32528 NR Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 i.v.m. verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht
Nader rapport
Nummer: 2010D38956, datum: 2010-10-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2010Z14385:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2010-10-12 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-11-11 10:15: Procedurevergadering Immigratie & Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2010-12-10 14:00: Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 i.v.m. verruiming van bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-02-01 13:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-02-09 12:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-05-30 13:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2013-04-15 10:00: Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (32528) en Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (33293) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-04-23 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving  Schedeldoekshaven 100 2511 EX  Den Haag Postbus 20301 2500 EH  Den Haag www.rijksoverheid.nl/justitie  Contactpersoon C.S. Valkenburg  T  070 370 69 53 c.s.valkenburg@minjus.nl  d Registratienummer 5669771/10/6  DOCPROPERTY referentiegegevens DOCPROPERTY woordmerk DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _aankoningin Aan de Koningin DOCPROPERTY _datum Datum 4 oktober 2010 DOCPROPERTY _onderwerp Onderwerp Nader rapport inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 juli 2010, nr. 10.001973, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 4 augustus 2010, nr. W03.10.0284/II, bied ik U hierbij aan. 2a. Het advies van de Raad is gevolgd. In paragraaf 2 van de memorie van toelichting is een beschrijving van het huidige wettelijke kader opgenomen en is aangegeven hoe de rechtsbescherming tegen de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden is geregeld. Voorts is in paragraaf 3 van de toelichting ingegaan op de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel in licht van de bestaande bevoegdheden. 2b. Het advies van de Raad is niet gevolgd. Identiteitsonderzoek vormt een essentieel element voor de processen binnen de vreemdelingenketen, waaronder het terugkeerbeleid. Met de zinsnede âen de voorbereiding van het vertrek van de vreemdelingâ is niet bedoeld een doelbeperking aan te geven. Alle in artikel 50 van de Vw2000 geregelde onderzoeksbevoegdheden hebben tot doel de âvaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positieâ. Hoewel deze doelbeperking alleen in het eerste lid expliciet wordt vermeld ten aanzien van de bevoegdheid tot staandehouding, kan uit de context worden opgemaakt dat de doelbeperking geldt voor alle in de desbetreffende paragraaf van hoofdstuk 4 van de wet geregelde bevoegdheden (artikelen 50 t/m 53 Vw2000 alsmede het voorgestelde artikel 53a). Het voorgestelde artikel 59, vijfde lid, behelst onderzoek tijdens de periode van vreemdelingenbewaring en is opgenomen in hoofdstuk 5 van de wet (getiteld: vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen). Om die reden is de doelbeperking van het âvaststellen van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positieâ expliciet opgenomen in het voorgestelde vijfde lid. 2c. De rechtmatigheid van de vreemdelingenrechtelijke staandehouding en de toepassing van de overige bevoegdheden van hoofdstuk 4 van de Vw2000, met inbegrip van de naleving van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) en de Ambtsinstructie voor de politie, wordt door de rechter beoordeeld in het kader van het beroep tegen de daarop gevolgde vreemdelingenbewaring. Voor de bevoegdheid tot doorzoeking van de woning van artikel 53a Vw2000 zal dit niet anders zijn. Als de rechter de aanwending van de betreffende bevoegdheden onrechtmatig acht, wordt de daarop gevolgde vreemdelingenbewaring onrechtmatig geacht indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen (o.a. ABRvS 29 juni 2001, AB2001, 268, ABRvS 17 december 2004, JV 2005, 67, Rb âs-Gravenhage 30 november 2006, LJN: AZ4543 en 23 november 2007, LJN: BB9947). Voor zover derden worden geraakt door de uitoefening van deze bevoegdheden â hetgeen niet is uitgesloten bij het binnentreden in ondernemingen of woningen en het doorzoeken ervan met het oog op documenten die tot identificatie van de vreemdeling kunnen dienen â geldt dat voor hen niet is voorzien in specifieke bestuursrechtelijke rechtsbescherming. In het Nederlandse rechtssysteem kunnen zij zich ter bescherming van hun rechten tot de burgerlijke rechter wenden met een vordering op grond van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Daarnaast heeft eenieder het recht om gebruik te maken van wettelijke geregelde klachtvoorzieningen om een oordeel te verkrijgen over de gedragingen van de politie of de Koninklijke marechaussee. In dit verband zij benadrukt dat bij het gebruik van de doorzoekingsbevoegdheid van 53a Vw 2000 altijd de waarborgen van voorafgaande machtiging, rapportage achteraf en beperking van het gebruik van deze bevoegdheid tot de in de wet omschreven gevallen, gelden. Paragraaf 2 van de toelichting is aangevuld op dit punt. 3a. De door de Raad gevraagde heroverweging leidt niet tot een ander standpunt met betrekking tot de afgifte van de machtiging. Ingevolgde de Awbi is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een voorafgaande machtiging vereist. Bevoegd tot het afgeven van een machtiging tot binnentreden zijn de advocaat-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie en â in bepaalde gevallen â de burgemeester (artikel 3 Awbi). In de praktijk van het vreemdelingenrecht wordt de machtiging tot het binnentreden in woningen ten behoeve van staandehouding ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van een vermoedelijk illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling op grond van artikel 53 van de Vw 2000 verleend door de hulpofficier van justitie. Aan diezelfde hulpofficier van justitie