[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32529 NR inzake wijz. van de wet m.b.t. de verbetering van de positie van pleegouders

Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders)

Nader rapport

Nummer: 2010D39389, datum: 2010-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z14535:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Nader rapport inzake het voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet
op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene
Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie
van pleegouders (verbetering positie pleegouders)







	

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 1 februari
2010, no. 10.000246, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 april 2010, nr. W13.10.0025/I,
bied ik U hierbij aan.

De Raad maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal
opmerkingen met betrekking tot onder meer de verhouding tussen de
wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de doelstelling van
deze wet en de verhouding tussen genoemde wijziging van de AKW met
andere wet- en regelgeving en verdragsrechtelijke verplichtingen. Ook
maakt de Raad een aantal opmerkingen over de rechtspositie van
pleegouders. Hij is van oordeel dat het voorstel nader dient te worden
overwogen.

1. Algemene Kinderbijslagwet

De doelstelling van de kinderbijslag is gezinnen een financiƫle
tegemoetkoming te geven in de kosten voor het opvoeden en onderhouden
van kinderen (TK 2009/10, 32 123 XVII, nr 2, p. 22). Deze doelstelling
wordt door dit wetsvoorstel niet verlaten. Het wetsvoorstel heeft onder
meer als effect dat het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget
beƫindigd wordt voor ouders van wie het kind uit huis geplaatst wordt.
De redenering die hieraan ten grondslag ligt is dat door het afschaffen
van de ouderbijdrage en het feit dat de jeugdige verblijft bij
pleegouders of in een accommodatie van een zorgaanbieder, de ouders geen
of aanzienlijk minder onderhoudskosten voor hun kind hebben. Ouders
hoeven bij de uithuisplaatsing niet meer in het dagelijkse
levensonderhoud van hun kind te voorzien, zoals voeding en kleding. Deze
kosten worden gemaakt door pleegouders, die hiervoor een pleegvergoeding
ontvangen of door de instelling waar het kind verblijft. Vanaf het
moment van uithuisplaatsing draagt de overheid zorg voor deze kinderen
door het verstrekken van een subsidie door hetzij de provincie aan de
(pleeg)zorgaanbieder, hetzij het Rijk aan aanbieders van gesloten
jeugdzorg. Omdat ouders bij uithuisplaatsing niet meer in het dagelijkse
levensonderhoud van hun kind voorzien Ć©n de ouderbijdrage wordt
afgeschaft, acht het kabinet het gerechtvaardigd het recht op
kinderbijslag en kindgebonden budget te beƫindigen. 

De combinatie van het afschaffen van de ouderbijdrage en het beƫindigen
van het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget zorgt voor een
besparing die wordt ingezet voor een verhoging van de pleegvergoeding.
Op deze manier komt de ingehouden kinderbijslag toch ten goede aan het
kind.

Het is op zichzelf juist, en de Raad merkt dit terecht op, dat ouders
een onderhoudsplicht voor het kind hebben. In beginsel zijn ouders nog
steeds financieel verantwoordelijk voor hun kind. De facto is het echter
zo dat de kosten voor de dagelijkse verzorging en opvoeding, met
inbegrip van onder andere schoolgeld en ziektekostenverzekering, door de
overheid worden gedragen, in de vorm van de pleegvergoeding of de
vergoeding aan een instelling. Het staat ouders natuurlijk vrij om
daarnaast kinderen extra kleding of cadeaus te geven. Omdat echter de
dagelijkse kosten voor verzorging en opvoeding van dit kind bij een
ander liggen dan de ouder, ligt het derhalve niet meer in de rede aan de
ouders nog de kinderbijslag te geven. 

De Raad is van mening dat een achteruitgang in de financiƫle positie
van ouders de ontplooiingsmogelijkheden voor hun kinderen raakt en
derhalve in strijd is met de doelstelling van de AKW.

Het is juist dat de financiƫle positie van ouders in bepaalde gevallen
achteruit kan gaan door dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld wanneer een gezin
recht op kindgebonden budget heeft. Het recht op kindgebonden budget is
namelijk afhankelijk van het recht op kinderbijslag. Het is echter niet
gezegd dat deze financiƫle achteruitgang de ontplooiingsmogelijkheden
van het kind raakt. Uithuisplaatsing is een middel dat in het belang van
de jeugdige wordt aangewend omdat jeugdigen door moeilijke
omstandigheden niet meer thuis kunnen wonen. 

