[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32377, bijgewerkt t/m nr. 21 (Derde NvW d.d. 31 mei 2011)

Wijziging van de Tracéwet met het oog op de versnelling en verbetering van besluitvorming over infrastructurele projecten

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2010D46129, datum: 2011-05-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z07541:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 21 (Derde NvW d.d. 31 mei 2011)



32 377	Wijziging van de Tracéwet met het oog op de versnelling en
verbetering van besluitvorming over infrastructurele projecten







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
Tracéwet te wijzigen teneinde nieuwe regels te geven omtrent de
voorbereiding van besluitvorming inzake infrastructurele projecten met
het oog op de versnelling en verbetering van die besluitvorming;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Tracéwet wordt gewijzigd als volgt:

A

	Het eerste lid van artikel 1 komt te luiden: 

	1. In deze wet wordt verstaan onder:

	hoofdvaarweg: een vaarweg van nationaal belang;

	hoofdweg: een auto- of autosnelweg van nationaal belang;

	landelijke spoorweg: een spoorweg van nationaal belang;

	Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

	startbeslissing: de beslissing, bedoeld in artikel 2, eerste lid. 

B

	Artikel 2 vervalt.

C

	Hoofdstuk II komt te luiden:

HOOFDSTUK II.  STARTBESLISSING EN VERKENNING

Artikel 2

	1. De beslissing om een verkenning uit te voeren naar een mogelijk
bestaand of toekomstig probleem op of door het ontbreken van een
hoofdweg, een landelijke spoorweg of een hoofdvaarweg wordt genomen door
Onze Minister.

	2. Bij de voorbereiding van de startbeslissing betrekt Onze Minister de
betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder
van de landelijke spoorweg.

	3. De startbeslissing bevat ten minste:

	a. een omschrijving van het gebied waarop de verkenning is gericht;

	b. een beschrijving van de aard van het te verkennen probleem en die
van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen in het gebied;

	c. de wijze waarop burgers, maatschappelijke organisaties, betrokken
bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de
landelijke spoorweg worden betrokken bij de verkenning;

	d. de termijn waarbinnen en de wijze waarop de verkenning zal worden
uitgevoerd.

	4. De startbeslissing kan tevens inhouden dat ter voorbereiding van de
besluitvorming op grond van hoofdstuk III een structuurvisie als bedoeld
in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt
vastgesteld. Een structuurvisie wordt in ieder geval vastgesteld indien
Onze Minister voornemens is ter oplossing van het eerste lid bedoelde
probleem de aanleg van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg
of de wijziging van een hoofdweg of een landelijke spoorweg met meer dan
twee rijstroken onderscheidenlijk meer dan twee doorgaande sporen in
overweging te nemen.

	5. Onze Minister geeft kennis van de startbeslissing door middel van
plaatsing in de Staatscourant. Volstaan kan worden met de vermelding van
de zakelijke inhoud.

	6. Onze Minister zendt de kennisgeving tevens aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, de betrokken bestuursorganen en, voor zover van
toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg.

Artikel 3

	Bij de verkenning vergaart Onze Minister de nodige kennis en inzichten
omtrent de aard van het probleem, bedoeld in artikel 2, eerste lid, de
relevante ruimtelijke ontwikkelingen en mogelijke oplossingen voor dat
probleem.

Artikel 4

	1. De structuurvisie, bedoeld in artikel 2, vierde lid, bevat:

	a. de resultaten van de uitgevoerde verkenning;

	b. een verantwoording over de wijze waarop burgers, maatschappelijke
organisaties, betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing,
de beheerder van de landelijke spoorweg zijn betrokken bij de verkenning
en de resultaten daarvan;

	c. de voorkeur van Onze Minister voor de oplossing van het artikel 2,
eerste lid, bedoelde probleem en de motivering van die voorkeur.

	2. In de structuurvisie kan worden aangegeven dat vanwege de samenhang
met andere te verwezenlijken ruimtelijke ontwikkelingen voor de verdere
besluitvorming over de activiteit, bedoeld in artikel 8, toepassing
wordt gegeven aan afdeling 3.1 of 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening en
hoofdstuk III dientengevolge buiten toepassing blijft.

