[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32137 Vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek)

Vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek)

Eindtekst

Nummer: 2010D37773, datum: 2010-09-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z16889:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

28 september 2010



Vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van
het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10
Burgerlijk Wetboek)



	GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de bestaande
wettelijke regelingen ter zake van het internationaal privaatrecht te
consolideren en, voorafgegaan door een Titel Algemene bepalingen, onder
te brengen in een nieuw Boek van het Burgerlijk Wetboek;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	In het Burgerlijk Wetboek wordt na Boek 8 een nieuw Boek 10 ingevoegd,
luidende:

BOEK 10 INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

TITEL 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

	De in dit Boek en andere wettelijke regelingen vervatte regels van
internationaal privaatrecht laten de werking van voor Nederland bindende
internationale en communautaire regelingen onverlet.

Artikel 2

	De regels van internationaal privaatrecht en het door die regels
aangewezen recht worden ambtshalve toegepast.

Artikel 3

	Op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter is
het Nederlandse recht van toepassing.

Artikel 4

	Indien de vraag welke rechtsgevolgen aan een feit toekomen bij wijze
van voorvraag in verband met een andere, aan vreemd recht onderworpen
vraag moet worden beantwoord, wordt de voorvraag beschouwd als een
zelfstandige vraag.

Artikel 5

	Onder de toepassing van het recht van een staat wordt verstaan de
toepassing van de rechtsregels die in die staat gelden met uitzondering
van het internationaal privaatrecht.

Artikel 6

	Vreemd recht wordt niet toegepast, voor zover de toepassing ervan
kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Artikel 7

	1. Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de
inachtneming waarvan een staat zo veel belang hecht voor de handhaving
van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische
organisatie, dat zij moeten worden toegepast op elk geval dat onder de
werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overigens van toepassing
is.

	2. De toepassing van het recht waarnaar een verwijzingsregel verwijst,
blijft achterwege, voor zover in het gegeven geval bepalingen van
Nederlands bijzonder dwingend recht toepasselijk zijn

	3. Bij de toepassing van het recht waarnaar een verwijzingsregel
verwijst, kan gevolg worden toegekend aan bepalingen van bijzonder
dwingend recht van een vreemde staat waarmee het geval nauw is
verbonden. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden
toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en strekking alsmede met
de gevolgen die uit het toepassen of het niet toepassen van deze
bepalingen zouden voortvloeien.

Artikel 8

	1. Het recht dat is aangewezen door een wettelijke regel die berust op
een veronderstelde nauwe band met dat recht, blijft bij uitzondering
buiten toepassing, indien, gelet op alle omstandigheden van het geval,
kennelijk de in die regel veronderstelde nauwe band slechts in zeer
geringe mate bestaat, en met een ander recht een veel nauwere band
bestaat. In dat geval wordt dat andere recht toegepast.

	2. Lid 1 is niet van toepassing in geval van een geldige rechtskeuze
van partijen.

Artikel 9

	Aan een feit waaraan rechtsgevolgen toekomen naar het recht dat
toepasselijk is volgens het internationaal privaatrecht van een
betrokken vreemde staat, kunnen, ook in afwijking van het naar
Nederlands internationaal privaatrecht toepasselijke recht, in Nederland
dezelfde rechtsgevolgen worden toegekend voor zover de niet-toekenning
van zodanige gevolgen een onaanvaardbare schending zou zijn van het bij
partijen levende gerechtvaardigde vertrouwen of van de rechtszekerheid.

Artikel 10

	Voor zover een rechtskeuze is toegelaten, dient deze uitdrukkelijk te
zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk te blijken.

Artikel 11

	1. Of een natuurlijke persoon minderjarig is en in hoeverre hij bekwaam
is rechtshandelingen te verrichten, wordt bepaald door zijn nationale
recht. Indien de betrokken persoon de nationaliteit van meer dan een
staat bezit en hij in een van deze staten zijn gewone verblijfplaats
heeft, geldt het recht van die staat als zijn nationale recht. Heeft hij
zijn gewone verblijfplaats niet in een van deze staten, dan geldt als
zijn nationale recht het recht van de staat van zijn nationaliteit,
waarmee hij alle omstandigheden in aanmerking genomen het nauwst
verbonden is.

	2. Ten aanzien van een meerzijdige rechtshandeling die valt buiten het
toepassingsgebied van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees
Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van
toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PbEU L 177)
is artikel 13 van die Verordening van overeenkomstige toepassing op het
beroep op handelingsonbekwaamheid of handelingsonbevoegdheid van een
natuurlijk persoon die partij is bij die rechtshandeling.

Artikel 12

	1. Een rechtshandeling is wat de vorm betreft geldig indien zij voldoet
aan de vormvereisten van het recht dat op de rechtshandeling zelf van
toepassing is, of van het recht van de staat waar de rechtshandeling is
verricht.

	2. Een rechtshandeling die is verricht tussen personen die zich in
verschillende staten bevinden, is wat de vorm betreft geldig indien zij
voldoet aan de vormvereisten van het recht dat op de rechtshandeling
zelf van toepassing is, of van het recht van een van die staten, of van
het recht van de staat waar een van die personen zijn gewone
verblijfplaats heeft.

	3. Indien de rechtshandeling is verricht door een vertegenwoordiger,
wordt onder een staat als bedoeld in de leden 1 en 2, verstaan de staat
waar de vertegenwoordiger zich ten tijde van het verrichten van de
rechtshandeling bevindt, of waar deze op dat tijdstip zijn gewone
verblijfplaats heeft.

Artikel 13

	Het recht dat een rechtsverhouding of rechtsfeit beheerst, is tevens
van toepassing voor zover het ten aanzien van die rechtsverhouding of
dat rechtsfeit wettelijke vermoedens vestigt of regels over de verdeling
van de bewijslast bevat.

Artikel 14

	Of een recht of rechtsvordering is verjaard of vervallen, wordt bepaald
door het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding waaruit dat
recht of die rechtsvordering is ontstaan.

Artikel 15

	1. Indien het nationale recht van een natuurlijke persoon van
toepassing is en de staat van de nationaliteit van de betrokken persoon
twee of meer rechtsstelsels kent die van toepassing zijn op
verschillende categorieƫn personen of in verschillende gebiedsdelen,
bepalen de in die staat ter zake geldende regels welk van die
rechtsstelsels van toepassing is.

	2. Indien het recht van de gewone verblijfplaats van een natuurlijke
persoon van toepassing is en de staat van de gewone verblijfplaats van
de betrokken persoon twee of meer rechtsstelsels kent die van toepassing
zijn op verschillende categorieƫn personen, bepalen de in die staat ter
zake geldende regels welk van die rechtsstelsels van toepassing is.

	3. Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde regels in een staat ontbreken
of in de gegeven omstandigheden niet tot aanwijzing van een toepasselijk
rechtsstelsel leiden, wordt het rechtsstelsel van die staat toegepast
waarmee de betrokken persoon alle omstandigheden in aanmerking genomen
het nauwst verbonden is.

Artikel 16

	1. Indien het nationale recht van een natuurlijke persoon van
toepassing is en de betrokken persoon staatloos is of zijn nationaliteit
niet kan worden vastgesteld, geldt als zijn nationale recht het recht
van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.

	2. De rechten welke deze persoon vroeger heeft verkregen en welke uit
de persoonlijke staat voortvloeien, in het bijzonder de rechten
voortvloeiende uit het huwelijk, worden geƫerbiedigd.

Artikel 17

	1. De persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een
verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de
Vreemdelingenwet 2000 is verleend, alsmede van een vreemdeling die een
overeenkomstige verblijfsstatus in het buitenland heeft verkregen, wordt
beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen
woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.

	2. De rechten welke deze vreemdeling vroeger heeft verkregen en welke
uit de persoonlijke staat voortvloeien, in het bijzonder de rechten
voortvloeiende uit het huwelijk, worden geƫerbiedigd.

TITEL 2

DE NAAM

Artikel 18

	Deze titel geeft mede uitvoering aan de op 5 september 1980 te MĆ¼nchen
tot stand gekomen Overeenkomst inzake het recht dat van toepassing is op
geslachtsnamen en voornamen (Trb. 1981, 72).

Artikel 19

	1. De geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling worden bepaald
door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Onder
recht zijn mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht.
Uitsluitend voor de vaststelling van de geslachtsnaam en de voornaam
worden de omstandigheden waarvan deze afhangen beoordeeld naar dat
recht.

	2. Indien de vreemdeling de nationaliteit van meer dan een staat bezit
en hij in een van deze staten zijn gewone verblijfplaats heeft, geldt
het recht van die staat als zijn nationale recht. Heeft de betrokken
persoon zijn gewone verblijfplaats niet in een van deze staten, dan
geldt als zijn nationale recht het recht van de staat van zijn
nationaliteit waarmee hij, alle omstandigheden in aanmerking genomen,
het nauwst is verbonden.

Artikel 20

	De geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse
nationaliteit bezit, worden, ongeacht de vraag of hij nog een andere
nationaliteit heeft, bepaald door het Nederlandse recht. Dit geldt ook
indien vreemd recht van toepassing is op de familierechtelijke
betrekkingen waarvan het ontstaan of het tenietgaan gevolg kan hebben
voor de geslachtsnaam.

Artikel 21

	Een persoon die de nationaliteit van meer dan een staat bezit, kan de
ambtenaar van de burgerlijke stand verzoeken op zijn geboorteakte een
latere vermelding te plaatsen van de naam die hij voert in
overeenstemming met het niet toegepaste recht van een van die Staten.

Artikel 22

	1. In geval van verandering van nationaliteit is het recht van de staat
van de nieuwe nationaliteit van toepassing, daaronder begrepen de regels
van dat recht betreffende de gevolgen van de nationaliteitsverandering
voor de naam.

	2. De verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door een vreemdeling
brengt geen wijziging in diens geslachtsnaam en voornamen, behoudens
artikel 25 , onder b, van dit Boek en de artikelen 6 lid 5 en 12 van de
Rijkswet op het Nederlanderschap.

Artikel 23

	1. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand bij het opstellen van
een akte waarin de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling
moeten worden opgenomen het Nederlandse recht toepast omdat hij de
inhoud van het recht dat op de vaststelling van die namen toepasselijk
is niet kan vaststellen, deelt hij zijn beslissing onverwijld mede aan
de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank binnen welker
rechtsgebied de akte in de registers van de burgerlijke stand is
opgenomen.

	2. De aldus opgemaakte akte kan met overeenkomstige toepassing van
artikel 24 van Boek 1 op verzoek van iedere belanghebbende of op
vordering van het openbaar ministerie worden verbeterd. Het verzoek van
een belanghebbende wordt met toepassing van de Wet op de rechtsbijstand
van rechtswege kosteloos behandeld.

Artikel 24

	1. Indien de geslachtsnaam of de voornamen van een persoon ter
gelegenheid van de geboorte buiten Nederland zijn vastgelegd of als
gevolg van een buiten Nederland tot stand gekomen wijziging in de
persoonlijke staat zijn gewijzigd en zijn neergelegd in een
overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie
opgemaakte akte, worden de aldus vastgelegde of gewijzigde geslachtsnaam
of voornamen in Nederland erkend. De erkenning kan niet wegens
onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele
grond dat een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van deze
wet zou zijn gevolgd.

