[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32534 NR houdende Implementatie van het op 23 februari 2006 te Geneve tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93)

Implementatie van het op 23 februari 2006 te Geneve tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93)

Nader rapport

Nummer: 2010D40256, datum: 2010-10-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z14850:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 5 maart 2010,
nr. 10.000564, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen.

Dit advies, gedateerd 18 juni 2010, nr. W12.10.0074/III, bied ik U
hierbij aan.

De Raad van State heeft geeft in overweging het voorstel van wet te
zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het
onderstaande rekening zal zijn gehouden: 

1.	Context

Het is de Raad opgevallen dat in de memorie van toelichting niet wordt
verwezen naar het rapport van de Universiteit Leiden. De Universiteit
Leiden heeft in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek gedaan
naar de implicaties voor de Nederlandse regelgeving bij eventuele
ratificatie en implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006
(MAV), teneinde de besluitvorming over ratificatie door de regering te
faciliteren. De Universiteit Leiden heeft op 16 maart 2007 een rapport 
uitgebracht, dat in grote lijnen aangeeft in hoeverre de Nederlandse
wet- en regelgeving reeds voldoet aan het MAV en in hoeverre bestaande
regelgeving gewijzigd moet worden om te voldoen aan het MAV. Ook schetst
het rapport mogelijke scenarioā€™s die bij de implementatie van het MAV
gevolgd zouden kunnen worden. De memorie van toelichting is op dit punt
(in par. 1.4) aangevuld.

2.	Verhouding MAV-recht van de Europese Unie

a. De Raad adviseert de memorie van toelichting aan te vullen, zodat
duidelijk blijkt dat het wetsvoorstel mede dient ter implementatie van
de EU-richtlijn ter uitvoering van de overeenkomst tussen sociale
partners ter uitvoering van een deel van het MAV. De memorie van
toelichting is in deze zin (in par. 1.2) aangevuld.

b. Het is de Raad niet duidelijk op welk moment de implementatietermijn
van de EU-richtlijn afloopt. De Raad adviseert in de toelichting nader
in te gaan op de verwachte datum waarop de implementatie van de
richtlijn verloopt. 

Op grond van artikel 5 lid 1 van richtlijn 2009/13/EG verloopt de
implementatietermijn van deze richtlijn Ć©Ć©n jaar na inwerkingtreding
van de richtlijn. De richtlijn treedt in werking tegelijkertijd met het
MAV. Het MAV treedt op zijn beurt in werking Ć©Ć©n jaar na het moment
dat 30 ILO-lidstaten het Verdrag bekrachtigd hebben die tezamen een
aandeel hebben van 33% in het wereldbrutoscheepstonnage (artikel VIII
MAV). De totale implementatietermijn voor de richtlijn bedraagt dus 24
maanden vanaf het moment dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel
VIII MAV. Artikel VIII MAV bevat echter geen uiterste datum waarop aan
de voorwaarden moet zijn voldaan. Op grond van artikel 19 van het
ILO-Statuut zijn lidstaten niet verplicht om het MAV te bekrachtigen.
Dit is de bevoegdheid van iedere lidstaat. In de memorie van toelichting
wordt dit in par. 1.2  nader uitgewerkt. 

 

3.	 Structuur van de implementatiewetgeving

a.	Keuze voor implementatie in bestaande wetgeving

De Raad adviseert de keuze voor de voorgestelde wijze van implementeren
nader te motiveren in de toelichting en daarbij aandacht te schenken aan
de door de Universiteit Leiden genoemde argumenten. 

