Inbreng verslag schriftelijk overleg over de informele Raad Cohesiebeleid
Milieuraad
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2010D45655, datum: 2010-11-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: B. van der Ham, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.P.M. van der Velden, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2010Z11058:
- Indiener: M.J.A. van der Hoeven, minister van Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- 2010-09-07 14:01: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-09-14 16:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken (2008-2010)
- 2010-11-17 12:00: Informele Raad Cohesiebeleid (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- 2011-09-28 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009-2010 21 501-08 Reactie op de informele Raad Cohesiebeleid Nr. INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld, 17 november 2010 Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de voormalig minister van Economische Zaken inzake de toekomst cohesiebeleid (structuurfondsen), gezamenlijk position paper regering, provincies en gemeenten (Kamerstuk 21501-08-335) van 16 juli 2010, de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzake de geannoteerde agenda Informele Ministeriële Bijeenkomst Cohesiebeleid (Kamerstuk 21501-08-342) van 12 november 2010, het voorstel van de Europese Unie: conclusies van het Vijfde Cohesieverslag inzake de toekomst structuurfondsen COM(2010)642 van 11 november 2010 en de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken inzake fiche mededeling bijdrage EU Regionaal Beleid aan de Europa 2020-strategie (2010Z16800) van 15 november 2010 enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. De vragen en opmerkingen zijn op 10 november 2010 aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voorgelegd. Bij brief van [datum] zijn ze (door …) beantwoord. Inhoudsopgave Blz. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA Vragen en opmerkingen van de leden van het CDA Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP Vragen en opmerkingen van de leden van D66 Reactie van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA De leden van de PvdA-fractie zijn tegen het rondpompen van geld. Uitgangspunt is en blijft dat de middelen in de verschillende fondsen van het cohesiebeleid alleen aan de minst welvarende regio’s in de minst welvarende landen toekomen. Doel moet zijn de verschillen in ontwikkeling tussen regio’s te verkleinen. Is dit voor de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ook een hard basisprincipe? Deelt hij de mening dat dit uitgangspunt voor alle fondsen moet gelden? Welke positie gaat Nederland dan innemen in de discussie? De Europese Unie kan volgens deze leden ook een rol spelen in grensoverschrijdende en interregionale samenwerking door projecten uit te voeren die niet zouden worden opgezet als nationale kosten-batenanalyses een negatieve uitkomst opleveren, terwijl de grensoverschrijdende kosten-batenanalyse wel positief is. Hoe gaat de staatssecretaris zorg dragen voor meer grensoverschrijdende samenwerking? Hoe kan de rol en de positie van het MKB worden gestimuleerd? Regionale specialisten binnen het MKB dienen volgens genoemde leden te kunnen profiteren van hun inspanningen op het gebied van innovatie en samenwerking. Hoe wil de staatssecretaris dit bewerkstelligen? Kan het oormerken van gelden binnen bepaalde fondsen daaraan bijdragen? Zo ja, hoe? Goed beheer van de fondsen is voor deze leden een voorwaarde. Beperking van de administratieve lasten hoort prioriteit te hebben. Is de staatssecretaris van mening dat dat voldoende ‘tussen de oren’ zit van de desbetreffende ambtenaren? Zijn er voldoende prikkels om de verlaging van de administratieve lasten te bewerkstelligen? De programma’s moeten elkaar aanvullen in plaats van overlappen. Daarover moet helderheid bestaan bij de gebruikers. Hoe gaat Nederland hier vorm aan geven? Welke suggesties gaat Nederland inbrengen? Regionale en lokale overheden zijn positief over de huidige inzet van de structuurfondsen en zijn ervan overtuigd dat het cohesiebeleid een belangrijk instrument zal blijven om ook in de toekomst een bijdrage te leveren aan de Europese doelstellingen op lokaal en regionaal niveau. Genoemde leden zijn het ermee eens dat het cohesiebeleid een belangrijke bijdrage kan leveren in de uitdagingen die ons te wachten staan, waaronder (omgaan met) klimaatverandering, globalisering, werkgelegenheid en een beter opgeleide