	2. Lid 1 laat onverlet de toepassing van artikel 25 van dit Boek.

Artikel 25

	1. Ter zake van de toepassing van artikel 5 van Boek 1 geldt het
volgende:

	a. Indien een kind buiten Nederland rechtsgeldig is erkend of
gewettigd, door deze erkenning of wettiging in familierechtelijke
betrekkingen tot de vader is komen te staan en daarbij het
Nederlanderschap heeft verkregen of behouden, en indien de geslachtsnaam
van dat kind niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de
zin van artikel 5 lid 2 van Boek 1, kunnen de moeder en de erkenner
gezamenlijk alsnog, tot twee jaar na de erkenning of de wettiging,
verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft
het kind op het tijdstip van de erkenning of de wettiging de leeftijd
van zestien jaren bereikt, dan kan het, tot twee jaar na de erkenning of
de wettiging, zelf alsnog verklaren of het de geslachtsnaam van de vader
of de moeder zal hebben.

	b. Indien een kind dat tijdens zijn minderjarigheid door een
Nederlander is erkend of zonder erkenning door wettiging het kind van
een Nederlander is geworden, door optie het Nederlanderschap verkrijgt
en op het tijdstip van de optie tot zijn beide ouders in
familierechtelijke betrekkingen staat, kunnen de ouders ter gelegenheid
van de optie gezamenlijk verklaren welke van hun beider geslachtsnamen
het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip van de optie de
leeftijd van zestien jaren bereikt, dan verklaart het zelf of het de
geslachtsnaam van de vader of moeder zal hebben.

	c. Indien een kind als gevolg van een buiten Nederland uitgesproken
adoptie het Nederlanderschap heeft verkregen en indien de geslachtsnaam
van dat kind na de adoptie niet is bepaald met inachtneming van een
naamskeuze in de zin van artikel 5 lid 3 van Boek 1, kunnen de ouders
alsnog, tot twee jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is
gegaan, gezamenlijk verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het
kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip waarop de uitspraak in
kracht van gewijsde gaat de leeftijd van zestien jaren bereikt, dan kan
het, tot twee jaar na dat tijdstip, zelf alsnog verklaren of het de
geslachtsnaam van de vader of de moeder zal hebben.

	d. De in artikel 5 lid 4 van Boek 1 bedoelde verklaring houdende
naamskeuze kan voor de geboorte van het kind worden afgelegd indien ten
minste een van de ouders op het tijdstip van de verklaring het
Nederlanderschap bezit.

	e. Indien een buiten Nederland geboren kind door geboorte in
familierechtelijke betrekking tot de beide ouders staat en het
Nederlanderschap bezit, en indien de geslachtsnaam van dat kind in de
geboorteakte niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de
zin van artikel 5 lid 4 van Boek 1, kunnen de ouders gezamenlijk alsnog,
tot twee jaar na de geboorte, verklaren welke van hun beider
geslachtsnamen het kind zal hebben.

	f. Indien het vaderschap van een kind buiten Nederland rechtsgeldig is
vastgesteld en dat kind daardoor het Nederlanderschap heeft verkregen of
behouden, en indien de geslachtsnaam van dat kind na de vaststelling van
het vaderschap niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de
zin van artikel 5 lid 2 van Boek 1,kunnen de moeder en de man wiens
vaderschap gerechtelijk is vastgesteld gezamenlijk alsnog, tot twee jaar
na het tijdstip waarop de gerechtelijke beslissing houdende vaststelling
van het vaderschap in kracht van gewijsde gaat, gezamenlijk verklaren
welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind
op het tijdstip waarop de beslissing houdende vaststelling van het
vaderschap in kracht van gewijsde gaat, de leeftijd van zestien jaar
bereikt, dan kan het, tot twee jaar na dat tijdstip, zelf alsnog
verklaren of het de geslachtsnaam van de vader of de moeder zal hebben.

	g. Voor de in dit lid onder a - f bedoelde mogelijkheden tot naamskeuze
is het onverschillig of het kind naast de Nederlandse nog een andere
nationaliteit bezit.

	2. In het geval onder b wordt de verklaring houdende naamskeuze
afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente waar de optie voor het Nederlanderschap in ontvangst wordt
genomen. In de overige gevallen kan de verklaring houdende naamskeuze
worden afgelegd ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke
stand.

Artikel 26

	De vermelding van de geslachtsnamen en de voornamen in akten van de
burgerlijke stand die vĆ³Ć³r 1 januari 1990 in de registers zijn
opgenomen, wordt op verzoek van een belanghebbende in overeenstemming
met de bepalingen van deze titel gewijzigd. Heeft het verzoek betrekking
op een vreemdeling, dan moet de wijziging blijken uit een door een
bevoegde autoriteit van het land waarvan hij de nationaliteit bezit
opgemaakt stuk. De wijzigingen worden aangebracht door de plaatsing van
een latere vermelding.

TITEL 3

HET HUWELIJK

AFDELING 1

VOLTREKKING EN ERKENNING VAN DE GELDIGHEID VAN HUWELIJKEN

Artikel 27

	Deze afdeling geeft uitvoering aan het op 14 maart 1978 te
ā€™s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de voltrekking en de
erkenning van de geldigheid van huwelijken (Trb. 1987, 137). Zij is van
toepassing op de huwelijksvoltrekking in Nederland indien, in verband
met de nationaliteit of de woonplaats van de aanstaande echtgenoten, met
betrekking tot de vraag welk recht de vereisten tot het aangaan van het
huwelijk beheerst een keuze moet worden gedaan, alsmede op de erkenning
in Nederland van in het buitenland voltrokken huwelijken. Zij is niet
van toepassing op de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke
stand.

Artikel 28

	Het huwelijk wordt voltrokken indien:

	a. ieder der aanstaande echtgenoten voldoet aan de vereisten tot het
aangaan van een huwelijk van het Nederlandse recht en een van hen
uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit of in Nederland
zijn gewone verblijfplaats heeft; of

	b. ieder der aanstaande echtgenoten voldoet aan de vereisten tot het
aangaan van een huwelijk van een staat waarvan hij de nationaliteit
bezit.

Artikel 29

	1. Ongeacht het in artikel 28 van dit Boek bepaalde kan geen huwelijk
worden voltrokken indien zulks op grond van artikel 6 van dit Boek niet
zou kunnen worden aanvaard en in ieder geval indien:

	a. de aanstaande echtgenoten de leeftijd van vijftien jaren niet hebben
bereikt;

	b. de aanstaande echtgenoten elkaar van nature of door adoptie bestaan
in de rechte lijn of, van nature, als broeder en zuster;

	c. de vrije toestemming van een der aanstaande echtgenoten ontbreekt of
de geestvermogens van een van hen zodanig zijn gestoord, dat hij niet in
staat is zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te
begrijpen;

	d. in strijd zou worden gehandeld met het voorschrift dat een persoon
tegelijkertijd slechts met Ć©Ć©n andere persoon door het huwelijk
verbonden kan zijn;

	e. in strijd zou worden gehandeld met het voorschrift dat zij die een
huwelijk willen aangaan, niet tegelijkertijd door een geregistreerd
partnerschap mogen zijn verbonden.

	2. De voltrekking van een huwelijk kan niet worden geweigerd op de
grond dat volgens het recht van een staat waarvan een van de aanstaande
echtgenoten de nationaliteit bezit, een beletsel voor die voltrekking
bestaat dat op grond van artikel 6 van dit Boek niet kan worden
aanvaard.

Artikel 30

	Wat de vorm betreft kan een huwelijk in Nederland slechts worden
voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand met
inachtneming van het Nederlandse recht, behoudens de bevoegdheid van
buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren om, in
overeenstemming met de voorschriften van het recht van de door hen
vertegenwoordigde staat, aan de voltrekking van huwelijken mede te
werken indien geen der partijen uitsluitend of mede de Nederlandse
nationaliteit bezit.

Artikel 31

	1. Een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van
de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of
nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als zodanig erkend.

	2. Een buiten Nederland ten overstaan van een diplomatieke of
consulaire ambtenaar voltrokken huwelijk dat voldoet aan de vereisten
van het recht van de staat die die ambtenaar vertegenwoordigt, wordt als
rechtsgeldig erkend tenzij die voltrekking in de staat waar zij
plaatsvond niet was toegestaan.

	3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden onder recht mede
begrepen de regels van internationaal privaatrecht.

	4. Een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een
huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.

Artikel 32

	Ongeacht artikel 31 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland
gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk
onverenigbaar is met de openbare orde.

Artikel 33

	De artikelen 31 en 32 van dit Boek zijn van toepassing ongeacht of over
de erkenning van de rechtsgeldigheid van een huwelijk als hoofdvraag,
dan wel als voorvraag in verband met een andere vraag wordt beslist.

Artikel 34

	1. Deze afdeling is niet van toepassing op de erkenning van de
geldigheid van huwelijken die zijn voltrokken voor 1 januari 1990.

	2. Huwelijken die na 1 januari 1990 en voor 15 januari 1999 ten
overstaan van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren in
overeenstemming met het recht van de door hen vertegenwoordigde staat
zijn voltrokken worden, onverminderd artikel 6 van dit Boek, als geldig
aangemerkt indien de ene partij uitsluitend of mede de Nederlandse
nationaliteit bezit en de andere partij uitsluitend of mede de
nationaliteit van de door de diplomatieke of consulaire ambtenaar
vertegenwoordigde staat.

	3. Artikel 30 van dit Boek is van toepassing op huwelijken die na 15
januari 1999 ten overstaan van buitenlandse diplomatieke en consulaire
ambtenaren zijn voltrokken.

AFDELING 2

RECHTSBETREKKINGEN TUSSEN DE ECHTGENOTEN

Artikel 35

	1. De persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten onderling
worden beheerst door het recht dat de echtgenoten voor of tijdens het
huwelijk, al dan niet met wijziging van een eerdere aanwijzing, hebben
aangewezen.

	2. De echtgenoten kunnen slechts een van de volgende rechtsstelsels
aanwijzen:

	a. het recht van de staat van een gemeenschappelijke nationaliteit van
de echtgenoten, of

	b. het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats
hebben.

	3. Een aanwijzing als bedoeld in dit artikel is, wat de vorm betreft,
geldig indien de vormvoorschriften voor de aanwijzing van het recht dat
toepasselijk is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten in
acht zijn genomen.

Artikel 36

	Bij gebreke van een aanwijzing van het toepasselijke recht worden de
persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten onderling
beheerst:

	a. door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit
van de echtgenoten, of bij gebreke daarvan

	b. door het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats
hebben, of bij gebreke daarvan

	c. door het recht van de staat waarmee zij, alle omstandigheden in
aanmerking genomen, het nauwst zijn verbonden.

Artikel 37

	Indien de echtgenoten een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt
voor de toepassing van artikel 36 van dit Boek als hun
gemeenschappelijke nationale recht het recht van die nationaliteit,
ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit
bezitten. Bezitten de echtgenoten meer dan een gemeenschappelijke
nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke
nationaliteit te bezitten.

Artikel 38

	Indien een aanwijzing als bedoeld in artikel 35 van dit Boek of een
wijziging in de in artikel 36 van dit Boek genoemde omstandigheden leidt
tot toepasselijkheid van een ander recht dan het voorheen toepasselijke,
is dat andere recht toepasselijk vanaf het tijdstip van die aanwijzing
of wijziging.

Artikel 39

	De vraag in hoeverre een echtgenoot aansprakelijk is voor
verbintenissen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, welke
door de andere echtgenoot zijn aangegaan wordt, indien die andere
echtgenoot en de wederpartij ten tijde van het aangaan van de
verbintenis elk hun gewone verblijfplaats hadden in dezelfde staat,
beheerst door het recht van die staat en bij gebreke daarvan door het
recht dat op die verbintenis toepasselijk is.

Artikel 40

	De vraag of een echtgenoot voor een rechtshandeling de toestemming van
de andere echtgenoot behoeft, en zo ja, in welke vorm deze toestemming
moet worden verleend, of zij kan worden vervangen door een beslissing
van de rechter of een andere autoriteit, alsmede welke de gevolgen zijn
van het ontbreken van deze toestemming, wordt beheerst door het recht
van de staat waar de andere echtgenoot ten tijde van het verrichten van
die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft.

Artikel 41

	De artikelen 39 en 40 van dit Boek gelden ongeacht het recht dat het
huwelijksvermogensregime van de echtgenoten beheerst, en ongeacht het
recht dat van toepassing is op de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen
de echtgenoten.

AFDELING 3

HET HUWELIJKSVERMOGENSREGIME

Artikel 42

	Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder het Haags
Huwelijksvermogensverdrag 1978: het op 14 maart 1978 te 's-Gravenhage
tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het
huwelijksvermogensregime (Trb. 1988, 130).