plegen op het terrein van het vreemdelingenrecht door de minister c.q. de korpschef in (onder)mandaat bevoegdheden te worden toegekend tot het opleggen van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen (artikelen 5.1, 5.2 en 5.3 van het Vv 2000). Deze bevoegdheden zijn naar mijn oordeel niet minder ingrijpend dan de thans voorstelde bevoegdheid om, na eenmaal rechtmatig in de woning te zijn binnengetreden, ingeval de identiteit van de staande gehouden vreemdeling niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, de woning te doorzoeken met het oog op in de wet omschreven identiteitsdocumenten. De vergelijking van de Raad met de Mededingingswet gaat in zoverre mank dat in de Mededingingswet opgenomen regeling met betrekking tot het betreden en doorzoeken van woningen voorvloeit uit het Europese mededingingsrecht waarin is bepaald dat een door de Europese Commissie gelaste inspectie van de woning van directeuren, bestuurders of andere personeelsleden van een onderneming, niet kan worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van de nationale rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat (art. 21 van de Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag). Ter implementatie hiervan vereist de Mededingingswet voor het betreden en doorzoeken van een woning zonder toestemming van de bewoner een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank Rotterdam en is het merendeel van de bepalingen van de Awbi niet van toepassing verklaard. 3b. Ik onderschrijf de opmerking van de Raad dat met behulp van nieuwe technieken op termijn wellicht een machtiging â per telefoon â denkbaar is die voor de betrokken personen meer controleerbare waarborgen biedt (op scherm of papier zichtbaar maken, electronische handtekening), dan het enkel aanwezig zijn bij een door een politieambtenaar gevoerd telefoongesprek met degene die tot afgifte van een machtiging tot doorzoeking is bevoegd (met opschriftstelling zo spoedig mogelijk daarna). Ik laat het graag bij de constatering dat artikel 53a, vierde lid, van het wetsvoorstel deze technisch meer geavanceerde vorm van telefonische instemming niet uitsluit. Bovendien hecht ik eraan op te merken dat de mogelijkheid van telefonische instemming met een doorzoeking van de woning naar documenten die tot identificatie van de vreemdeling kunnen dienen, niet de hoofdregel is, maar een uitzondering die getroffen is voor een beperkt aantal gevallen. De hoofdregel is, net als voor het binnentreden op de voet van artikel 53 Vw 2000, dat voor doorzoeking van de woning een voorafgaande schriftelijke machtiging is vereist (artikel 3 Awbi jo. artikel 53b, eerste lid, Vw 2000). 4. De Raad acht het noodzakelijk dat de in artikel 53a, eerste lid, Vw 2000 voorgestelde bevoegdheid om na binnentreding en staandehouding in de woning van een persoon van wie de identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld onder bepaalde voorwaarden over te gaan tot doorzoeking van de woning met het oog op in de wet omschreven identiteitsdocumenten, gelet op de verstrekkendheid ervan, zoveel mogelijk wordt ingekaderd in de wet. De Raad stelt daartoe een nadere clausulering van de bevoegdheid voor, in die zin dat wordt bepaald dat tot doorzoeking alleen wordt overgegaan, indien een redelijk vermoeden bestaat dat de vreemdeling de woning waarin hij is staande gehouden gebruikt als woonruimte, tenzij een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van documenten de doorzoeking reeds rechtvaardigt. Ik zie onvoldoende aanleiding voor een nadere clausulering van artikel 53a, eerste lid. Zoals in de toelichting is aangegeven zal de politie bij het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, steeds een redelijk vermoeden moeten hebben dat aldaar een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft (artikel 53). Voorts is zowel voor binnentreden in een woning als voor een doorzoeking een voorafgaande machtiging vereist (artikel 3 Awbi jo. artikel 53b, eerste lid, Vw 2000). Dat onder omstandigheden ook de woning van een derde â die niet mede de woning van de vreemdeling is â kan worden binnengetreden, is niet uitgesloten, doch zal zich in de praktijk van het vreemdelingenrecht niet snel voordoen. Bovendien is in de artikelsgewijze toelichting aangegeven dat de huidige formulering van artikel 53a, eerste lid, reeds tot de door de Raad en de Nederlandse Orde van Advocaten voorgestane, genuanceerde benadering leidt. Doorzoeking is immers slechts mogelijk âvoor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk isâ voor de tijdelijke inbewaringneming van reis- of identiteitspapieren, dan wel andere documenten waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid. Indien bij het binnentreden duidelijk is dat de vreemdeling de woning waarin hij wordt aangetroffen niet (mede) bewoont, maar slechts (voor korte tijd) op bezoek is, zal niet snel aanleiding bestaan om de woning te doorzoeken naar op de vreemdeling betrekking hebbende identiteitsdocumenten. Een nadere clausulering van de tekst van artikel 53a, eerste lid, is daarvoor niet nodig. 5. De redactionele kanttekening is niet overgenomen. Of een vreemdeling âwerkzaam isâ in de onderneming is lastiger te bewijzen dan of een vreemdeling âwerkend is aangetroffenâ. Dit laatste kan naar objectieve, feitelijke maatstaven worden vastgesteld. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, DOCPROPERTY rubriceringvolg DOCPROPERTY rubricering DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 DOCPROPERTY _van van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 DOCPROPERTY rubricering if NUMPAGES 4 = "1" "" " DOCPROPERTY _pagina Pagina PAGE 1 DOCPROPERTY _van van NUMPAGES 4 " Pagina 1 van 4 DOCPROPERTY directoraatvolg Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken DOCPROPERTY directoraatnaamvolg Directie Wetgeving DOCPROPERTY onderdeelvolg DOCPROPERTY directieregel  DOCPROPERTY _datum Datum 4 oktober 2010 DOCPROPERTY _onskenmerk DOCPROPERTY onskenmerk DOCPROPERTY rubricering