijziging van de
arbeidsvoorwaarden, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad
van 2 april 2004 (Drankencentrale/Blakborn). Voor zover het gebruik
maken van de bevoegdheid tot aanpassing van een bonus op basis van
artikel 2:135 lid 6 BW leidt tot een wijziging van de arbeidsvoorwaarden
lijkt tevens van belang het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008
(Stoof/Mammoet). In deze zaak heeft de Hoge Raad overwogen dat bij de
beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de
omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, dient te
worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding
heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de
arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In
dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden
genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het
voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het
gedane voorstel, alsmede ā€“ naast het belang van de werkgever en de
door hem gedreven onderneming ā€“ de positie van de betrokken werknemer
aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd
blijven van de arbeidsvoorwaarden. De Hoge Raad maakt daarbij een
onderscheid tussen de bevoegdheid van de werkgever op grond van artikel
7:613 BW tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde op basis van een
schriftelijk wijzigingsbeding en de situatie, bij het ontbreken van een
dergelijk beding, waarin er sprake is van gewijzigde omstandigheden die
aanleiding kunnen zijn tot een voorstel van de werkgever om de
arbeidsvoorwaarden te wijzigen, waarbij de voor de werkgever en de
werknemer over en weer uit artikel 7:611 BW voortvloeiende
verplichtingen van belang zijn. Gelet op de norm ā€œnaar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaarā€ in artikel 2:135 lid 6 BW
zal in geval van aanpassing van de hoogte van de bonus in de praktijk
zijn voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde voorwaarden.

De mogelijkheid om onder omstandigheden bonussen aan te passen of terug
te vorderen bestaat ook al in de Nederlandse corporate governance code
(hierna: de Code)  en de code banken. Beide codes gaan uit van het
ā€˜pas toe of leg uitā€™ beginsel. Dit betekent dat afwijking van de
codebepalingen is toegestaan, bijvoorbeeld indien de wederzijdse
instemming om dergelijke bevoegdheden in de overeenkomst met de
bestuurder vast te leggen ontbreekt.

Indien de vennootschap een beroep doet op de bestaande beperkende
werking van de redelijkheid en billijkheid of op onverschuldigde
betaling is er sprake van een eenzijdige rechtshandeling. Het beroep zal
naar alle waarschijnlijkheid uiteindelijk door de rechter worden
beoordeeld, waarbij de uitkomst niet op voorhand vaststaat. De Code en
de code banken gaan uit van een contractuele benadering. In de
systematiek van de Code worden de bevoegdheden van de raad van
commissarissen op basis van best practice bepalingen II.2.10 en II.2.11
in de overeenkomst met de bestuurder vastgelegd, dat wil zeggen met
wederzijdse instemming. Indien de wederzijdse instemming daartoe
ontbreekt, kunnen beursvennootschappen afwijken van de Code,
bijvoorbeeld door te verklaren dat bestaande contracten worden
gerespecteerd. 

Niettegenstaande een wettelijke regeling, meent het kabinet dat het de
voorkeur verdient dat bestuurders en raden van commissarissen eventuele
(al dan niet achteraf bezien) buitensporige bonussen op voorhand
trachten te voorkomen, door hiervoor in de overeenkomst met de
bestuurder een regeling te treffen. De codebepalingen sluiten aan bij
die gedachte. Uiteraard zijn op iedere overeenkomst van de vennootschap
met de bestuurder de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van
toepassing. 