De belangrijkste gevolgen voor Nederland bij bekrachtiging van het MAV
zijn gelegen in de modernisering en aanpassingen van de
zeevaart-arbeidsregelgeving (Boek 2 van het Wetboek van Koophandel, de
Zeevaartbemanningswet en Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek en
enige bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet). De Universiteit van
Leiden spreekt in haar rapport voorkeur uit voor het opnemen van de
verplichtingen van het MAV in Ć©Ć©n nieuwe wet, eventueel (als tweede
voorkeur) met beperking tot het terrein van het Ministerie van Verkeer
en Waterstaat. Hierdoor zou de structuur van het MAV beter gevolgd
kunnen worden en dat zou leiden tot meer samenhangende wet- en
regelgeving die toegankelijker zou zijn dan implementatie in de
bestaande wetten. Ook zou de handhavingstaak die uit het MAV voortvloeit
op samenhangende wijze kunnen worden vorm gegeven. De regering heeft er
echter voor gekozen om de verplichtingen van het MAV op te nemen in de
bestaande wet- en regelgeving. Dit berust op de volgende argumenten. Als
algemeen uitgangspunt in het wetgevingsbeleid geldt dat geen nieuwe wet-
en regelgeving wordt opgesteld, indien de noodzaak hiervan niet is
vastgesteld. De regering heeft in dit geval de noodzaak hiertoe niet
kunnen vaststellen. Nederland voldoet op basis van haar bestaande wet-
en regelgeving al aan een groot deel van de verplichtingen die
voortvloeien uit het MAV. Indien de verplichtingen van het MAV opgenomen
zouden worden in Ć©Ć©n wet, zou de overzichtelijkheid en de samenhang
van de huidige wet- en regelgeving worden verstoord. De memorie van
toelichting (zie par. 1.4) is conform het advies van de Raad aangepast. 

b.	Opzet van memorie van toelichting

Zoals de Raad opmerkt, bevat de memorie van toelichting bij het voorstel
van rijkswet houdende goedkeuring van het MAV informatie over de wijze
waarop de Nederlandse wet- en regelgeving aan de verplichtingen van het
MAV voldoet. Overeenkomstig het advies van de Raad wordt in die memorie
van toelichting vermeld op welke wijze Nederland aan zijn
verdragsverplichtingen voldoet. Het wetsvoorstel ter implementatie van
het MAV bevat de wettelijke voorschriften die moeten worden aangepast
dan wel vastgesteld zodat Nederland aan zijn verdragsverplichtingen
voldoet. Er is derhalve een duidelijke samenhang tussen beide
wetsvoorstellen. Zij zullen ook gelijktijdig bij de Tweede Kamer worden
ingediend. Derhalve wordt de informatie uit de memorie van toelichting
bij het voorstel van rijkswet over de mate waarin de Nederlandse wet- en
regelgeving voldoet aan de verplichtingen van het MAV niet overgenomen
in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel. 

c.	Aanpassing van algemene maatregelen van bestuur

Overeenkomstig het advies van de Raad is een overzicht van de
hoofdlijnen van alle beoogde aanvullingen en wijzigingen in algemene
maatregelen van bestuur en ministeriƫle regelingen opgenomen in
hoofdstuk 9 van het algemeen deel van  de memorie van toelichting.

4.	Opmerkingen over inhoudelijke keuze bij implementatie

a.	Huisvesting, voeding en overige voorzieningen

De uitwerking van de hoofdregels van titel 3 van het MAV omvat, zoals de
Raad opmerkt, voorwaarden die van groot belang kunnen zijn voor de
persoonlijke omstandigheden van de zeevarende op het schip en die
gedetailleerd zijn omschreven in het MAV. Het gaat onder andere om
uitdrukkelijke en gedetailleerde verdragsbepalingen betreffende het
vloeroppervlak van slaapvertrekken, ziekenverblijven en het bestaan van
afzonderlijke slaapvertrekken voor mannen en vrouwen, alsmede specifieke
eisen ten aanzien van eetverblijven, sanitaire voorzieningen en ruimten
aan dek. Deze verdragsvoorschriften laten de lidstaten en dus ook de
Nederlandse wetgever nauwelijks ruimte voor het maken van keuzen van
beleidsinhoudelijke aard. In dit licht is het dan ook aanvaardbaar dat
de nadere verwerking van titel 3 van het MAV in de Nederlandse wetgeving
ingevolge de voorgestelde artikelen 48 en 48a van de Wet zeevarenden zal
geschieden op het niveau van ministeriƫle regeling, in overeenstemming
met aanwijzing 26, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De diverse MAV-relevante uitvoeringsvoorschriften van de Wet zeevarenden
kunnen hierdoor binnen het bestek van Ć©Ć©n regeling worden gebundeld.
De delegaties naar het niveau van ministeriƫle regeling  in de genoemde
artikelen 48 en 48a zijn dan ook gehandhaafd, met dien verstande dat
door een aanpassing van artikel 48 de vereiste verdragsconformiteit van
de uitvoeringsregels uitdrukkelijk is verankerd.

