[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voorstel van de PvdA-fractie voor de Toekomst- en Onderzoeksagenda Tweede Kamer 2011: Etnische registratie in de lokale praktijk

Brief lid / fractie

Nummer: 2010D38143, datum: 2010-10-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z14080:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Onderzoeksvoorstel ´Etnische registratie in de lokale praktijk`

Samenvatting

 

Dit voorstel behelst een onderzoek naar de praktijk van etnische
registratie bij gemeenten en organisaties en de vraag in hoeverre deze
overeenkomt met het wettelijk kader op het gebied van etnische
registratie.

 

 

 

Juridisch kader

 

De wetgever heeft registratie van etnische persoonsgegevens in beginsel
verboden. Dit verbod is neergelegd in de Wet bescherming
persoonsgegevens (Wbp). Op het verbod zijn enkele in de Wbp omschreven
uitzonderingen mogelijk. Indien organisaties etnische gegevens willen
registreren om bepaalde maatschappelijke problemen aan te pakken, dan
zullen zij aan de strenge criteria van de uitzonderingsgronden in de wet
moeten voldoen. De uitzonderingen op het verbod van registratie van
etnische gegevens gelden voor enkele zeer specifieke doeleinden (zoals
voorkeursbeleid). Daarnaast bepaalt de wet dat registratie van
etniciteit toegestaan kan zijn als het noodzakelijk is met het oog op
een zwaarwegend algemeen belang. In dat laatste geval is vereist dat de
mogelijkheid tot registratie van etnische gegevens óf uitdrukkelijk
wordt geregeld in een wet óf het College bescherming persoonsgegevens
(CBP) voor het specifieke geval ontheffing heeft verleend. In alle
gevallen moet eerst de vraag worden beantwoord of het probleem niet met
andere, minder ingrijpende, middelen te bestrijden is.

Actuele situatie

Registratie van etniciteit staat momenteel volop in de belangstelling.
In het politieke debat over de verbetering van integratie wordt
verschillend geoordeeld over (on)zin en (on)wenselijkheid van etnische
registratie. Recente berichten in de media laten zien dat bij gemeenten
op zeer verschillende wijze wordt omgegaan met de registratie van
bijzondere persoonsgegevens waaronder etniciteit. 

De laatste jaren wordt in sterkere mate weer beleid gevoerd gericht op
specifieke problemen en achterstanden onder bepaalde minderheidsgroepen.
Al ruimere tijd betreft dit de problematiek van Antilliaans/Nederlandse
risicojongeren. In de afgelopen kabinetsperiode is een vergelijkbare
samenwerking opgestart tussen Rijk en gemeenten bij de aanpak van
Marokkaans Nederlandse risicojongeren. Tevens werd door het Rijk een
beperkte bijdrage geleverd aan het samenwerkingsverband van zogenaamde
´Romagemeenten` met name gericht op het terugdringen van vroegtijdig
schoolverlaten door Romameisjes. Dit doelgroepenbeleid nieuwe stijl
maakt dat gemeenten vaker gegevens verzamelen op basis van etniciteit,
al dan niet binnen de marges van de wet.

Het College Bescherming Persoonsgegevens ziet toe op de naleving van
wetten die het gebruik van persoonsgegevens regelen. Zij doet dit onder
andere door advies, melding en toetsing, het verlenen van ontheffing,
handhaving etc. De wijze waarop het CBP toeziet op de daadwerkelijke
praktijk van het etnische registreren is onduidelijk. 

Lopend onderzoek

Op verzoek van de Kamer heeft de Minister voor WWI in 2009 een quick
scan laten uitvoeren in de vorm van een enquête onder circa 7 gemeenten
naar de vraag in hoeverre zij etnisch registreren en in hoeverre zij
daar behoefte aan hebben. De uitkomsten van deze beperkte steekproef
gaven de Minister aanleiding een breder onderzoek onder 20, bij het
landelijke doelgroepenbeleid betrokken gemeenten naar de feitelijke
wijze van omgang met etnisch registreren.  Dit onderzoek is na de val
van het Kabinet stopgezet.

 

 

Onderzoeksvragen

 

Teneinde als controleur en medewetgever een goed beeld te krijgen van de
verhouding tussen wet en werkelijkheid op het gebied van etnisch
registreren is een eigen onderzoek door de Tweede Kamer van groot
belang. De onderzoeksvragen, uiteraard verder uit te werken door de
Parlementaire werkgroep die het onderzoek ter hand gaat nemen, laten
zich als volgt ordenen:

1	In welke mate houden gemeenten, organisaties en hulpverleners zich aan
de inhoudelijke en procedurele eisen van de wetgeving? Onderliggende
vragen zijn: Hoe vaak, door wie en op welke wijze wordt etnisch
geregistreerd? Voldoen de voorbeelden waar gebruik gemaakt wordt van een
vorm van etnische registratie aan de uitzonderingen die de wet toestaan
op het algemene verbod? En wordt voldaan aan de procedurele waarborgen
zoals melding bij en ontheffing van het CBP?

 

2	Op welke wijze voert het College haar taken uit? Het gaat daarbij om
haar voorlichtende taak, haar toetsende taak (meldingen, vermeende
vrijstellingen, verleende ontheffingen), haar handhavende taak. Is zij
reactief of proactief? Heeft zij voldoende middelen om haar taak
adequaat uit te voeren? Is de wet effectief en uitvoerbaar, vanuit het
perspectief van het CBP?

3	In hoeverre is de wet adequaat om enerzijds de zorgvuldige omgang met
bijzondere persoonsgegevens te waarborgen en anderzijds overheden,
organisaties en hulpverleners in staat te stellen maatwerk te bieden
teneinde maatschappelijke problemen effectief aan te pakken?
Onderliggende vragen zijn onder andere: Welke problemen en dilemma´s
komen uitvoerders van beleid tegen? Hoe wordt daar mee om gegaan? Is de
wet uitvoerbaar? Zou er eventueel behoefte zijn aan wijziging van de wet
en zoja op welke wijze? 

Wijze van aanpak

Een parlementaire werkgroep zou dit onderzoek ter hand moeten nemen.
Gedacht kan worden aan het extern aanbesteden van het verkennende
onderzoek naar de praktijk zoals verwoord onder hoofdvraag 1. Dit zou
binnen 6 weken na de start van het onderzoek in concept gereed kunnen
zijn.  

De werkgroep zou zelf het voortouw kunnen nemen bij de beantwoording van
hoofdvragen 2 en 3. 

Het onderzoek naar hoofdvraag 2 kan deels parallel verlopen aan het
externe onderzoek. 

In de tweede fase van het onderzoek zou de werkgroep zowel door een
aantal lokale werkbezoeken als een aantal openbare hoorzittingen tot
verdere verdieping en beantwoording van de derde hoofdvraag moeten
komen. De totale tijdsplanning beslaat naar schatting 4 maanden.