	3. Artikel 2.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van
toepassing.

Artikel 5

	1. De voorkeur, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, kan
inhouden:

	a. de aanleg of wijziging van een hoofdweg, landelijke spoorweg of
hoofdvaarweg;

	b. een oplossing zonder aanleg of wijziging van een hoofdweg,
landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;

	c. een combinatie van a of b met de realisering van andere ruimtelijke
projecten;

	d. dat er geen oplossing wordt uitgewerkt.

	2. Indien de voorkeur, bedoeld in eerste lid, geheel of mede uitgaat
naar onderdeel a van dat lid, bevat de structuurvisie tevens:

	a. een globale beschrijving van de te treffen maatregelen en van de
noodzakelijke maatregelen en voorzieningen als bedoeld in artikel 10;

	b. een beschrijving van de verwezenlijking van de voorgenomen
activiteit in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen;

	c. een raming van de kosten en een onderbouwing van de financiële
uitvoerbaarheid.

Artikel 6

	1. Onze Minister geeft kennis van het ontwerp van de structuurvisie met
overeenkomstige toepassing van artikel 3:12 van de Algemene wet
bestuursrecht. Hij zendt het ontwerp aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, de betrokken bestuursorganen en, voor zover van
toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg.

	2. De artikelen 3:11, 3:14, 3:15, eerste lid, 3:16 en 3:17 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een
ieder.

Artikel 7

	1. Onze Minister geeft kennis van de structuurvisie door middel van
plaatsing in de Staatscourant. Volstaan kan worden met de vermelding van
de zakelijke inhoud.

	2. Onze Minister zendt de structuurvisie toe aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, aan de betrokken bestuursorganen en, voor zover van
toepassing, aan de beheerder van de landelijke spoorweg.

	3. Artikel 2.3, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van
toepassing.

D

	Hoofdstuk III komt te luiden:

HOOFDSTUK III  TRACÉBESLUIT

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 8

	Dit hoofdstuk is, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 4, tweede
lid, van toepassing op:

	a. de aanleg van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;

	b. een wijziging van een hoofdweg, die bestaat uit:

	1°. de ombouw van een weg tot autosnelweg; of

	2°. de uitbreiding van een weg met één of meer rijstroken, indien
het uit te breiden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met
elkaar verbindt;

	c. een wijziging van een landelijke spoorweg waarmee Onze Minister de
bruikbaarheid van die spoorweg beoogt te verbeteren, en die bestaat uit:

	1°. een uitbreiding van die spoorweg met één of meer sporen, indien
het uit te breiden spoorweggedeelte twee aansluitingen met elkaar
verbindt;

	2°. de aanleg van spoorwegbouwkundige bouwwerken;

	3°. de aanleg van een verbindingsboog; of

	4°. een geheel van onderling samenhangende maatregelen ten aanzien van
die spoorweg;

	d. het opnieuw in gebruik nemen van een reeds aangelegde landelijke
spoorweg voor zover het gaat om een lengte van vijf kilometer of meer;

	e. een wijziging van de hoofdvaarweg, die bestaat uit een vergroting of
verdieping waardoor het ruimteoppervlak van de hoofdvaarweg met ten
minste twintig procent toeneemt dan wel de hoofdvaarweg blijvend wordt
verdiept waarbij meer dan vijf miljoen kubieke meter grond wordt verzet.

Artikel 9

	1. Het tracébesluit wordt uiterlijk twee jaar nadat de structuurvisie
is toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal vastgesteld door
Onze Minister. Indien geen toepassing is gegeven aan artikel 2, vierde
lid, wordt het tracébesluit vastgesteld uiterlijk twee jaar nadat de
startbeslissing is toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

	2. Indien krachtens artikel 13, zevende lid, toepassing wordt gegeven
aan artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 of toepassing wordt
gegeven aan artikel 13, achtste lid, wordt het tracébesluit vastgesteld
mede in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit. Indien niet binnen drie weken na het daartoe
strekkende verzoek van Onze Minister overeenstemming is bereikt tussen
Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
legt Onze Minister dit voor aan Onze Minister-President, Minister van
Algemene Zaken.

