[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32522 NR over een verandering in de Grondwet over de Nederlandse taal

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een bepaling over de Nederlandse taal en het doen vervallen van additionele artikelen die zijn uitgewerkt

Nader rapport

Nummer: 2010D37021, datum: 2010-09-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z13686:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 maart 2010,
no.10.000544, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 5 augustus 2010, nr. W01.10.0071/I, bied
ik U hierbij aan.

I. Inleiding

Na enkele beschouwingen over de aard van de Grondwet schetst de Raad in
dit onderdeel van zijn advies de voorgeschiedenis van het onderwerp taal
in de Grondwet. De Raad gaat met name in op enkele ontwikkelingen sinds
1995, toen de Raad adviseerde over het initiatiefvoorstel Koekkoek/Van
Middelkoop (Kamerstukken II 1995/96, 24 431, A). Ik ben van mening dat
de door de Raad geschetste ontwikkelingen in Nederland en Europa in
belangrijke mate bijdragen aan de rechtvaardiging van grondwettelijke
verankering van de Nederlandse taal. De Raad wijst onder meer op het
breed gevoerde debat en overheidsbeleid gericht op integratie. Dat de
Nederlandse taal daarin een grote rol speelt, blijkt uit het bestaan van
wettelijke eisen, die de afgelopen jaren zijn ingevoerd, met betrekking
tot de kennis van de Nederlandse taal. Op grond van artikel 8 van de
Rijkswet op het Nederlanderschap is kennis van de Nederlandse taal sinds
2003 een vereiste voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Een
recente wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap vereist in
aanvulling daarop ook bij naturalisatie op de Nederlandse Antillen of
Aruba kennis van de Nederlandse taal, naast de taal die in het
desbetreffende landsdeel gangbaar is. Kennis van de Nederlandse taal is
tevens een inburgeringseis. De memorie van toelichting (paragraaf 1 en
2) is op dit punt aangevuld.

Het door de Raad uitgevoerde rechtsvergelijkende onderzoek naar opneming
van taalbepalingen in nationale grondwetten van de zevenenveertig
lidstaten van de Raad van Europa is buitengewoon nuttig. Daaruit blijkt
in de eerste plaats dat het allerminst uitzonderlijk is om een bepaling
over de taal of talen van een land in de grondwet op te nemen. Zoals de
Raad opmerkt verschilt de wijze waarop landen taal een plaats in hun
grondwet geven, mede gelet op de verschillende redenen voor de
grondwettelijke verankering daarvan. In de memorie van toelichting
(paragraaf 1) is uiteengezet dat de regering de Nederlandse taal
beschouwt als een belangrijk onderdeel van de Nederlandse cultuur en
identiteit, alsmede dat onze taal zorgvuldig dient te worden onderhouden
en beschermd. In aanvulling daarop heb ik naar aanleiding van de
opmerkingen van de Raad in de memorie van toelichting geëxpliciteerd
dat cultuurbehoud één van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is. 

In het rechtsvergelijkende onderzoek zie ik aanleiding om in het eerste
lid van artikel 23a te verduidelijken dat het Nederlands de
“officiële” taal van Nederland is. In de meerderheid van de landen
met een taalbepaling wordt in de grondwet gesproken van een
“officiële” taal of talen, dan wel van “state language” of
“national language”. Ik kies ervoor om in het eerste lid te spreken
van de “officiële taal” van Nederland. Die keuze sluit aan bij
nadere regeling van het gebruik van de officiële taal in het verkeer
met de overheid in het derde lid van artikel 23a. 

II. Beoordeling voorstel

1. Taalbepaling als zodanig

De Raad adviseert om in de toelichting nader en overtuigend te
rechtvaardigen waarom de regering voorstelt de Nederlandse taal
grondwettelijk te verankeren. Anders dan de Raad lijkt te
veronderstellen, is bescherming van het Nederlands in de wereld waarin
het Engels steeds dominanter wordt, niet het enige motief voor
grondwettelijke verankering van de taal. In de paragraaf 1 van de
memorie van toelichting is eveneens uiteengezet dat verankering van het
Nederlands in de Grondwet zal moeten bijdragen aan het zorgvuldig
onderhouden en beschermen van de taal, vanuit een oogpunt van behoud van
de Nederlandse cultuur. Welk belang daaraan door een brede kring uit de
Nederlandse bevolking wordt gehecht, blijkt onder meer uit de door de
Raad geschetste ontwikkelingen van de laatste jaren, zoals het debat
over de Nederlandse identiteit en de beweegreden van Nederlandse burgers
voor het uitbrengen van hun stem bij het referendum met betrekking tot
het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa. De duur van
de discussie over de plaats van het Nederlands in de samenleving en in
de Grondwet wijst volgens mij niet op een gebrek aan noodzaak van
grondwettelijke verankering, zoals de Raad in zijn advies bij het
initiatiefwetsvoorstel Koekkoek/Van Middelkoop uit 1995 nog betoogde,
maar juist op een onverminderde wens om dit te realiseren, een wens die
ook naar het oordeel van de Raad in brede kring wordt gedragen. Ik heb
de memorie van toelichting in deze zin aangevuld.