Artikel 43

Bij het ontbreken van een aanwijzing van het toepasselijke recht
overeenkomstig het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 wordt, behoudens
in het geval van artikel 5 lid 2 of artikel 7 lid 2 van dit verdrag, het
huwelijksvermogensregime van echtgenoten die beiden ten tijde van de
sluiting van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit bezitten beheerst
door Nederlands recht, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een
andere nationaliteit bezitten.  Bezitten de echtgenoten meer dan een
gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen
gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.

Artikel 44

	De gevolgen van het huwelijksvermogensregime ten aanzien van een
rechtsbetrekking tussen een echtgenoot en een derde worden beheerst door
het recht dat op het huwelijksvermogensregime toepasselijk is.

Artikel 45

	Een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door
vreemd recht kan in het in artikel 116 van Boek 1 bedoelde register een
notariƫle akte doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat het
huwelijksvermogensregime niet wordt beheerst door het Nederlandse recht.

Artikel 46

	1. Een derde die tijdens het huwelijk een rechtshandeling heeft
verricht met een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt
beheerst door vreemd recht, kan, indien zowel hij als de beide
echtgenoten ten tijde van die rechtshandeling hun gewone verblijfplaats
in Nederland hadden, voor de uit die rechtshandeling voortvloeiende
schuld ook na de ontbinding van het huwelijk verhaal nemen op de
echtgenoten alsof tussen hen naar Nederlands recht algehele gemeenschap
van goederen bestond.

	2. Lid 1 geldt niet indien de derde ten tijde van de rechtshandeling
wist of behoorde te weten dat het huwelijksvermogensregime van de
echtgenoten werd beheerst door vreemd recht. Zulks wordt geacht het
geval te zijn indien de rechtshandeling werd verricht na verloop van
veertien dagen nadat een akte als bedoeld in artikel 45 van dit Boek was
ingeschreven in het aldaar bedoelde register.

Artikel 47

	Heeft een der echtgenoten door de toepassing op een buitenslands
gelegen vermogensbestanddeel van een krachtens het internationaal
privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht een voordeel
genoten dat hem niet zou zijn toegekomen indien het op grond van dit
Boek aangewezen recht zou zijn toegepast, dan kan de andere echtgenoot
daarvan verrekening of vergoeding vorderen bij de in verband met de
beƫindiging of wijziging van het huwelijksvermogensregime
plaatsvindende afrekening.

Artikel 48

	Artikel 92 lid 3 van Boek 1 is uitsluitend van toepassing ter zake van
verhaal dat in Nederland wordt uitgeoefend op

	a. een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door
Nederlands recht, of

	b. een echtgenoot op wie ingevolge artikel 46 van dit Boek verhaal
mogelijk is.

Artikel 49

	Artikel 119 van Boek 1 is niet van toepassing, indien de echtgenoten
een ander recht als toepasselijk op hun huwelijksvermogensregime
aanwijzen dan het recht dat tevoren daarop toepasselijk was.

Artikel 50

	Artikel 131 van Boek 1 is ook van toepassing indien het
huwelijksvermogensregime van de echtgenoten door een vreemd recht wordt
beheerst.

Artikel 51

	Of een echtgenoot bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed recht
heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde
pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op
het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, behoudens artikel 1 lid
7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

Artikel 52

	1. Deze afdeling is van toepassing op het huwelijksvermogensregime van
echtgenoten die na 1 september 1992 in het huwelijk zijn getreden.

	2. In afwijking van lid 1 is artikel 51 van dit Boek van toepassing op
de verevening van pensioenrechten van echtgenoten die na 1 maart 2001
van tafel en bed zijn gescheiden of wier huwelijk na 1 maart 2001 is
ontbonden.

	3. De bepalingen van deze afdeling betreffende de aanwijzing van het
toepasselijke recht zijn van toepassing op het huwelijksvermogensregime
van echtgenoten die voor 1 september 1992 in het huwelijk zijn getreden
en die na dat tijdstip het daarop toepasselijke recht hebben aangewezen.

Artikel 53

	Een aanwijzing door de echtgenoten van het op hun
huwelijksvermogensregime toepasselijke recht, of de wijziging van een
zodanige aanwijzing, welke is geschied voor 1 september 1992, kan niet
als ongeldig worden beschouwd op de enkele grond dat de wet een zodanige
aanwijzing toen niet regelde. Dit geldt niet voor de gevallen dat op het
huwelijksvermogensregime de bepalingen van het op 17 juli 1905 te
's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende de wetsconflicten
met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de
rechten en verplichtingen der echtgenoten in hun persoonlijke
betrekkingen en ten opzichte van hun goederen (Stb.1912, 285)
toepasselijk waren en de aanwijzing geschiedde voor 23 augustus 1977.

AFDELING 4

ONTBINDING VAN HET HUWELIJK EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED

Artikel 54

	Deze afdeling geeft mede uitvoering aan:

	a. het op 1 juni 1970 te ā€™s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed
(Trb. 1979, 131); en

	b. het op 8 september 1967 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag
inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband (Trb.
1979, 130).

Artikel 55

	Ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed kunnen in
Nederland uitsluitend worden uitgesproken door de Nederlandse rechter.

Artikel 56

	1. Of ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed kan
worden uitgesproken en op welke gronden, wordt bepaald door het
Nederlandse recht.

	2. In afwijking van lid 1 wordt het recht van de staat van een
gemeenschappelijke vreemde nationaliteit van de echtgenoten toegepast
indien in het geding:

	a. door de echtgenoten gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan
of een dergelijke keuze van een van de echtgenoten onweersproken is
gebleven; of

	b. door een van de echtgenoten een keuze voor dit recht is gedaan en
beide echtgenoten een werkelijke maatschappelijke band met het land van
die gemeenschappelijke nationaliteit hebben.

	3. Een rechtskeuze als bedoeld in het vorige lid moet uitdrukkelijk
zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk blijken uit de in het
verzoekschrift of het verweerschrift gebruikte bewoordingen.

Artikel 57

	1. Een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen
ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed wordt in
Nederland erkend, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van
een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere
autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam.

	2. Een in het buitenland verkregen ontbinding van het huwelijk of
scheiding van tafel en bed die niet voldoet aan Ć©Ć©n of meer van de in
lid 1 gestelde voorwaarden wordt nochtans in Nederland erkend, indien
duidelijk blijkt dat de wederpartij hetzij tijdens de buitenlandse
procedure uitdrukkelijk of stilzwijgend met die ontbinding of scheiding
van tafel en bed heeft ingestemd, dan wel na afloop van de procedure in
de uitspraak heeft berust.

Artikel 58

	Een ontbinding van het huwelijk in het buitenland die uitsluitend door
een eenzijdige verklaring van een der echtgenoten is tot stand gekomen,
wordt erkend indien:

	a. de ontbinding in deze vorm overeenstemt met een nationaal recht van
de echtgenoot, die het huwelijk eenzijdig heeft ontbonden;

	b. de ontbinding in de staat waar zij geschiedde rechtsgevolg heeft; en

	c. duidelijk blijkt dat de andere echtgenoot uitdrukkelijk of
stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft
berust.

Artikel 59

	Ongeacht de artikelen 57 en 58 van dit Boek wordt aan een in het
buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning
onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de
openbare orde.

TITEL 4

HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP

AFDELING 1

HET AANGAAN VAN EEN GEREGISTREERD PARTNERSCHAP IN NEDERLAND

Artikel 60

	1. Het aangaan van een geregistreerd partnerschap in Nederland is
onderworpen aan de bepalingen van artikel 80a van Boek 1.

	2. De bevoegdheid van elk van de partners om in Nederland een
geregistreerd partnerschap aan te gaan wordt beheerst door het
Nederlandse recht.

	3. Wat de vorm betreft kan een geregistreerd partnerschap in Nederland
slechts rechtsgeldig worden aangegaan ten overstaan van de ambtenaar van
de burgerlijke stand met inachtneming van het Nederlandse recht,
behoudens de bevoegdheid van buitenlandse diplomatieke en consulaire
ambtenaren om, in overeenstemming met de voorschriften van het recht van
de door hen vertegenwoordigde staat, aan het aangaan van geregistreerde
partnerschappen mede te werken indien geen der partijen uitsluitend of
mede de Nederlandse nationaliteit bezit.

AFDELING 2

DE ERKENNING VAN EEN BUITEN NEDERLAND AANGEGAAN GEREGISTREERD
PARTNERSCHAP

Artikel 61

	1. Een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap dat
ingevolge het recht van de staat waar het geregistreerd partnerschap is
aangegaan rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als
zodanig erkend.

	2. Een buiten Nederland ten overstaan van een diplomatieke of
consulaire ambtenaar aangegaan geregistreerd partnerschap dat voldoet
aan de vereisten van het recht van de staat die die ambtenaar
vertegenwoordigt, wordt als rechtsgeldig erkend tenzij het aangaan in de
staat waar dit plaatsvond niet was toegestaan.

	3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden onder recht mede
begrepen de regels van internationaal privaatrecht.

	4. Een geregistreerd partnerschap wordt vermoed rechtsgeldig te zijn,
indien een verklaring omtrent het geregistreerd partnerschap is
afgegeven door een bevoegde autoriteit.

	5. Ongeacht de leden 1 en 2 kan een buiten Nederland aangegaan
geregistreerd partnerschap slechts als zodanig worden erkend indien het
een wettelijk geregelde samenlevingsvorm betreft van twee personen die
een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden, welke samenlevingsvorm
ten minste:

	a. door een ter plaatse van het aangaan bevoegde autoriteit is
geregistreerd;

	b. het bestaan van een huwelijk of andere wettelijk geregelde
samenlevingsvorm met een derde uitsluit; en

	c. verplichtingen tussen de partners in het leven roept die in
hoofdzaak overeenstemmen met die welke verbonden zijn aan het huwelijk.

Artikel 62

	Ongeacht artikel 61 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland
aangegaan geregistreerd partnerschap erkenning onthouden, indien deze
erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Artikel 63

	De artikelen 61 en 62 van dit Boek zijn van toepassing, ongeacht of
over de erkenning van de rechtsgeldigheid van een geregistreerd
partnerschap als hoofdvraag, dan wel als voorvraag in verband met een
andere vraag wordt beslist.

AFDELING 3

RECHTSBETREKKINGEN TUSSEN DE GEREGISTREERDE PARTNERS

Artikel 64

	1. De persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de partners onderling
worden beheerst door het recht dat de partners voor of tijdens het
geregistreerd partnerschap, al dan niet met wijziging van een eerdere
aanwijzing, hebben aangewezen.

	2. De partners kunnen slechts een rechtsstelsel aanwijzen dat het
instituut van het geregistreerd partnerschap kent.

	3. Een aanwijzing als bedoeld in dit artikel is, wat de vorm betreft,
geldig indien de vormvoorschriften voor de aanwijzing van het recht dat
toepasselijk is op het vermogensregime van de partners, in acht zijn
genomen.

Artikel 65

	Bij gebreke van een aanwijzing van het toepasselijke recht worden de
persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen partners die in Nederland een
geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, beheerst door het Nederlandse
recht. Zijn de partners buiten Nederland een geregistreerd partnerschap
aangegaan, dan worden de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen hen
beheerst door het recht, met inbegrip van het internationaal
privaarecht, van de staat waar het geregistreerd partnerschap is
aangegaan.

Artikel 66

	Indien een aanwijzing als bedoeld in artikel 64 leidt tot
toepasselijkheid van een ander recht dan het voorheen toepasselijke, is
dat andere recht toepasselijk vanaf het tijdstip van die aanwijzing.

Artikel 67

	De vraag in hoeverre een partner aansprakelijk is voor verbintenissen
ten behoeve van de gewone gang van het huishouden welke door de andere
partner zijn aangegaan, wordt, indien die andere partner en de
wederpartij ten tijde van het aangaan van de verbintenis hun gewone
verblijfplaats hadden in Nederland, beheerst door het Nederlandse recht.