	3. Indien de voorkeur, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c,
een keuze voor artikel 5, eerste lid, onderdeel c, inhoudt, bevordert
Onze Minister de vaststelling van de voor de verwezenlijking van die
voorkeur noodzakelijke ruimtelijke plannen.

Artikel 10

	1. Het tracébesluit bevat ten minste:

	a. een beschrijving van de te treffen maatregelen, de inpassing van die
maatregelen en de te realiseren ligging in het terrein;

	b. een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het
ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van de
uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks
verband houden met de uitvoering van het werk;

	c. een beschrijving van de te treffen voorzieningen die dienen voor de
instandhouding dan wel het veilig en doelmatig gebruik van een hoofdweg,
landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;

	d. een beschrijving van de tijdelijke maatregelen en de tijdelijk te
treffen voorzieningen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de
voorgenomen aanleg of wijziging van een hoofdweg, landelijke spoorweg of
hoofdvaarweg;

	e. de aanduiding op een of meer topografische of geografische kaarten
van het verloop en de geografische omvang van het werk, waarbij gebruik
wordt gemaakt van een of meer detailkaarten met een schaal van ten
minste 1:2500 en van een of meer overzichtskaarten;

	f. de termijn waarbinnen Onze Ministers de gevolgen van de
ingebruikneming van de aan te leggen of te wijzigen hoofdweg, landelijke
spoorweg of hoofdvaarweg onderzoekt en een opgave van de daarbij te
onderzoeken milieuaspecten.

	2. Het tracébesluit inzake de aanleg of wijziging van een hoofdweg
bevat, voor zover van toepassing, voorts:

	a. een beschrijving van het aantal te realiseren rijstroken;

	b. de in acht te nemen grenswaarden voor geluidhinder en de aanduiding
van de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte
geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige
gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen
als bedoeld in de Wet geluidhinder;

	c. de beslissing tot vaststelling van hogere waarden voor de ten
hoogste toelaatbare geluidsbelasting in de zone ingevolge de artikelen
87e tot en met 87i van die wet; en

	d. een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met het
advies van de Commissie voor de tunnelveiligheid ten aanzien van het
tracé van een in de desbetreffende hoofdweg geplande tunnel en de wijze
waarop rekening is gehouden met de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6,
eerste lid, van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels.

	3. Het tracébesluit inzake de aanleg of wijziging van een landelijke
spoorweg bevat, voor zover van toepassing, voorts:

	a. een beschrijving van het aantal te realiseren sporen;

	b. de in acht te nemen grenswaarden voor geluidhinder en de aanduiding
van de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte
geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige
gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen
als bedoeld in de Wet geluidhinder, met betrekking tot de aanleg of
wijziging van de landelijke spoorweg, alsmede de aansluitende landelijke
spoorweg waarop ten gevolge van de aanleg of wijziging sprake is van een
aanpassing in de zin van artikel 106, eerste lid, onderdeel l, van die
wet;

	c. de beslissing tot vaststelling van hogere waarden voor de ten
hoogste toelaatbare geluidsbelasting in de zone ingevolge de artikelen
106d tot en met 106h van die wet; en

	d. een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met het
advies van de Commissie voor de tunnelveiligheid ten aanzien van het
tracé van een in de desbetreffende landelijke spoorweg geplande tunnel.

	4. Bij het tracébesluit wordt aangegeven op welke wijze burgers en
maatschappelijke organisaties betrokken zijn. Indien geen structuurvisie
is vastgesteld, wordt bij het tracébesluit aangegeven wat de resultaten
van de verkenning, bedoeld in artikel 3, zijn en verantwoording afgelegd
over de wijze waarop burgers, maatschappelijke organisaties, betrokken
bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de
landelijke spoorweg zijn betrokken bij die verkenning en de resultaten
daarvan.

Artikel 11

	1. Op de voorbereiding van het tracébesluit is afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat
zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.

	2. Bij de voorbereiding van het tracébesluit betrekt Onze Minister de
betrokken  bestuursorganen van gemeenten, provincies en waterschappen.

	3. Onze Minister zendt het ontwerp-tracébesluit aan:

	a. de betrokken bestuursorganen;

	b. de beheerder van de spoorweg, indien het betrekking heeft op een
landelijke spoorweg.