Ten aanzien van het aanpassen en terugvorderen van bonussen acht het
kabinet zelfregulering via ā€˜pas toe of leg uitā€™ niet voldoende. De
codebepalingen kunnen voorts niet bewerkstelligen dat bestaande
contracten worden gewijzigd. Het kabinet meent daarom dat de relevante
bepalingen in de codes niet volstaan en dat een nadere wettelijke
regeling noodzakelijk is. Buitensporige bonussen hebben geleid tot een
ā€“ achteraf gezien - onverantwoorde risicobereidheid en tot een
onvoldoende gerichtheid op het lange termijn belang van de onderneming.
In de financiƫle sector zijn de afgelopen jaren variabele beloningen
toegekend of uitgekeerd in perioden dat de desbetreffende bedrijven
gebukt gingen onder grote financiƫle problemen als gevolg van de
wereldwijde financiƫle crisis en de sector steun van de overheid heeft
ontvangen. Daarover is in de maatschappij ophef ontstaan. In de
kabinetsreactie op de code banken is daarom reeds aangekondigd dat het
kabinet de mogelijkheid tot claw back wettelijk wil vastleggen. Het
kabinet heeft voorts aangekondigd bij eventuele nieuwe verzoeken om
staatssteun bonussen van in ieder geval bestuurders scherp te zullen
bezien. Bij toekomstige steunaanvragen zullen aan bestuurders
voorwaarden worden gesteld. Deze nieuwe voorwaarden zijn toegelicht in
de brieven van de Minister van Financiƫn van 7 april en 18 mei jl. aan
de Tweede Kamer.

De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld.

2.	 Integratie van beide wetsvoorstellen

Kring van ondernemingen

De Raad vraagt aandacht voor de samenhang tussen de in de toelichtingen
opgenomen overwegingen met betrekking tot de toepassing van de
bepalingen bij financiƫle ondernemingen. De bevoegdheid tot aanpassing
en terugvordering van bonussen van bestuurders is van toepassing bij
alle naamloze vennootschappen (op grond van artikel 2:135 lid 6 tot en
met 8 BW) en van dagelijks beleidsbepalers bij alle financiƫle
ondernemingen (op grond van artikel 1:111 Wft). De in artikel 2:135 BW
neergelegde basisregeling geldt op grond van het voorgaande ook voor
banken en verzekeraars in de vorm van een coƶperatie, onderlinge
waarborgmaatschappij of besloten vennootschap. Dit leidt voor hen,
evenals voor naamloze vennootschappen, tot een rapportageplicht over het
gebruik van de bevoegdheden in het jaarverslag. Een uitdrukkelijke
regeling voorkomt dat er bij banken en verzekeraars op het terrein van
de bezoldiging van bestuurders rechtsongelijkheid ontstaat vanwege de
rechtsvorm. Buiten de naamloze vennootschappen noemt de basisregeling
uitdrukkelijk banken en verzekeraars, omdat dit deel van de financiƫle
sector in de crisis een prominente rol had. Deze beperking is mede
ingegeven vanuit het perspectief van administratieve lasten en
nalevingskosten. 

Het kabinet acht het van belang dat de bevoegdheden tot aanpassing en
terugvordering over de volle breedte van de financiƫle sector kunnen
worden toegepast. Redenen hiervoor zijn dat de gehele sector werd
getroffen door de financiƫle crisis en dat ook bij andere financiƫle
ondernemingen dan banken en verzekeraars zich excessen in bonussen
kunnen voordoen. Daarom is de regeling in de Wft op een aantal punten
uitgebreid ten opzichte van de BW-regeling. Bovendien sluit dit aan bij
de kring van alle financiƫle ondernemingen waarvoor de voorwaarden met
betrekking tot het beloningsbeleid ingevolge de Wft gelden. 

De Raad vraagt aandacht voor mogelijke overlap tussen de bepalingen in
het BW en de bepalingen in de Wft. Een zekere mate van overlap tussen de
basisregeling in het BW en de uitbreidingen voor de financiƫle sector
in de Wft zal altijd aan de orde zijn aangezien binnen de groep naamloze
vennootschappen zich ook financiƫle ondernemingen bevinden. Het BW gaat
uit van rechtspersonen met organen die over bevoegdheden beschikken,
terwijl de Wft sectorale wetgeving bevat ongeacht de rechtsvorm van de
(financiƫle) onderneming. Deze verschillen leiden ertoe dat enige mate
van overlap niet te voorkomen is zonder dat er hiaten ontstaan. Naar de
mening van het kabinet levert deze overlap geen problemen of
onduidelijkheden op, aangezien de vormgeving van de bevoegdheden
identiek is. 