b.	Medische zorg aan boord en aan wal

De Raad merkt op dat het voorgestelde artikel 7:735 BW de zeevarende
recht op behoorlijke verpleging en geneeskundige behandeling verschaft,
maar niet de expliciete bepaling uit norm 4.1, eerste lid, onder c, van
het MAV bevat. De Raad adviseert het wetsvoorstel op dit punt aan te
passen. Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Het in onderdeel c
van het eerste lid van Norm A 4.1 opgenomen recht om, wanneer dit
mogelijk is, onverwijld een arts of tandarts te raadplegen in een
aanloophaven, kan onder het recht op geneeskundige behandeling van een
zieke zeevarende worden geschaard. In de memorie van toelichting is dit
punt nader uiteengezet in de toelichting van artikel 7:734a BW. Een
aanvulling van artikel 735 (thans vernummerd tot 734a) op dit punt met
betrekking tot de zieke zeevarende is niet nodig. Het advies van de Raad
op dit punt wordt niet opgevolgd.

Norm 4.1, eerste lid, onder c, van het MAV heeft ook betrekking op
zeevarenden die niet ziek zijn. Voor deze categorie zeevarenden geldt
dat de werkgever op grond van het beginsel van goed werkgeverschap
(artikel 7:611 BW) gelegenheid dient te geven om, wanneer dit mogelijk
is, onverwijld een arts of tandarts te raadplegen in een aanloophaven. 

c.	Categorieƫn personen die niet als zeevarende worden aangemerkt

De voorgestelde artikelen 1, tweede lid, van de toekomstige Wet
zeevarenden en 7:694, tweede lid, BW bepalen dat bij respectievelijk
ministeriƫle regeling en algemene maatregel van bestuur, na overleg met
de betrokken organisaties van scheepsbeheerders en zeevarenden,
categorieƫn van personen kunnen worden aangewezen die niet worden
aangemerkt als zeevarenden.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de richtlijn 2009/13/EG moet
daarbij rekening worden gehouden met de resolutie van de IAO inzake
informatie over beroepsgroepen. De Raad merkt op dat uit het
wetsvoorstel en de memorie van toelichting niet blijkt in hoeverre aan
die richtlijnverplichting gevolg wordt gegeven. De Raad adviseert de
memorie van toelichting aan te vullen en zo nodig het wetsvoorstel aan
te passen.

Het voorgestelde artikel 1, tweede lid, van de Zeevaartbemanningswet,
bepaalt dat bij ministeriƫle regeling categorieƫn van personen kunnen
worden aangewezen die niet worden aangemerkt als zeevarenden. Dit is
nodig om bepaalde categorieƫn personen die op grond van de gegeven
definitie als zeevarende moeten worden beschouwd, van de toepassing van
de op grond van het MAV geĆÆntroduceerde regels te kunnen uitzonderen.
De in de ministeriƫle regeling op te nemen uitzonderingsbepalingen
waarin bepaalde categorieƫn personen die (soms) werkzaamheden aan boord
verrichten niet worden aangemerkt als zeevarenden, zullen aansluiten bij
de criteria die zijn neergelegd in de Annex bij Resolutie VII van de
Internationale arbeidsconferentie (94e zitting). Ook in de op grond van
het voorgestelde artikel 7:694 lid 2 BW  mogelijke algemene maatregel
van bestuur zal rekening gehouden worden met deze resolutie. Op deze
wijze wordt voldaan aan artikel 2, eerste lid van richtlijn 2009/13/EG.
Paragraaf 2.3 van de memorie van toelichting is op dit punt aangepast. 

d.	Begrip zeevarende in het BW 

De Raad is van oordeel dat het begrip zeevarende voor het BW onvoldoende
uit de tekst van de wet blijkt en adviseert een afzonderlijke
definitiebepaling voor het begrip zeevarende op te nemen dan wel te
verwijzen naar de definitie van zeevarende in de toekomstige Wet
zeevarenden.