beroepsbevolking. Criteria moeten echter strikter geformuleerd worden en daarom steunen wij ook het verplicht oormerken van cohesiefondsen. Doel is immers de middelen zo efficiënt en effectief mogelijk te besteden. Heeft de staatssecretaris al thema’s voor ogen die passen in deze benadering? Welke? Hoe worden vervolgens prioriteiten gesteld? Hoe kan het MKB daarvan (mee)profiteren? Welke criteria passen bij efficiënt een effectief inzetten van middelen? Deze leden zijn van mening dat er wel voldoende ruimte moet blijven voor nationale of regionale invulling, omdat dat past in, dan wel aansluit bij, nationaal of regionaal beleid. Hoe kan Nederland hieraan bijdragen? Vereenvoudiging van controle en beheer van de structuurfondsen is essentieel. De volgende programmaperiode moet vooral in het teken staan van grensoverschrijdende samenwerking en uitwisseling van best practices. Extra focus op en aandacht voor interregionale projecten en netwerken staat daarbij voor de leden voorop. Vooral het MKB in de grensregio’s moet daarvan kunnen profiteren en de nodige steun krijgen. Hoe kan Nederland dat bewerkstelligen? Tot slot kunnen deze leden zich vinden in het vijfde kernpunt van good governance. Hoe gaat dit praktisch ingevuld worden? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die in het kader van de Informele Ministeriële bijeenkomst Cohesiebeleid naar de Kamer zijn gestuurd. Naar aanleiding hiervan hebben genoemde leden nog enkele opmerkingen en vragen. Van groot belang is dat de discussie over het Vijfde Cohesieverslag niet vooruitloopt op de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven na 2013, zo erkent ook het kabinet. Bestaat het gevaar dat dit gebeurt vragen deze leden. En als dit gebeurt, heeft het kabinet dan wel voldoende voor ogen wat zij hieromtrent wil? Deze leden vinden het een goede zaak dat de focus van het Cohesiebeleid gericht wordt op de doelen van de Europa 2020-strategie. Ook Regionaal Beleid moet bijdragen aan realisatie van deze doelen, zo erkent ook de Europese Commissie. Genoemde leden hebben met genoegen vernomen dat met het formuleren van slimme specialisatiestrategieën van de regio’s wordt gevraagd in te zetten op een beperkt aantal regionale sterktes. Deze leden vinden van belang dat decentrale overheden tijdig worden betrokken bij de gedachtevorming hierover. Hoe wordt gezorgd dat decentrale overheden vanaf het eerste moment betrokken zijn, zo willen genoemde leden graag weten? Daarnaast vinden deze leden het ook van belang dat er aandacht blijft voor de Europese binnengrenzen. Genoemde leden vernemen graag van het kabinet hoe zij dit gaat bewerkstelligen. Er is nog geen gemeenschappelijke Nederlandse zienswijze op dit onderwerp, zo schrijft het kabinet. Deze leden vragen zich wanneer deze visie komt. Er wordt nagedacht over het conditioneel maken van Cohesiemiddelen aan prestaties van lidstaten. Genoemde leden vinden dit een belangrijk punt. In de periode 2007-2013 wordt circa 347 miljard euro aan Structuur- en Cohesiefondsen verstrekt, veel geld dus. Hoe moeten deze leden de conditionaliteit in de praktijk zien? Wat houdt dit concreet in? En wat gebeurt er als landen ondermaats presteren? Genoemde leden willen dat lidstaten een goede verantwoording leveren over de te besteden middelen. Fraude en dergelijke kan en mag niet mogelijk zijn, anders gaat de hand op de knip. Deze leden vernemen graag van het kabinet een toezegging hieromtrent. Hoe moet de samenhang met de discussie over het Stabiliteits- en Groeipact worden gezien, zo vragen deze leden. In het eindrapport van de werkgroep Van Rompuy, geaccordeerd door de Europese Raad van 28 en 29 oktober jl., hebben de lidstaten afgesproken dat een zo breed mogelijk palet aan EU-uitgaven conditioneel zal worden gemaakt op het voldoen aan de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact. Betekent dit dat de discussie op een ander niveau wordt voortgezet? In het licht van de Europa2020-strategie en nu dus ook weer terug te vinden in verslaglegging van het cohesiebeleid missen deze leden het pleidooi dat de groene economie veel kansen kan bieden. Deze inzet zoals ondermeer verwoord in de Houtskoolschets en Biobased economy is maar marginaal terug te vinden. Genoemde leden zijn van mening dat de landbouw een belangrijke bijdrage kan leveren aan slimme en duurzame economische groei. De landbouw draagt bij aan uitdagingen rond voedselzekerheid, armoedebestrijding, klimaat, vrede en stabiliteit. Met gebruik van moderne landbouwtechnieken kan de landbouwopbrengst