Bonussen of variabele beloningen

De Raad vraagt aandacht voor de grondslag voor de bevoegdheid tot
aanpassing of terugvordering van bonussen. Op grond van de Wft zijn de
leden 6 en 8 van artikel 2:135 BW van overeenkomstige toepassing bij
financiƫle ondernemingen. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad
is de grondslag in artikel 2:135 BW uitgebreid. De grondslag ā€˜bonusā€™
was in eerste instantie gedefinieerd als het deel van de beloning dat
afhankelijk is gesteld van het bereiken van bepaald vooraf omschreven
doelen. In de Wft werd een bredere definitie gehanteerd waar elk
niet-vast beloningsbestanddeel (zoals winstdelingen en variabele
beloningen waarbij de te behalen doelstelling niet of niet in het
jaarverslag worden vastgelegd) onder viel. In het onderhavige
wetsvoorstel is in de basisregeling de grondslag verruimd, teneinde te
voorkomen dat er verwarring ontstaat over het al dan niet gebruik kunnen
maken van de bevoegdheden. In de Wft is er derhalve geen noodzaak meer
voor versterking op dit punt. De toelichting is aangepast en aangevuld. 

Inwerkingtreding

De Raad adviseert de inwerkingtreding van de bepalingen op elkaar af te
stemmen. Bij de integratie van beide wetsvoorstellen is dit advies
verwerkt.

Conclusie

De Raad adviseert beide voorstellen te integreren tot Ć©Ć©n
wijzigingswetsvoorstel met Ć©Ć©n toelichting. Aan dit advies is gevolg
gegeven. 

3.	Maatstaven van redelijkheid en billijkheid

De Raad adviseert in de toelichting te verduidelijken hoe het begrip
ā€œmaatstaven van redelijkheid en billijkheidā€ moet worden opgevat en
te verduidelijken of, en zo ja hoe, deze nationale maatstaven in een
internationale context uitgelegd moeten worden. De maatstaven van
redelijkheid en billijkheid in artikel 2:135 BW zijn dezelfde als die in
artikel 6:248 en artikel 2:8 BW. Op basis van artikel 3:12 BW geldt dat
bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, rekening
moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in
Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en
persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.

Toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid op bonussen
van bestuurders betreft de vraag of een bonus als excessief moet worden
beschouwd. Dit hangt af van verschillende factoren: de omvang van het
bedrijf, de sector, de beloningsverhoudingen binnen het bedrijf. Zo kan
het in een snel groeiend bedrijf of sector gebruikelijk zijn om een
relatief laag vast salaris en hoge bonussen in aandelen of opties uit te
keren om de loonkosten beperkt te houden. Indien een bedrijf
internationaal actief is kunnen ook de beloningsverhoudingen van
buitenlandse onderdelen worden meegewogen. Ook de reeds vermelde door de
Hoge Raad in het arrest Stoof/Mammoet genoemde omstandigheden kunnen een
rol spelen.

Voor Nederlandse beursvennootschappen bevat de Code principes die kunnen
worden opgevat als breed gedragen algemene opvattingen over goede
corporate governance. De principes zijn uitgewerkt in best practice
bepalingen die een nadere invulling vormen van de algemene beginselen
van goede corporate governance. Zij geven de nationale en internationale
ā€˜best practiceā€™ weer, aldus preambule nr. 4 van de Code. Voor de
maatstaven van redelijkheid en billijkheid op het terrein van bonussen
is principe II.2 over de hoogte en samenstelling van de bezoldiging van
belang. Dit principe bepaalt onder meer dat de bezoldigingsstructuur de
belangen van de vennootschap op middellange en lange termijn bevordert
en niet aanzet tot gedrag van bestuurders in hun eigen belang noch tot
het nemen van risicoā€™s die niet passen binnen de vastgestelde
strategie. 