Het opnemen van een definitie in afdeling 12 van titel 10 van Boek 7 BW
zou neer komen op een herhaling van een deel van de definitie van
zee-arbeidsovereenkomst. De zee-arbeidsovereenkomst is immers
gedefinieerd als de arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen de
uitzendovereenkomst, waarbij de zeevarende zich verbindt aan boord van
een zeeschip arbeid te verrichten. Hieruit volgt dat een zeevarende
degene is die zich verbindt aan boord van een zeeschip arbeid te
verrichten. Van onduidelijkheid op dit punt is geen sprake en een
definitie is derhalve niet noodzakelijk. Het opnemen van een definitie
van een partij bij de zee-arbeidsovereenkomst is bovendien niet
wenselijk omdat dit in Boek 7 BW in de regelingen over de
arbeidsovereenkomst en over andere bijzondere overeenkomsten evenmin is
geschied. In deze regelingen wordt steeds de overeenkomst gedefinieerd
en niet (een van) de partijen bij de overeenkomst.  

Daar uit de omschrijving van de zee-arbeidsovereenkomst in artikel 7:694
BW reeds duidelijk volgt wie zeevarende is, is een verwijzing naar een
definitie in andere wetgeving evenmin aan de orde. Een verwijzing naar
de Wet zeevarenden zou hier overigens niet aangewezen zijn, omdat de
definitie in die wet een ruimer bereik heeft dan het begrip zeevarende
in het BW. In artikel 1, onderdeel z, van de Wet zeevarenden wordt een
zeevarende omschreven als de natuurlijke persoon die in enige
hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip terwijl,
zoals ook hiervoor is aangegeven, uit de definitie van
zee-arbeidsovereenkomst volgt dat een zeevarende degene is die zich
verbindt arbeid aan boord van een zeeschip te verrichten. Het gaat in
afdeling 12 van titel 10 van Boek 7 BW om een bepaalde categorie van de
zeevarenden waar de Wet zeevarenden op ziet, namelijk de zeevarenden met
een zee-arbeidsovereenkomst. 

Het advies van de Raad wordt op dit punt niet opgevolgd.

5. De door de Raad aangegeven redactionele kanttekeningen zijn in het
wetsvoorstel en de memorie van toelichting verwerkt. 

6 . Overige wijzigingen

Na advisering door de Raad zijn behalve redactionele wijzigingen van
ondergeschikte betekenis nog enkele nadere wijzigingen in het
wetsvoorstel en de memorie van toelichting wenselijk gebleken. Van de
gelegenheid is gebruik gemaakt om deze wijzigingen, die niet ingrijpend
van aard zijn, aan te brengen.

Zeevaartbemanningswet

- Aan artikel 1 van de Zeevaartbemanningswet is een begripsomschrijving
van het IMO-nummer toegevoegd.

- De formulering van de relatie tussen vaarbevoegdheden en functies in
artikel 18, eerste en tweede lid, van de Zeevaartbemanningswet is
gepreciseerd, met het oog op de terugverwijzingen naar de in artikel 18,
tweede lid, bedoelde functies die voorkomen in artikel 25b, eerste lid,
en 40, eerste lid.

- Ook artikel 38, eerste lid, onderdeel d, van de Zeevaartbemanningswet
is gepreciseerd, in overeenstemming met de verplichting tot het voeren
van het IMO-nummer in SOLAS-regeling nr. XI/3.

