[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32551 NR rechterlijk gebieds- of contactverbod

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod)

Nader rapport

Nummer: 2010D43719, datum: 2010-11-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z16155:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Directie Wetgeving

sector straf- en sanctierecht

 

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.rijksoverheid.nl/ministeries/venj

 

Contactpersoon

P.W.S. Boer

 

T  070 370 73 68

p.w.s.boer@minjus.nl

 

Registratienummer

5670075/106

 











  DOCPROPERTY rubricering   

  DOCPROPERTY _aankoningin  Aan de Koningin 







	  DOCPROPERTY _datum  Datum 	2 november 2010

  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY onderwerp  Nader
rapport inzake het voorstel van Wet tot wijziging van het Wetboek van
Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met  de
invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel
(rechterlijke gebieds- of contactverbod)





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 april 2010,
nr. 10.000931, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 29 juli 2010, nr. W03.10.0107/II, bied
ik U hierbij aan.

1.	De voorgestelde maatregel in relatie tot al bestaande modaliteiten
van gedragsbeïnvloeding

Het is verheugend dat de Raad de strekking van het wetsvoorstel en het
streven naar ruime mogelijkheden voor de toepassing van maatwerk door de
strafrechter onderschrijft. Het wetsvoorstel geeft de strafrechter de
mogelijkheid om bij een veroordeling wegens een strafbaar feit een
vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De rechter kan bepalen dat
de maatregel, die strekt tot het beveiligen van de maatschappij of het
voorkomen van strafbare feiten, onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.

Het advies van de Raad om de samenhang tussen de bestaande en
voorgestelde sanctiemodaliteiten te presenteren en de noodzaak van de
vrijheidsbeperkende maatregel overtuigend te motiveren, is opgevolgd
door in paragraaf 7 van de memorie van toelichting de verschillen tussen
de maatregel en de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke
veroordeling nader uit te werken. Tevens is paragraaf 5.1 van de memorie
van toelichting conform het advies van de Raad aangevuld met een
beschouwing over de keuze voor de vorm van een maatregel in plaats van
een straf. De meerwaarde van de voorgestelde strafrechtelijke maatregel
ten opzichte van civielrechtelijke en bestuursrechtelijke
vrijheidsbeperkende interventies en de samenhang tussen de verschillende
sanctiemodaliteiten licht ik graag als volgt nader toe. Bij
civielrechtelijke acties gaat het om conflicten tussen burgers
onderling, zonder betrokkenheid van overheidsinstanties. Een relevant
voorbeeld van een civielrechtelijke vrijheidsbeperkende interventie is
het (landelijke) stadionverbod dat door de KNVB kan worden opgelegd aan
supporters die zich – kort gezegd – bij of rondom voetbalwedstrijden
misdragen. In de gevallen waar – als bijzondere voorwaarde bij een
straf – eveneens een strafrechtelijk stadionverbod wordt opgelegd,
werkt dit doorgaans ondersteunend aan elkaar. Waar bijvoorbeeld een door
de KNVB opgelegd stadionverbod alleen ziet op het stadionterrein zelf,
kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie ook het gebied
rondom het stadion betrekken en dit verbod combineren met een
meldplicht. Buiten dit specifieke voorbeeld biedt het civiele recht een
belangrijke algemene mogelijkheid voor benadeelden om te komen tot een
gebiedsverbod of contactverbod. Door middel van een civiele procedure
kan de civiele rechter in geval van een onrechtmatige daad op grond van
artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden verzocht om een
dergelijk verbod op te leggen aan de gedaagde. Een wezenlijk verschil
met het strafrecht is dat voor het civielrechtelijk verbod geen sprake
hoeft te zijn van (vervolging voor) een strafbaar feit. Binnen het
bestuursrecht is de overheid uiteraard wel procespartij, maar de
aanleiding voor oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen in
bestuurlijke context door de burgemeester is de handhaving van de
openbare orde. De burgemeester kan in de eigen gemeente gebiedsverboden
opleggen op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet en de
Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op grond van deze zogeheten
“lichte bevelsbevoegdheid” kan een gebiedsverbod worden opgelegd
voor een periode van – naar wordt aangenomen – maximaal ongeveer
drie maanden. Het recent geïntroduceerde artikel 172a Gemeentewet geeft
de burgemeester de bevoegdheid om in geval van herhaaldelijke
verstoringen van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere
verstoring van de openbare orde een langduriger gebiedsverbod,
groepsverbod of meldplicht op te leggen. Indien er eveneens sprake is
van strafbare feiten, kan er samenloop optreden met de bevoegdheid van
de officier van justitie om een gedragsaanwijzing te geven aan een
verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan (artikel 509hh van het
Wetboek van Strafvordering (Sv)). Om deze reden is voorzien in een
samenloopregeling voor toepassing van bevoegdheden door de burgemeester
en de officier van justitie (artikel 172a, derde lid, Gemeentewet). Het
algemene verschil tussen het strafrecht enerzijds en het civiele recht
en het bestuursrecht anderzijds is dat de strafrechtelijke reactie
altijd voortkomt uit de noodzaak tot strafrechtelijk optreden naar
aanleiding van een strafbaar feit. Vanzelfsprekend moet de strafrechter
hierbij kunnen beschikken over alle middelen om adequaat te reageren.
Met het oog hierop wordt met de voorgestelde vrijheidsbeperkende
maatregel het strafrechtelijk instrumentarium aangevuld.