wereldwijd met 40 procent omhoog. Bestaande landbouwgrond beter benutten zorgt voor sparen van bossen en natuur. De mensen zijn voor ontwikkeling in hoge mate afhankelijk van ecosysteemdiensten, waarvan energie, water en voedsel de belangrijkste zijn. Naast mitigatie kan de sector ook bijdragen aan de adaptatie van klimaatverandering via duurzaam waterbeheer en watermanagement, duurzaam landgebruik en ontwikkeling van alternatieve teelten. Deze leden zijn van mening dat veel krachtiger dan nu dient te worden uitgestraald dat de landbouw een bijdrage kan leveren aan de oplossing van het klimaatprobleem in breedste zin van het woord. Hierop aansluitend het volgende: genoemde leden vinden het positief dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een einde heeft gemaakt aan de praktijk dat bedrijven die geen agrarische activiteiten ontplooien, een beroep mogen doen op steun uit Brussel. Daarmee zullen ook onder meer sportclubs en lagere overheden hun aanspraken moeten laten varen. Sinds jaar en dag vloeit een deel van het budget van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid naar niet-boeren: dit willen we niet meer. Genoemde leden zouden dit ook graag in andere lidstaten toegepast zien. Hoe gaat het kabinet dit bewerkstelligen? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP De leden van de SP-fractie verwelkomen de conclusie van het Vijfde Cohesieverslag dat de administratieve lasten rond de verdeling van gelden en ook de controle op de besteding ervan verminderd moet worden. Deze leden zijn benieuwd welke stappen hier worden ondernomen, maar maken zich wel zorgen over de spanning die het kan oproepen met de doelstelling om de Europese subsidies beter te verantwoorden. Kan het kabinet aangeven hoe het deze ogenschijnlijke tegenstelling wenst op te lossen? Genoemde leden stellen zich allereerst op het standpunt dat de EU-subsidies vanuit het Cohesiebeleid primair voor de armste lidstaten moet worden bestemd. Er moet naar de mening van deze leden een einde komen aan het zogeheten ‘rondpompen’ van geld. Genoemde leden waren er van onder de indruk dat het kabinet die mening deelt. Is dat nog steeds het geval? Indien ja, vragen deze leden vervolgens in welke mate het kabinet denkt dat een nieuw cohesiebeleid, wat in essentie via subsidiestromen verloopt, bij kan dragen aan de doelstellingen van de EU2020-strategie in lidstaten als Nederland. Moeten de EU-subsidies voor de rijkere landen zich niet beperken tot stimulering van enkel grensoverschrijdende samenwerking? Begrijpen genoemde leden het correct dat dit kabinet het idee steunt dat de Europese Unie gaat stimuleren dat regio’s zich gaan specialiseren? Zo ja, kan het kabinet aangeven hoe de keuze van specialisaties tot stand zal komen? Genoemde leden verzetten zich tegen een mogelijke koppeling tussen het Stabiliteit- en Groeipact en het cohesiebeleid. Is dit geen oneigenlijke verknoping van zaken die niets met elkaar te maken hebben? Deze leden vragen verder wat dit voor gevolgen kan hebben voor de continuïteit van de programma’s. Zorgt tot slot een koppeling er niet voor dat landen wiens subsidies worden opgeschort vanwege overtreding van het Stabiliteits- en Groeipact nog meer moeite zullen hebben om zich economisch te herstellen? Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66 De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de structuurfondsen op basis van de Europese prioriteiten verdeeld moeten worden aan afzonderlijk programma’s en projecten in plaats van eerst per land, zoals dit ook in de Kaderprogramma’s gebeurd. Deelt de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de mening dat de structuurfondsen verdeeld zouden moeten worden op basis van de Europese prioriteiten? Erkent de staatssecretaris dat de structuurfondsen nu vaak gebruikt worden als middel om de nationale netto bijdrage omlaag te krijgen? Indien ja welke maatregelen gaat de staatssecretaris nemen? Deze leden vinden dat de rijkere lidstaten alleen in aanmerking moeten komen voor de structuurfondsen als er een sterke Europese dimensie is of als er een sterk interregionaal/transnationaal karakter hebben. Deelt de staatssecretaris de mening van mijn fractie? Wil de staatssecretaris zich tijdens de informele raad inspannen om bovenstaande punten over het voetlicht te brengen en andere landen van deze punten te overtuigen? II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS De voorzitter van de commissie, Van der Ham De adjunct-griffier van de commissie, Van der Velden PAGE PAGE 1