Artikel 68

	De vraag of een partner voor een rechtshandeling de toestemming van de
andere partner behoeft, en zo ja, in welke vorm deze toestemming moet
worden verleend, of zij kan worden vervangen door een beslissing van de
rechter of een andere autoriteit, alsmede welke de gevolgen zijn van het
ontbreken van deze toestemming, wordt beheerst door het Nederlandse
recht indien de andere partner ten tijde van het verrichten van die
rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland.

Artikel 69

	De artikelen 67 en 68 van dit Boek gelden ongeacht het recht dat het
partnerschapsvermogensregime van de partners beheerst en ongeacht het
recht dat van toepassing is op de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen
de partners.

AFDELING 4

HET PARTNERSCHAPSVERMOGENSREGIME

Artikel 70

	1. Op het vermogensregime van een geregistreerd partnerschap is van
toepassing het recht dat de partners vĆ³Ć³r het aangaan daarvan hebben
aangewezen.

	2. Het aldus aangewezen recht is van toepassing op hun gehele vermogen.
De partners kunnen echter, ongeacht of zij tot de aanwijzing, bedoeld in
lid 1, zijn overgegaan, met betrekking tot het geheel of een gedeelte
van de onroerende zaken, alsmede met betrekking tot onroerende zaken die
later worden verkregen, het recht aanwijzen van de plaats waar die zaken
zijn gelegen.

	3. In alle gevallen kunnen de partners uitsluitend een rechtsstelsel
aanwijzen dat het instituut van het geregistreerd partnerschap kent.

Artikel 71

	1. Indien het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan en
de partners vĆ³Ć³r het aangaan daarvan het toepasselijke recht niet
hebben aangewezen, wordt hun vermogensregime beheerst door het
Nederlandse recht.

	2. Indien het geregistreerd partnerschap buiten Nederland is aangegaan
en de partners vĆ³Ć³r het aangaan daarvan het toepasselijke recht niet
hebben aangewezen, wordt hun vermogensregime beheerst door het recht,
met inbegrip van het internationaal privaatrecht, van de staat waar het
geregistreerd partnerschap is aangegaan.

Artikel 72

	1. Tijdens het geregistreerd partnerschap kunnen de partners hun
partnerschapsvermogensregime onderwerpen aan een ander intern recht dan
het recht dat tot dusver van toepassing was.

	2. De leden 2 en 3 van artikel 70 van dit Boek zijn van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 73

	Het recht dat op grond van de bepalingen van deze afdeling van
toepassing is op het partnerschapsvermogensregime of dat de partners
rechtsgeldig als toepasselijk hebben aangewezen, blijft van toepassing
zolang zij geen ander toepasselijk recht hebben aangewezen, zelfs in
geval van wijziging van hun nationaliteit of gewone verblijfplaats.

Artikel 74

	De voorwaarden voor de wilsovereenstemming van de partners inzake het
recht dat zij als toepasselijk aanwijzen op hun
partnerschapsvermogensregime, worden door dat recht bepaald.

Artikel 75

	De aanwijzing van het toepasselijke recht op het
partnerschapsvermogensregime moet uitdrukkelijk zijn overeengekomen of
anderszins ondubbelzinnig voortvloeien uit partnerschapsvoorwaarden.

Artikel 76

	Partnerschapsvoorwaarden zijn, wat de vorm betreft, geldig indien zij
in overeenstemming zijn, hetzij met het interne recht dat van toepassing
is op het partnerschapsvermogensregime, hetzij met het interne recht van
de plaats waar zij zijn aangegaan. Zij worden in elk geval neergelegd in
een gedagtekend en door beide partners ondertekend schriftelijk stuk.

Artikel 77

	Een uitdrukkelijk overeengekomen aanwijzing van het op het
partnerschapsvermogensregime toepasselijke recht geschiedt in de vorm
welke voor partnerschapsvoorwaarden is voorgeschreven, hetzij door het
aangewezen interne recht, hetzij door het interne recht van de plaats
waar die aanwijzing geschiedt. De aanwijzing wordt in elk geval
neergelegd in een gedagtekend en door beide partners ondertekend
schriftelijk stuk.

Artikel 78

	De gevolgen van het partnerschapsvermogensregime ten aanzien van een
rechtsbetrekking tussen een partner en een derde worden beheerst door
het recht dat op het partnerschapsvermogensregime toepasselijk is.

Artikel 79

	Een partner wiens partnerschapsvermogensregime wordt beheerst door
vreemd recht, kan in het in artikel 116 van Boek 1 bedoelde register een
notariƫle akte doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat het
partnerschapsvermogensregime niet wordt beheerst door het Nederlandse
recht.

Artikel 80

	1. Een derde die tijdens het geregistreerd partnerschap een
rechtshandeling heeft verricht met een partner wiens
partnerschapsvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht kan,
indien zowel hij als de beide partners ten tijde van die rechtshandeling
hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, voor de uit die
rechtshandeling voortvloeiende schuld ook na de beƫindiging van het
geregistreerd partnerschap verhaal nemen alsof tussen de partners naar
Nederlands recht algehele gemeenschap van goederen bestond.

	2. Lid 1 geldt niet indien de derde ten tijde van de rechtshandeling
wist of behoorde te weten dat het partnerschapsvermogensregime van de
partners werd beheerst door vreemd recht. Zulks wordt geacht het geval
te zijn indien de rechtshandeling werd verricht na verloop van veertien
dagen nadat een akte als bedoeld in artikel 79 van dit Boek was
ingeschreven in het aldaar bedoelde register.

Artikel 81

	Heeft een der partners, door de toepassing op een buitenslands gelegen
vermogensbestanddeel van een krachtens het internationaal privaatrecht
van het land van ligging aangewezen recht, ten opzichte van de andere
partner een voordeel genoten dat hem niet zou zijn toegekomen indien het
op grond van deze wet aangewezen recht zou zijn toegepast, dan kan die
andere partner daarvan verrekening of vergoeding vorderen bij de in
verband met de beƫindiging of wijziging van het
partnerschapsvermogensregime tussen de partners plaatsvindende
afrekening.

Artikel 82

	Artikel 92 lid 3 van Boek 1 is uitsluitend van toepassing ter zake van
verhaal dat in Nederland wordt uitgeoefend op:

	a. een partner wiens partnerschapsvermogensregime wordt beheerst door
het Nederlandse recht, of

	b. een partner op wie ingevolge artikel 80 van dit Boek verhaal
mogelijk is.

Artikel 83

	Artikel 119 van Boek 1 is niet van toepassing indien de partners een
ander recht op hun partnerschapsvermogensregime aanwijzen dan het recht
dat tevoren daarop toepasselijk was.

Artikel 84

	Artikel 131 van Boek 1 is ook van toepassing indien het
partnerschapsvermogensregime van de partners door een vreemd recht wordt
beheerst.

Artikel 85

	Of een partner bij beƫindiging van het geregistreerd partnerschap met
wederzijds goedvinden of door ontbinding recht heeft op een gedeelte van
de door de andere partner opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst
door het recht dat van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime
van de partners, behoudens het bepaalde in artikel 1 lid 7 van de Wet
verevening pensioenrechten bij scheiding.

AFDELING 5

BEƋINDIGING IN NEDERLAND VAN EEN GEREGISTREERD PARTNERSCHAP

Artikel 86

	Of een in Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap in Nederland
kan worden beƫindigd met wederzijds goedvinden of door ontbinding en op
welke gronden, wordt bepaald door het Nederlandse recht.

Artikel 87

	1. Of een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap in
Nederland kan worden beƫindigd met wederzijds goedvinden of door
ontbinding en op welke gronden, wordt bepaald door het Nederlandse
recht.

	2. In afwijking van lid 1 is het recht van de staat waar het
geregistreerd partnerschap is aangegaan toepasselijk indien in de door
partners gesloten overeenkomst omtrent de beƫindiging met wederzijds
goedvinden van het geregistreerd partnerschap gezamenlijk een keuze voor
dit recht is gedaan.

	3. In afwijking van lid 1 is ten aanzien van de beƫindiging door
ontbinding het recht van de staat waar het geregistreerd partnerschap is
aangegaan toepasselijk indien in het geding:

	a. door de partners gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan of
een dergelijke keuze door een van de partners onweersproken is gebleven;
of

	b. door een van beide partners een keuze voor dit recht is gedaan en
beide partners een werkelijke maatschappelijke band met die staat
hebben.

	4. Het Nederlandse recht bepaalt de wijze waarop de beƫindiging met
wederzijds goedvinden of de ontbinding van het buiten Nederland
aangegane geregistreerd partnerschap geschiedt.

AFDELING 6

ERKENNING VAN EEN BUITEN NEDERLAND TOT STAND GEKOMEN BEƋINDIGING VAN
EEN GEREGISTREERD PARTNERSCHAP

Artikel 88

	1. Een buiten Nederland tot stand gekomen beƫindiging met wederzijds
goedvinden van het geregistreerd partnerschap wordt erkend indien zij
aldaar rechtsgeldig tot stand is gebracht.

	2. Een buiten Nederland na een behoorlijke rechtspleging verkregen
beƫindiging door ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt in
Nederland erkend indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van
een rechter of andere autoriteit aan wie daartoe rechtsmacht toekwam.

	3. Een buiten Nederland verkregen beƫindiging door ontbinding van het
geregistreerd partnerschap, die niet voldoet aan een of meer van de in
het vorige lid gestelde voorwaarden, wordt nochtans in Nederland erkend
indien duidelijk blijkt dat de wederpartij in de buitenlandse procedure
uitdrukkelijk of stilzwijgend hetzij tijdens die procedure heeft
ingestemd met, hetzij zich na die procedure heeft neergelegd bij de
ontbinding.

Artikel 89

	Ongeacht artikel 88 van dit Boek wordt aan een in het buitenland tot
stand gekomen beƫindiging van het geregistreerd partnerschap erkenning
onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de
openbare orde.

AFDELING 7

LEVENSONDERHOUD

Artikel 90

	Het recht dat van toepassing is op verplichtingen tot levensonderhoud
gedurende het geregistreerd partnerschap en na beƫindiging daarvan
wordt bepaald door het op 2 oktober 1973 te 's-Gravenhage tot stand
gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op
onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86).

AFDELING 8

OVERGANGSRECHT

Artikel 91

	1. Deze titel is niet van toepassing op geregistreerde partnerschappen
die voor 1 januari 2005 zijn aangegaan.

	2. In afwijking van lid 1 is artikel 85 van dit Boek van toepassing op
de verevening van pensioenrechten ingeval het geregistreerde
partnerschap na 1 januari 2005 is beƫindigd.

TITEL 5

AFSTAMMING

AFDELING 1

FAMILIERECHTELIJKE BETREKKINGEN DOOR GEBOORTE

Artikel 92

	1. Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te
staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of
gehuwd geweest zijnde man, wordt bepaald door het recht van de staat van
de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man of, indien
dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk
hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het
recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.

	2. Wanneer de man en de vrouw een nationaliteit gemeenschappelijk
hebben, geldt voor de toepassing van lid 1 als hun nationale recht het
recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden dan wel een hunner
nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de echtgenoten meer dan
een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen
gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.

	3. Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de
geboorte van het kind, dan wel indien het huwelijk van de ouders
voordien is ontbonden, dat van de ontbinding.

Artikel 93

	1. Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 92 van dit
Boek in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een
ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat
ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk
is.

	2. Is volgens het in lid 1 bedoelde recht ontkenning niet of niet meer
mogelijk, dan kan de rechter, indien zulks in het belang is van het kind
en de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen,
een ander in artikel 92 van dit Boek genoemd recht toepassen, dan wel
het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het
kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht.

	3. Ongeacht het ingevolge lid 1 of lid 2 toepasselijke recht is in de
daar bedoelde gerechtelijke procedure artikel 212 van Boek 1 van
toepassing.

