[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32540 NR Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de experisecentra teneinde het Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen

Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de experisecentra teneinde het Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen

Nader rapport

Nummer: 2010D40477, datum: 2010-10-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z14965:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 juli 2010,
nr. 10.001832, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen.

Dit advies, gedateerd 20 augustus 2010, nr. W05.10.0264/l, bied ik U
hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vermelde in het
advies rekening zal zijn gehouden.

1. Het bestuur van een rechtspersoon

De Raad van State merkt op dat daar waar in de vigerende wetgeving “de
rechtspersoon” staat dit niet kan worden vervangen door “het bestuur
van de rechtspersoon”.

In het aan de Raad ter advisering voorgelegde voorstel van wet is het
uitgangspunt gehanteerd dat de publiekrechtelijke taken en bevoegdheden
worden toegekend aan een orgaan van de privaatrechtelijke rechtspersonen
het Vervangingsfonds en het Participatiefonds. Daarbij is in de
gewijzigde bepalingen van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de
Wet op de expertise centra (WEC) telkens “de rechtspersoon”
vervangen door: het bestuur van de rechtspersoon. Bij het aanpassen van
deze wettelijke bepalingen is geen onderscheid gemaakt tussen het
toekennen van taken, het toekennen van publiekrechtelijke bevoegdheden
en situaties waarin de rechtspersoon privaatrechtelijk wordt
aangesproken. Dit onderscheid wordt naar aanleiding van het advies van
de Raad alsnog aangebracht.

Anders dan de Raad constateer ik dat in de bijzondere wetgeving geen
duidelijke lijn is te ontdekken waaruit is af te leiden dat het bij
toekenning van publiekrechtelijke bevoegdheden aan een
privaatrechtelijke rechtspersoon “gebruikelijk” is deze aan de
rechtspersoon zelf toe te kennen. Ik wens daarom vast te houden aan de
lijn dat publiekrechtelijke bevoegdheden aan een orgaan van een
rechtspersoon, in casu het bestuur, worden toegekend. Dit is een lijn
die in de OCW-wetgeving veelal als algemeen uitgangspunt is gehanteerd.
De bijzondere wet zal zich niet zonder meer in alle gevallen richten tot
de privaatrechtelijke rechtspersoon zelf. Daarentegen zal bij het
aanduiden in de wet van een orgaan dan wel van de rechtspersoon zelf het
hiernavolgende onderscheid worden aangehouden. 

Met betrekking tot rechtspersonen naar privaatrecht geeft Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek de belangrijkste kenmerken van hun structuur, hun
inrichting en hun financiële verantwoordingsplichten. Bovendien is daar
bepaald dat, voor zover het Burgerlijk Wetboek geen dwingende bepalingen
bevat, de (notariële)akte, houdende de statuten, de plaats is waar
dergelijke elementen geregeld dienen te zijn. Voor zover in de wet de
privaatrechtelijke rechtspersoon vermogensrechtelijk wordt aangesproken
zal de bijzondere wetgever niet treden in de door het Burgerlijk Wetboek
beheerste, interne verhoudingen binnen de rechtspersoon. Derhalve zal in
de te wijzigen artikelen van de WPO en de WEC steeds de rechtspersoon
zelf worden aangeduid daar waar de rechtspersonen in hun
privaatrechtelijke hoedanigheid worden aangesproken.

Voor zover in de bijzondere wet aan de privaatrechtelijke rechtspersoon
publiekrechtelijke bevoegdheden worden toegekend ligt dit naar mijn
mening anders. Voor zowel publiekrechtelijke- als privaatrechtelijke
rechtspersonen hanteer ik als uitgangspunt dat attributie van
publiekrechtelijke bevoegdheden plaatsvindt aan een orgaan van de
rechtspersoon. Ik ben mij er daarbij van bewust dat de Raad van State
het zwaartepunt legt bij het primaat van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek en daarmee tot een andere conclusie komt. De Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet ZBO) en de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) bieden ruimte voor beide uitgangspunten.

Ik geef er echter de voorkeur aan publiekrechtelijke bevoegdheden toe te
delen aan organen van privaatrechtelijke rechtspersonen. Het gaat immers
in de eerste plaats om de uitoefening van publieke bevoegdheden, waarop
een minister het oog wil houden.

Dat is in overeenstemming met de lijn die in de OCW-wetgeving in
beginsel als uitgangspunt is gehanteerd. Hierna volgen daarvan enkele
voorbeelden. In artikel 10 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid
staat dat het bestuur van de (privaatrechtelijke) cultuurfondsen
subsidies verstrekt en dat het bestuur daartoe algemeen verbindende
voorschriften vaststelt. In de Leerplichtwet 1969 worden
publiekrechtelijke bevoegdheden toegekend aan “het hoofd” van de
school en niet aan de privaatrechtelijke rechtspersoon die de
(bijzondere) school in stand houdt. In artikel 39, vierde lid, van de
WPO wordt de directeur van de school belast met het geven van een
oordeel omtrent het volgen van voortgezet onderwijs.

Bovendien is er in het onderhavige geval, met toedeling van
publiekrechtelijke bevoegdheden aan het bestuur, geen inbreuk gemaakt op
de privaatrechtelijke verhoudingen. Immers, zowel het bestuur van het
Participatie- als van het Vervangingsfonds was en is in praktijk reeds
de drager van de publiekrechtelijke bevoegdheden. Tenslotte sluit
toekenning van deze bevoegdheden aan het bestuur ook aan bij de inhoud
van het Besluit participatiefonds en het Besluit vervangingsfonds,
waarin, via het verlenen van instemming door de Minister aan de
statuten, eisen worden gesteld aan de bestuurssamenstelling van de
fondsen. Dit gebeurt vanuit het uitgangspunt dat het bestuur het
verantwoordelijk orgaan is.

Voor zover het betreft het toekennen van taken aan de privaatrechtelijke
rechtspersoon of het van toepassing verklaren van de Kaderwet ZBO op die
rechtspersoon kan in het midden worden gelaten op welke orgaan van de
rechtspersoon de toepasselijkheid van de Kaderwet ZBO berust. Een taak
kan immers leiden tot verschillende bevoegdheden, die ieder aan een
ander orgaan kunnen worden toegekend. Bovendien vloeien uit de
taakuitoefening zelf niet rechtstreeks voor het publiek bindende
besluiten voort. Ik zal derhalve bij het toekennen van
publiekrechtelijke taken volstaan met het aanduiden van de rechtspersoon
zelf. 

2. Redactionele opmerkingen

Naar aanleiding van de redactionele kanttekeningen van de Raad is de
memorie van toelichting op het voorstel van wet aangevuld. Daarin is
ingegaan op de geldende instellingscriteria voor het Vervangings- en
Participatiefonds, de aangekondigde herbezinning op de verhouding tussen
het Ministerie en deze fondsen alsmede de medondertekening door de
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.  

Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel
van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Onderwijs, 

Cultuur en Wetenschap,

Mr. A. Rouvoet

 Zie artikel 4, tweede lid, van de Kaderwet ZBO (
. een orgaan van een
rechtspersoon, die krachtens privaatrecht is opgericht, met openbaar
gezag kan worden bekleed
.) en artikel 1:1 Awb.

 PAGE    

	W2721.K-2	  PAGE  2 

23	MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Nr.	235902 (WP2721)



	(Hoofd) Afdeling



DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN





Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijzigng van de Wet op het
primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra teneinde het
Vervangingsfonds en het Participatiefonds onder de werking van de
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen

Den Haag, 12 oktober 2010



AAN DE KONINGIN



OCW 10938