2.	Schadevergoeding

Paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting is overeenkomstig het
advies van de Raad aangevuld met een beschrijving van de
civielrechtelijke mogelijkheden tot schadevergoeding in geval van een
ten onrechte opgelegde vrijheidsbeperking. Aan het advies van de Raad om
in het wetsvoorstel zelf op te nemen dat er ook in het geval van een ten
onrechte ondergane vrijheidsbeperkende maatregel een recht ontstaat om
schadevergoeding te verzoeken aan de laatst betrokken strafrechter, is
geen gevolg gegeven. Met het opleggen van de vrijheidsbeperkende
maatregel is geen leedtoevoeging beoogd en in de concrete toepassing zal
het streven zijn zoveel mogelijk te voorkomen dat de veroordeelde
materiële schade lijdt als gevolg van de maatregel. Daarnaast kan
eventuele schade als direct gevolg van de vrijheidsbeperkende maatregel
— anders dan bij onterechte vrijheidsbeneming waarvoor
standaardtarieven gelden — niet eenduidig worden vastgesteld. Uit het
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM) vloeit ook geen recht op schadevergoeding
voort in geval aan de burger andere sancties dan vrijheidsbeneming ten
onrechte zijn opgelegd. Ik verwijs ter illustratie naar een uitspraak
van de Rechtbank Roermond (Rb. Roermond, 13 oktober 2009, LJN BK2495)
waarin een verzoek om immateriële schadevergoeding na ten onrechte door
de burgemeester opgelegde gebiedsontzeggingen ongegrond werd verklaard
aangezien de gebiedsontzeggingen niet hebben geleid tot een ingrijpende
aantasting van een fundamenteel recht met ernstige gevolgen voor de
eiser, doordat de gebiedsontzeggingen slechts voor een beperkt gedeelte
van de stad golden en slechts een tamelijk korte tijdsduur hadden. In
die gevallen waarin de gewezen verdachte in verband met een
strafrechtelijk gebiedsverbod schadeloosstelling wenst, biedt het
civiele recht als thans beschreven in de memorie van toelichting daartoe
mogelijkheden.