	4. Of familierechtelijke betrekkingen tussen een kind en de met zijn
moeder gehuwde of gehuwd geweest zijnde man door een verklaring houdende
ontkenning door de moeder ten overstaan van de ambtenaar van de
burgerlijke stand kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het
recht dat ingevolge artikel 92 van dit Boek op het bestaan van die
betrekkingen toepasselijk is. Onverminderd de leden 1 en 2 kan een
zodanige verklaring slechts worden afgelegd indien de met de moeder
gehuwde of gehuwd geweest zijnde nog levende man erin toestemt en indien
tegelijkertijd familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en een
andere man ontstaan of worden gevestigd.

Artikel 94

	1. Of tussen een vrouw en het buiten huwelijk uit haar geboren kind
door geboorte familierechtelijke betrekkingen ontstaan, wordt bepaald
door het recht van de staat van de nationaliteit van de vrouw. Bezit de
vrouw de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het
nationale recht volgens hetwelk zodanige betrekkingen ontstaan. In elk
geval ontstaan zodanige betrekkingen indien de vrouw haar gewone
verblijfplaats in Nederland heeft.

	2. Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de
geboorte.

	3. De leden 1 en 2 laten onverlet de op 12 september 1962 te Brussel
tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de vaststelling van
betrekkingen tussen het onwettige kind en zijn moeder (Trb. 1963, 93).

AFDELING 2

FAMILIERECHTELIJKE BETREKKINGEN DOOR ERKENNING OF GERECHTELIJKE
VASTSTELLING VAN HET VADERSCHAP

Artikel 95

	1. Of erkenning door een man familierechtelijke betrekkingen doet
ontstaan tussen hem en een kind, wordt, wat betreft de bevoegdheid van
de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht van
de staat waarvan de man de nationaliteit bezit. Bezit de man de
nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale
recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het
nationale recht van de man erkenning niet of niet meer mogelijk is, is
bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het
kind. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is
bepalend het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit.
Bezit het kind de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend
het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Is zij ook
volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht
van de staat van de gewone verblijfplaats van de man.

	2. Ongeacht het ingevolge lid 1 toepasselijke recht, bepaalt het
Nederlandse recht of een Nederlandse gehuwde man bevoegd is een kind van
een andere vrouw dan zijn echtgenote te erkennen, zulks ongeacht of de
man naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit
bezit. 

	3. De akte van erkenning en de latere vermelding van de erkenning
vermelden het recht dat ingevolge lid 1 of lid 2 is toegepast.

	4. Ongeacht het ingevolge lid 1 toepasselijke recht, is op de
toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning
toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk
het kind, de nationaliteit bezit. Bezit de moeder, onderscheidenlijk het
kind, de nationaliteit van meer dan een staat, dan is toepasselijk het
nationale recht volgens hetwelk toestemming is vereist. Bezit de moeder,
onderscheidenlijk het kind, de Nederlandse nationaliteit, dan is het
Nederlandse recht van toepassing, zulks ongeacht of de moeder,
onderscheidenlijk het kind naast de Nederlandse nationaliteit nog een
andere nationaliteit bezit. Indien het toepasselijke recht de erkenning
niet kent, is toepasselijk het recht van de staat van de gewone
verblijfplaats van de moeder, onderscheidenlijk het kind. Het op de
toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van
toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.

	5. Voor de toepassing van de voorgaande leden is bepalend het tijdstip
van de erkenning en de toestemming.

Artikel 96

	Of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wordt, wat
betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning,
bepaald door het ingevolge artikel 95 leden 1 en 2 van dit Boek
toegepaste recht, en wat betreft de toestemming van de moeder,
onderscheidenlijk het kind, door het recht dat ingevolge artikel 95lid 4
van dit Boek toepasselijk is.

Artikel 97

	1. Of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man
gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de
staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder
of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de man en de
moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit
ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van
het kind.

	2. Wanneer de man en de moeder een nationaliteit gemeenschappelijk
hebben, geldt voor de toepassing van lid 1 als hun gemeenschappelijke
nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden
of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de man en
de moeder meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij
geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.

	3. Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de
indiening van het verzoek. Is de man of de moeder op dat tijdstip
overleden, dan is, bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit
op het tijdstip van zijn overlijden, toepasselijk het recht van de staat
waar de man en de moeder op dat tijdstip elk hun gewone verblijfplaats
hadden of, indien ook dat ontbreekt, het recht van de staat van de
gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip van de indiening van
het verzoek.

AFDELING 3

FAMILIERECHTELIJKE BETREKKINGEN DOOR WETTIGING

Artikel 98

	1. Of een kind door het huwelijk van een van zijn ouders, dan wel door
een nadien genomen beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde
autoriteit, wordt gewettigd, wordt bepaald door de op 10 december 1970
te Rome tot stand gekomen Overeenkomst inzake wettiging door huwelijk
(Trb. 1972, 61).

	2. Indien toepassing van lid 1 niet leidt tot de wettiging, kunnen
familierechtelijke betrekkingen door wettiging worden gevestigd volgens
het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.

	3. De leden 1 en 2 gelden niet indien een van de ouders de Nederlandse
nationaliteit bezit en het huwelijk niet geldig is voltrokken in
overeenstemming met de artikelen 30 en 31 van dit Boek.

	4. Voor de toepassing van de voorgaande leden is bepalend het tijdstip
van het huwelijk van de ouders, dan wel, bij de totstandkoming van de
familierechtelijke betrekkingen door de beslissing van een rechterlijke
of andere bevoegde autoriteit, het tijdstip van de indiening van het
verzoek of de vordering.

AFDELING 4

DE INHOUD VAN FAMILIERECHTELIJKE BETREKKINGEN UIT HOOFDE VAN AFSTAMMING

Artikel 99

	1. Onverminderd hetgeen ten aanzien van bijzondere onderwerpen is
bepaald, wordt de inhoud van de familierechtelijke betrekkingen tussen
ouders en kind bepaald door het recht van de staat van de
gemeenschappelijke nationaliteit van de ouders of, indien dit ontbreekt,
door het recht van de staat waar de ouders elk hun gewone verblijfplaats
hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de
gewone verblijfplaats van het kind.

	2. Bestaan alleen familierechtelijke betrekkingen tussen de moeder en
het kind, dan wordt de inhoud van deze familierechtelijke betrekkingen
bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke
nationaliteit van de moeder en het kind. Bij gebreke van een
gemeenschappelijke nationaliteit wordt zij bepaald door het recht van de
gewone verblijfplaats van het kind.

	3. Wanneer de ouders, onderscheidenlijk de moeder en het kind een
nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt voor de toepassing van lid
1, onderscheidenlijk lid 2 als hun nationale recht het recht van die
nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere
nationaliteit bezitten. Bezitten de ouders, onderscheidenlijk de moeder
en het kind meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden
zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.

AFDELING 5

ERKENNING VAN BUITENSLANDS TOT STAND GEKOMEN RECHTERLIJKE BESLISSINGEN
EN RECHTSFEITEN

Artikel 100

	1. Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke
beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van
afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van
rechtswege erkend, tenzij:

	a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende
aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;

	b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of
behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of

	c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de
openbare orde.

	2. De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een
Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare
orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is
toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd.

	3. De beslissing is niet vatbaar voor erkenning indien zij
onverenigbaar is met een onherroepelijk geworden beslissing van de
Nederlandse rechter inzake de vaststelling of wijziging van dezelfde
familierechtelijke betrekkingen.

	4. De voorgaande leden laten de toepassing van de in artikel 98lid 1
van dit Boek bedoelde overeenkomst onverlet.

Artikel 101

	1. Artikel 100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van dit Boek is van
overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen
rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke
betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een
door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften
opgemaakte akte.

	2. De weigeringsgrond, bedoeld in artikel 100 lid 1, onderdeel c, van
dit Boek doet zich met betrekking tot de erkenning in elk geval voor

	a. indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands
recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;

	b. indien, wat de toestemming van de moeder of het kind betreft, niet
is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 95 lid
4, van dit Boek toepasselijk is, of

	c. indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

	3. De voorgaande leden laten de toepassing van de in artikel 98 lid 1,
van dit Boek genoemde Overeenkomst onverlet.

AFDELING 6

OVERGANGSRECHT

Artikel 102

	Deze afdeling is van toepassing op rechtsbetrekkingen die na 1 januari
2003 zijn vastgesteld of gewijzigd alsmede op de erkenning van na 1
januari 2003 buitenslands vastgestelde of gewijzigde rechtsbetrekkingen.

TITEL 6

ADOPTIE

AFDELING 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 103

	Voor de toepassing van deze titel wordt onder het Haags Adoptieverdrag
1993 verstaan: het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen
verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het
gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 97).

Artikel 104

	Onverminderd het Haags Adoptieverdrag 1993, de Wet van 14 mei 1998 tot
uitvoering van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen
Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het
gebied van de inderlandelijke adoptie (Stb. 1998, 302) en de Wet
opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, wordt in deze titel onder
adoptie verstaan de beslissing van een bevoegde autoriteit waarbij
familierechtelijke betrekkingen tussen een minderjarig kind en twee
personen tezamen of een persoon alleen tot stand worden gebracht.

AFDELING 2

DE IN NEDERLAND UIT TE SPREKEN ADOPTIE

Artikel 105

	1. Op een in Nederland uit te spreken adoptie is, behoudens lid 2, het
Nederlandse recht van toepassing.

	2. Op de toestemming dan wel de raadpleging of de voorlichting van de
ouders van het kind of van andere personen of instellingen is
toepasselijk het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit
bezit. Bezit het kind de nationaliteit van meer dan een staat, dan is
toepasselijk het recht volgens hetwelk toestemming dan wel raadpleging
of voorlichting vereist is. Bezit het kind de Nederlandse nationaliteit,
dan is het Nederlandse recht van toepassing, ongeacht of het kind naast
de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit.

	3. Indien het ingevolge lid 2 op de toestemming dan wel raadpleging of
voorlichting toepasselijke recht de adoptie niet kent, is het
Nederlandse recht van toepassing. Het ingevolge dit lid toepasselijke
recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden
vervangen door een rechterlijke beslissing.

	4. Op de herroeping van een in Nederland uitgesproken adoptie is het
Nederlandse recht van toepassing.

Artikel 106

	 Een in Nederland uitgesproken adoptie heeft, wat betreft het ontstaan
en de verbreking van familierechtelijke betrekkingen, de rechtsgevolgen
die daaraan worden toegekend door het Nederlandse recht.

AFDELING 3

ERKENNING VAN EEN BUITENLANDSE ADOPTIE

Artikel 107

	 Deze afdeling heeft betrekking op adopties waarop het Haags
Adoptieverdrag 1993 niet van toepassing is.

Artikel 108

	1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is
gekomen, wordt in Nederland van rechtswege erkend indien zij is
uitgesproken door:

	a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar de
adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie
als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

	b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar hetzij de
adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot
adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.

	2. Aan een beslissing houdende adoptie wordt erkenning onthouden
indien:

	a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of
behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of

	b. in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is
erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de
adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde
van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

	c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de
openbare orde.

	3. Op de in lid 2, onder c, genoemde grond wordt aan een beslissing
houdende adoptie in elk geval erkenning onthouden indien de beslissing
kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

	4. De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een
Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2, onder c, genoemde grond
worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit
de bepalingen van afdeling 2 zou zijn gevolgd.

Artikel 109

	1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is
gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit
van de staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie
als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl
de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt
erkend indien:

	a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie
in acht zijn genomen,

	b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is,
en

	c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 108 lid 2 of lid 3
van dit Boek, zou worden onthouden.

	2. Een adoptie als bedoeld in lid 1 wordt slechts erkend indien de
rechter heeft vastgesteld dat aan de in dat lid genoemde voorwaarden
voor erkenning is voldaan. Toepasselijk is de procedure van artikel 26
van Boek 1 .