Het belang van het kind bij uithuisplaatsing gaat boven eventuele
financiƫle belangen van de ouders. Daarnaast is het zo dat door de
wijziging in de woonsituatie van het kind de ouders geen dagelijkse
kosten meer hebben voor het kind op het gebied van verzorging en
opvoeding. Daarmee komt de grondslag te ontvallen aan het verstrekken
van een bijdrage aan de ouders in de kosten van hun kinderen. Daar komt
bij dat door het afschaffen van de ouderbijdrage en het vervallen van
het recht op kinderbijslag, de complexiteit van het systeem en de lasten
die dit met zich meebrengt, worden verminderd. Het beƫindigen van het
innen van de ouderbijdragen levert enerzijds lagere uitvoeringskosten
van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) op en lagere
administratieve lasten voor de ouders.

Ter toelichting het volgende. In dit wetsvoorstel vervalt weliswaar het
recht op kinderbijslag, maar wordt daarnaast van ouders niet langer een
ouderbijdrage verwacht. De hoogte van de kinderbijslag bedraagt
gemiddeld ā‚¬ 245 per kwartaal. Daar staat tegenover dat de
ouderbijdrage bij een verblijf van tenminste vijf etmalen per week bij
een pleegouder of in een accommodatie van een zorgaanbieder, gemiddeld
ā‚¬ 275 per kwartaal bedraagt. Een gezin gaat er dus de facto niet op
achteruit. 

Het afschaffen van het recht op kinderbijslag treft de andere kinderen
uit het gezin niet. Ouders hebben voor ieder kind apart recht op
kinderbijslag. In de situatie dat ouders bijvoorbeeld drie kinderen
hebben en er Ć©Ć©n kind uithuisgeplaatst wordt, houden de ouders nog
recht op kinderbijslag voor de overige twee kinderen. 

In de situatie dat een gezin alleen recht op kinderbijslag heeft, gaat
een gezin er dus niet op achteruit. Er zijn echter ook situaties waarbij
een gezin er op achteruit kan gaan, bijvoorbeeld wanneer een gezin recht
op kindgebonden budget heeft. Omdat het recht op kindgebonden budget
gekoppeld is aan het recht op kinderbijslag, vervalt ook het recht op
kindgebonden budget voor het uithuisgeplaatste kind. De gedachte
hierachter is dat kindgebonden budget hetzelfde doel heeft als de
kinderbijslag, namelijk een tegemoetkoming in de onderhoudskosten voor
een kind, maar dan gericht op lage- en middeninkomens (TK 2009/10, 32
123 XVII, nr. 2, p. 24). Wanneer een kind uit huis geplaatst is, liggen
de voornaamste kosten van dit kind bij een ander dan de ouder en is er
dus geen tegemoetkoming nodig. Een verschil tussen kindgebonden budget
en kinderbijslag is dat het bedrag voor kindgebonden budget niet voor
ieder kind even hoog is. Het bedrag per kind wordt lager naarmate de
ouders voor meer kinderen recht hebben op kindgebonden budget. De
financiƫle achteruitgang die ontstaat door het verlies aan kindgebonden
budget voor het uithuisgeplaatste kind is afhankelijk van het aantal
kinderen in een gezin en het gezinsinkomen. Het bedrag kan variƫren van
een paar euro tot maximaal ā‚¬ 1307 per jaar. 

De Raad merkt op dat de toelichting geen inzicht verschaft in de
gederfde opbrengst van het afschaffen van de ouderbijdragen, de
besparingen op de kinderbijslag en de omvang van de verhoging van de
pleegvergoeding op grond van de voorgestelde maatregelen. Het
wetsvoorstel heeft betrekking op ongeveer 22.000 kinderen. Door het
afschaffen van de ouderbijdragen zullen er naar verwachting circa ā‚¬ 12
miljoen aan gederfde inkomsten zijn. 

Het niet langer uitkeren van de kinderbijslag levert ā‚¬ 14 miljoen op.
Met het vervallen van het recht op kinderbijslag vervalt ook het recht
op kindgebonden budget en dit levert ā‚¬ 4 miljoen op. De totale
besparing is hierdoor ā‚¬ 6 miljoen per jaar en deze wordt ingezet voor
de verhoging van de pleegvergoeding. De gevolgen voor de
uitvoeringskosten (zowel besparingen als meerkosten) zijn hierin nog
niet meegenomen. De besparing kan worden ingeboekt vanaf het moment dat
het wetsvoorstelĀ in werking treedt (naar verwachting medio 2011).