	4. Indien het ontwerp-besluit hogere waarden bevat voor de ten hoogste
toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en
met 87i of 106d tot en met 106h van de Wet geluidhinder, zendt Onze
Minister het ontwerp-besluit tevens toe aan:

	a. de gebruikers van de woningen of de woonwagenstandplaatsen, het
bevoegd gezag van scholen en de directies van ziekenhuizen,
verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen waarvoor een hogere
waarde wordt bepaald;

	b. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien het
betrekking heeft op scholen.

	5. In afwijking van het vierde lid, aanhef en onderdeel a, kan Onze
Minister, indien de omvang van het ontwerp-tracébesluit daartoe
aanleiding geeft, volstaan met een ieder van de in het vierde lid,
onderdeel a, bedoelde personen de strekking van het
ontwerp-tracébesluit mee te delen en de onderdelen van het
ontwerp-tracébesluit die voor de betrokkene redelijkerwijs van belang
zijn, toe te zenden.

Artikel 12

	1. Bij de vaststelling van het tracébesluit wordt gebruik gemaakt van:

	a. de verkeersgegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken,

	b. de krachtens artikel 5.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer
bekendgemaakte gegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken, en

	c. de inventarisatie van en de gevolgen voor de aanwezige flora en
fauna en de daarop gebaseerde onderzoeken,

	die ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp-tracébesluit, met
dien verstande dat indien de rapporten waarin die gegevens, onderzoeken
en inventarisaties en gevolgen zijn vervat, bij de vaststelling van het
tracébesluit ouder zijn dan twee jaar, het tracébesluit een motivering
van de actualiteit van die rapporten bevat.

	2. Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van de methoden
en uitgangspunten voor de beoordeling van effecten van een project tot
aanleg of wijziging van een hoofdweg, een landelijke spoorweg of een
hoofdvaarweg.

Artikel 13

	1. Voor het gebied dat is begrepen in een tracébesluit geldt het
tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van
de Wet ruimtelijke ordening. Voor de bij het tracébesluit behorende
zone, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder
onderscheidenlijk de zone, bedoeld in artikel 106b van die wet, geldt
dat tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7
van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat dit slechts
geldt met betrekking tot geprojecteerde woningen en andere
geprojecteerde geluidsgevoelige objecten ten aanzien waarvan de
geluidsbelasting vanwege de hoofdinfrastructuur of vanwege binnen de
zone van die hoofdinfrastructuur gelegen wegen of spoorwegen de waarden
die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i en 106d tot en met 106h
van de Wet geluidhinder als ten hoogst toelaatbare waarden worden
aangemerkt, te boven zal gaan. Voor zover het tracébesluit geldt als
voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde en zesde lid, van de Wet
ruimtelijke ordening niet van toepassing. Het tracébesluit geldt niet
meer als voorbereidingsbesluit indien voor het in de eerste volzin
bedoelde gebied en de in de tweede volzin bedoelde zone een
bestemmingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van kracht is
geworden.

	2. Onder een geprojecteerde woning of een ander geprojecteerd
geluidsgevoelig object als bedoeld in de tweede volzin van het eerste
lid wordt verstaan een nog niet aanwezige woning of ander
geluidsgevoelig object waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening
van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.

	3. Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing op aanvragen om een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onderdeel a, van die wet ter uitvoering van het
tracébesluit.

	4. Voor zover het tracébesluit en het bestemmingsplan of de
beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het
tracébesluit als omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een
project van nationaal belang met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onderdeel a, onder 30, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt
afgeweken. Bij die toepassing van artikel 2.10 van die wet wordt onder
het bestemmingsplan of beheersverordening mede het tracébesluit
begrepen.

	5. Voor zover een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ander
besluit voor de uitvoering van werken of werkzaamheden een
omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van
werken of werkzaamheden ter uitvoering van het tracébesluit in het
gebied dat is begrepen in een tracébesluit.

	6. Indien ter uitvoering van het tracébesluit handelingen worden
verricht waarvoor krachtens artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 een
verkeersbesluit is vereist, is dat artikel niet van toepassing.