- De uitzondering voor vissersschepen in artikel 40, derde lid, van de
Zeevaartbemanningswet is geschrapt. Deze bepaling wijkt bij nader inzien
af van de huidige praktijk volgens welke alle vissers een medische
keuring ondergaan, overeenkomstig artikel 61 van het Besluit
zeevisvaartbemanning. Dat besluit komt ingevolge artikel VII, onderdeel
b, van het wetsvoorstel te berusten op een aantal artikelen van de
gewijzigde Zeevaartbemanningswet, omgedoopt tot Wet zeevarenden. In de
opsomming van die artikelen in artikel VII, onderdeel b, is alsnog
artikel 40 vermeld.

- Artikel 48a, vijfde lid, van de Zeevaartbemanningswet is beknopter en
duidelijker geformuleerd: het eerste lid van dat artikel is niet van
toepassing op vissersvaartuigen. Dit laat contractuele voorzieningen
inzake verstrekking van voedsel en drinkwaterĀ aan bemanningsleden van
dergelijke vaartuigen onverlet. 

- In artikel 48d is een bepaling opgenomen die erin voorziet dat de
Minister van Verkeer en Waterstaat, naast ambtenaren van de Inspectie
Verkeer en Waterstaat slechts erkende rechtspersonen kan belasten met de
taak om onderzoek te verrichten in verband met aanvragen van een
certificaat. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van erkenningen
van klassenbureaus voor de toepassing van een aantal
scheepvaartverdragen. 

- In artikel 65 is tot uitdrukking gebracht dat enerzijds de Minister
van Verkeer en Waterstaat het Centraal inspectieregister beheert, maar
anderzijds de gegevens veelal worden ingevoerd door instellingen
(klassenbureaus) die inspecties verrichten. Artikel 66 is aangepast om
dit registratieproces te kunnen regelen.

- In artikel 69d, tweede lid, van de Zeevaartbemanningswet is een bij
nader inzien overbodige clausule, betreffende de niet-toepasselijkheid
van dat lid voor zover een uitzondering op een aantal achterliggende
artikelen van het BW aan de orde is, geschrapt. In de toelichting op
artikel 69d, tweede lid, wordt er ten overvloede op gewezen dat die
bepaling in concrete gevallen niet van toepassing kan zijn in verband
met uitzonderingen op de achterliggende BW-artikelen die voorkomen in
Boek 7, afdeling 12 of 12a van het BW.

- De omhangbepalingen van artikel VII zijn aangevuld.

- Voorzien is in het van kracht blijven van het Schepelingenbesluit voor
schepen die zijn gebouwd voor de datum van inwerkingtreding van de
nieuwe voorschriften voor huisvesting en recreatieve voorzieningen. Dit
is bij nader inzien vanuit optiek van eenvoud en toegankelijkheid van de
inhoudelijke voorschriften voor die schepen te verkiezen boven het
opnieuw uitschrijven daarvan in overgangsrecht. Daartoe is thans in
artikel XII bepaald dat de in te trekken artikelen van het Wetboek van
Koophandel die de grondslag vormen van het Schepelingenbesluit van
toepassing blijven voor schepen die op het tijdstip van inwerkingtreding
van de relevante bepalingen van de implementatiewet reeds bestaan of in
aanbouw zijn. Daardoor kan meergenoemd besluit eveneens van kracht
blijven voor die schepen. In verband hiermee is ook artikel 48c, eerste
lid, onderdeel h, aangepast.

- De inwerkingtredingsbepaling is gewijzigd om inwerkingtreding van
bepalingen die zonder bezwaar al kunnen worden ingevoerd op een eerder
tijdstip dan dat van de inwerkingtreding van het MAV mogelijk te maken.
De aanpassing van de aanhef van artikel VII ligt in het verlengde
daarvan.

Burgerlijk Wetboek

- Artikel 7:717 BW is met een achtste lid aangevuld waarin in
aansluiting op artikel 414, vijfde lid, WvK, de verjaringstermijn van
drie jaar is opgenomen. Het verlengen van deze verjaringstermijn, wordt
bij nader inzien, gelet ook op de voorgestelde wijziging van de
verjaringstermijn in artikel 7:642 BW in een vervaltermijn van zes
maanden, niet nodig geacht.