3.	Afstemming met verwante regelingen

De Raad merkt terecht op dat de formuleringen van de vrijheidsbeperkende
maatregelen afwijken van die van de vrijheidsbeperkende bijzondere
voorwaarden in het Wetsvoorstel wijziging van de regeling van de
voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling
(Kamerstukken 32 319). Voor de formulering en reikwijdte van de
vrijheidsbeperkende maatregel is namelijk gekozen om exact aan te
sluiten bij de gedragsaanwijzingen die de officier van justitie op grond
van artikel 509hh, tweede lid, Sv kan opleggen. Aan de Raad kan worden
toegegeven dat bij de keuze voor de formulering gekozen had kunnen
worden aan te sluiten bij de verwoording van de bijzondere voorwaarden
inhoudende een contactverbod, een locatieverbod en een meldplicht
(voorgestelde wijziging van artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van
Strafrecht (Sr)). Materieel worden immers vrijheidsbeperkende
interventies met een vrijwel gelijke strekking beoogd en in de
toepassing in de praktijk zullen de afwijkende formuleringen naar
verwachting niet leiden tot uiteenlopende uitkomsten. Ook na nadere
overweging blijf ik echter om twee redenen achter de gemaakte keuze
staan om aan te sluiten bij artikel 509hh Sv. Ten eerste is er sprake
van een wezenlijk verschil in karakter tussen de voorgestelde maatregel
en de bijzondere voorwaarde. Met het onderhavige wetsvoorstel gaat het
om niet meer dan een gerichte en beperkte maatregel om de rechtsorde te
herstellen, terwijl bijzondere voorwaarden in het kader van de
voorwaardelijke bestraffing tot doel hebben om in een langere proeftijd
— tot maximaal tien jaar in gevallen waarin er ernstig rekening mee
gehouden moet worden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan
dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor een of meer personen —
tot doorbreking van criminele gedragspatronen te komen. De bijzondere
voorwaarden hebben – zoals ook de totale opsomming in het voorgestelde
artikel 14c, tweede lid, Sr laat zien – daarmee een veel grotere
reikwijdte en zijn gericht op blijvende gedragsverandering. Om deze
reden is, anders dan bij de bijzondere voorwaarde, bij de maatregel geen
begeleiding door de reclassering voorzien. Een illustratie van dit
karakterverschil kan worden gevonden in het door de Raad aangehaalde
voorbeeld van de verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij
“een bepaalde instantie” (bijzondere voorwaarde) dan wel “een
aangewezen opsporingsambtenaar” (rechterlijke maatregel). Voor de
meldplicht is het logisch dat deze in geval van een bijzondere
voorwaarde ook andere instanties kan betreffen dan alleen de
opsporingsambtenaar, zoals de reclassering. Het niet opnemen van het
locatiegebod als maatregel kent een zelfde motivatie. De thans
voorgestelde maatregelen richten zich met name op wat de verdachte niet
mag doen (verbod) en niet op wat moet (gebod), waarbij voor de
meldplicht geldt dat hiermee met name wordt beoogd de veroordeelde op
dat moment weg te houden van een bepaalde plek. Het gaat om een
ordemaatregel. Vermeldenswaardig is in dit verband dat er momenteel
onderzoek wordt verricht naar andere vrijheidsbeperkende maatregelen,
zoals een reisverbod, een verbod vrijwilligerswerk te verrichten en een
verhuisplicht (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 IV, nr. 84). De
resultaten van dit onderzoek worden medio 2011 verwacht. De tweede reden
voor de gekozen formulering – die overeenstemt met die van de
gedragsaanwijzing van de officier van justitie – is de overeenkomst in
karakter en een deel van de doelgroep van de voorgestelde
vrijheidsbeperkende maatregel en de gedragsaanwijzingen van de officier
van justitie, te weten dat het gaat om een ordemaatregel die onder
andere is bedoeld voor verdachten die herhaaldelijk de openbare orde
verstoren of ernstig belastend gedrag jegens personen of goederen
vertonen. Zoals in de memorie van toelichting is vermeld, kan de rechter
in voorkomende gevallen dan ook bij het opleggen van de maatregel
voortbouwen op een gedragsaanwijzing die door de officier van justitie
voorafgaand aan de berechting is gegeven.