De memorie van toelichting is met de vorenstaande nadere onderbouwing
uitgebreid.

De Raad merkt verder op dat het voorgestelde artikel 7d AKW niet
differentieert naar aanspraak op jeugdzorg uit hoofde van de duur van de
pleegzorg en dat hierdoor ook ouders met kinderen in deeltijdpleegzorg
geconfronteerd worden met het vervallen van het recht op kinderbijslag. 

Er zijn drie soorten pleegzorg, te weten kort verblijf/crisisopvang,
vakantie- en weekendpleegzorg en reguliere pleegzorg. Alleen voor de
laatste soort pleegzorg worden ouders geconfronteerd met het vervallen
van het recht op kinderbijslag. 

Bij kort verblijf/crisisopvang worden kinderen van 0 tot 18 jaar voor
een periode van maximaal 6 weken opgevangen en verzorgd. Omdat aan deze
zogenaamde crisisplaatsingen geen indicatiebesluit ten grondslag ligt,
blijft deze vorm buiten het bereik van artikel 7d.

Bij vakantie- en weekendpleegzorg gaat het om pleegouders die de
jeugdige de mogelijkheid bieden om een korte periode elders door te
brengen. Ook in dit geval blijven de ouders recht houden op
kinderbijslag.  

Bij reguliere pleegzorg nemen pleegouders kinderen tot 18 jaar vaak voor
langere tijd op in hun gezin. Dit is een vorm waarin de jeugdige
permanent woonachtig is bij de pleegouders en waarop de definitie van
woonadres in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens van toepassing is. 

Het wetsvoorstel is aangepast in die zin, dat alleen wanneer een kind
voor tenminste vijf aaneengesloten etmalen per week bij een pleegouder
dan wel in een accommodatie van een zorgaanbieder verblijft, het recht
op kinderbijslag vervalt.

2. Verdragsverplichtingen

De Raad van State heeft geadviseerd met betrekking tot het vervallen van
de kinderbijslag in te gaan op de verplichtingen die voortvloeien uit
het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden, het Europees Sociaal Handvest, het
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Handvest
van de Grondrechten van de Europese Unie. 

Artikel 8 van het EVRM verbiedt inmenging door de overheid in het
familie- en gezinsleven, tenzij dit bij wet is voorzien, een geoorloofd
doel dient en noodzakelijk is.

Het in het wetsvoorstel voorgestelde vervallen van het recht op
kinderbijslag bij uithuisplaatsing kan niet worden gezien als een
inmenging in het familie- en gezinsleven, want het vervallen van de
kinderbijslag na een uithuisplaatsing raakt niet aan de persoonlijke
betrekkingen tussen ouders en kind. Een uithuisplaatsing kan wel als
zodanig worden gekwalificeerd, zoals ook blijkt uit jurisprudentie van
het EHRM (Johansen, 7 augustus 1996, NJ 1998, 324 en Haase, 8 april
2004, NJ 2005, 186).

Het Europees Sociaal Handvest (artikelen 16 en 17), het Internationaal
Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikel 27) en het Handvest van
de Grondrechten van de Europese Unie (artikelen 24 en 25) bevatten
bepalingen die de eerbiediging van het recht van ouders en kinderen op
een passende sociale en economische levenssfeer voorschrijven.

Door de in het wetsvoorstel voorgestelde maatregel van het laten
vervallen van de kinderbijslag voor de natuurlijke ouders na de
uithuisplaatsing van een kind worden deze verplichtingen niet
geschonden. Bij uithuisplaatsing worden de onderhoudskosten voor het
kind gedragen door de pleegouders of de inrichting. Het ligt dan niet
voor de hand na een uithuisplaatsing die tegemoetkoming nog aan de
natuurlijke ouders te verstrekken. Voor zover de natuurlijke ouders nog
wel kosten maken voor het kind, bestaat er noch op grond van het EVRM,
noch op grond van het ESH, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten
van het Kind of het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
een verplichting om te voorzien in een compensatie van alle kosten. Ook
op grond van het Burgerlijk Wetboek zijn ouders verplicht te voorzien in
de kosten van levensonderhoud en studie van hun kinderen (artikel 1:404
van het Burgerlijk Wetboek).

Het advies van de Raad van State is gevolgd en de  toelichting is
dienovereenkomstig aangepast.

3. Rechtpositie van pleegouders

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State zijn de
voorwaarden ten aanzien van de geschiktheid van pleegouders in de wet
opgenomen. 

