32540 NR Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de experisecentra teneinde het Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de experisecentra teneinde het Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen
Nader rapport
Nummer: 2010D40477, datum: 2010-10-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Rouvoet, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2010Z14965:
- Indiener: A. Rouvoet, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-10-28 14:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-11-02 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-11-04 15:00: Procedurevergadering commissie OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-11-18 10:00: Procedurevergadering commissie OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-12-02 10:00: Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra teneinde het Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2011-02-03 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2011-02-09 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-03-31 10:45: Wijz. Wet op het primair onderwijs en Wet op de expertisecentra teneinde het Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen (32540) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2011-04-05 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 juli 2010, nr. 10.001832, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 augustus 2010, nr. W05.10.0264/l, bied ik U hierbij aan. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vermelde in het advies rekening zal zijn gehouden. 1. Het bestuur van een rechtspersoon De Raad van State merkt op dat daar waar in de vigerende wetgeving âde rechtspersoonâ staat dit niet kan worden vervangen door âhet bestuur van de rechtspersoonâ. In het aan de Raad ter advisering voorgelegde voorstel van wet is het uitgangspunt gehanteerd dat de publiekrechtelijke taken en bevoegdheden worden toegekend aan een orgaan van de privaatrechtelijke rechtspersonen het Vervangingsfonds en het Participatiefonds. Daarbij is in de gewijzigde bepalingen van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertise centra (WEC) telkens âde rechtspersoonâ vervangen door: het bestuur van de rechtspersoon. Bij het aanpassen van deze wettelijke bepalingen is geen onderscheid gemaakt tussen het toekennen van taken, het toekennen van publiekrechtelijke bevoegdheden en situaties waarin de rechtspersoon privaatrechtelijk wordt aangesproken. Dit onderscheid wordt naar aanleiding van het advies van de Raad alsnog aangebracht. Anders dan de Raad constateer ik dat in de bijzondere wetgeving geen duidelijke lijn is te ontdekken waaruit is af te leiden dat het bij toekenning van publiekrechtelijke bevoegdheden aan een privaatrechtelijke rechtspersoon âgebruikelijkâ is deze aan de rechtspersoon zelf toe te kennen. Ik wens daarom vast te houden aan de lijn dat publiekrechtelijke bevoegdheden aan een orgaan van een rechtspersoon, in casu het bestuur, worden toegekend. Dit is een lijn die in de OCW-wetgeving veelal als algemeen uitgangspunt is gehanteerd. De bijzondere wet zal zich niet zonder meer in alle gevallen richten tot de privaatrechtelijke rechtspersoon zelf. Daarentegen zal bij het aanduiden in de wet van een orgaan dan wel van de rechtspersoon zelf het hiernavolgende onderscheid worden aangehouden. Met betrekking tot rechtspersonen naar privaatrecht geeft Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de belangrijkste kenmerken van hun structuur, hun inrichting en hun financiĂ«le verantwoordingsplichten. Bovendien is daar bepaald dat, voor zover het Burgerlijk Wetboek geen dwingende bepalingen bevat, de (notariĂ«le)akte, houdende de statuten, de plaats is waar dergelijke elementen geregeld dienen te zijn. Voor zover in de wet de privaatrechtelijke rechtspersoon vermogensrechtelijk wordt aangesproken zal de bijzondere wetgever niet treden in de door het Burgerlijk Wetboek beheerste, interne verhoudingen binnen de rechtspersoon. Derhalve zal in de te wijzigen artikelen van de WPO en de WEC steeds de rechtspersoon zelf worden aangeduid daar waar de rechtspersonen in hun privaatrechtelijke hoedanigheid worden aangesproken. Voor zover in de bijzondere wet aan de privaatrechtelijke rechtspersoon publiekrechtelijke bevoegdheden worden toegekend ligt dit naar mijn mening anders. Voor zowel publiekrechtelijke- als privaatrechtelijke rechtspersonen hanteer ik als uitgangspunt dat attributie van publiekrechtelijke bevoegdheden plaatsvindt aan een orgaan van de rechtspersoon. Ik ben mij er daarbij van bewust dat de Raad van State het zwaartepunt legt bij het primaat van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en daarmee tot een andere conclusie komt. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet ZBO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bieden ruimte voor beide uitgangspunten. Ik geef er echter de voorkeur aan publiekrechtelijke bevoegdheden toe te delen aan organen van privaatrechtelijke rechtspersonen. Het gaat immers in de eerste plaats om de uitoefening van publieke bevoegdheden, waarop een minister het oog wil houden. Dat is in overeenstemming met de lijn die in de OCW-wetgeving in beginsel als uitgangspunt is gehanteerd. Hierna volgen daarvan enkele voorbeelden. In artikel 10 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid staat dat het bestuur van de (privaatrechtelijke) cultuurfondsen subsidies verstrekt en dat het bestuur daartoe algemeen verbindende voorschriften vaststelt. In de Leerplichtwet 1969 worden publiekrechtelijke bevoegdheden toegekend aan âhet hoofdâ van de school en niet aan de privaatrechtelijke rechtspersoon die de (bijzondere) school in stand houdt. In artikel 39, vierde lid, van de WPO wordt de directeur van de school belast met het geven van een oordeel omtrent het volgen van voortgezet onderwijs. Bovendien is er in het onderhavige geval, met toedeling van publiekrechtelijke bevoegdheden aan het bestuur, geen inbreuk gemaakt op de privaatrechtelijke verhoudingen. Immers, zowel het bestuur van het Participatie- als van het Vervangingsfonds was en is in praktijk reeds de drager van de publiekrechtelijke bevoegdheden. Tenslotte sluit toekenning van deze bevoegdheden aan het bestuur ook aan bij de inhoud van het Besluit participatiefonds en het Besluit vervangingsfonds, waarin, via het verlenen van instemming door de Minister aan de statuten, eisen worden gesteld aan de bestuurssamenstelling van de fondsen. Dit gebeurt vanuit het uitgangspunt dat het bestuur het verantwoordelijk orgaan is. Voor zover het betreft het toekennen van taken aan de privaatrechtelijke rechtspersoon of het van toepassing verklaren van de Kaderwet ZBO op die rechtspersoon kan in het midden worden gelaten op welke orgaan van de rechtspersoon de toepasselijkheid van de Kaderwet ZBO berust. Een taak kan immers leiden tot verschillende bevoegdheden, die ieder aan een ander orgaan kunnen worden toegekend. Bovendien vloeien uit de taakuitoefening zelf niet rechtstreeks voor het publiek bindende besluiten voort. Ik zal derhalve bij het toekennen van publiekrechtelijke taken volstaan met het aanduiden van de rechtspersoon zelf. 2. Redactionele opmerkingen Naar aanleiding van de redactionele kanttekeningen van de Raad is de memorie van toelichting op het voorstel van wet aangevuld. Daarin is ingegaan op de geldende instellingscriteria voor het Vervangings- en Participatiefonds, de aangekondigde herbezinning op de verhouding tussen het Ministerie en deze fondsen alsmede de medondertekening door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mr. A. Rouvoet Zie artikel 4, tweede lid, van de Kaderwet ZBO (âŠ. een orgaan van een rechtspersoon, die krachtens privaatrecht is opgericht, met openbaar gezag kan worden bekleedâŠ.) en artikel 1:1 Awb. PAGE W2721.K-2 PAGE 2 23 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. 235902 (WP2721) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijzigng van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra teneinde het Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen Den Haag, 12 oktober 2010 AAN DE KONINGIN OCW 10938