	3. De rechter die vaststelt dat aan de voorwaarden voor erkenning van
de adoptie is voldaan, geeft ambtshalve een last tot toevoeging van een
latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende
akte van de burgerlijke stand. De artikelen 25 lid 6, 25c lid 3 en 25g
lid 2 van Boek 1 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 110

	1. De erkenning, bedoeld in de artikelen 108 en 109 van dit Boek, houdt
tevens in de erkenning van:

	a. de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn
adoptiefouders en, in voorkomend geval, de bloedverwanten van zijn
adoptiefouders;

	b. het gezag van de adoptiefouders over het kind;

	c. de verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke
betrekkingen tussen het kind en zijn moeder en vader, onderscheidenlijk
de bloedverwanten van zijn moeder en vader, indien de adoptie dit gevolg
heeft in de staat waar zij plaatsvond.

	2. Ingeval de adoptie in de staat waar zij plaatsvond niet tot gevolg
heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden
verbroken, mist de adoptie ook in Nederland dat gevolg.

Artikel 111

	In het in artikel 110 lid 2 van dit Boek bedoelde geval kan, indien het
kind in Nederland gewone verblijfplaats heeft en daar voor permanent
verblijf bij de adoptiefouders is toegelaten, een verzoek tot omzetting
in een adoptie naar Nederlands recht worden ingediend. Artikel 11 lid 2
van de Wet tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot
stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de
samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, is van
overeenkomstige toepassing. Artikel 105 lid 2 van dit Boek is van
overeenkomstige toepassing op de toestemming van de ouders wier
toestemming tot de adoptie vereist was.

AFDELING 4

OVERGANGSRECHT

Artikel 112

	Deze titel is van toepassing op verzoeken tot adoptie die vanaf 1
januari 2004 in Nederland zijn ingediend en op de erkenning van adopties
die vanaf 1 januari 2004 buitenslands tot stand zijn gekomen.

TITEL 7

OVERIGE ONDERWERPEN VAN FAMILIERECHT

AFDELING 1

OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID EN BESCHERMING VAN KINDEREN

Artikel 113

	Op de bescherming van kinderen zijn van toepassing:

	a. het op 5 oktober 1961 te ā€˜s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet
inzake de bescherming van minderjarigen (Trb. 1968, 101),

	b. de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie
van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en
tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de
ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG)
nr. 1347/2000 (PbEU L 338), en

	c. de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming.

AFDELING 2

INTERNATIONALE ONTVOERING VAN KINDEREN

Artikel 114

	Op internationale ontvoering van kinderen zijn van toepassing:

	a. het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag
betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake
het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over
kinderen (Trb. 1980, 134),

	b. het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van
kinderen (Trb. 1987, 139),

	c. de in artikel 113, onder b, van dit Boek genoemde verordening, en

	d. de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te
Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en
de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en
betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het
op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de
burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen
alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot
teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de
uitvoering daarvan (Stb. 1990, 202).

AFDELING 3

(gereserveerd)

AFDELING 4

LEVENSONDERHOUD

Artikel 116

	Het recht dat toepasselijk is op verplichtingen tot levensonderhoud
wordt bepaald door:

	a. het op 2 oktober 1973 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb.
1974, 86), of

	b. het op 24 oktober 1956 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen
toepasselijk is (Trb. 1956, 144).

TITEL 8

CORPORATIES

Artikel 117

	In deze titel wordt verstaan onder

	a. corporatie: een vennootschap, vereniging, coƶperatie, onderlinge
waarborgmaatschappij, stichting en ieder ander als zelfstandige eenheid
of organisatie naar buiten optredend lichaam en samenwerkingsverband;

	b. functionaris: hij die, zonder orgaan te zijn, krachtens het op de
corporatie toepasselijke recht en haar statuten of
samenwerkingsovereenkomst bevoegd is deze te vertegenwoordigen.

Artikel 118

	Een corporatie die ingevolge de oprichtingsovereenkomst of akte van
oprichting haar zetel of, bij gebreke daarvan, haar centrum van optreden
naar buiten ten tijde van de oprichting, heeft op het grondgebied van de
staat naar welks recht zij is opgericht, wordt beheerst door het recht
van die staat.

Artikel 119

	Het op een corporatie toepasselijke recht beheerst naast de oprichting
in het bijzonder de volgende onderwerpen:

	a. het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de bevoegdheid drager te
zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten en
in rechte op te treden;

	b. het inwendig bestel van de corporatie en alle daarmee verband
houdende onderwerpen;

	c. de bevoegdheid van organen en functionarissen van de corporatie om
haar te vertegenwoordigen;

	d. de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en andere
functionarissen als zodanig jegens de corporatie;

	e. de vraag wie naast de corporatie, voor de handelingen waardoor de
corporatie wordt verbonden, aansprakelijk is uit hoofde van een bepaalde
hoedanigheid zoals die van oprichter, vennoot, aandeelhouder, lid,
bestuurder, commissaris of andere functionaris van de corporatie;

	f. de beƫindiging van het bestaan van de corporatie.

Artikel 120

	Indien een rechtspersoonlijkheid bezittende corporatie haar statutaire
zetel verplaatst naar een ander land en het recht van de staat van de
oorspronkelijke zetel en dat van de staat van de nieuwe zetel op het
tijdstip van de zetelverplaatsing het voortbestaan van de corporatie als
rechtspersoon erkennen, wordt haar voortbestaan als rechtspersoon ook
naar Nederlands recht erkend. Vanaf de zetelverplaatsing beheerst het
recht van de staat van de nieuwe zetel de in artikel 119 van dit Boek
bedoelde onderwerpen, behoudens indien ingevolge dat recht daarop het
recht van de staat van de oorspronkelijke zetel van toepassing blijft.

Artikel 121

	1. In afwijking van de artikelen 118 en 119 van dit Boek zijn de
artikelen 138 en 149 van Boek 2 van toepassing dan wel van
overeenkomstige toepassing op de aansprakelijkheid van bestuurders en
commissarissen van een ingevolge artikel 118 of artikel 120 van dit Boek
door buitenlands recht beheerste corporatie die in Nederland aan de
heffing van vennootschapsbelasting onderworpen is, indien de corporatie
in Nederland failliet wordt verklaard. Als bestuurders zijn eveneens
aansprakelijk degenen die met de leiding van de in Nederland verrichte
werkzaamheden zijn belast.

	2. De rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken is bevoegd tot
de kennisneming van alle vorderingen uit hoofde van lid 1.

Artikel 122

	1. Het openbaar ministerie kan de rechtbank te Utrecht verzoeken voor
recht te verklaren dat het doel of de werkzaamheid van een corporatie
die niet is een Nederlandse rechtspersoon in strijd is met de openbare
orde als bedoeld in artikel 20 van Boek 2.

	2. De verklaring werkt voor en tegen een ieder met ingang van de eerste
dag na de dag van de uitspraak. De verklaring wordt door de zorg van de
griffier geplaatst in de Staatscourant. Is de corporatie in het
handelsregister ingeschreven, dan wordt de verklaring aldaar eveneens
ingeschreven.

	3. De rechter kan de in Nederland gelegen goederen van de corporatie
desverlangd onder bewind stellen. Artikel 22 van Boek 2 is van
overeenkomstige toepassing.

	4. De in Nederland gelegen goederen van een corporatie ten aanzien
waarvan de rechter een verklaring voor recht als bedoeld in lid 1 heeft
gegeven, worden vereffend door een of meer door hem te benoemen
vereffenaars. De artikelen 23 tot en met 24 van Boek 2 zijn van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 123

	Een corporatie die niet is een Nederlandse rechtspersoon en is vermeld
in de lijst, bedoeld in artikel 2 lid 3 van Verordening (EG) nr.
2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L
344) inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en
entiteiten met het oog op de strijd tegen terrorisme, of in Bijlage 1
van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van
27 mei 2002 (PbEG L 139) tot vaststelling van bepaalde specifieke
beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden
hebben met Usama bin Laden, het Al-Qau'Ć­da-netwerk en de Taliban, en
tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot
instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en
diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en
verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiƫle middelen
ten aanzien van de Taliban in Afghanistan, of is vermeld en met een ster
aangemerkt in de Bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt nr.
2001/931 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L
344) betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter
bestrijding van het terrorisme, is van rechtswege verboden en niet
bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen.

Artikel 124

	Deze titel laat onverlet hetgeen bepaald is bij de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen.

TITEL 9

VERTEGENWOORDIGING

Artikel 125

	1. Het recht dat toepasselijk is op vertegenwoordiging wordt bepaald
door het op 14 maart 1978 te ā€˜sā€“Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging (Trb. 1978,
138).

	2. Het verdrag is voor Nederland niet van toepassing op
vertegenwoordiging inzake verzekeringen.

TITEL 10

GOEDERENRECHT

AFDELING 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 126

	1. Deze titel laat onverlet het op 1 juli 1985 te ā€™s-Gravenhage tot
stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en
inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141), alsmede titel 11 van
dit Boek. Onverminderd hetgeen voortvloeit uit dat verdrag en die titel,
is een rechtshandeling die strekt tot een door Nederlands recht
beheerste overdracht aan de trustee van een trust als bedoeld in artikel
142 van dit Boek welke wordt beheerst door buitenlands recht, niet een
ongeldige titel op de enkele grond dat die rechtshandeling tot doel
heeft dat goed over te dragen tot zekerheid of de strekking mist het
goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen.

	2. Deze titel laat onverlet de richtlijn nr. 93/7/ EEG van de Raad van
de Europese Gemeenschappen van 15 maart 1993 betreffende de teruggave
van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied
van een lidstaat zijn gebracht (Pb L74) alsmede de Implementatiewet
bescherming cultuurgoederen tegen illegale uitvoer.

AFDELING 2

HET GOEDERENRECHTELIJKE REGIME MET BETREKKING TOT ZAKEN

Artikel 127

	1. Behoudens voor zover in de leden 2 en 3 anders is bepaald, wordt het
goederenrechtelijke regime met betrekking tot een zaak beheerst door het
recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt.

	2. Behoudens artikel 160 van dit Boek wordt het goederenrechtelijke
regime met betrekking tot teboekstaande schepen beheerst door het recht
van de staat waar het schip teboekstaat.

	3. Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot teboekstaande
luchtvaartuigen en luchtvaartuigen die uitsluitend staan ingeschreven in
een nationaliteitsregister als bedoeld in artikel 17 van het op 7
december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de
internationale burgerluchtvaart, Stb. 1947, H 165, wordt beheerst door
het recht van de staat waar het luchtvaartuig teboekstaat of in het
nationaliteitsregister is ingeschreven.

	4. Het in de vorige leden bedoelde recht bepaalt in het bijzonder:

	a. of een zaak roerend of onroerend is;

	b. wat een bestanddeel van een zaak is;

	c. of een zaak vatbaar is voor overdracht van de eigendom ervan of
vestiging van een recht erop;

	d. welke vereisten aan een overdracht of vestiging worden gesteld;

	e. welke rechten op een zaak kunnen rusten en welke de aard en de
inhoud van deze rechten zijn;

	f. op welke wijze die rechten ontstaan, zich wijzigen, overgaan en
tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is.

	5. Voor de toepassing van het vorige lid is, wat betreft de
verkrijging, de vestiging, de overgang, de wijziging of het tenietgaan
van rechten op een zaak, bepalend het tijdstip waarop de daarvoor
noodzakelijke rechtsfeiten geschieden.

	6. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing in het geval
van overdracht en van vestiging van rechten op zakelijke rechten.

Artikel 128

	1. De goederenrechtelijke gevolgen van een eigendomsvoorbehoud worden
beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich
op het tijdstip van levering bevindt. Zulks laat onverlet de
verbintenissen die volgens het op het beding van eigendomsvoorbehoud
toepasselijke recht, daaruit kunnen voortvloeien.

	2. In afwijking van de eerste zin van lid 1 kunnen partijen
overeenkomen dat de goederenrechtelijke gevolgen van een
eigendomsvoorbehoud van een voor uitvoer bestemde zaak worden beheerst
door het recht van de staat van bestemming indien op grond van dat recht
het eigendomsrecht niet zijn werking verliest totdat de prijs volledig
is betaald. De aldus overeengekomen aanwijzing heeft slechts gevolg
indien de zaak daadwerkelijk in de aangewezen staat van bestemming wordt
ingevoerd.