Voorts is naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad opnieuw gekeken
naar artikel 28a (nu artikel 28b), vierde lid, op grond waarvan de
verhouding tussen gezinsvoogd, reclasseringswerker, de pleegouder en de
pleegzorgwerker nader zou kunnen worden geregeld, hetgeen ertoe heeft
geleid dat het voorgestelde artikellid wordt geschrapt. De verhouding
tussen genoemde partijen is voldoende uitgewerkt in de huidige Wet op de
jeugdzorg en de onderliggende regelingen. 

Tot slot is er met het schrappen van artikel 28b, vierde lid, tevens
voor gekozen om het model voor het pleegcontract ter beschikking te
stellen in plaats van dwingend voor te schrijven, waardoor op een minder
vergaande manier duidelijkheid bereikt kan worden. Aanbieders van
pleegzorg en pleegouders kunnen daarvan dan gebruik maken.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het
advies behorende bijlage.

De redactionele kantekeningen van de Raad zijn bijna geheel overgenomen.
Hieronder wordt op enkele opmerkingen nader ingegaan.

ā€“ Opmerking t.a.v. artikel 28a, eerste lid (nu artikel 28b, eerste
lid): De voorgestelde verbetering van de mate van delegatie heeft ertoe
geleid dat de frase ā€œbij ofā€ in het eerste lid is komen te
vervallen. Daarnaast zijn het tweede en vijfde lid dusdanig herschikt
dat de volgorde van de te regelen onderwerpen logischer wordt.

-Opmerking ten aanzien van artikel I, onderdeel T, onder 1.: In het
tweede onderdeel van de opmerking wordt enigszins verborgen gerefereerd
aan de wijziging van artikel 65. Voorop staat dat dit specifieke
artikel, dat onderdeel uitmaakt van de paragraaf over cliƫntenraden,
zelf geen betrekking heeft op cliƫntenraden maar op cliƫnten. Het
artikel heeft daarmee een wat bijzondere, maar historisch bepaalde
plaats ten opzichte van de rest van de paragraaf, waarvoor in de context
van dit wetsvoorstel geen verandering is voorzien.

-Opmerking ten aanzien van de toelichting op artikel 66e: in artikel 66c
is tot uitdrukking gebracht dat het instemmingsrecht van de
pleegouderraad betrekking heeft op de vaststelling of wijziging van een
klachtenreglement voor pleegouders en het aanwijzen van personen die
deze klachten behandelen. Voorts heeft het betrekking op de vaststelling
of wijziging van voor pleegouders geldende reglementen en vaststelling
of wijziging van een reglement betreffende de verwerking en bescherming
van persoonsgegevens van pleegouders en jeugdigen. De weging van de
redelijkheid van het onthouden van instemming of zwaarwegende
omstandigheden die het besluit van de zorgaanbieder rechtvaardigen, moet
worden gezien in het licht van de continuĆÆteit van de zorgverlening en
effecten van het besluit of het onthouden van instemming daaraan op het
functioneren van de zorgaanbieder als bedrijf. Een zin is aan de
toelichting op dit punt toegevoegd. 

5. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in het wetsvoorstel nog enkele
wijzigingen aan te brengen. 

-  Aangezien het vervallen van het recht op kinderbijslag voor ouders
van wie het kind in het kader van de Wet op de jeugdzorg uit huis is
geplaatst, als onbedoeld gevolg zou kunnen hebben dat de betrokken
ouders een fiscale aftrek kunnen krijgen ter zake van uitgaven voor
levensonderhoud van dat kind, is artikel 6.14 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 zodanig aangepast, dat zulks wordt voorkomen.

- De wet van 4 februari 2010 tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in
verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en
onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve
van risicojongeren die bepaalde risicoā€™s lopen te bevorderen
(verwijsindex risicojongeren) (Stb. 89) is op 1 augustus 2010 in werking
getreden (Stb. 302).Ā In verband daarmee is artikel XII,Ā dat voorzag in
een samenloopbepaling, geschrapt en is de wijziging zoals die in artikel
XII was geformuleerd, opgenomen in artikel I.

-Daarnaast is op het punt van de artikelsgewijze toelichting op artikel
28a de formulering met betrekking tot het eerste lid, onder d,
aangescherpt. 

-Tot slot zijn in het wetsvoorstel en de toelichting nog redactionele
verbeteringen aangebracht.

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Justitie, verzoeken het
hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet

Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  6  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  6 

Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  6 

Kenmerk

DWJZ-3020094

Den Haag

4 oktober 2010