2. Officiële taal

a. Klassiek grondrecht?

De Raad meent dat het gebruik van de term klassiek grondrecht voor het
derde lid van artikel 23a niet past in de historische karakteristiek van
klassieke grondrechten. Ik heb in de toelichting de term “klassiek”
laten vervallen: het ging erom dat het hier een grondrecht betreft dat
een “subjectief recht” inhoudt. Dat wil zeggen dat het derde lid een
juridische aanspraak jegens de overheid geeft en daarmee rechtstreeks
normatieve betekenis heeft. 

De Raad suggereert dat de compositie van het voorgestelde artikel 23a
afwijkt van de opbouw van hoofdstuk 1 van de Grondwet. Dat is naar mijn
oordeel niet het geval. Meer bepalingen in hoofdstuk 1 van de Grondwet,
zoals de artikelen 19 en 23, bevatten zowel een subjectief recht als een
zorgplicht (en niet in alle gevallen in die volgorde).  Bovendien volgen
die bepalingen op andere sociale grondrechten in dat hoofdstuk.

b. Wettelijke verankering

In reactie op de kanttekeningen van de Raad bij het voorgestelde derde
lid, merk ik op dat ik hecht aan handhaving van die bepaling. Zoals in
de memorie van toelichting (onderdeel 3) bij het voorstel uiteengezet
is, vormt de verankering van het Nederlands in deze vorm de
belangrijkste waarborg van dit wetsvoorstel en leent dit punt zich heel
goed voor constitutionele verankering en verruiming in de vorm van een
subjectief recht, naast de bestaande wettelijke regeling. Hiermee krijgt
de onderhavige bepaling over de taal een juridisch-normatieve betekenis.

Voorts merkt de Raad terecht op dat de regelingsopdracht, zoals
neergelegd in het vierde lid, ook (voor Bonaire) het Papiaments en (voor
Saba en Sint Eustatius) het Engels dient te bevatten. Ik neem de
suggestie van de Raad over om deze toevoeging mee te nemen in een
voorstel tot wijziging van de Grondwet waarbij de positie van de
BES-eilanden in de Grondwet wordt geregeld.

3. Sociaal grondrecht

Dat de overheid de kennis en het gebruik van het Nederlands naar
vermogen bevordert, is naar het oordeel van de Raad zodanig evident dat
die opdracht geen positivering behoeft in de Grondwet. Ik ben van mening
dat opname van die zorgplicht – die de Raad op zichzelf onderschrijft
– in de Grondwet wel degelijk past binnen het karakter van de
Grondwet. De formulering van het voorgestelde sociale grondrecht lijkt
sterk op andere reeds in de Grondwet opgenomen sociale grondrechten. Net
zoals er een zorgplicht bestaat voor de natuurlijke leefomgeving, geldt
er een zorgplicht voor de culturele ‘omgeving’, waarvan de
Nederlandse taal deel uitmaakt. 

III. Overige opmerkingen

1. Relatie tot voorstel-Halsema

De Raad vraagt aandacht voor de relatie tussen het voorgestelde derde
lid en het initiatiefvoorstel van het lid Halsema tot verandering in de
Grondwet (voorstel-Halsema), welk voorstel in eerste lezing is
aangenomen en in tweede lezing aanhangig is gemaakt (Stb. 2009, 120 en
Kamerstukken 32 334). Ik wil op dit moment echter niet vooruitlopen op
de uitkomst van de behandeling van de tweede lezing van het
voorstel-Halsema. Indien het voorstel-Halsema ook in de tweede lezing
wordt aangenomen en tot wet wordt verheven, kan worden bezien of en zo
ja welke gevolgen de daarin voorziene wijziging van artikel 120 van de
Grondwet heeft voor het onderhavige voorstel.

2. Beantwoording voorgelegde vragen

a. Plaats in de Grondwet

De Raad maakt een aantal opmerkingen over de plaats van het voorgestelde
artikel in de Grondwet. Zoals de Raad terecht signaleert bevat het
voorgestelde artikel meerdere elementen die verschillend kunnen worden
gekarakteriseerd. Daarnaast bevat hoofdstuk 1 van de Grondwet, anders
dan de Raad lijkt te veronderstellen, geen strikte onderverdeling tussen
klassieke en sociale grondrechten. Daaraan kan dus geen doorslaggevend
argument worden ontleend om het voorgestelde artikel elders in hoofdstuk
1 van de Grondwet op te nemen. 