4.	Overige opmerkingen

a/c. Overeenkomstig het advies van de Raad is in het eerste lid van het
voorgestelde artikel 38v Sr ondubbelzinnig opgenomen dat de maatregel
alleen kan worden opgelegd bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand
wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld of waarbij overeenkomstig
artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd. Het
artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting is op dit punt
aangevuld.

Terecht merkt de Raad in zijn advies op dat de maatregel met name, maar
niet uitsluitend, bedoeld is voor lichtere strafbare feiten. Anders dan
bij de TBS- en ISD-maatregel (artikelen 37a en 38m Sr) is het niet
mogelijk om specifiek aan te geven welke ernst of pleegfrequentie de
strafbare feiten minimaal moeten hebben om in aanmerking te komen voor
deze maatregel. Het is aan de strafrechter om in het individuele geval
te bepalen of oplegging van deze vrijheidsbeperkende maatregel aan de
orde is. Om die reden wordt, mede op grond van het advies van het
openbaar ministerie, voorgesteld de sanctie niet te beperken tot
bepaalde in de wet omschreven gevallen, maar deze algemeen toepasbaar te
maken. De aanbeveling van de Raad om in het wetsvoorstel op te nemen
voor welke specifieke strafbare feiten deze maatregel kan worden
opgelegd, is om deze reden niet overgenomen.

b. Overeenkomstig het advies van de Raad is in het voorgestelde artikel
38v, zesde lid, Sr opgenomen dat de maatregel samen met straffen en
andere maatregelen kan worden opgelegd. Het artikelsgewijze deel van de
memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

d. De Raad geeft in overweging de toepassing van de vrijheidsbeperkende
maatregel wettelijk uit te sluiten in geval de rechter dezelfde
gedragsbeperkingen als bijzondere voorwaarde oplegt. Deze suggestie is
niet overgenomen. Zoals beschreven in paragraaf 7.1 van de memorie van
toelichting ligt een dergelijke combinatie gelet op het verschil in
karakter veelal niet in de rede, maar er zijn omstandigheden denkbaar
dat het gewenst is een direct uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel
op te leggen in combinatie met een bijzondere voorwaarde die ten uitvoer
wordt gelegd op het moment dat het vonnis onherroepelijk wordt. Hiermee
kan namelijk worden bereikt dat ook in die gevallen waarin de betrokkene
hoger beroep instelt de ordemaatregel van het gebieds- of contactverbod
direct ingaat, zonder dat de proeftijd voor de eveneens opgelegde
gedragsveranderende bijzondere voorwaarde(n) op dat moment reeds ingaat.
De enige combinatie die zou kunnen leiden tot ongewenste complicaties is
een bijzondere voorwaarde en een vrijheidsbeperkende maatregel die èn
dezelfde gedragsbeperking beogen èn op hetzelfde moment uitvoerbaar
zijn, omdat overtreding van de vrijheidsbeperking dan leidt tot twee
afzonderlijke reacties. Ik acht het echter dusdanig vanzelfsprekend dat
de strafrechter niet tot een dergelijke combinatie komt in zijn
uitspraak, dat dit geen expliciete wettelijke uitsluiting behoeft.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de memorie van toelichting
nog enige redactionele verbeteringen aan te brengen.

Ik moge U hierbij verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van
wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,



  DOCPROPERTY rubriceringvolg   



	  DOCPROPERTY rubricering   	  DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE   \*
MERGEFORMAT  2    DOCPROPERTY _van  van    SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT
 5 





	  DOCPROPERTY rubricering   	  if   NUMPAGES  5  = "1" "" " 
DOCPROPERTY _pagina  Pagina    PAGE  1    DOCPROPERTY _van  van   
NUMPAGES  5 " Pagina 1 van 5 





  DOCPROPERTY directoraatnaamvolg   sector straf- en sanctierecht

  DOCPROPERTY _datum  Datum 

2 november 2010

  DOCPROPERTY _onskenmerk   

  DOCPROPERTY onskenmerk   





  DOCPROPERTY rubricering