	3. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de
goederenrechtelijke gevolgen van leasing van zaken die bestemd zijn voor
gebruik in het buitenland.

Artikel 129

	Onverminderd artikel 163, aanhef en onder a, van dit Boek worden het
ontstaan en de inhoud van een recht van retentie bepaald door het recht
dat de daaraan ten grondslag liggende rechtsverhouding beheerst. Een
recht van retentie kan slechts geldend worden gemaakt voor zover het
recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt, zulks
toelaat.

Artikel 130

	Rechten op een zaak die overeenkomstig het ingevolge deze titel
toepasselijke recht zijn verkregen of gevestigd, blijven daarop rusten,
ook indien die zaak wordt overgebracht naar een andere staat. Deze
rechten kunnen niet worden uitgeoefend op een wijze die onverenigbaar is
met het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde
van die uitoefening bevindt.

Artikel 131

	De rechtsgevolgen van de verkrijging van een zaak van een
beschikkingsonbevoegde worden beheerst door het recht van de staat op
welks grondgebied de zaak zich ten tijde van die verkrijging bevond.

Artikel 132

	1. Indien het bezit van een zaak onvrijwillig is verloren en na dit
verlies onbekend is in welke staat de zaak zich bevindt, worden de
rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechtshandelingen, door de
eigenaar of zijn rechtsopvolger verricht, beheerst door het recht van de
staat op welks grondgebied de zaak zich voor het bezitsverlies bevond.

	2. Is in het in het vorige lid bedoelde geval het verlies door een
verzekering gedekt, dan bepaalt het recht dat de
verzekeringsovereenkomst beheerst, of en op welke wijze de eigendom op
de verzekeraar overgaat.

Artikel 133

	1. Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een zaak die
krachtens een overeenkomst van internationaal vervoer wordt vervoerd,
wordt beheerst door het recht van de staat van bestemming.

	2. Indien het in lid 1 bedoelde vervoer plaatsvindt ter uitvoering van
een koopovereenkomst of een andere overeenkomst die verplicht tot
overdracht van de vervoerde zaak, of ter uitvoering van een tot
vestiging van rechten op die zaak verplichtende overeenkomst, wordt, in
afwijking van lid 1 een aanwijzing van het op de bedoelde overeenkomst
toepasselijke recht, opgenomen in die overeenkomst, geacht mede
betrekking te hebben op het goederenrechtelijke regime met betrekking
tot de vervoerde zaak.

AFDELING 3

HET GOEDERENRECHTELIJKE REGIME MET BETREKKING TOT VORDERINGSRECHTEN

Artikel 134

	Indien een vordering belichaamd is in een stuk, bepaalt het recht van
de staat op welks grondgebied het stuk zich bevindt, of de vordering een
vordering op naam dan wel een vordering aan toonder is.

Artikel 135

	1. De vatbaarheid van een vordering op naam voor overdracht dan wel
voor vestiging daarop van rechten wordt beheerst door het recht dat op
de vordering van toepassing is.

	2. Voor het overige wordt het goederenrechtelijke regime met betrekking
tot een vordering op naam beheerst door het recht dat op de tot
overdracht of vestiging van rechten verplichtende overeenkomst
toepasselijk is. Dat recht bepaalt in het bijzonder:

	a. welke vereisten aan een overdracht of vestiging worden gesteld;

	b. wie gerechtigd is tot uitoefening van de in de vordering besloten
rechten;

	c. welke rechten op de vordering kunnen rusten en welke de aard en de
inhoud van deze rechten zijn;

	d. op welke wijze die rechten zich wijzigen, overgaan en tenietgaan en
welke hun onderlinge verhouding is.

	3. De betrekkingen tussen de cessionaris, onderscheidenlijk de
gerechtigde, en de schuldenaar, de voorwaarden waaronder de overdracht
van een vordering op naam dan wel de vestiging daarop van een recht aan
de schuldenaar kan worden tegengeworpen, alsmede de vraag of de
schuldenaar door betaling is bevrijd, worden beheerst door het recht dat
op de vordering van toepassing is.

Artikel 136

	1. Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een vordering aan
toonder wordt beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied
het toonderstuk zich bevindt. Artikel 135 leden 1 en 2 van dit Boek is
van overeenkomstige toepassing op de vraag welke onderwerpen door dat
recht worden beheerst.

	2. De betrekkingen tussen de verkrijger en de schuldenaar, de
voorwaarden waaronder de overdracht van de vordering dan wel de
vestiging daarop van een recht aan de schuldenaar kan worden
tegengeworpen, alsmede de vraag of de schuldenaar door betaling is
bevrijd, worden beheerst door het recht dat op de vordering van
toepassing is.

	3. De artikelen 130 en 131 van dit Boek zijn van overeenkomstige
toepassing op vorderingen aan toonder.

AFDELING 4

HET GOEDERENRECHTELIJKE REGIME MET BETREKKING TOT AANDELEN

Artikel 137

	Indien een stuk een aandeelbewijs is volgens het recht dat van
toepassing is op de in dat stuk vermelde uitgevende vennootschap,
bepaalt het recht van de staat op welks grondgebied het aandeelbewijs
zich bevindt, of het een aandeel op naam dan wel een aandeel aan toonder
is.

Artikel 138

	1. Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een aandeel op
naam wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de
vennootschap die het aandeel uitgeeft dan wel heeft uitgegeven. Artikel
135 leden 1 en 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de
vraag welke onderwerpen door dat recht worden beheerst.

	2. In afwijking van lid 1 kan met betrekking tot aandelen op naam in
een Nederlandse naamloze vennootschap waaraan, ter bevordering van de
verhandelbaarheid aan een gereglementeerde buitenlandse effectenbeurs
een in de staat van vestiging van de beurs gebruikelijke vorm is
gegeven, door de uitgevende vennootschap worden bepaald dat het
goederenrechtelijke regime wordt beheerst door het recht van de staat
van vestiging van de betrokken beurs dan wel het recht van de staat
waarin met instemming van de betrokken beurs leveringen en andere
goederenrechtelijke rechtshandelingen betreffende de aandelen kunnen of
moeten worden verricht.

	3. Een aanwijzing van het toepasselijke recht als in lid 2 bedoeld
dient uitdrukkelijk, op voor belanghebbenden kenbare wijze, te worden
gedaan. Tevens dient deze aanwijzing te worden bekendgemaakt in twee
landelijk verspreide Nederlandse dagbladen.

	4. De betrekkingen tussen de aandeelhouder, onderscheidenlijk de
gerechtigde, en de vennootschap, alsmede de voorwaarden waaronder de
overdracht dan wel de vestiging van een recht aan de vennootschap kan
worden tegengeworpen, worden beheerst door het recht dat van toepassing
is op de vennootschap die het aandeel heeft uitgegeven.

Artikel 139

	1. Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een aandeel aan
toonder wordt beheerst door het recht van de staat waar het toonderstuk
zich bevindt. Artikel 135 leden 1 en 2 van dit Boek is van
overeenkomstige toepassing op de vraag welke onderwerpen door dat recht
worden beheerst.

	2. De betrekkingen tussen de aandeelhouder, onderscheidenlijk de
gerechtigde, en de vennootschap, alsmede de voorwaarden waaronder de
overdracht dan wel de vestiging van een recht aan de vennootschap kan
worden tegengeworpen, worden beheerst door het recht dat van toepassing
is op de vennootschap.

	3. De artikelen 130 en 131 van dit Boek zijn van overeenkomstige
toepassing op aandelen aan toonder.

AFDELING 5

HET GOEDERENRECHTELIJKE REGIME MET BETREKKING TOT GIRAAL OVERDRAAGBARE
EFFECTEN

Artikel 140

	Indien een aandeel behoort tot een verzameling van effecten die giraal
overdraagbaar zijn, is op het goederenrechtelijke regime met betrekking
tot dat aandeel afdeling 4 niet van toepassing voor zover de bepalingen
daarvan afwijken van artikel 141 van dit Boek.

Artikel 141

	1. Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot giraal
overdraagbare effecten wordt beheerst door het recht van de staat op
welks grondgebied de rekening waarin de effecten worden geadministreerd,
wordt gehouden.

	2. Het in het vorige lid bedoelde recht bepaalt in het bijzonder:

	a. welke rechten op de effecten kunnen rusten en welke de aard en de
inhoud van deze rechten zijn;

	b. welke vereisten aan de overdracht of de vestiging van de onder a
bedoelde rechten worden gesteld;

	c. wie gerechtigd is tot de uitoefening van de in de effecten besloten
rechten;

	d. op welke wijze de onder a bedoelde rechten zich wijzigen, overgaan
en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is;

	e. de executie.

TITEL 11

TRUSTRECHT

Artikel 142

	Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

	a. het Haags Trustverdrag 1985: het op 1 juli 1985 te 's-Gravenhage tot
stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en
inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985 141);

	b. trust: een trust als omschreven in artikel 2 van het Haags
Trustverdrag 1985, die door een wilsuiting in het leven is geroepen en
waarvan blijkt uit een geschrift.

Artikel 143

	Met betrekking tot een goed ter zake waarvan inschrijvingen kunnen
plaatsvinden in een ingevolge de wet gehouden register en dat behoort
tot de trustgoederen die een afgescheiden vermogen vormen, kan de
trustee verlangen dat een inschrijving geschiedt op zijn naam en in zijn
hoedanigheid van trustee, of op een zodanige andere wijze dat van het
bestaan van de trust blijkt.

Artikel 144

	Bepalingen van Nederlands recht inzake eigendomsoverdracht,
zekerheidsrecht of de bescherming van schuldeisers in geval van
insolventie laten de in artikel 11 van het Haags Trustverdrag 1985
omschreven rechtsgevolgen van de erkenning van een trust onverlet.

TITEL 12

ERFRECHT

Artikel 145

	1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder het Haags
Erfrechtverdrag 1989: het op 1 augustus 1989 te 's-Gravenhage tot stand
gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging
(Trb. 1994, 49)

	2. Het recht dat van toepassing is op erfopvolging wordt aangewezen
door het Haags Erfrechtverdrag 1989.

Artikel 146

	1. In hoeverre een natuurlijke persoon uiterste wilsbeschikkingen kan
maken, wordt bepaald door zijn nationale recht.

	2. Indien de betrokken persoon de nationaliteit van meer dan een staat
bezit en hij in een van deze staten zijn gewone verblijfplaats heeft,
geldt het recht van die staat als zijn nationale recht. Heeft de
betrokken persoon zijn gewone verblijfplaats niet in een van deze
staten, dan geldt als zijn nationale recht het recht van de staat van
zijn nationaliteit waarmee hij, alle omstandigheden in aanmerking
genomen, het nauwst is verbonden.

Artikel 147

	1. Indien een der gerechtigden in een te vereffenen nalatenschap ten
opzichte van een andere gerechtigde wordt benadeeld door de toepassing
op een buitenslands gelegen vermogensbestanddeel van een krachtens het
internationaal privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht,
worden de goederen, aldus overeenkomstig dat recht door die andere
gerechtigde of door derden verkregen, als geldig verkregen erkend.

	2. De benadeelde gerechtigde kan echter vorderen dat ter gelegenheid
van de vereffening van de nalatenschap tussen hem en de bevoordeelde
gerechtigde een verrekening plaatsvindt tot ten hoogste het ondervonden
nadeel. Verrekening is uitsluitend mogelijk met betrekking tot goederen
van de nalatenschap dan wel door vermindering van een last.

	3. In de voorgaande leden wordt onder gerechtigde verstaan een
erfgenaam, een legataris of een lastbevoordeelde.

Artikel 148

	De herroeping door de erflater van alle eerder door hem gemaakte
uiterste wilsbeschikkingen wordt vermoed mede te omvatten een eerder
door hem gedane aanwijzing van het recht dat de vererving van zijn
nalatenschap beheerst.