	7. De artikelen 19d en 19kc van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn niet
van toepassing op handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft.
Indien die handelingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de
habitats van soorten in een Natura 2000-gebied als bedoeld in die wet
kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben
op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de
instandhoudingsdoelstelling voor dat gebied, zijn de artikelen 19j,
eerste tot en met derde lid en vijfde lid, en 19kd van die wet en het
krachtens artikel 19kb, eerste lid, van die wet bepaalde, van
overeenkomstige toepassing op het vaststellen van een tracébesluit.

	8. Artikel 16, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet
van toepassing op handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft.
Indien die handelingen in een beschermd natuurmonument als bedoeld in
artikel 16, eerste lid, van die wet plaatsvinden, of daarbuiten in de
gevallen, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, en de handelingen
schadelijk kunnen zijn voor de waarden, bedoeld in het eerste lid van
dat artikel, betrekt Onze Minister bij de besluitvorming over het
tracébesluit het belang van bescherming van de waarden van het
beschermde natuurmonument.

	9. Artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing
op de vaststelling van het tracébesluit indien de handelingen waarop
het tracébesluit betrekking heeft, zijn opgenomen in een beheerplan als
bedoeld in artikel 19a of 19b van die wet, of in het programma op grond
van artikel 19kh, vijfde lid, en die handelingen overeenkomstig dat plan
worden uitgevoerd.

	10. De gemeenteraad stelt binnen een jaar nadat het tracébesluit
onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening
als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het
tracébesluit vast. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn
grondslag vindt in het tracébesluit kunnen zienswijzen geen betrekking
hebben op dat deel van het ontwerpplan.

	11. Indien het bestemmingsplan nog niet in overeenstemming is met het
tracébesluit, verleent het college van burgemeester en wethouders aan
degenen die inzage verlangen in dat plan tevens inzage in het
tracébesluit.

Artikel 14

	1. Onze Minister kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
buiten toepassing laten bij de voorbereiding van een besluit tot
wijziging van een tracébesluit waartegen beroep aanhangig is, indien
het een wijziging van ondergeschikte aard betreft. 

	2. Het wijzigingsbesluit als bedoeld in het eerste lid wordt
vastgesteld uiterlijk tien dagen voor de zitting, die plaatsvindt ten
behoeve van de beoordeling van het bestreden besluit.

Paragraaf 3.2 Bijzondere bepalingen

Artikel 15

	1. Het tweede lid is van toepassing op projecten opgenomen in de bij
deze wet behorende bijlage en voor zover het ontwerp-tracébesluit na 1
januari 2009 ter inzage is gelegd.

	2. Indien op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer een
milieueffectrapport wordt opgesteld ten behoeve van een tracébesluit
zijn de artikelen 7.27, eerste tot en met vijfde en zevende lid, 7.32,
vijfde lid, en 7.39 tot en met 7.42 van die wet niet van toepassing.

Artikel 16

	[VERVALLEN]

Artikel 17

	1. Het luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van een tracébesluit voor
de aanleg of wijziging van een hoofdweg wordt beperkt tot het gebied dat
zich uitstrekt van de voorafgaande tot en met de eerstvolgende
aansluiting op of aan de aan te leggen of te wijzigen weg en ter
weerszijden van dit wegvak tot Ă©Ă©n kilometer vanuit de meest buiten
gelegen rijstroken, een en ander voor zover gelegen op Nederlands
grondgebied. Onder aansluiting wordt tevens knooppunt verstaan.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het
luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van een tracébesluit voor de
aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg.

Paragraaf 3.3 Overige bepalingen

Artikel 18

	1. Onze Minister zendt het tracébesluit aan de betrokken
bestuursorganen en, indien het tracébesluit betrekking heeft op een
landelijke spoorweg, aan de beheerder van de spoorweg.

	2. De terinzagelegging geschiedt tevens ten kantore van de betrokken
bestuursorganen.

E

	Artikel 18 (oud) wordt vernummerd tot artikel 19 en komt te luiden:

Artikel 19

	Het tracébesluit vervalt van rechtswege indien het niet binnen tien
jaar na het tijdstip waarop het onherroepelijk is geworden in uitvoering
is genomen.

Ea

	De artikelen 20a en 20d worden vernummerd tot de artikelen 21 en 22.