- Artikel 720 BW is met een derde en vierde lid  aangevuld en het tweede
lid is op punten aangepast. Tevens is in samenhang hiermede in het
wetsvoorstel artikel XIV  ingevoegd.

In het derde en vierde lid van artikel 720 wordt een regeling
voorgesteld met betrekking tot aan boord achtergebleven zaken in geval
van ziekte, vermissing of overlijden van een zeevarende. Het betreft
hier de gevallen waarin deze zaken niet op grond van het tweede lid
kunnen worden afgegeven aan de zeevarende of diens nagelaten
betrekkingen. Aan het reeds voorgestelde tweede lid is voor de
volledigheid de situatie van vermissing toegevoegd. Voorts wordt in dit
lid gesproken van zaken in plaats van goederen.

Thans bevat het Besluit van 14 november 1827, betrekkelijk het beheer
van gelden en goederen van zeelieden, die, ter koopvaardij uitvarende,
op de reis komen te overlijden of vermist raken (Stb 1827, 51) een
regeling met betrekking tot dergelijke achtergebleven zaken. 

De in artikel 1 van het besluit geregelde verkoop van de achtergebleven
goederen en het storten van de opbrengst van de verkoop in de
consignatiekas zijn in aangepaste vorm opgenomen in artikel 720. 

Artikel 2 van het hiervoor genoemde besluit inzake de kennisgeving van
het overlijden of de vermissing van een buitenlandse schepeling is,
gelet op de bestaande bepalingen in het BW, niet meer aan de orde.
Artikel 1:19g BW bevat een regeling over het in geval van overlijden
tijdens een zeereis met een in Nederland geregistreerd vaartuig opmaken
van een voorlopige akte van overlijden door de kapitein en van een
definitieve akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente ā€™s-Gravenhage. Artikel 1:426 BW biedt de mogelijkheid dat in
geval van vermissing tijdens een reis met een in Nederland thuisbehorend
schip de rechtbank verklaart dat de vermiste is overleden, waarna deze
beschikking op grond van artikel 1:429 BW door de ambtenaar van de
burgerlijke stand van de gemeente ā€™s-Gravenhage wordt ingeschreven in
het register van overlijden. 

Daar ook de overige artikelen 3 en 4 van het besluit niet meer van
betekenis zijn, wordt in artikel XIV voorgesteld het besluit in te
trekken. 

- In artikel 7:728 BW is verduidelijkt dat, naast de in artikel 705 in
zaken betreffende de zee-arbeidsovereenkomst bevoegd verklaarde
kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, in zaken betreffen de
ontbinding van de zee- arbeidsovereenkomst mede bevoegd blijft de
kantonrechter die op grond van artikel 7:685 lid 3 BW reeds in deze
zaken bevoegd is.

Overige wijzigingen

- De inwerkingtredingsbepaling is gewijzigd om inwerkingtreding van
bepalingen van deze implementatiewet die zonder bezwaar al kunnen worden
ingevoerd op een ander tijdstip dan dat van inwerkingtreding van het MAV
mogelijk te maken, voor het geval het internationale ratificatieproces
trager mocht gaan dan gehoopt. De aanpassing van de aanhef van artikel
VII ligt in het verlengde daarvan.

- De memorie van toelichting is aangepast aan de wijzigingen in de tekst
van het wetsvoorstel.

Ik moge U, mede namens met mijn ambtgenoten van Justitie en Verkeer en
Waterstaat, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet
en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken 

en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner



 PAGE   7 

	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 2    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  7 

Aan de Koningin	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE  
\* MERGEFORMAT  1    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van   
NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  7 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i2eGeledingTxt       IF  
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i3eGeledingtxt     

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  8 oktober 2010 

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IZ/IA/2010/12666 

Ministerie van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid

Postbus 90801

2509 LV  Den Haag

Anna van Hannoverstraat 4

T	070 333 44 44

F	070 333 40 33

www.szw.nl



  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IZ/IA/2010/12666