Artikel 149

	1. De vereffening van de nalatenschap wordt door het Nederlandse recht
beheerst indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in
Nederland had. In het bijzonder zijn van toepassing de Nederlandse
voorschriften inzake de gehoudenheid van de door het volgens het Haags
Erfrechtverdrag 1989 toepasselijke recht aangewezen erfgenamen voor de
schulden van de erflater en de voorwaarden waaronder zij hun
gehoudenheid kunnen uitsluiten of beperken.

	2. De wijze waarop de verdeling van de nalatenschap tot stand wordt
gebracht, wordt door het Nederlandse recht beheerst indien de erflater
zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had, tenzij de
deelgenoten gezamenlijk het recht van een ander land aanwijzen. Met de
eisen van het goederenrecht van de plaats van ligging der activa wordt
rekening gehouden.

Artikel 150

	1. De taak en de bevoegdheden van een door de erflater aangewezen
vereffenaar worden door het Nederlandse recht beheerst indien de
erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had.

	2. De rechter kan op verlangen van een belanghebbende voorzieningen
treffen om te waarborgen dat met betrekking tot de vererving van de in
Nederland gelegen bestanddelen van de nalatenschap het volgens het
verdrag toepasselijke recht wordt in acht genomen. Hij kan bevelen dat
in verband daarmee zekerheden worden gesteld.

Artikel 151

	1. Het recht dat van toepassing is op de vorm van uiterste
wilsbeschikkingen wordt bepaald door het op 5 oktober 1961 te
's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wetsconflicten
betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen (Trb. 1980, 54).

	2. Een mondelinge testamentaire beschikking welke, behoudens in
buitengewone omstandigheden, is gemaakt door een Nederlander die niet
tevens een andere nationaliteit bezit, wordt in Nederland niet erkend.

Artikel 152

	1. De artikelen 147 tot en met 150 van dit Boek zijn van toepassing op
de erfopvolging van personen wier overlijden na 1 oktober 1996 heeft
plaatsgevonden.

	2. Indien de erflater voor 1 oktober 1996 het op zijn erfopvolging
toepasselijke recht heeft aangewezen, wordt die aanwijzing als geldig
beschouwd indien zij voldoet aan de vereisten van artikel 5 van het
Haags Erfrechtverdrag 1989.

	3. Indien de partijen bij een overeenkomst inzake erfopvolging voor 1
oktober 1996 het op die overeenkomst toepasselijke recht hebben
aangewezen, wordt die aanwijzing als geldig beschouwd indien zij voldoet
aan de vereisten van artikel 11 van het Haags Erfrechtverdrag 1989.

	4. Onverminderd de voorgaande leden kan een aanwijzing door de erflater
van het op de vererving van zijn nalatenschap toepasselijke recht of de
wijziging van een zodanige aanwijzing, welke is geschied voor 1 oktober
1996, niet als ongeldig worden beschouwd op de enkele grond dat de wet
een zodanige aanwijzing toen niet regelde.

TITEL 13

VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST

Artikel 153

	Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder de verordening
ā€œRome Iā€: de verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees
Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van
toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (Pb EU L 177).

Artikel 154

	Op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening
ā€œRome Iā€ en de terzake geldende verdragen vallen en die als
verbintenissen uit overeenkomst kunnen worden aangemerkt, zijn de
bepalingen van de verordening ā€œRome Iā€ van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 155

	In de gevallen bedoeld in artikel 7 lid 3, tweede alinea, van de
verordening ā€œRome Iā€, kunnen partijen een rechtskeuze maken
overeenkomstig artikel 3 van de verordening ā€œRomeĀ Iā€.

Artikel 156

	Voor de toepassing van artikel 7 lid 4, onder b, van de verordening
ā€œRome Iā€ worden verzekeringsovereenkomsten voor de dekking van
risicoā€™s waarvoor een lidstaat een verplichting oplegt om een
verzekering af te sluiten, beheerst door het recht van de lidstaat die
de verzekeringsplicht oplegt.

TITEL 14

VERBINTENISSEN UIT ANDERE BRON DAN OVEREENKOMST

Artikel 157

	Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder de Verordening
ā€œRome IIā€ : de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van
toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PbEU L
199).

Artikel 158

	1. De Verordening ā€œRome IIā€ laat onverlet:

	a. het op 4 mei 1971 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake
de wet die van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971,
118); en

	b. het op 2 oktober 1973 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
betreffende de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid
wegens produkten (Trb. 1974, 84).

Artikel 159

	Op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening
ā€œRome IIā€ en de terzake geldende verdragen vallen en die als
onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt, zijn de bepalingen van de
Verordening ā€œRome IIā€ van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat op verbintenissen voortvloeiend uit de uitoefening van
Nederlands openbaar gezag Nederlands recht van toepassing is.

TITEL 15

ENKELE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT HET ZEERECHT, HET BINNENVAARTRECHT
EN HET LUCHTRECHT

Artikel 160

	1. Indien in Nederland in geval van faillissement of van uitwinning de
opbrengst van een teboekstaand schip moet worden verdeeld, wordt de
vraag of, en zo ja, tot welke omvang, een daarbij geldend gemaakte
vordering bestaat, beantwoord naar het recht dat die vordering beheerst.

	2. Of een vordering als bedoeld in het voorgaande lid bevoorrecht is en
welke de omvang, de rangorde en de gevolgen van dat voorrecht zijn,
wordt beslist naar het recht van de staat waar het schip ten tijde van
de aanvang van het faillissement of de uitwinning teboekstond. Evenwel
wordt bij de bepaling van de rangorde van vorderingen slechts aan die
vorderingen voorrang toegekend boven door hypotheek gedekte vorderingen,
die ook naar Nederlands recht een zodanige voorrang genieten.

	3. Aan een vordering die naar het daarop toepasselijke recht niet op
het schip bevoorrecht is, wordt geen voorrang toegekend.

4. De leden 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de
verhaalbaarheid van een vordering op het schip.

Artikel 161

	1. De vraag of een partij bij een overeenkomst tot exploitatie van een
schip, of een persoon in haar dienst of anderszins te haren behoeve
werkzaam, dan wel een eigenaar van of belanghebbende bij vervoerde of te
vervoeren zaken, die buiten overeenkomst wordt aangesproken, zich kan
beroepen op een door hemzelf of door een ander in de keten der
exploitatie-overeenkomsten gesloten overeenkomst, wordt beantwoord naar
het recht dat op de buiten overeenkomst ingestelde vordering van
toepassing is.

	2. Evenwel wordt in de verhouding tussen twee partijen bij eenzelfde
exploitatie-overeenkomst de in het voorgaande lid bedoelde vraag
beantwoord naar het recht dat op die overeenkomst van toepassing is.

Artikel 162

	1. Bij vervoer van zaken onder cognossement wordt de vraag of, en zo
ja, onder welke voorwaarden, naast degene die het cognossement
ondertekende of voor wie een ander het ondertekende, een derde als
vervoerder onder het cognossement verbonden of gerechtigd is, als ook de
vraag wie drager is van de uit het cognossement voortvloeiende rechten
en verplichtingen jegens de vervoerder, beantwoord naar het recht van de
staat waarin de haven gelegen is, waar uit hoofde van de overeenkomst
moet worden gelost, ongeacht een door de partijen bij de
vervoerovereenkomst gedane rechtskeuze.

	2. Evenwel worden de in lid 1 bedoelde vragen beantwoord naar het recht
van de staat waarin de haven van inlading gelegen is, wat betreft de
verplichtingen ter zake van het ter beschikking stellen van de
overeengekomen zaken, de plaats, de wijze en de duur van de inlading.

Artikel 163

	Ongeacht het op de overeenkomst tot vervoer van zaken toepasselijke
recht, is het recht van de staat waarin de haven gelegen is, waar de
zaken ter lossing worden aangevoerd van toepassing op de vragen:

	a. of, en in hoeverre, de vervoerder een recht van retentie op de zaken
heeft, en

	b. of, en met welke gevolgen, de vervoerder dan wel degene die jegens
de vervoerder recht heeft op aflevering van de zaken, bevoegd is een
gerechtelijk onderzoek te doen instellen naar de toestand waarin de
zaken worden afgeleverd en, indien verlies van of schade aan de zaken of
een gedeelte daarvan wordt vermoed, een gerechtelijk onderzoek te doen
instellen naar de oorzaken daarvan, waaronder begrepen een begroting van
de schade of het verlies.

Artikel 164

	Voor zover de aansprakelijkheid ter zake van een aanvaring in volle zee
niet wordt bestreken door de Verordening ā€œRome IIā€, is daarop van
toepassing het recht van de staat waar de vordering wordt ingesteld. De
eerste zin is eveneens van toepassing indien schade door een zeeschip is
veroorzaakt zonder dat een aanvaring plaats had.

Artikel 165

	1. De rechten, genoemd in het op 19 juni 1948 te GenĆØve tot stand
gekomen Verdrag betreffende internationale erkenning van rechten op
luchtvaartuigen (Trb. 1952, 86) worden erkend onder de voorwaarden en
met de gevolgen in dat verdrag vermeld.

	2. Deze erkenning werkt niet ten nadele van een beslagleggende
crediteur of van de koper ter executie, wanneer de vestiging of
overdracht van bedoelde rechten geschiedde door de geƫxecuteerde,
terwijl hij kennis droeg van het beslag.

ARTIKEL II

	De Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

	A. Het opschrift van titel 3 komt te luiden:

ALGEMENE OVERGANGSBEPALINGEN IN VERBAND MET DE BOEKEN 3-10

	B. In artikel 69 wordt ā€œde Boeken 3-8ā€ vervangen door: de Boeken
3-10.

	C. Na artikel 258 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

TITEL 10 OVERGANGSBEPALING IN VERBAND MET BOEK 10

Artikel 270

	Artikel 56 van Boek 10 is slechts van toepassing op ontbinding van het
huwelijk of scheiding van tafel en bed die is verzocht na het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL III

	De Wet van 15 mei 1829, Stb. 28, houdende algemeene bepalingen der
wetgeving van het Koningrijk, wordt als volgt gewijzigd:

	De artikelen 6 en 10 vervallen.

ARTIKEL IIIa

	De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

	Artikel 113 vervalt.

Artikel IIIB

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 140 lid 2 wordt ā€œartikel 5a, eerste lid, van de Wet
conflictenrecht corporatiesā€ vervangen door: artikel 122, eerste lid,
van Boek 10 Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL IV

	De volgende wetten worden ingetrokken:

	a. de Wet conflictenrecht namen

	b. de Wet conflictenrecht huwelijk

	c. de Wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen

	d. de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime

	e. de Wet van 25 maart 1981, Stb. 166, houdende regeling van het
conflictenrecht inzake de ontbinding van het huwelijk en scheiding van
tafel en bed en de erkenning daarvan

	f. de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap

	g. de Wet conflictenrecht afstamming

	h. de Wet conflictenrecht adoptie

	i. de Wet conflictenrecht corporaties

	j. de Wet conflictenrecht goederenrecht

	k. de Wet conflictenrecht trusts

	l. de Wet conflictenrecht erfopvolging

	m. de Wet van 23 december 1992, Stb.1993, 16, tot uitvoering van enkele
conflictenrechtelijke bepalingen van de richtlijn 90/619/EEG van de Raad
van de Europese gemeenschappen van 8 november 1998, PbEG L 330

	n. de Wet van 7 juli 1993, Stb. 392, tot uitvoering van enkele
conflictenrechtelijke bepalingen van de richtlijn nr 88/357/EEG van de
Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1988 (PbEG L172)

	o. de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad

	p. de Wet van 18 maart 1993, Stb. 168, houdende enige bepalingen van 

internationaal privaatrecht met betrekking tot het zeerecht, het
binnenvaartrecht en het luchtrecht.

ARTIKEL IVA

	Indien het op 7 mei 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van
de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing
wettelijke gemeenschap van goederen) tot wet wordt verheven en in
werking treedt, vervallen de artikelen 49 en 83.

ARTIKEL V

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

ARTIKEL VI

	Deze wet wordt aangehaald als: Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10
Burgerlijk Wetboek.

	

	Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en
dat alle ministeries, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   43