Nu ik er niet voor heb gekozen het voorgestelde artikel te beperken tot
een grondwettelijke bepaling als zodanig vergezeld van een
regelingsopdracht, zie ik geen aanleiding de suggestie van de Raad tot
opneming in hoofdstuk 5 van de Grondwet te volgen. 

Ik zie dan ook geen aanleiding de plaats van het voorgestelde artikel
23a te heroverwegen. 

b. Noodzaak nieuwe/gewijzigde wetgeving in verband met het derde lid van
artikel 23a

In reactie op de aan de Raad voorgelegde vraag of het voorgestelde
artikel 23a, derde lid, noopt tot nieuwe wetgeving of tot wijziging van
bestaande wetgeving wijst de Raad op artikel 2:6 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb). De Raad gaat ervan uit dat het voorgestelde derde
lid een striktere beperkingsmogelijkheid kent dan het thans bestaande
artikel 2:6, eerste lid, Awb. Naar ik aanneem doelt de Raad erop dat de
formulering van artikel 2:6, eerste lid, Awb (“bij wettelijk
voorschrift”) ook ruimte biedt aan het maken van uitzonderingen via
een autonome gemeentelijke of provinciale verordening, terwijl de
voorgestelde bepaling in de Grondwet daarvoor een formeel-wettelijke
basis vereist.

Voorts is de werkingssfeer van artikel 2:6 Awb beperkt tot
“bestuursorganen”, zoals de Raad ook aangeeft, terwijl het
voorgestelde derde lid spreekt over “de overheid”. De organen,
personen en colleges genoemd in artikel 1:1, tweede lid, Awb zijn wel
als overheid aan te merken, maar vallen buiten het
bestuursorgaan-begrip. 

Naar mijn oordeel bestaat er dan ook aanleiding te bezien of artikel 2:6
Awb aanpassing behoeft. Het voorgestelde artikel III, dat de
inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 23a, derde lid, regelt,
biedt daarvoor ook de gelegenheid. 

3.  De redactionele kanttekening van de Raad van State is niet
overgenomen. Uit de formulering van het voorgestelde artikel 23a, derde
lid, blijkt reeds voldoende duidelijk dat de clausule "behoudens in de
gevallen bij of krachtens de wet bepaald" betrekking heeft op beide
onderdelen van dit lid.

Ik moge U, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene
Zaken en mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verzoeken
het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te
zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Minister van Justitie,

 Die eis van een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate
van kennis van de Nederlandse taal is ingevoerd bij Rijkswet van 21
december 2000, Stb. 618 (in werking getreden op 1 april 2003). 

 Rijkswet van 17 juni 2010, Stb. 242. Deze wet treedt in werking op 1
oktober 2010.

 Artikel 7 Wet inburgering, Wet van 30 november 2006, Stb. 625 (in
werking getreden op 1 januari 2007).

 Zie ook Kamerstukken II 1975/76, 13 873, nr. 3, p. 4-6 (paragraaf 2).

  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  9 september 2010 

  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2010-0000589367 











  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  4 







  DOCPROPERTY  Directie  \* MERGEFORMAT  Constitutionele Zaken en
Wetgeving 

  DOCPROPERTY  Onderdeel  \* MERGEFORMAT  Wetgeving Staatsinrichting en
grondrechten 

  DOCPROPERTY  Bezoekadres  \* MERGEFORMAT  Herengracht 17

2511 EG  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Postadres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  InternetAdres  \* MERGEFORMAT  www.rijksoverheid.nl 

  DOCPROPERTY  Contactpersoon_kop  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  CPNaam  \* MERGEFORMAT  mr. P.M. van den Eijnden  

  DOCPROPERTY  T_kop  \* MERGEFORMAT  T    DOCPROPERTY  CPTel  \*
MERGEFORMAT  070 426 7169 

  DOCPROPERTY  CPEmail  \* MERGEFORMAT  Pien.eijnden@minbzk.nl 



  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2010-0000589367 

  DOCPROPERTY  UwKenmerk_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Bijlagen_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  AantalBijl  \* MERGEFORMAT   





  DOCPROPERTY  Retouradres_kop  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  Retouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011 2500 EA  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Koningin 



  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 	  DOCPROPERTY  Datum 
\* MERGEFORMAT  9 september 2010 

  DOCPROPERTY  Onderwerp_kop  \* MERGEFORMAT  Betreft 			  DOCPROPERTY 
Onderwerp  \* MERGEFORMAT  Nader rapport inzake het voorstel van wet
houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te
nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een
bepaling over de Nederlandse taal en het doen vervallen  van additionele
artikelen die zijn uitgewerkt





  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  4