Vaak wordt het bezoldigingsbeleid van een groep van ondernemingen (peer
group) gebruikt om de hoogte en samenstelling van de bezoldiging van
bestuurders te bepalen (men zie best practice bepaling II.2.13 sub e).
De peer group zal in de regel zijn samengesteld uit vergelijkbare
ondernemingen in binnen- en buitenland. In de code banken wordt
uitdrukkelijk verwezen naar de internationale context bij de
samenstelling van de peer group (men zie bepaling 6.3.1: Het totale
inkomen van een lid van de raad van bestuur staat in een redelijke
verhouding tot het vastgestelde beloningsbeleid binnen de bank waarbij
het totale inkomen ten tijde van de vaststelling iets beneden de mediaan
van vergelijkbare functies binnen en buiten de financiƫle sector ligt,
waarbij de relevante internationale context wordt meegewogen). In de
samenstelling van de peer group komt tot uiting dat de beloningen van
bestuurders niet alleen in nationale verhoudingen worden bepaald, maar
ook oog wordt gehouden op vergelijkbare buitenlandse ondernemingen. 

Ik kom tot de conclusie dat de maatstaven van redelijkheid en
billijkheid Nederlandse maatstaven zijn, waarin de internationale
context is verdisconteerd. De vraag of uitkering van een bonus in een
gegeven geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is betekent in wezen of een bonus zodanig excessief dat
deze onder de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is. Dit kan
bijvoorbeeld het geval zijn bij een explosieve koersstijging of
plotselinge verliezen van de vennootschap of bij staatssteun. Ook kunnen
externe omstandigheden zoals een financiƫle crisis een aanwijzing zijn.

De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld.

4.	Pensioenfondsen

De Raad adviseert in te gaan op de toepassing van de voorstellen bij
pensioenfondsen en zo nodig het voorstel aan te passen. Zoals de Raad
terecht aangeeft vallen pensioenfondsen in de zin van de Pensioenwet,
voor zover zij niet de rechtsvorm van een naamloze vennootschap
bezitten, niet onder het voorstel.Ā Voor zover het kabinet bekend,
speelt de problematiek die dit wetsvoorstel adresseert niet bij
bestuurders en beleidsbepalers bij pensioenfondsen mede gelet op de
vormgeving van het bestuur.Ā 

In het geval van ondernemings- en bedrijfstakpensioenfondsen zijn de
bestuurders vertegenwoordigers van werkgevers(-organisaties) en
werknemers(-organisaties). Derhalve hebben zij geen arbeidsrelatie met
het pensioenfonds, maar met de betreffende werkgever of organisatie
namens wieĀ zij in het bestuur deelnemen. In beide gevallen zullen zij
ofwel niets ontvangen, omdat zij al een salaris van hun werkgever
ontvangen of zullen er vacatiegelden worden afgedragen aan hun
organisatie. Indien er bestuursleden uit de geleding van de
pensioengerechtigden zijn, zal er sprake kunnen zijn van een onkosten-
of vrijwilligersvergoeding. In het geval van beroepspensioenfondsen zijn
de bestuursleden vertegenwoordigers van een bepaalde beroepsgroep.
Aangezien zij vanwege bestuurswerkzaamheden hun eigen beroep niet kunnen
uitoefenen, ontvangen zij veelal vervangingsgelden. 

De dagelijks beleidsbepalers zullen bij alle fondsen veelal in dienst
zijn van het fonds of vanuit de betreffende onderneming gedetacheerd
worden. In voorkomende gevallen zullen zij de arbeidsvoorwaarden van de
onderneming volgen. Van arbeidsvoorwaarden die gekoppeld zijn aan
individuele bijdragen van bestuurders of beleidsbepalers aan
bestuursbesluiten ofĀ aan de prestaties van een fonds is vooralsnog
niets gebleken. Dergelijke voorwaardenĀ zoudenĀ zich ook minder goed
verhouden tot de wettelijke opdracht van pensioenfondsbesturen om te
komen tot een integrale belangenafweging. Het kabinet is derhalve van
mening datĀ uitbreiding van de reikwijdte van het voorstel tot
pensioenfondsenĀ geen toegevoegde waarde heeft.