Eb

	In artikel 21 (nieuw) wordt “Onze Minister van Verkeer en
Waterstaat” telkens vervangen door: Onze Minister.

F

	Na artikel 22 (nieuw) worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 23

	1. Onze Minister onderzoekt voor afloop van de termijn, genoemd in
artikel 10, eerste lid, onderdeel f, de gevolgen van de ingebruikneming
van een aangelegde of gewijzigde hoofdweg, landelijke spoorweg of
hoofdvaarweg ten aanzien van de in dat artikel bedoelde milieuaspecten.

	2. Indien het onderzoek betrekking heeft op het aspect luchtkwaliteit,
wordt,  voor zover voorhanden, gebruik gemaakt van de gegevens als
bedoeld in artikel 5.14 van de Wet milieubeheer, aangegeven welke
aanvullende maatregelen  naar aanleiding van dat onderzoek nodig zijn en
binnen welke termijn die maatregelen worden getroffen.

	3. Indien het onderzoek betrekking heeft op het aspect geluidhinder,
wordt inzicht gegeven in de geluidbelasting na realisering van de in het
tracébesluit opgenomen geluidmaatregelen, aangegeven welke aanvullende
maatregelen naar aanleiding van dat onderzoek nodig zijn en binnen welke
termijn die maatregelen worden getroffen.

	4. Onze Minister zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de
betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder
van de landelijke spoorweg de resultaten van het onderzoek toe alsmede
een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn om alsnog te voldoen
aan de milieueisen die ten grondslag liggen aan de in het tracébesluit
opgenomen maatregelen.

	5. De in het vierde lid bedoelde toezending geschiedt gelijktijdig met
die van het eerstvolgende verslag, bedoeld in artikel 24.

Artikel 24

	Onze Minister zendt de Staten-Generaal ieder half jaar een verslag over
de voortgang van de projecten.

G

	Hoofdstuk VA wordt vernummerd tot hoofdstuk V.

H

	De artikelen 26, 27 en 28a vervallen.

I

	De artikelen 25a, 25b en 25c worden vernummerd tot de artikelen 25, 26
en 27.

J

	[VERVALLEN]

K

	In de bijlage bij de wet worden “de artikelen 10a en 10b” en “de
artikelen 10a en 10b, eerste lid,” vervangen door: artikel 15.

ARTIKEL II

	Na artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening wordt een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 3.27

	Bij de vaststelling van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26,
eerste lid, dat de aanleg of wijziging van een weg in beheer bij de
provincie mogelijk maakt, wordt gebruik gemaakt van:

	a. de verkeersgegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken,

	b. de krachtens artikel 5.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer
bekendgemaakte gegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken, en

	c. de inventarisatie van en de gevolgen voor de aanwezige flora en
fauna en de daarop gebaseerde onderzoeken,

	die ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp-inpassingsplan, met
dien verstande dat indien de rapporten, waarin de gegevens, onderzoeken
en  inventarisaties en gevolgen zijn vervat, bij de vaststelling van het
inpassingsplan ouder zijn dan twee jaar, het inpassingsplan een
motivering van de actualiteit van die rapporten bevat.

ARTIKEL III

	1. Indien door Onze Minister een beslissing is genomen op grond van
artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet, zoals dat artikel luidde voor
de inwerkingtreding van deze wet, zijn hoofdstuk II, artikel 9, eerste
lid, voor zover het de termijnstelling betreft, en artikel 10, vierde
lid, van de Tracéwet, zoals die luiden na de inwerkingtreding van deze
wet, niet van toepassing op het desbetreffende project.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op door Onze
Minister binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet aan te wijzen
projecten waarvoor de in het eerste lid bedoelde beslissing nog niet is
genomen maar waarvan de verkenning zich reeds in gevorderd stadium
bevindt.

	3. Ten aanzien van een tracébesluit waarvoor een ontwerp voor de
inwerkingtreding van deze wet ter inzage is gelegd, is artikel 10,
eerste lid, onderdeel f, en artikel 23 van de Tracéwet, zoals deze
luiden na inwerkingtreding van deze wet, niet van toepassing.