Tot slot kan worden opgemerkt dat de bestuursstructuur van
pensioenfondsen zal worden herzien. Mogelijke varianten die daarbij
worden uitgewerkt, zijn een bestuur dat geheel of gedeeltelijk uit
externe deskundigen komt te bestaan. Het ligt meer in de rede de
beloningsdiscussie in dat kader te bekijken. 

5.	Deskundigheidtoetsing commissarissen

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State is de
toelichting aangevuld.

6.	Redactionele kanttekening 

Aan de redactionele kanttekening is gevolg gegeven bij de integratie van
beide wetsvoorstellen (en daarmee ook de opschriften). Voorts is van de
gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 2:135 lid 7 en artikel 2:383c BW
te verduidelijken en de memorie van toelichting daarop aan te vullen.
Verder is, mede naar aanleiding van het algemeen overleg met de Tweede
Kamer d.d. 22 juni 2010, de memorie van toelichting aangevuld op het
punt van de vervanging van het amendement Tang/Irrgang over het
bevriezen van beloningen door artikel 135 lid 7 en is de rol van de raad
van commissarissen nader toegelicht. Tevens is de paragraaf over
administratieve lasten aangevuld.

Ik moge U, mede namens de Minister van Financiƫn, verzoeken het hierbij
gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van
toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

  DOCPROPERTY ondertekening   

 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de
kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties,
alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid van 13
juli 2009, COM(2009) 362.

 Kamerstukken II, 2009-2010, 31 058, nr. 29.

 De leden 5 tot en met 7 van artikel 2:135 BW uit het oorspronkelijke
wetsvoorstel zijn vernummerd tot de leden 6 tot en met 8 vanwege de
inwerkingtreding van de Wet van 30 juni 2010 tot wijziging van BoekĀ 2
van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een recht
voor de ondernemingsraad van naamloze vennootschappen om een standpunt
kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en
besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en
commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid (Stb.
2010, 250) per 1 juli 2010.

 HR 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet), JAR 2008, 204.

 Kamerstukken II, 2009-2010, 32013, nr. 3.

 Kamerstukken II, 2009-2010, 32 013, nr. 12, p. 3 en
http://www.minfin.nl/Actueel/Kamerstukken/2010/05/Implementatie_hervormi
ngen_financiƫle_sector.

 Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar het Besluit
beheerst beloningsbeleid. Beoogd wordt dat dit besluit op 1 januari 2011
in werking treedt. Het besluit wordt derhalve op korte termijn naar de
Raad van State verzonden. De consultatieversie is te vinden op  
HYPERLINK
"http://www.minfin.nl/Actueel/Consultaties/2010/04/Besluit_beheerst_belo
ningsbeleid_Wft" 
http://www.minfin.nl/Actueel/Consultaties/2010/04/Besluit_beheerst_belon
ingsbeleid_Wft . Dit besluit bevat ook een publicatieplicht.

  Zie onder ā€œgeldend recht en codesā€.

 Men zie over de samenstelling van een peer group in verband met de
prijsbepaling van aandelen de uitspraak van de Ondernemingskamer van 31
juli 2006 inzake Vodafone/VEB, LJN AY7972.

 Kamerstukken II 2009-2010, 31 058, nr. 30.

 Kamerstukken II, 2009-2010, 31 058, nr. 24.



  DOCPROPERTY rubriceringvolg   



	  DOCPROPERTY rubricering   	  DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE   \*
MERGEFORMAT  2    DOCPROPERTY _van  van    SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT
 2 





	  DOCPROPERTY rubricering   	  if   NUMPAGES  8  = "1" "" " 
DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE  1    DOCPROPERTY _van  van   
NUMPAGES  8 " Pagina 1 van 8 





  DOCPROPERTY directoraatvolg  Directoraat-Generaal Wetgeving,
Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

   DOCPROPERTY directoraatnaamvolg  Directie Wetgeving   DOCPROPERTY
onderdeelvolg    

Sector Privaatrecht

  DOCPROPERTY _datum  Datum 

  DOCPROPERTY datum  10 september 2010 

  DOCPROPERTY _onskenmerk   

  DOCPROPERTY onskenmerk   





  DOCPROPERTY rubricering