ARTIKEL IV

	Aan onderdeel D van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt
het volgende onderdeel toegevoegd:

	5. Artikel 2, eerste lid, artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en
artikel 23, eerste lid, van de Tracéwet.

ARTIKEL V

	De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 2.9, derde lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede
“onderdeel c,”.

B

	In bijlage I bij de wet wordt de zinsnede “bedoeld in artikel 2 van
de TracĂ©wet” telkens vervangen door: bedoeld in artikel 8 van de
Tracéwet.

ARTIKEL VI

	Artikel 75a van de Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt de zinsnede “artikel 15 van de
TracĂ©wet” vervangen door: artikel 9, eerste lid, van de TracĂ©wet.

	2. In het derde lid wordt de zinsnede “de artikelen 25a en 25b van de
TracĂ©wet” vervangen door: de artikelen 25 en 26 van de TracĂ©wet.

ARTIKEL VII

	In artikel 72a van de onteigeningswet wordt de zinsnede “artikel 15
van de TracĂ©wet” vervangen door: artikel 9, eerste lid, van de
Tracéwet.

ARTIKEL VIII

 	De Spoedwet wegverbreding wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden: 

	a. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

B

	Artikel 3a vervalt.

C

	

	Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vierde lid, vervalt de zinsnede “, onverminderd de
bevoegdheid tot herstel van gebreken,”.

	2. In het zesde lid wordt de zinsnede “Onze Minister en Onze Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen”
vervangen door: Onze Minister kan.

D

	Artikel 4a vervalt.

E

	In artikel 5, derde lid, onderdeel b, wordt “Onze Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer” vervangen
door: Onze Minister.

F

	Bijlage 2 bij de wet vervalt.

ARTIKEL IX

	De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

	In het opschrift van afdeling 2a van hoofdstuk VI wordt de zinsnede
“artikel 2 van de TracĂ©wet” vervangen door: artikel 8 van de
Tracéwet.

B

	Het eerste lid van artikel 87b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt de zinsnede “artikel 2, tweede lid, van de
TracĂ©wet” vervangen door: artikel 2, tweede lid, onderdeel e, of
artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de Tracéwet.

	2. In onderdeel b vervalt de zinsnede “onder c,”.

	3. In onderdeel c wordt de zinsnede “artikel 2 van de TracĂ©wet”
vervangen door: artikel 8 van de Tracéwet.

	4. Onderdeel g komt te luiden:

	d. tracé: tracé als omschreven in artikel 10, eerste en tweede lid,
van de Tracéwet;.

C

	In het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk VII wordt de zinsnede
“artikel 2 van de TracĂ©wet” vervangen door: artikel 8 van de
Tracéwet.

D

	Het eerste lid van artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt de zinsnede “artikel 2, tweede lid, van de
TracĂ©wet” vervangen door: artikel 2, tweede lid, onderdeel e, of
artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de Tracéwet.

	2. In onderdeel b vervalt de zinsnede “onder d,”.

	3. In onderdeel c wordt de zinsnede “artikel 2 van de TracĂ©wet”
vervangen door: artikel 8 van de Tracéwet.

	4. Onderdeel g komt te luiden:

	d. tracé: tracé als omschreven in artikel 10, eerste en derde lid,
van de Tracéwet;.

ARTIKEL X

	In de artikelen 8.5, zesde lid, 8.17, achtste lid, 8.44, zesde lid,
8.70, vijfde lid, en 10.17, zevende lid, van de Wet luchtvaart vervalt
de zinsnede “, onverminderd de bevoegdheid tot herstel van
gebreken,”.

ARTIKEL XI

	In de artikelen XVIA, derde lid, en XVII, derde lid, van de wet van 18
december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake
vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire
luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor
burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving
burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 561) vervalt de
zinsnede “, onverminderd de bevoegdheid tot herstel van gebreken,”.

ARTIKEL XII

	De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 5.12b, eerste lid, vervalt de zinsnede “, en anders dan
met toepassing van artikel 4a, derde lid, van de Spoedwet wegverbreding,
of artikel 15a, derde lid, van de TracĂ©wet,”.

B

	Artikel 5.16, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

	d. artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet;.

ARTIKEL XIII

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1